Terug naar zoekresultaten

2.04.30 Inventaris van de archieven van de Opperhoutvesterij, 1814-1856

Bekijk de zoekhulp bij dit archief

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.04.30
Inventaris van de archieven van de Opperhoutvesterij, 1814-1856

Auteur

J.C. Beth, H.M.F. Bolder, M.I.G. Gimbergh, S.F.T. de Ruiter

Versie

23-06-2021

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1979 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Dienst der Opperhoutvesterij
Opperhoutvesterij

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1814-1856

Archiefbloknummer

L23017

Omvang

; 2124 inventarisnummer(s) 256,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Opperhoutvesterij (1814-1856) Ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Opperhoutvesterij Ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Jacht en Visserij Commissie van gemeenschappelijk toezicht op de uitroeiing der konijnen in de zeeweringen van Noord- en Zuidholland Raad van Administratie van het fonds tot onderhoud van bejaarde en gebrekkige opzieners der jacht en visserij

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat een grote reeks besluiten met ingekomen uitgaande brieven met dag agenda's (verbalen van de opperhoutvester en van de minister van Binnenlandse Zaken), met als ingangen indices en klappers.
Deze series betreffen organisatie en personeel de jacht en visserij, afgifte van akten, het jachtrecht, gereserveerde jachten voor de Koning, uitroeiing van ongedierte. Verder zijn er tabellen van verleende jacht- en visakten, van eendenkooien, duiventillen en zwanendriften.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Met ingang van 1 maart 1814 werd het bestuur van de wateren en bossen, bekend onder de naam van 31e houtvesterij opgeheven en baron van Heeckeren van de Cloese belast met het toezicht op de jacht en visserij. Bij de wet van 11 juli 1814 (S. 79) werd bepaald, dat het oppertoezicht aan een Opperhoutvester zou worden opgedragen; de verdere regeling van de uitoefening van de jacht en visserij werd geregeld in het Kon. Besl. van 23 juli 1814 no. 51.
De noordelijke provincies en Limburg werden verdeeld in 29 jachtdistricten (zie bijlage I) met aan het hoofd een houtvester; hij correspondeerde gevraagd en ongevraagd met de Opperhoutvester en naast de uitvoering van reglementen en orders in het algemeen, de bevoegdheid had om met personen, bekeurd voor jachtovertredingen transacties af te sluiten, die echter door de Opperhoutvester goedgekeurd dienden te worden.
Onder de bevelen van de houtvester stonden jachtopzieners benoemd door de Opperhoutvester, te onderscheiden in gewone of bezoldigde, buitengewone of onbezoldigde en particuliere opzieners. Laatstgenoemden waren in dienst van bezitters van jachtgerechtigde goederen. Hun benoeming moest door de Opperhoutvester worden goedgekeurd.
Bij Kon. Besl. van 2 juli 1818 no. 207 werden de jachtdistricten gebracht onder drie hoofdarrondissementen (zie bijlage II) met aan het hoofd een hoofdopziener of controleur van de opzieners. Zij zagen toe op de uitvoering van de reglementen betreffende de jacht en visserij, de toestand van het jachtgebied, het schadelijk gedierte. Zij traden hiertoe in overleg met de houtvesters, behalve bij orders die zij van de Opperhoutvester ontvingen.
Er werd een onderscheid gemaakt in publieke, de eigen, gehoorde en heerlijke jacht en de eendekooien, duiventillen en zwanendriften.
De publieke jacht strekte zich uit over gronden en bossen tot 's lands domeinen behorende en alle landerijen van particulieren, voor zover de eigenaars hun jachtrecht daarop niet ter Opperhoutvesterij hadden laten registreren. Bij Kon. Besl. van 5 aug. 1814 no. 23 werden de jachten van het Loo, Soestdijk, Borculo, Bredevoort, Lichtenvoorde, Honsholredijk (Naaldwijk) en de duinen in de provincie Zuid-Holland, voor de Koning gereserveerd.
Het particuliere jachtrecht mocht door de eigenaars van de desbetreffende terreinen zelf worden uitgeoefend of verhuurd. In het laatste geval moest de eigenaar registratie van zijn jachtrecht verzoeken voordat aan de huurder een akte "om in geregistreerde jacht te jagen" werd afgegeven. De heerlijke jachten, bij Kon. Besl. van 8 febr. 1815 no. 42 (staatsblad 1815 no. 11) hersteld, strekten zich uit over alle binnen de kring der heerlijkheid gelegen gronden. Voor uitoefening van dit recht diende men zich in alle opzichten te onderwerpen aan de jachtreglementen, in het bijzonder met betrekking tot de afpaling en de jaarlijkse registratie. De houders van eendekooien, duiventillen en zwanendriften moesten registratie verzoeken, die voor vijf jaar zou gelden.
Het Departement van de Opperhoutvesterij is tot 1842 een zelfstandig orgaan direkt ressorterend onder de Koning. De uitvoering van de wet, "houdende bepalingen op het stuk der Jacht en Visscherij" van 11 juli 1814 (S. 79) werd opgedragen aan de "Secretarissen van Staat voor de Binnenlandse Zaken en voor de Financien, de eerste President van het Hoog-Gerechtshof der Verenigde Nederlanden en de Opperhoutvester" "ieder voor zo veel hem aangaat".
Met ingang van 2 januari 1841 - zie K.B. 17 juli 1841 no. 31 - werd het oppertoezicht van de Opperhoutvesterij beschouwd te behoren tot de compententie van de 10e afdeling van het Departement van Binnenlandse Zaken; de voordrachten en rapporten van de Opperhoutvester aan de Koning dienden aan de Minister te worden gezonden, die ze geviseerd of voorzien van zijn consideraties aan de Koning zou aanbieden; alle zaken, waarop de Opperhoutvester niet krachtens de wet van 11 juli 1814 of bestaande Koninklijke verordeningen kon beschikken zouden door hem ter kennis van de Minister gebracht worden; het waarmerken van afschriften zou voortaan geschieden door de secretaris generaal van het Departement van Binnenlandse Zaken. M.i.v. 1846 (K.B. 5 april 1849 no. 91) werd de 10e afdeling gewijzigd in 8e afdeling; met de naam "Opperhoutvesterij", vanaf 1 augustus 1848 8e afdeling "Jacht en Visserij" en bij beschikking van 5 april 1850 no. 91 hersteld in "Opperhoutvesterij". Per 1 april 1850 werd de Opperhoutvester baron Sloet ontslagen en de Minister van Binnenlandse Zaken benoemd tot Opperhoutvester.
Vanaf juli 1852 tot de overgang van de taak naar het Departement van Justitie verviel de titel "Opperhoutvester".
Bij K.B. van 17 december 1815 no. 6 werd de interne organisatie van het Departement geregeld, bestaande uit een algemene secretarie, een afdeling comptabiliteit en een afdeling algemene administratie en contentieuse zaken. Het personeel bestond onder anderen uit een secretaris, een advocaat-consulent en een commissaris voor de comptabiliteit.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Ordening van het archief
Bij de inventarisatie werd een onderscheid gemaakt tussen het z.g. verbaal: de ingekomen en minuten van uitgaande brieven en de overige administratie. Het verbaal verschil qua registratuur laat het zich als volgt onderscheiden:
  1. 1814-1815. De ingekomen stukken werden onder dagnummers in een agenda vermeld. Per half jaar werden de stukken van dezelfde herkomst bijeengevoegd in de volgorde van de jaarnummers. De minuten werden op jaarnummer geregistreerd in nummerlijsten en als zodanig geborgen.
  2. 1816-1856. Ingekomen en minuten van uitgaande brieven werden onder dagnummers vermeld in een dagagenda. In een omslag werden respectievelijk geborgen de dagagenda, de ingekomen stukken waarop geen nadere dispositie in de vorm van een uitgaande brief werd genomen en de minuten van uitgaande brieven met bijgevoegd de ingekomen stukken die wel diende tot bijlage van die minuut.
Het verbaal over de periode 1816-1857 werd in vier tijdvakken ingedeeld, corresponderende met de vier bovengenoemde bestuurlijke periodes.
In een volgende afdeling zijn stukken die buiten het verbaal zijn gehouden per rubriek geordend.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Dienst der Opperhoutvesterij, nummer toegang 2.04.30, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Opperhoutvesterij, 2.04.30, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

I. De indeling van het Rijk in jachtdistrikten volgens Souverein Besluit van 23 juli 1814, no. 51
  • GELDERLAND
    1. Het voormalig kwartier van de Betuwe, het Rijk van Nijmegen en Maas en Waal.
    2. Het Graafschap Zutphen.
  • NOORD-HOLLAND
    1. Van de grens tussen Zuid en Noord Holland langs de Noordzee met inbegrip van de eilanden, tot Schardam aan de Zuiderzee buiten de Beemster en Schermer om, langs de Zaan tot aan het IJ; voorts langs het IJ tot Haarlemmermeer tot de voornoemde grens.
    2. Langs de Zaan ten oosten van de Schermer en Beemster tot Schardam en van daar, langs de Zuiderzee met inbegrip van het eiland Marken en het IJ tot aan de Zaan; voorts van Halfweg langs het IJ tot Diemerdam, langs de Diem, de Weespervaart, het Gein, de Hoolendrecht, de Amstel en de Drecht tot aan de Haarlemmermeer en verder tot Halfweg.
    3. Van de grens van het tweede distrikt tot de grensen met Utrecht en Zuid-Holland.
  • ZUID-HOLLAND
    1. Van de grens met Noord-Holland langs de Noordzee tot aan de Rijn; langs de Rijn met inbegrip van Leiden tot de grens met Utrecht en Noord-Holland.
    2. Van de Rijn langs de zee tot Hoek van Holland, langs de Maas tot aan de Vijf sluizen, langs de Poldervaart en de Schie tot aan de Doenkade, Zegwaard, Benthuizen, Hazerswoude tot Boskoop, langs de Gouwe tot aan de Rijn, langs Leiden tot aan zee.
    3. Langs de Maas van de Vijf sluizen, de Merwede en de Lek tot de grens met Utrecht; langs de Rijn tot aan de Gouwe.
    4. Van zee langs de Maas met inbegrip van het eiland Rozenburg en de Merwede tot Dordrecht, langs het Hollands Diep tot aan zee, met Overflakkee.
    5. Langs de Lek tot aan de grens met Gelderland; verder tot de Waal, langs Gorinchem, het land van Altena tot de grens met Brabant, buiten Dordrecht om, langs de Merwede tot aan de Lek.
  • ZEELAND
    1. Schouwen en Duiveland, Tholen, Wolphaarsdijk en Zuid Beveland.
    2. Walcheren en Staats Vlaanderen.
  • UTRECHT
    1. Het voormalig kwartier van Utrecht.
    2. Het voormalig kwartier van Amersfoort.
  • FRIESLAND
    1. Oostergo.
    2. Westergo.
    3. Zevenwolde.
  • OVERIJSSEL
    1. Het voormalig kwartier van Salland.
    2. Het voormalig kwartier van Twenthe.
    3. Het voormalig kwartier van Vollenhoven, het hoofdschoutambt van Hasselt en het drostambt van IJsselmuiden.
  • GRONINGEN
    1. Wedde en Westerwolde, Groningen, Gorecht en Oldambt.
    2. Westerkwartier.
    3. Hursingo en Fivelingo.
  • BRABANT
    1. De kantons Bergen op Zoom, Breda, Ginneken, Oosterhout, Oudenbosch, Rozendaal en Zevenbergen.
    2. De kantons 's-Hertogenbosch, Boxtel, Heusden, Oisterwijk, Oss, Tilburg en Waalwijk.
    3. De kantons Asten, Eindhoven, Gemert, Helmont, Hilvarenbeek, Oirschot en st. Oedenrode.
    4. De kantons Boxmeer, Grave en Ravestein.
  • DRENTHE
    • De gehele provincie.
II. Instructie voor de hoofdopzieners der jagt in de noordelijke provincien, volgens K.B. 2 Juli 1818 nr.207
  • De hoofdopzieners zullen staan onder de onmiddelijke bevelen van onzen Opperhoutvester.
  • Zij zijn verplicht toe te zien:
    1. dat de reglementen of orders op het stuk der Jagt en Visscherij in alle de distrikten op eenen gelijken voet en met de meeste naauwkeurigheid worden nagekomen.
    2. dat de Opzieners der Jagt naar behoren zich van alle hunne verpligtingen kwijten.
  • Zij zullen zich ten dien einde moeten reguleren naar de volgende bepalingen; wordende ook daartoe de opzieners der Jagt, mede onder hunne orders gesteld, welke orders echter niet zullen kunnen inlopen tegen die welke door de Houtvesters aan dezelve mogten zijn gegeven.
  • Zij zullen in alle voorkomende zaken zoo veel mogelijk met de houtvesters de concert te werk gaan; met uitzondering van de uitvoering der orders, welke zij onmiddelijk van den Opperhoutvester zullen ontvangen, waarvan zij echter naar gelang van zaken aan de houtvesters kennis zullen geven.
  • Zij zullen door Onzen Opperhoutvester in alle de Jagtdistrikten, tot het doen van inspectien, het nemen van informatien of tot andere einden kunnen worden gezonden en buitendien bepaaldelijk in een hoofdarrondissement worden gestationeerd.
  • Het eerste zal bevatten de Provincien Noordbraband met het 5e distrikt in de Provincie Limburg, het 1e distrikt der Provincie Gelderland en de Provincie Zeeland. Het tweede, - de 2e en 4e Jagtdistrikten der Provincie Gelderland, de Provincien Friesland, Overijssel, Groningen en Drenthe. Het derde, - het 3e Jagtdistrikt der Provincie Gelderland, benevens de Provincien Holland en Utrecht.
  • Zij zullen telken drie maanden, alle de distrikten in hun arrondissement moeten rondreizen en bij die gelegenheid de Journalen der Opzieners nagaan en viseren, alsmede door het nemen van informatien zich verzekeren, hoedanig het gedrag der Opzieners zij. Bij het bekomen van klagten, daarop dadelijk het nodige onderzoek doen en naar bevinding van zaken aan Onzen Opperhoutvester eene der correctien voordragen, vastgesteld bij art. 9 der instructie voor de Opzieners der Jagt, gearresteerd bij ons besluit van den 25e julij 1814 no. 19. Zij zullen bevoegd zijn de Opzieners te suspenderen, mits daarvan dadelijk gemotiveerd der Houtvesters kennisgevende; zullende zij wijders gehouden zijn, daarop de approbatie van Onzen Opperhoutvester te vragen.
  • Bij de algemeene ronde in het derde en vierde kwartaal, zullen zij speciaal achtgeven en door de Opzieners doen onderzoeken, of alle afgepaalde landen behoorlijk zijn geregistreerd en de afpalingen in behoorlijke orde zijn.
  • Zij zullen zorg dragen eene volledige kennis te hebben van den staat van het Jagtveld en der Visscherijen, en Onzen Opperhoutvester, telkens rapport doen indien de conservatie van een van beide eenige buitengenome voorzieningen mogt schijnen te vorderen.
  • Zij zullen ook bijzonder acht geven en onderzoek doen op het schadelijk gedierte en met concurrentie der Houtvesters, doelmatige middelen beramen en den landbouw daarvan hoelangs hoemeer te bevrijden.
  • Bij het vernemen van klagten, het zij over het gedrag der opzieners, het zij over te overvloedig wild, het zij over veelvuldige stroperijen, of welke redenen ook tot algemeen misnoegen aanleiding zouden kunnen geven, zullen de hoofdopzieners zich bij de plaatselijke autoriteiten vervoegen, en naar gelang der zaak met dezelve of met de Houtvesters middelen van redres concerteren en aan Onzen Opperhoutvester daarvan rapport doen.
  • Zij zullen zorgdragen eene grondige kennis te bekomen van de soorten der Vischtuigen, welke volgens plaatslijke gewoonten mogen worden gebruikt en binnen zes maanden na hunne aanstelling eene volledige beschrijving van alle dezelve, nevens hunne Consideratien aan Onzen Opperhoutvester aanbieden.
  • In zoodanige plaatzen en uithoeken, waar het gewone toezicht der Opzieners niet voldoende is, van gedurige stroperijen tegen te gaan, zullen zij gehouden zijn derzelver operatien, voornamelijk ook des nachts, perzoonlijk te besturen; zullende zij tot dat einde zoo veele opzieners, als zij zullen nodig oordeelen, het zij uit hetzelfde of uit andere distrikten bij den anderen kunnen verzamelen.
  • Zij zullen mede een naauwkeurig toezicht houden op het gedrag der buitengewone en particuliere opzieners, door Onzen Opperhoutvester gecommissioneerd en de intrekking van derzelver Commissien voordragen, wanneer dezelve door pligtverzuim of geheele in activiteit de administratie tot oneer verstreken.
  • Behalven de generale ronde bij art. 7 vermeld, zullen zij aanhoudend??? het hun aangewezen arrondissement doorkruisen, om zich van de onafgebroken surveillance der opzieners te verzekeren.
  • Zij zullen de opzieners zooveel mogelijk opleiden om hunne functien, met nauwgezetheid iever en bescheidenheid waar te nemen, en voor zoo verre dezelve het Jagtwezen en het werk der Visscherijen met volledig mogten verstaan, hen de nodige onderrigtingen geven.
  • Wanneer zij ontwaar worden, dat in twee of meer aan elkanderen grenzende distrikten eene ongelijke behandeling mogt plaats hebben, zullen zij met de Houtvesters van deeze distrikten Concerteren, ten einde de noodige overeenstemming worde daargesteld.
  • Zij zullen bij hunne rondes ook alle informatien inwinnen, omtrend perzoonen, aan, welke geene permissien zouden behoren verleend te worden.
  • Zij zullen gehouden zijn, op het verzoek der Houtvesters hen van Onderrigting en Consideratien te dienen.
  • Indien door hen zelven eenige overtredingen mogten worden ontdekt, zullen zij zich gedragen naar art. 4 der wet van 11 julij 1814.
  • Zij zullen van alle hunne verrigtingen een verbaal houden, en s'maandelijks een generaal rapport aan Onzen Opperhoutvester inzenden, onverminderd de verpligting om van alle extraordinaire of spoed behoevende zaken dadelijk verslag te doen.
  • Zij zullen voor traktement, reis en verblijfkosten genieten ieder eene somma van fl. 2.000,-- in het jaar, zonder iets meer onder welke benaming ook, in rekening te mogen brengen, dan veer en tolgelden.
  • Ten aanzien der briefporten zullen zij eene gelijke vrijheid als de Houtvesters genieten.
  • Zij zullen het vermogen hebben, de Costuum voor de Houtvesters vastgesteld te dragen, met uitzondering van de epauletten.
  • Zij zullen in handen van den Gouverneur de Provincie, waarin hunne vaste woonplaats gelegen is, den eed op deeze instructie afleggen.

Archiefbestanddelen