Back to search results

1.10.57 Inventaris van het archief van D.A. Meerman van der Goes [levensjaren 1748-1805], (1755) 1769-1795

Het archief bevat ambtelijke stukken van D.A. Meerman van der Goes, advocaat der VOC.
Enter a search query
PreviousNext

Archief

Titel

1.10.57
Inventaris van het archief van D.A. Meerman van der Goes [levensjaren 1748-1805], (1755) 1769-1795

Auteur

Soemartini

Versie

08-05-2021

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1968 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie Meerman van der Goes
Meerman van der Goes

Periodisering

archiefvorming: 1769-1795
oudste stuk - jongste stuk: 1755-1795

Archiefbloknummer

1188

Omvang

; 264 inventarisnummer(s) 1,71 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten. De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Verenigde Oostindische Compagnie, Tweede Advocaat
Meerman van der Goes, Daniël Adriaan (1748-1805)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat ambtelijke stukken van D.A. Meerman van der Goes, advocaat der VOC.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Daniel Adriaan Meerman van der Goes werd de 5de februari 1748 te Leiden geboren uit een Delfts regentengeslacht, waarvan leden reeds sinds het midden van de 15de eeuw functies uitoefenden. Hij was een zoon van mr. Adriaan van der Goes (1719-1759) en van Magdalena Hester van Eys (1717-1759), dochter van Daniel van Eys en Sara Dozy. ( Zie de bibliografie ) Zijn vader was aanvankelijk lid van de Veertigraad (1747) en Schepen (1754) te Leiden en na het overlijden van diens vader, mr. Willem Adriaan van der Goes (1696-1751), ontvanger van Gemene Landsmiddelen over Leiden en Rijnland. Vermoedelijk werd Daniel genoemd naar zijn grootvader van moederszijde: Daniel van Eys, Adriaan naar zijn vader en Meerman naar de familienaam van zijn grootmoeder van vaderskant, Maria Allegonda Meerman (1689-1744), echtgenote van mr. Willem Adriaan van der Goes.
Behalve de familienaam Van der Goes werd de naam Meerman door hem en zijn nakomelingen als familienaam gebruikt. Dit blijkt ook uit het wapen dat de tak Meerman van der Goes voerde: Gevierendeeld: I en IV: in zwart 3 zilveren bokkenkoppen met gouden hoorns, zijnde van der Goes; II en III: in zwart een zilveren meerman met de staart, waarin een slag, horizontaal naar links gericht, met zilveren stormhoed op het hoofd en in de opgerichte rechterhand een naar links gerichte zilveren gebogen Turkse sabel met gouden gevest en aan de linkerarm een ovaal zilveren schild met smalle gouden rand waarop een gouden kruis stond, zijnde Meerman. Helmteken en schildhouders waren als bij het wapen Van der Goes, d.i. helmteken: 3 zilveren bokkenkoppen tussen 2 zilveren fazantenveren, en schildhouders: 2 omkijkende bokken met gouden hoorns.
Blijkens het "Album Studiosorum Academiae Lugduno Bataviae" (blz. 1066) werd Daniel Adrianus Meerman van der Goes, "Leidensis" en 12 jaar oud., de 17e maart 1760 als "honoris ergo" en de 3e juli 1765 (blz. 1085) als "juris studiosus" ingeschreven. Hij promoveerde te Leiden 18 september 1769 op het proefschrift "De Pactis Successoriis".
Zijn dienst in de Oost-Indische Compagnie begon in 1776. Bij resolutie van de Heren Zeventien genomen binnen Middelburg in Zeeland op vrijdag 29 maart 1776, werd mr. Daniel Adriaan Meerman van der Goes benoemd tot adjunct-advocaat van de Compagnie op een jaarlijks tractement van fl. 1000,- ingaande de 1e april 1776, mits hij participeerde met fl. 3000,- kapitaal. Tegelijk met de benoeming van mr. F. W. Boers, tweede advocaat van de Compagnie tot eerste advocaat, volgde bij de resolutie van Heren XVII d.d. 7 april 1777 de benoeming van mr. D.A. Meerman van der Goes tot tweed advocaat op een tractement van fl. 2000,-, dat een jaar daarna bij resolutie van Heren XVII d.d. 9 oktober 1778 tot fl. 3000,- werd verhoogd.
Na de benoeming tot tweede advocaat werd mr. D.A. Meerman van der Goes bij resolutie van Heren XVII d.d. 1 oktober 1777 tot de secrete zaken gecommitteerd. Tijdens zijn ambtstermijn bij de Compagnie werd hem op verzoek van de kamer Amsterdam en bij resolutie van Heren XVII d.d. 21 oktober 1779 opgedragen de post van chartermeester bij genoemde kamer te nemen, tegen een jaarlijkse douceur van fl. 800,-.
Het ambt van advocaat bij de Compagnie (ook wel "Minister" genoemd) werd in 1614 ingesteld. Oorspronkelijk had de Compagnie slechts één advocaat, doch de toenemende omvang van de werkzaamheden dwong spoedig tot de aanstelling van een tweede advocaat en later ook van een adjuct-advocaat. De eerste advocaat genoot een jaarlijks tractement van fl. 3100,-, een huishuur van fl. 1000,- en fl. 250,- voor briefporti, de tweede advocaat fl. 2000,- en de adjunct-advocaat fl. 1000,-. Om hun inkomsten te vermeerderen genoten ze verder nog velerlei voordelen, zoals bv. 1000 zilveren dukatons als verering, etc.
De aanstelling van de advocaten van de Compagnie geschiedde op de voorwaarden genoemd bij de "Instructie voor de Advocaten van de Generale Nederlandsche Geoctroyeerde Oost Indische Compagnie". ( Zie bijlage )
Uit de Instructie van 1755 blijkt dat de functie van de advocaat voor het grootste deel bestond uit het secretariaat van de vergaderingen van Heren XVII en die van de kamer Amsterdam en zeker niet de thans gangbare betekenis van het woord advocaat dekt. Tot de werkzaamheden van de advocaat behoorden het bijwonen van de vergaderingen van de Heren XVII, de Haagse Besognes en Commissies, het aan de orde stellen van zaken in de vergadering, het lezen van missiven, requesten, remonstrantiën etc., het optekenen van de resoluties en het registreren in "Secreete boeken of notulen", die evenals andere geheime stukken en papieren door de advocaat werden bewaard. Hij moest de generale missiven van de Gouverneur-Generaal en Raden van Indië extraheren, doorlezen en zich een mening vormen over alle verbalen, dagregisters, resolutieboeken en brieven van de opperhoofden van de verschillende comptoiren. Aan de hand hiervan werden door hem voorts alle minuten voor de antwoorden van Heren XVII opgesteld. Hij nummerde alle ingekomen- en uitgaande stukken en schreef ze in registers en copieboeken.
In de meeste en belangrijkste commissies had de advocaat zitting en een raadgevende stem. Vaak werden hem vertrouwelijke zendingen opgedragen, of vergezelde hij de gecommitteerde(n) naar de Staten Generaal of naar Engeland. Kwam de beurt van het voorzitterschap van Heren XVII aan de kamer Zeeland,dan werd hem door de Generale Compagnie verzocht bij de terugkeer van retourschepen aldaar aanwezig te zijn en de zaken van de Generale oostindische Compagnie waar te nemen.
De plaats van de uitoefening van zijn functie was de kamer Amsterdam en hij was bovendien verplicht zijn diensten te verlenen aan deze kamer en aan de respectieven departementen van de kamer. Het voorbereiden van de particuliere vergaderingen van in-en in de kamer Amsterdam en de daarbij behorende werkzaamheden behoorde tot zijn taak. Want feitelijk was de advocaat van de Compagnie ook tevens de advocaat van de kamer Amsterdam. Volgens één van de voorwaarden voor zijn aanstelling moest hij minstens fl. 3000,- in de V.O.C. participeren, wat meestal neerkwam op deelname voor dit bedrag in de kamer Amsterdam. Bij aanvaarding van hun ambt moesten de advocaten de eed afleggen, dat zij gedurende hun diensttijd geen andere functies dan bij de Compagnie zouden vervullen. Voorts werd hun verboden giften, gaven of geschenken van Compagniesdienaren of van personen die bij de vergadering van Heren XVII of bij de respectieve kamers belang hadden, aan te nemen. Aangezien de werkkring waarin de advocaten zich bewogen zeer belangrijk was, konden zij, en dan vooral de eerste advocaat, veel invloed uitoefenen.
De eerste en tweede advocaat van de Compagnie hadden de beschikking over enige klerken. Zo was Pieter van Duin als klerk aan de tweede advocaat, mr. D.A. Meerman van der Goes, toegevoegd; toen Pieter van Duin in 1780 tezamen met mr. Pieter Jacobus Guepin tot klerk van de eerste advocaat werd aangesteld, volgde Roelof Jacobus Dozy hem op als klerk van de tweede advocaat.
De slechte toestand van de Oostindische Compagnie was in 1780 in een kritiek stadium gekomen. Op het einde van dat jaar verklaarde Engeland de oorlog aan de Republiek. Deze oorlog had voor de Oostindische Compagnie loodnottige gevolgen.
In Azië gingen tal van forten en factorijen met de daar aanwezige voorraden en goederen verloren. Vele schepen, vaak met rijke ladingen, vielen in handen van de Engelsen. Anderen moesten naar neutralere havens uitwijken en/of een anderen route nemen dan gebruikelijk was. Zij bereikten daardoor pas na een jaar de Nederlandse havens. Uit vrees dat de Engelsen de schepen zouden veroveren, had gedurende de jaren 1781, 1782 en 1783 geen vervoer naar Nederland plaats. De goederen lagen daardoor te Batavia opgehoopt en in Amsterdam kwam een tekort aan contanten.
Bij het uitbreken van de oorlog en vooral toen het gerucht in omloop kwam, dat er geen gelden voor aflossing van de anticipatiepenningen in voorraad waren, werd de druk op het opvragen van de anticipatiepenningen met de dag groter, vooral in Amsterdam, waar zich meer dan 2/3 van de anticipatiepenningen bevond. Gedwongen door de steigende nood, wendden de Bewindhebbers zich reeds in het begin van het jaar 1781 tot de Staten van Holland teneinde surseance van betaling te verkrijgen. Bij de Staten-Generaal werd aangedrongen tot versterking van convooi voor de Indië bestemde schepen. Dit liep tenslotte uit op een subsidie van de Generaliteit, ofschoon later bleek, dat alleen Holland zijn quota betaalde.
Dit was het begin van een reeks subsidies en gegarandeerde negociaties door Holland verleend, doch ook het begin van een sterke controle op de Oostindische Compagnie, die langzamerhand tot een directe inmenging uitgroeide. Doordat de bewindhebbers hun toevlucht hadden genomen tot de Staten was het onmogelijk om de invloed van de Staat te weren.
Bij de pogingen tot verbetering en hervorming van de Oostindische Compagnie konden de bewindhebbers zich niet onttrekken aan de politieke strijd die na de oorlog met Engeland steeds heviger werd. Het Vijfde Departement ( Bij de reeds bestaande vier departementen, d.i. van de ontvangst, de equipagie of scheepsuitrusting, de rekenkamer en de handel, werd in 1786 op voorstel van de Staten van Holland (en niettegenstaande de protesten van de kamer Zeeland een nieuwe commissie toegevoegd, belast met het verzorgen van de correspondentie van -en naar Indië. Deze commissie, het z.g. "Preparatoir Besogne" of het Vijfde Departement werd later het Departement tot de Indische Zaken genoemd. ) dat door de bemoeiingen van de Staten van Holland werd opgericht, bleef een doorn in het oog van de bewindhebbers. Mr. D.A. Meerman van der Goes heeft tot 1785 bij de Compagnie gediend. Bij resolutie van de Heren XVII d.d. 7 december 1781 werd hem dispensatie van de eed op het 11e artikel van de Instructie ( Zie bijlage ) verleend, zodat hij na oktober 1781 tot en met november 1784, behalve advocaat van de Compagnietevens pensionaris van de stad Amsterdam was, welk ambt hij tot 1795 bekleedde.
Hoewel hij na 1784 zijn advocaatschap bij de Compagnie had neergelegd, betekende dit niet dat zijn bemoeiingen zich niet meer tot de zaken van de Compagnie uitstrekten. Uit zijn collectie blijkt, dat hij stukken betreffende de Oostindische compagnie -lopende over de jaren 1785-1791- in zijn bezit had en de gang van zaken bijhield.
Opmerkelijk is het nauwe verband tussen de regering van Amsterdam en het bewind van de Oostindische Compagnie, doordat veelal dezelfde personen zowel functies in de Amsterdamse magistraat bezetten, als zitting hadden in het bestuur van de V.O.C. Het overwicht van Amsterdam ten opzichte van de overige steden van Holland en van de Generaliteit in zijn algemeen was ook duidelijk te merken in de verhouding van de kamer Amsterdam tot de andere kamers (gevolg van overheersende financiële aandeel van de kamer Amsterdam in de Compagnie).
Bij resolutie d.d. 17 november 1784 had de Presidiale Kamer ingestemd met het eervol ontslag verleend aan mr. D.A. Meerman van der Goes en als blijk voor zijn goede en trouwe diensten, werd hij met 1000 zilveren ducatons vereerd, ook ontving hij zijn leven lang een bewindhebbersportie specerijen en had hij het gebruik van de binnen -en buitenjachten van de Compagnie.
Als tweede advocaat van de Compagnie werd mr. D.A. Meerman van der Goes bij resolutie van Herem XVII d.d. 28 april 1785 vervangen door de adjunct-advocaat, mr. Pieter Graafland Jansz.
Na het aftreden van mr. F.W. Boers als eerste advocaat hadden Heren XVII op voorstel van kamer Amsterdam, bij resolutie d.d. 12 juli 1787, mr. D.A. Meerman van der Goes als eerste kandidaat en mr. S.C. Nederburgh (de tweede advocaat) als tweede, voor de opvolging voorgedragen. De Erfstadhouder/ Opperbewindhebber benoemde echter, bij zijn brief d.d. 14 juli 1787 mr. S.C. Nederburgh tot eerste advocaat. Na de afzetting van de pensionaris mr. E.F. Berckel, fungeerde mr. D.A. Meerman van der Goes als eerste pensionaris van de stad Amsterdam. Bij resolutie d.d. 27 januari 1792, in aanmerking genomen hebbende "de ijver en de affectie waarmede de pensionaris Van der Goes die post nu seedert den jaare 1781 waargenomen en vele goede diensten aan de stad bewezen heeft", hadden Vroedschap en Burgemeesters van Amsterdam goed gevonden om zijn jaarlijkse tractement met een bedrag van fl. 1000,- te vermeerderen, ingaande primo augustus 1791. Tot en met 17 januari 1795 werden de notulen van de vergadering van de vroedschap en burgemeesters van Amsterdam door mr. D.A. Meerman van der Goes opgemaakt.
Genealogie
Embedded Image Embedded Image Embedded Image
Geschiedenis van het archiefbeheer
Volgens de Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven komstig van mr. D.A. Meerman van der Goes in 1878 door mr. C.W. Hubrecht aan het Algemeen Rijsarchief geschonken. Mr. C.W. Hubrecht was lid van Provinciale Staten van Zuid-Holland en was gehuwd met de kleindochter van mr. D.A. Meerman van der Goes, Jkvr. Jacoba Adriana Petronella Meerman van der Goes, die in 1872 was overleden. Blijkens de correspondentie gevoerd tussen de Algemene Rijksarchivaris enerzijds en mr. C.W. Hubrecht en de archivaris van Amsterdam anderzijds, zijn de persoonlijke stukken, in overeenstemming met de afspraak, aan de familie teruggegegven en een gedeelte dat uitsluitend Amsterdam betrof, aan het archief van de stad Amsterdam afgestaan. Een aantekening van de korte inhoud van die stukken is in het archief van het Algemeen Rijksarchief gevoegd bij de brief van de Algemene Rijksarchivaris aan de archivaris van Amsterdam d.d. 11 december 1878.
De verwerving van het archief
Het archief is door schenking verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Waarschijnlijk zijn de officieele stukken die bij de collectie aangetroffen zijn, door mr. D.A. Meerman van der Goes exofficio onder zich gehouden ten dienste van zijn werkzaamheden. Door de functies die mr. D.A. Meerman van der Goes bekleedde en de "merkwaardige" positie van de stad Amsterdam heeft een vermenging van verschillende stukken plaats gevonden, waarin moeilijk een scheiding is aan te brengen. De collectie betreffende de Oostindische Compagnie heeft slechts een fragmentarisch karakter. Maar daar de stukken zich uitstrekken over het gehele arbeidsveld van de Compagnie, kunnen zij een waardevolle aanvulling vormen op het archief van de Oostindische Compagnie zelf. Persoonlijke stukken die nog bij de collectie aanwezig zijn, zijn vermoedelijk achtergebleven stukken van de teruggestuurde familiepapieren. Bij de ordening van de correspondentie is geen scheiding aangebracht tussen de brieven die door de advocaat zijn opgemaakt of ontvangen en die brieven, die door de advocaat zijn opgemaakt of ontvangen en die brieven die door zijn opdrachtgevers zijn ondertekend of ontvangen, daar anders een te kunstmatige scheiding zou zijn ontstaan.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie Meerman van der Goes, nummer toegang 1.10.57, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Meerman van der Goes, 1.10.57, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Stukken betreffende Urk en Schokland die in de collectie aanwezig waren, zijn in het Algemeen Rijksarchief gevoegd bij de archivalia betreffende de eilanden Urk, Emmeloord en Ens. Deze archiefstukken uit diverse verzamelingen afkomstig zijn beschreven door Mej. Ch.J.A.M. Schaepman.
Verwante archieven
Behalve de bovengenoemde stukken die bij de collectie Meerman van der Goes behoorden, bevinden zich onder de collectie Brugmans in het Algemeen Rijksarchief enige bescheiden, die afkomstig zijn van Mr. D.A. Meerman van der Goes. Mr. Pibo Anthony Brugmans was in 1793 tot Tweede Advocaat der Oostindische Compagnie benoemd en bekleedde dit ambt tot 1796.
Waarschijnlijk zijn deze stukken op de tweede-advocaatskamer van het Oostindisch Huis te Amsterdam achtergebleven en zodoende onder de papieren-Brugmans terecht gekomen. De collectie is door Dr. de Hullu beschreven in het Jaarverslag 1919 en de stukken afkomstig van Mr. D.A. Meerman van der Goes zijn in de derde afdeling van de beschrijving opgenomen onder de nummers: ( Overgenomen uit de beschrijving van Dr. de Hullu. Zie Jaarverslag 1919, blz. 24(166)-25(167), 205(347)-206(348) en 221(363)-222(364). ) Inv.nr. 149: Briefwisseling van Meerman van der Goes met den advocaat-fiscaal der Admiraliteit van Amsterdam Mr. J.C. van der Hoop over verschillende marine zaken. 1781 april 17-1783 april 12. 1 omslag Inv.nr. 150: Copie-brief van Meerman van der Goes aan de Nederlandschen Consul te Cadix J.W. Nagel over finantieële zaken. 1782 februari 14. 1 stuk. Inv.nr. 151: Brief aan Meerman van der Goes over compagnieszaken van de advocaat-fiscaal der Admiraliteit van Zeeland J. Steengracht. Met bijlagen. 1783 januari 22. 1 stuk Inv.nr. 152: Brieven aan Meerman van der Goes van P.E. van de Perre en F.W. Boers te Parijs. 1783 mei 4. 1 stuk.
Publicaties Aa, A.J. van der, Biographisch Woordenboek der Nederlanden,
Haarlem
1852
Berckel, G.J.A. van, Bijdrage tot de geschiedenis van het Europeesche Opperbestuur over Nederlandsch-Indië, 1780-1806,
Leiden
1880
Colenbrander, H.T., De Patriottentijd, deel III,
's-Gravenhage
1899
Colenbrander, H.T., Koloniale Geschiedenis;, deel II,
's-Gravenhage
1926
Dam, Pieter van, Beschryvinge van de Oostindische Compagnie, deel I; uitgave F.W. Stapel in: Rijks Geschiedkundige Publicatiën, 63,
s-Gravenhage
1927
Elias, Johan E., De vroedschap van Amsterdam, 1578-1795, deel II,
Haarlem
1905
Knuttel Wzn, G., De schilderijen in het hofje Meermansburg te Leiden in:Oud Holland, 32e jrg.1914 Lauts, G., Geschiedenis van de macht der Nederlanders in Indië,
Amsterdam
1859
Het Nederlandsch Adelsboek, 18e jrg.1920 Rietstap, J.B., Wapenboek van den Nederlandschen Adel met Genealogische en Heraldische Aantekeningen, deel I
Groningen
1883

Bijlagen

Instructie voor d'advocaten van de Generale Nederlandsche geoctroyeerde Oost Indische Compagnie.
Art.1.
D'advocaten van de Compagnie zullen t'allen tijden, zo wanneer de Vergadering van 17ne, het Haagsch besoigne of een Commissie van particuliere Gecommitteerdens uyt de Zeventhiene bij een zullen weezen, gehouden zijn, d'eerste te compareeren en de laaste uyt de Vergadering te scheyden.
Art. 2.
Zullen alle Remonstrantien, Requesten, Missiven en 't geen voorts ter vergadering zal voorkomen, van den presideerenden overneemen en dezelve overluyd leezen, mitsgaders de conclusien en Resolutien, die successivelijk bij den Praesiderenden zullen werden genomen, pertinentelijk en getrouwelijk aantekenen en bij eerste gelegentheyd ter vergadering resumeren en gearresteert zijnde registreren.
Art. 3.
Alle 't geene door ordre van deeze vergadering in Secreete boeken of notulen geregistreert en tot dien eynde door d'Advocaten opgesloten bewaart zal werden, als ook alle andere secreete stukken en papieren, daartoe zal niemand acces, of daar van visie en lecture hebben, dan alleen de leeden, die uyt deze vergadering tot zodanige secreete besoignes zijn gecommitteerd geweest, of namaals daartoe speciaal zullen werden geauctoriseert.
Art. 4.
Zullen alle zaken, ter Vergadering voorkomende of verhandelt wordende, zo wanneer de dienst van de Compagnie zulks eenigzints vereysschen zal, secreet houden.
Art. 5.
Zullen ook gehouden zijn alle stukken, papieren, missiven en Registers, tegenwoordig zijnde of nog te komen, gade te slaan, ofte te doen slaan, en daar benevens alle missiven van deeze Vergadering uytgezonden zijnde, in een register volgens den datum agter den anderen te doen afschrijven, dan wel in de Resolutien der Vergadering insereeren.
Art. 6.
Alle missiven, die van deeze Vergadering naar Indien zullen werden geschreeven, zullen d'Advocaten in een particulier copyboek, daar van te houden, agter den anderen doen inschrijven.
Art. 7.
Zullen meede van alle de Resolutien, bij deeze Vergadering genomen, als ook van de brieven, door dezelve naar Indien afgevaardigt, den zin of korten inhoud in margine doen noteren en zorg dragen, dat de generale Registers op de gemelde Resolutien en Brieven daarmeede werden aangevult.
Art. 8.
Zullen insgelijks gehouden zijn een apart Register, naar d'ordre van 't alphabeth, op de toenamen geschikt, te formeeren van alle de personen die in Indien eenige condemnatie 't haren laste ontfangen hebben, gelijk mede van zulke die gedeporteert of gecondemneert, hier te lande zouden mogen arriveren, dog alleen van zodanige personen, waarvan dit in de brieven of Resolutien uyt Indien zal werden bekent gestelt, ten eynde de Vergadering van 17ne en de respective kameren ten allen tijde daarvoor te konnen dienen.
Art. 9.
D'Advocaten zullen gehouden zijn in de gewone jaarlijkse Haagsche Besoignes over de lecture en de examinatie der brieven en papieren uyt Oost Indien ontfangen, nevens 't geene aan het zelve verders is gedemandeert, de voornaamste zaken daar bij voorkomende, getrouwelijk t'annoteren en daarvan een verbaal te formeeren, ten eynde daaruyt, alsmeede uyt de consideratien der present zijnde leeden de concept minuten der brieven, die de Vergadering van 17ne goedvinden zal, daarop naar Indien te laten afgaan, intestellen.
Art. 10.
Zullen alle de quaestien en processen, die de Compagnie zo active, als passive alreede hangende of uytstaande heeft en na deezen nog zouden mogen komen voor te vallen, wel en behoorlijk moeten examineren, ten eynde d'Advocaten of Procureurs, die daar in zouden mogen werden gebruykt, volkomentlijk t'instrueeren.
Art. 11.
D'Advocaten zullen zig moeten ontslaan van alle ampten, functien en bedieningen, en hunne personen alleenlijk stellen en laten employeeren ten dienste van de meergemelde Compagnie in 't generaal, en des verzogt zijnde, van yder kamer in 't particulier, zonder dat zij ook, gedurende hunne bedieningen, eenige andere ampten, of functien buyten de Compagnie zullen aanvaarden, ofte zig met eenige proceszaken van andere, 't geeven van advysen, en wat dies meer is, mogen bemoeyen.
Art. 12.
D'Advocaten zullen daar en boven nog staan en blijven ten dienste der kamer tot Amsterdam mitsgaders in derselver particuliere vergaderingen meede compareeren, en de Resolutie bij dezelve te neemen, te registreeren, mitsgaders nog alles te doen en te verrigten, daar in gemelde kamer, of de respective departementen in dezelve kamer, hunnen dienst nodig zou mogen hebben, zo als dit voor dezen altijd gedaan en gebruykelijk is geweest.
Art. 13.
Zo wanneer de kamer van Zeeland haar beurte zal weezen, om te praesideeren zal eene der advocaten, na den inval der rethour-schepen, daartoe van gemelde kamer versogt zijnde, gehouden zijn aldaar te compareeren, in den dienst van de generale Compagnie waartenemen.
Art. 14.
D'Advocaten zullen geen giften, gaven of geschenken mogen aannemen van eenige dienaren van de Compagnie in d'Indien, of hier te lande zijnde, nog ook van eenige andere personen, die ter Vergadering van de 17ne of eenige particuliere kamers iets zouden mogen hebben te verzoeken, solliciteeren of pretendeeren, directelijk of indirectelijk, niets uytgezondert.
Art. 15.
D'Advocaten zullen gehouden zijn zig tusschen de respective kameren althoos onzijdig te gedragen, zonder zig des eenes zaak meerder aan te neemen, als des anderen, ofte zig tegens eenige van dezelve in eeniger maniere partijdig te betonen, neen, maar in 't generaal aan alle Bewindhebberen, van wat kamer het ook zou mogen zijn, egaalijk hebben toe te dragen en te bewijzen alle eer en respect.
Art. 16.
D'Advocaten zullen gehouden zijn gedurende hunnen dienst een yder voor hun hooft, te participeeren een actie van drie duyzend guldens, oud capitaal, in eene der kameren van de generale Oost Indische Compagnie en dat op zodanige conditien, als de Bewindhebberen zelfs, volgens het octroy, ampliatie, nader interpretatie en continuatie vandien, hunne capitalen in de gemelde Compagnie gehouden zijn te participeeren.
Art. 7.
D'Advocaten zullen gehouden zijn, voor den aanvank hunner bediening te beloven en te zweeren, dat zij in alle getrouwigheyd den dienst van de Compagnie zullen waarnemen en hen naar den inhoud dezer Instructie punctuelijk reguleeren, en voorts doen den Eed, die Bewindhebberen bij d'aanvaarding hunner bedieningen gewoon zijn te presteren, item nog den eed van zuyvering, en die op het Placaat tegens het verkopen van ampten of aannemen van verbode giften, bij Haar Hoog Mogende gearresteert, in dato 10 december 1715.
Art. 18.
Eyndelijk behoud de Vergadering van 17ne aan zig t'allen tijde d'interpretatie, vermeerdering of vermindering van deeze Instructie, om daar in te doen, zo zij ten meesten dienste van de Compagnie bevinden zal te behoren.

Inventories