Back to search results

3.03.01.01 Inventaris van het archief van het Hof van Holland, 1428-1811

Enter a search query
PreviousNext

Archief

Titel

3.03.01.01
Inventaris van het archief van het Hof van Holland, 1428-1811

Auteur

M.C. le Bailly, P.J.M. van den Heuvel et al.

Versie

27-10-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2008 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Hof van Holland
Hof van Holland

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1428-1811

Archiefbloknummer

3300

Omvang

11802 inventarisnummer(s); 592,60 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het; enkele stukken zijn in hetof in hetgesteld.
Oud-Nederlands
Frans
Latijn

Soort archiefmateriaal

Normale handgeschreven en gedrukte teksten. De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland (1428-1798) Hof van Justitie van Holland en Zeeland (1798-1803) Hof van Justitie van Holland (1803-1811) Commissie tot afdoening der zaken van de Consignatiekas van het voormalige Hof van Justitie van Holland (1814-1842)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het Hof van Holland had in de vijftiende eeuw taken op het gebied van het bestuur, de wetgeving en de rechtspraak in Holland, Zeeland en West-Friesland. De rechtsprekende taak van het Hof werd in eerste aanleg gevormd door die zaken die voorheen in de grafelijke rechtspraak werden berecht, zoals: inbreuken op de rechten van de landsheer en het landsheerlijk gezag, misdrijven en correctie van landsheerlijke ambtenaren, muntzaken, de bescherming van geestelijken, vreemdelingen en de zogenoemde personae miserabiles. In hoger beroep oordeelde het Hof over de uitspraken van lokale rechtbanken in burgerlijke zaken. Van het Hof kon men, in de periode vóór de Opstand, in beroep gaan bij de Grote Raad van Mechelen. Door inperking van de bestuurlijke bevoegdheden van het Hof, met name na de Opstand, bleef de rechtspraak als hoofdtaak van het Hof over.
De stamreeks van het archief wordt gevormd door de memorialen. Hieruit zijn in de loop der tijd andere reeksen afgescheiden, zoals de sententieregisters, waarin de vonnissen werden opgetekend. Daaruit kwamen vervolgens andere reeksen voort zoals de registers van de procureur-generaal, de quaetclappen en de presentatieboeken. Vanaf het begin van de 17e eeuw werden de eigen besluiten van het Hof afgesplitst uit de memorialen en opgetekend in resolutieboeken.
Eigenlijk niet tot het archief behorende zijn de zogenaamde proceszakken met daarin processtukken van partijen die voor het Hof procedeerden. Normaal gesproken werden deze na afloop van een proces opgehaald door de procureurs, maar dat gebeurde lang niet altijd. Het archief van het Hof van Holland is tamelijk compleet bewaard gebleven.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Ontstaan van het Hof
( Tegelijkertijd met deze inventaris verschijnt ook een procesgids waarin de civiele procedure bij het Hof van Holland wordt uitgelegd aan de hand van originele processtukken. ) De Raad (het Hof) van Holland onder de Bourgondische hertogen, was de natuurlijke opvolger van de oude grafelijke raad die al ten tijde van de Beierse hertogen, en wellicht al eerder, functioneerde. Deze Raad was belast met het bestuur en de rechtspraak in het graafschap en groeide langzaam maar zeker uit tot een professionele instelling. In de oudere literatuur is de oorsprong van het Hof van Holland steeds in 1428 (Zoen van Delft) of 1432 (aanstelling rentmeester-generaal van Holland) gezocht, ( Bijvoorbeeld, situeerden de 'oprichting' van het Hof van Holland in 1428., en, gingen uit van 1432 als aanvangsjaar van het Hof van Holland. ) De Blécourt en Meijers, Memorialen Rosa Van Riemsdijk, Tresorie en kanselarij Jansma, Raad en rekenkamer maar onderzoek heeft aangetoond dat een werkelijke breuk in de ontwikkeling van de Raad van Holland later moet worden geplaatst, namelijk rond 1445. ( . ) Damen, Staat van dienst , 39-43
Als gevolg van ingrijpende institutionele veranderingen in 1445-1446 kwam de nadruk bij de activiteit van de Raad van Holland meer te liggen op de justitiële taak. Onder meer uit de registervorming blijkt dat de bestuurlijke en rechterlijke werkzaamheden van het Hof van Holland duidelijk werden gescheiden.
De institutionele wijzigingen rond 1445 leidden tevens tot een verandering in de naamgeving van de Raad van Holland. Drie termen werden tijdens de vijftiende eeuw naast elkaar gebruikt: Raad, Raadkamer en Hof van Holland. Vanaf het midden van de vijftiende eeuw komt de term 'Hof' of 'Hove van Hollant' steeds vaker voor in de memorialen en de sententieregisters. Mogelijk kwam deze benaming in zwang omdat de Raad steeds meer werd vereenzelvigd met de plek waar de instelling resideerde, namelijk het grafelijk hof. Uit de manier waarop de term Hof van Holland wordt gehanteerd in de grafelijke rekeningen, blijkt duidelijk dat hiermee vooral de Raad als rechtsprekend college werd bedoeld. ( Ibidem en ) Le Bailly, Recht voor de Raad , 13. In de recente literatuur zijn nog steeds verschillende namen in gebruik om dezelfde instelling aan te duiden: Hof van Holland en Raad van Holland. In zijn studie over het personeel van het Hof van Holland in de vijftiende eeuw hanteert M. Damen de benaming ‘Raad van Holland’ voor de instelling als geheel. Damen, Staat van dienst , 39-43. S. ter Braake die hetzelfde onderwerp onderzocht in de eerste helft van de zestiende eeuw kiest ervoor de benaming ‘Hof van Holland’ te gebruiken wanneer de instelling als geheel wordt bedoeld, en ‘Raad’ om het college van raadsheren en hun voorzitters aan te duiden. Ter Braake, Recht en rekenschap , 37-38. Hoe het ook zij, het gaat hier steeds om dezelfde instelling. In de bronnen worden de termen blijvend door elkaar worden gebruikt. Om de raadsheren en de voorzitter aan te duiden gebruikte men vaak de woorden 'president ende rade', of kortweg 'rade'. Met 'rade' bedoelde men dus het meervoud van raad in de zin van raadsheer, en niet raad als orgaan. Als men al een strikt onderscheid tussen beide benamingen wil maken, dan lijkt het logischer te spreken van Raad van Holland wanneer het de instelling in de uitoefening van zijn bestuurlijke en representatieve taken betreft en van Hof van Holland wanneer de instelling als rechtscollege wordt bedoeld. Het huidige archief van het Hof van Holland neemt nog altijd zijn aanvang met de zogenaamde Memorialen Rosa, de memoriaalregisters die later onterecht genoemd zijn naar Jan Rose, die van 1428 tot 1447 secretaris was bij het Hof van Holland. Maar, zoals gezegd, kan 1428 niet meer worden beschouwd als de 'oprichtingsdatum' van het Hof. Bovendien vormen de Memorialen Rosa louter het vervolg op de oude grafelijke memorialen. ( en ) Damen, Staat van dienst , 117, Lombarts, Nota , 370-372. Hoewel dus ook op archivalische gronden het jaartal 1428 geen zichtbare verandering bracht in de ontwikkeling van de Raad van Holland, zijn de zaken in de huidige inventaris zo gelaten als ze waren sinds hun indeling in het Rijksarchief na 1852.
Samenstelling en organisatie
( Zie ook: Procesgids Hof van Holland, hoofdstuk 2.1. ) De stadhouder, die aangesteld was als plaatsvervanger van de graaf op het gebied van bestuur en rechtspraak in Holland, Zeeland en West-Friesland, was tevens de voorzitter van de Raad. Hij was ook de zegelbewaarder. De stadhouder had zowel rechterlijke als bestuurlijke bevoegdheden. Als rechter moest hij toezien op het goede verloop van de rechtsgang. Als bestuurder was hij verantwoordelijk voor het vernieuwen van de wet in de steden en het bijeenroepen van de Staten. Ter Braake, Recht en rekenschap , 40-45. In 1445 werd tevens het ambt van president gecreëerd. Deze functionaris was een professionele raadsvoorzitter die geschoold was in de rechten en naast of in afwezigheid van de stadhouder functioneerde. De aanstelling van de president stuitte echter op zoveel weerstand in het graafschap dat dit ambt in 1448 niet werd gecontinueerd. Daarna trad opnieuw een stadhouder op als plaatsvervanger van de hertog. Vanaf de Instructie van 1510 was er echter opnieuw een president, die naast de stadhouder functioneerde en de zittingen van de raadsheren voorzat. Bij afwezigheid van de stadhouder nam de president diens taken waar, bijvoorbeeld bij het overleg met de Staten van Holland. ( en. ) Damen, Staat van dienst , 61-63, Ter Braake, Recht en rekenschap , 54-56 In de vijftiende eeuw bestond het Hof van Holland uit gemiddeld acht à negen bezoldigde raadsheren. Aanvankelijk speelden ook de raadsheren 'tot wederzeggen' en de onbezoldigde raadsheren uit de Raad een belangrijke rol in het Hof, maar deze verdwenen geheel in 1445. ( . ) Damen, Staat van dienst , 72-78 Waar in de Instructie van 1480 (art. 1) nog van acht vaste raadsheren wordt gesproken, is dit aantal in de Instructie van 1510 opgelopen tot twaalf (art. 1). ( Voor een nieuwe uitgave van deze teksten zie ) Bos-Rops e.a., Holland bestuurd . Van die twaalf waren er zes ordinaris raadsheren en zes commissarissen die informaties en onderzoeken moesten leiden. In opeenvolgende eeuwen is deze indeling fundamenteel niet meer gewijzigd; in latere Instructies, zoals die van 1531 worden zelfs geen aantallen raadsheren meer genoemd. Wel gold vanaf 1559 een striktere taakverdeling tussen de raadsheren. Ter Braake, Recht en rekenschap , 25 en 45-64. De belangrijkste taak van de raadsheren bestond erin te beschikken op de binnengekomen verzoekschriften (rekesten) die de president onder hen verdeelde. Twee van deze raadsheren zaten beurtelings elke week de rolzitting voor. ( Instructie 1531 (art. 145). ) Zij hoorden de partijen die tijdens de rolzitting een proceshandeling verrichtten en besloten over het verder verloop van afzonderlijke processen. De beraadslagingen over een specifieke procedure vonden plaats in het voltallige college. Beslissingen werden bij meerderheid van stemmen genomen. Naast het college van raadsheren was de griffier de spilfiguur van het Hof van Holland. Deze functie werd in het voorjaar van 1445 ingesteld op voorstel van de Staten van Holland. Voordien was het beheer van de registers van het Hof van Holland een van de taken van de registerklerk van de Hollandse Kanselarij. ( . ) Damen, Staat van dienst , 107-113 De griffier zorgde in hoofdzaak voor de administratie van het Hof. In opeenvolgende Instructies, zoals die van 1462, 1480, 1522 en 1531, werden de taken van de griffier steeds verder uitgebreid: behalve het registreren en bijhouden van registers en het opmaken van stukken voor de partijen moest hij tevens zorg dragen voor het beheer van het archief. Hij was ook degene die de aan- en afwezigheden van het personeel bijhield met oog op de betaling van de wedden.
De werkzaamheden van de griffie groeiden in de loop van de tijd zodanig dat de griffier assistentie kreeg van diverse klerken en secretarissen. In de tweede helft van de vijftiende eeuw werd hij eerst alleen nog bijgestaan door een adjunct-griffier of substituut-griffier, maar al snel werden ook secretarissen aangesteld om hem in zijn werk bij te staan. Sinds de Instructie van 1480 (art. 14) waren er twee of drie vaste secretarissen en enkele secretarissen op afroepbasis. In de zeventiende eeuw groeide dit aantal zelfs uit tot zes ordinaris secretarissen; in de achttiende eeuw werd het aantal teruggebracht tot drie.
Twee andere belangrijke functionarissen bij het Hof waren de procureur-generaal en de advocaat-fiscaal. De functie van procureur-generaal wordt in de Memorialen voor het eerst vermeld in 1434, maar deze is mogelijk al vroeger ingesteld; de aanstelling van de advocaat-fiscaal volgde een kleine dertig jaar later, in 1463. De hoofdtaak van de procureur-generaal was die van openbare aanklager; hij trad op namens de graaf en verdedigde diens rechten. Volgens de Instructie van 1462 (art. 5) moest hij ook twee maal per jaar een ommegang doen in het graafschap om te onderzoeken of er zaken waren die door het Hof van Holland behandeld moesten worden, zoals misdaden die dreigden te verjaren. In de praktijk blijkt dat hij hier nauwelijks aan toekwam. Voor de procureur-generaal en de advocaat-fiscaal gold in principe dezelfde taakverdeling als voor procureurs en advocaten van partijen. De procureur was in wezen de administrateur van de zaak. Hij nam de rol waar, zorgde voor de vereiste proceshandelingen, maakte de inventaris en fourneerde de processtukken. De advocaat was de eigenlijke raadsman en pleiter. Als rechtsgeleerde adviseerde hij zijn cliënten en voerde de pleidooien voor de rechtbank. ( . ) Le Bailly, Recht voor de Raad , 140-141 en 238-239
Beide ambten kunnen worden vergeleken met het huidige openbaar ministerie, maar in de praktische uitvoering waren natuurlijk grote verschillen. Hoewel deze ambten in het leven waren geroepen om de belangen van de graaf te verdedigen, mochten deze ambtenaren aanvankelijk ook de belangen van private partijen vertegenwoordigen wanneer zij daartoe werden aangezocht. In de Instructie van 1510 (art. 14) werd echter bepaald dat zij alleen de grafelijke belangen mochten dienen. Private belangen konden immers indruisen tegen staatsbelangen. Om die reden werd ook het salaris van de procureur-generaal substantieel verhoogd.
In 1520 werd besloten tot het combineren van de ambten van procureur-generaal en advocaat-fiscaal. De bedoeling van deze maatregel was om het ambt van procureur-generaal meer inhoud en belang te geven. Behalve de taken van de advocaat-fiscaal kreeg de procureur-generaal ook meer bevoegdheden erbij, met name vanaf 1540 als gevolg van de ketterbestrijding. Zo mocht hij ook aanwezig zijn tijdens de deliberaties van de raadsheren en mocht hij verdachten arresteren zelfs wanneer de feiten verjaard waren. De combinatie van de twee ambten betekende bovendien dat voortaan een universitaire titel noodzakelijk was om tot procureur-generaal te worden benoemd. De procureur-generaal kreeg bijgevolg een fiks hoger salaris en de functie van subtituut procureur-generaal werd stevig uitgebreid. ( . ) Ter Braake, Recht en rekenschap , 70-72 en 112-113 De rentmeester-generaal was verantwoordelijk voor de inkomsten uit de domeinen, de justitie en de beden. Hij was belast met het uibetalen van de wedden van de raadsheren en het overige Hofpersoneel en van hun reiskostendeclaraties. Sinds zijn aanstelling in 1432 behoorde het innen van de boetes die door het Hof van Holland waren opgelegd tevens tot zijn takenpakket. Vanaf 1458 behoorde deze taak echter tot de nieuwe, speciaal voor het Hof van Holland voorbehouden functie van de rentmeester (of ontvanger) van de exploiten. Tussen 1469 en 1480 werden zowel het ambt van rentmeester van de exploiten als dat van rentmeester-generaal tijdelijk opgeheven en gingen hun taken over op de rentmeester van Noordholland. In 1500 werd het ambt van rentmeester-generaal opgeheven, opnieuw kwamen zijn taken bij de rentmeester van Noordholland. ( De rekeningen van beide ambtenaren worden bewaard in de Grafelijkheidsrekenkamer, archiefinventaris 3.01.27.02. Zie verder. ) Ter Braake, Recht en rekenschap , 27 en 64-66
De rentmeester van de exploiten was als het ware de kassier van het Hof. De voornaamste taak van de rentmeester van de exploiten was het innen van de boetes die het Hof van Holland had opgelegd en van alle kosten die partijen volgens de taxatie van het Hof hadden gemaakt tijdens het voeren van processen. Hij moest een rekening bijhouden van al deze financiële transacties en hiervan verantwoording afleggen voor de Grafelijkheids Rekenkamer in Den Haag. Verder diende hij, net als de raadsheren, woonplaats te houden in Den Haag, zodat hij op elk gewenst moment beschikbaar kon zijn.
Voor de inning van de boetes werd de rentmeester zo nodig bijgestaan door deurwaarders. Volgens de Instructie van 1531 (art. 102) waren er twee deurwaarders werkzaam bij het Hof van Holland, maar dit aantal groeide in de volgende eeuwen verder. Deze 'eerste deurwaarders' moesten tijdens de zittingen van het Hof van Holland de orde handhaven en verder waren zij als enige (samen met de eerste deurwaarders van de Hoge Raad) bevoegd om in Den Haag en Haagambacht te exploiteren. De deurwaarders van het Hof waren ook bevoegd om overal in Holland en Zeeland hun functie uit te oefenen. Zo nodig werden zij bijgestaan door een van de circa tien ordinaris deurwaarders die in Den Haag en de verschillende steden gevestigd waren. ( ;; en. ) Ter Braake, "Zwaeren arbeyden ende cleen proffijten" , 51-72 Ter Braake, Recht en rekenschap , 66 Ketelaar, Procesgang , 48
Tot de vaste staf van het Hof van Holland behoorden behalve bovengenoemde ambtenaren ook enkele klerken, boden, een boutefeu (persoon die met de verwarming belast was) en een denunciateur van het uur.
De opeenvolgende Instructies voor het Hof van Holland wijdden vele artikelen aan de advocaten en procureurs van partijen. ( Voor een overzicht van de advocaten die in de periode 1560-1811 werkzaam waren, wordt verwezen naar:. ) Huijbrecht e.a., Album advocatorum Zij waren degenen die de procespartijen in rechte vertegenwoordigden vóór het Hof. Hoewel zij formeel niet in dienst waren van het Hof, mochten zij alleen optreden vóór het Hof als zij officieel waren beëdigd. In hun eed moesten zij onder andere beloven dat ze zich aan een aantal gedragsregels zouden houden tijdens het presenteren van processen vóór het Hof en bij het opstellen van stukken. Zowel de procureurs als de advocaten moesten aan een aantal opleidings- en ervaringseisen voldoen om toegelaten te worden tot de eed; de advocaten moesten bovendien een meestertitel in de rechten bezitten. De taakverdeling tussen procureurs en advocaten was gelijk aan die bij de meeste hooggerechtshoven in de Nederlanden (zie boven). Hoewel de procureurs en advocaten formeel niet verbonden waren aan het Hof van Holland schreven de opeenvolgende Instructies voor hoeveel salaris zij voor iedere afzonderlijke prestatie of rechtshandeling mochten vragen aan de partijen die zij in rechte vertegenwoordigden. Een gelijkaardige situatie gold voor de notarissen. Sinds de plakkaten van 1525 ( Voor Holland en Zeeland werden afzonderlijke plakkaten afgekondigd: het Hollandse plakkaat dateert van 21 maart en het Zeeuwse van 18 december 1525. Zie verder over het notariaatVoor een overzicht van de notarissen die in de periode 1525-1811 werkzaam waren bij het Hof van Holland zie ) Huijbrecht, Kraam, comptoir, kantoor . Heersink e.a., Register Notariorum . op het stuk van het notariaat in Holland en Zeeland oefende het Hof van Holland het toezicht uit op de aanstelling van notarissen in het graafschap. De stadsbesturen konden zelf aangeven hoeveel notarissen zij nodig achtten in hun stad of district. Zij droegen kandidaten voor ter beoordeling aan het Hof, dat bij welbevinden de kandidaat-notarissen beëdigde. Hoewel een kandidaat eerst een stageperiode moest hebben doorlopen en de procedure om notaris te worden redelijk ingewikkeld was, waren de kwaliteitseisen op zich niet erg hoog. De nieuwe notarissen moesten bij hun aantreding wel een eed afleggen waarin zij onder andere beloofden zich te houden aan relevante plakkaten, een deugdelijke administratie van protocollen te houden, geen fraude te plegen en geen akten te passeren in de afwezigheid van geschikte getuigen.
De bibliotheek van het Hof van Holland
De archieven en bijbehorende bibliotheken van het Hof van Holland en de Hoge Raad van Holland en Zeeland zijn na 1852 naar het Rijksarchief overgebracht. Het Hof van Holland had tijdens zijn bestaan een aanzienlijke boekencollectie verzameld, die zowel algemene historisch-geografische werken bevatte als juridische naslagwerken. Bovendien was bij de opheffing van de Hoge Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland in 1795 zijn bibliotheek gevoegd bij die van het Hof van Holland.
Waar het archief van het Hof een eenduidig geheel is blijven vormen, ook vóór de opname ervan in het Rijksarchief in 1854, geldt helaas niet dezelfde situatie voor de bibliotheek. Die is namelijk tijdens de negentiende eeuw verspreid geraakt over verschillende juridische instellingen. Zo kreeg het nieuwe Hof van Justitie van Zeeland, dat in 1803 was opgericht, een honderdtiental werken uit de boekenverzameling van het Hof van Holland, met name boeken die betrekking hadden op Zeeuwse onderwerpen. De huidige Hoge Raad der Nederlanden, die in 1838 het leven zag, kreeg een aanzienlijk deel van de boekencollectie van het Hof van Holland en de oude Hoge Raad in zijn beheer. Waarschijnlijk betrof het hier vooral dubbele exemplaren. ( Prof.mr. J. Th. de Smidt voert een onderzoek uit naar de voormalige bibliotheek van de Hoge Raad van Holland en Zeeland uit. Bakhuizen van den Brink is nogal vooringenomen over de verdeling (). ) Overzigt , 226-228 De Hoge Raad der Nederlanden beschikte namelijk aanvankelijk niet over de in zijn ogen noodzakelijke rechtsgeleerde werken om zijn rechterlijke activiteiten naar behoren te kunnen uitvoeren. Daarom verzette dit rechtscollege zich tegen de opname van met name de juridische werken uit de collecties van het Hof van Holland en de (oude) Hoge Raad in het Rijksarchief. Al in 1855 suggereerde de Hoge Raad een thematische verdeling van de boeken, namelijk in een historisch deel dat naar het Rijksarchief zou gaan en een juridisch deel dat bij de Hoge Raad zou blijven. Dit leidde tot de aanstelling van een speciale commissie die zich over deze problematiek moest buigen. Op 30 mei 1856 presenteerde de commissie haar rapport met een ontwerp voor de verdeling van de boekenverzameling. Van de in totaal 1380 titels werden er 500 werken aan de Hoge Raad overgemaakt. Koekebakker, Catalogus der bibliotheek , ix-xiii. Het overgrote deel hiervan berust nog altijd in de bibliotheek van het Nationaal Archief, waaronder bijvoorbeeld De Riemer's Beschrijving van 's Gravenhage. Overigens was men niet altijd even zorgvuldig met de bibliotheek van het Hof van Holland omgegaan tijdens zijn bestaan. Blijkens verschillende catalogi van de bibliotheek zijn belangrijke delen van de boekenverzameling verdwenen als gevolg van wisselend beheer. Bovendien zijn ook veel belangwekkende boeken niet aan de vernietigingswoede van de inquisitie ontsnapt. ( Over de geschiedenis en samenstelling van de bibliotheek van het Hof zie de titels in de literatuuropgave. )
Instructies voor het Hof van Holland
( Zie ook:, hoofdstuk 2.2. ) Procesgids Hof van Holland
Tijdens de bijna vier eeuwen van zijn bestaan zijn vele tientallen Instructies uitgevaardigd met betrekking tot het functioneren van het Hof van Holland, maar de belangrijkste teksten zijn eigenlijk op één hand te tellen. Voor een goed begrip van de werking van het Hof in hoofdlijnen volstaan de Instructies van 1462, 1480, 1515, 1522 en 1531. De meeste andere teksten betreffen over het algemeen herhalingen, nadere uitwerkingen van specifieke onderdelen of verdere instructies voor afzonderlijke functionarissen. Een overzicht van de belangrijkste regelingen en ordonnanties betreffende het Hof van Holland is opgenomen in bijlage 2. Het zou hier te ver voeren ze allemaal te bespreken.
Met name in de vijftiende en zestiende eeuw maakten de verschillende ordonnanties betreffende het functioneren van het Hof deel uit van (soms) langdurige onderhandelingen tussen de Steden en Staten enerzijds en de vorst anderzijds over algemene belastingen (bedes). De herkomst van vele artikelen uit de opeenvolgende Instructies van 1462, 1477 (Groot Privilege), 1480, 1510, 1515, 1522 en 1531 is vaak direct terug te voeren tot specifieke klachten over de uitvoering van de rechtspraak of van het bestuur in het graafschap Holland en Zeeland. Dit werd eerder opgemerkt voor de vijftiende-eeuwse ordonnanties, maar geldt evenzeer voor de Instructies uit de eerste helft van de zestiende eeuw. ( ; ) Stein, De Staten , 18-28 Ter Braake, Recht en rekenschap , 47-48. De opeenvolgende ordonnanties zijn zoals gezegd de vrucht van het consultatieve proces tussen de Staten van Holland en Zeeland en de regerende vorst en zijn raadgevers. Dit betekent enerzijds dat het ontstaan van vele artikelen uit de afzonderlijke ordonnanties direct te herleiden is tot specifieke klachten die geuit werden tijdens onderhandelingen over een nieuwe bede. Hier kwamen dikwijls lokaalgebonden kwesties aan de orde. Anderzijds moet worden opgemerkt dat de ordonnanties vaak niet op zichzelf staan, laat staan specifiek Hollands waren. Enkele belangrijke Instructies zoals die van 1522 en 1531 zijn uitgevaardigd in de context van een grootscheepse codificatie in de gehele Nederlanden en de parallellen en invloeden tussen de Ordonnanties voor de verschillende provinciale hoven in de Nederlanden zijn groot. Wedekind overschat allicht de Vlaamse invloed op de Hollandse procedure, maar er was zeker ook sprake van invloed vanuit Brabant. Oosterbosch heeft bijvoorbeeld aangetoond dat de verschillende regelingen voor het Hof van Holland, met name die van 1480 en 1510, zich sterk spiegelden aan de Ordonnantie voor de Raad van Brabant van 1474. ( . ) M. Oosterbosch, 'Procedureregelingen voor de Raad van Brabant (15e eeuw)', in: F. Vanhemelryck, ed. Recht ende Justicie (Brussel 1997) 115-137, m.n. 128-131 De eerste tekst die de competentie van het Hof en de civiele rechtsgang uitvoerig beschreef, was de Instructie van 1462. Hierin werden de basisprincipes van de civiele procedure voor het Hof van Holland vastgelegd. Overigens blijkt dat bij het Hof net als elders in de Bourgondische Nederlanden de romano-canonieke procedure werd gevolgd (zie onder 'procedure in civiele zaken'), zij het met enige lokale verschillen. De Instructie van 1480 is feitelijk een letterlijke herhaling van de Instructie van 1462 in gewijzigde volgorde, waaraan een twintigtal nieuwe artikelen is toegevoegd. Opvallend is dat vijf van die artikelen verband houden met het gedrag van procureurs van partijen. Le Bailly, Recht voor de Raad , 127-129 en 145. In ieder geval was deze Instructie goed voor dertig jaar; pas in 1510 volgde immers een eerste wezenlijke aanvulling (21 artikelen). Tijdens de onderhandelingen voor een nieuwe bede in 1515 vaardigde Karel V een nieuwe Instructie voor het Hof van Holland van 148 artikelen uit, en al snel volgde hierop een aanvulling van nog eens 22 artikelen in 1518. Beide teksten zijn tot voor kort onopgemerkt gebleven in de literatuur, maar zijn daarom niet minder relevant voor het functioneren van het Hof. Ook de Ordonnantie van het Hof van Holland van 1522 die maar liefst 215 artikelen telt, is slechts recentelijk herontdekt, maar nog niet verder bestudeerd. Op 16 mei 1530 volgde nog een aanvullende regeling, die weer de basis vormde voor de nieuwe artikelen in de Instructie van 1531. Een vluchtige vergelijking tussen de ordonnanties van 1515, 1522 en 1531 leert ons dat de kern van die teksten vrijwel identiek is, maar dat er telkens enkele artikelen of passages zijn toegevoegd. ( , gaat verder is op de inhoudelijke vergelijking van de artikelen uit de verschillende ordonnanties; ) Ter Braake, Recht en rekenschap , 33-34 Le Bailly, Recht voor de Raad , 20-21.
Wat betreft de civiele procedure is de Instructie van 1531 bepalend gebleken tot de opheffing van het Hof van Holland in 1811. Na 1531 volgden nog verschillende aanvullingen, nadere uitwerkingen van specifieke procedures en kortere ordonnanties betreffende afzonderlijke functionarissen, maar de Instructie van 1531 bleef tot het einde van de achttiende eeuw toe hèt basisdocument voor de werking van het Hof van Holland.
De criminele procedure daarentegen is relatief laat vastgelegd in een basistekst. In 1570 vaardigde hertog Filips II de zogenaamde Criminele Ordonnantiën uit, met de bedoeling om de strafrechtspraak in de Nederlanden te uniformeren, met name op het niveau van de lokale gerechten. Het initiatief hiertoe ging uit van zijn landvoogd Alva die zijn juristen de opdracht had gegeven eenheid aan te brengen in het stafrecht en strafprocesrecht. Hoewel de Criminele Ordonnantiën na de pacificatie van Gent (1576) in veel gewesten hun rechtskracht verloren, zijn zij tot het einde van de achttiende eeuw in Holland en Zeeland van kracht gebleven en vormden zij de basis voor de procedure in criminele zaken. Wel zijn in de zeventiende en achttiende eeuw enkele maatregelen aangepast, bijvoorbeeld de artikelen betreffende de godsdienst. ( . ) Van de Vrugt, De Criminele Ordonnantiën van 1570 , 15-17 en 172 Er bestaan verschillende verzamelingen van gedrukte en ongedrukte Instructies voor het Hof van Holland. De belangrijkste teksten uit de vijftiende en zestiende eeuw zijn onlangs opnieuw uitgegeven. ( Voor een recente uitgave van alle Instructies tot 1567, zie ) Bos-Rops e.a., Holland bestuurd . Dezelfde en overige regelingen die relevant zijn voor de werking van het Hof van Holland zijn ook te vinden in het Groot Placaet-boeck. Cornelis Cau, Groot Placaet-boeck vervattende de placaten, ordonnantien ende edicten van de Hoogh Mogende Heeren Staten Generael der Verenighde Nederlanden, ende van de Ed. Groot Mog. Heeren Staten van Hollandt ende West-Frieslandt, mitgaders van de Ed. Mog. Heeren Staten van Zeelandt , 10 dln. ('s-Gravenhage/Amsterdam 1658-1797). Van de belangrijkere Instructies bestaan ook afzonderlijke (vaak unieke) drukken uit de zestiende en zeventiende eeuw. Daarnaast zijn in de achttiende eeuw diverse verzamelbanden van Instructies van het Hof van Holland en van de Hoge Raad van Holland uitgegeven, bijvoorbeeld door het drukkershuis van Hillebrant Jacobsz. van der Wouw. ( Van dergelijke convoluten zijn er enkele aanwezig in de bibliotheek van het NA en in de KB, bijvoorbeeld). ) Instructien van den Hove van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt , 3 dln. ('s-Gravenhage z.j. [17XX] Ten slotte is in het archief van het Hof van Holland een register bewaard (inv.nr. 5963), getiteld "Register van plakkaten, privileges, ordonnanties, introducties en resoluties getrokken uit de memorialen", waarin vele voor het functioneren van het Hof van Holland relevante teksten zijn afgeschreven (tot 1659).
Bestuurlijke taken
Het Hof van Holland functioneerde aanvankelijk als een regeringsraad met bevoegdheden op bestuurlijk én juridisch vlak, maar specialiseerde in opeenvolgende stadia steeds meer tot een zuiver rechterlijk college. In de eerste helft van de vijftiende eeuw was de taak van de raadsheren zeer ruim geformuleerd: zij hadden de opdracht het bestuur en de rechtspraak in Holland, Zeeland en West-Friesland namens de graaf uit te oefenen. Maar beetje bij beetje onttrokken de Bourgondische hertogen bestuurlijke bevoegdheden aan het Hof. Zo was het Hof aanvankelijk belast met het afhoren van de rekeningen van grafelijke ambtenaren, maar al in 1432 had de hertog hem dit recht ontnomen door de aanstelling van een rentmeester-generaal die rekenplichtig was aan de Rekenkamer in Rijsel. Een jaar later werd ook de bevoegdheid om ambtenaren in het graafschap aan te stellen (of te ontslaan) gelimiteerd, de raadsheren mochten voortaan alleen tijdelijk ambtenaren benoemen. Verder moest het Hof voor steeds meer zaken eerst advies inwinnen bij de hertog, zoals voor de verkoop van grafelijke domeingoederen, het uitgeven of bevestigen van privileges en het verlenen van gratie. ( . ) Le Bailly, Recht voor de Raad , 56-60 Voor de rest bleven de bestuurlijke taken van het Hof van Holland tijdens de vijftiende eeuw min of meer ongewijzigd. Wat betreft de binnenlandse politiek valt te denken aan wetsvernieuwing; aanstelling van grafelijke ambtenaren; toezicht op de orde in de steden; het uitvaardigen van muntordonnanties, handelsverboden en andere ordonnanties; dijkzaken, inspectie van de dijken en het maken van keuren voor de dijkages; en het verlenen van vrijgeleides. Voorts had de Raad defensieve bevoegdheden, zoals het zorgen voor de bewaking van de grenzen, de uitrusting van (vrede)schepen, de beveiliging van de haringvloot en de inspectie van de versterkte plaatsen en burchten. De buitenlandse politiek van de Raad bestond vooral uit diplomatieke missies. Verschillende historici hebben er reeds op gewezen dat het politieke beleid dat de Raad uitvoerde niet alleen door de vorst werd vastgelegd, maar ook door de Staten tijdens de dagvaarten. ( ;;;. ) Ter Braake, Recht en rekenschap , 23 Damen, Staat van dienst , 39-46 Jongkees, Bourgondische landen , 117 Jansma, Raad en Rekenkamer , 136-150 De bestuurlijke competentie van het Hof van Holland in de vijftiende eeuw blijkt vooral uit de praktijk. De bevoegdheden van het Hof zijn immers pas in de Instructies van 1462 en 1480 expliciet omschreven, en vooral in de juridische zin (zie volgende paragraaf). Wat betreft de bestuurlijke activiteiten van het Hof is enkel de hierboven geschetste praktijk vastgelegd in enkele artikelen. Deze artikelen werden bovendien steeds herhaald in de opeenvolgende instructies, zoals die van 1515, 1522 en 1531. Alleen indirect blijkt dat op gezette momenten, zoals tijdens onderhandeling voor een nieuwe bede in 1462 en 1480, of bij het Groot-Privilege van 1477, klachten werden geuit dat het Hof zijn competentie had uitgebreid ten koste van de lokale gerechten. Maar ook deze klachten betroffen bijna altijd het juridische werkterrein van het Hof. Le Bailly, Recht voor de Raad , 56-72. Uit het onderzoek van M. Damen en van S. ter Braake komt de invloed van de raadsheren van het Hof van Holland op bestuurlijk vlak tijdens de tweede helft van de vijftiende eeuw en de eerste helft van de zestiende eeuw naar voren, met name op twee terreinen: 1) tijdens de onderhandelingen voor een nieuwe bede en 2) bij de wetsvernieuwing in de steden. Wat het eerste betreft, hebben de raadsheren steeds een belangrijke schakel gevormd tussen vorst en onderdanen. Op het tweede terrein blijkt dat het Hof in de praktijk namens de hertog ageerde. Gebruikelijk werden steeds twee kandidaten per post in de stadsbesturen voorgedragen waaruit de hertog, in casu de raadsheren van het Hof, konden kiezen. Bovendien zijn er tekenen van sturing van bovenaf bij het samenstellen van de voordrachtslijsten. In de commissies bij de wetsvernieuwing waren namelijk meestal ook één of twee leden van het Hof betrokken als commissaris. Toch blijkt ook hier die invloed zich meestal te beperken tot de benoeming van schepenen. Zuiver bestuurlijke benoemingen zoals die van burgemeesters bleven doorgaans onder de strikte controle van de lokale gerechten en vroedschappen. ( en. ) Damen, Staat van dienst , 337-389 Ter Braake, Recht en Rekenschap , 45-55 Uit de Instructie voor het Hof van Holland uit 1531 blijkt nog een aantal politieke bevoegdheden: in afwezigheid van de stadhouder mocht het Hof de Staten van Holland bijeenroepen, de stedelijke magistraten vernieuwen, toezicht houden op de baljuwen en andere officieren, ambtenaren aanstellen en de eed afleggen, toezicht houden op dijken, sluizen en waterwerken en ten slotte zorg dragen voor de vestingen en muren van de steden. Bovendien stelde de Instructie dat wanneer de stadhouder wel beschikbaar was, hij deze taken niet zou uitoefenen zonder het advies van het Hof van Holland. In hoofdlijnen was de bestuurlijke competentie van het Hof dus niet structureel gewijzigd ten opzichte van de vijftiende eeuw. ( Zie ook. ) Ter Braake, Recht en rekenschap , 57-60 Overigens blijkt ook uit de registervorming, met name uit het opnieuw in het leven roepen van de reeks memorialen (zie verder hieronder) dat het Hof zich tijdens de zestiende eeuw (en later) wel degelijk op bestuurlijk vlak bewoog. Vanaf het laatste kwart van de zestiende eeuw en tijdens de zeventiende eeuw werden de bevoegdheden van het Hof van Holland op bestuurlijk vlak wel steeds verder afgebakend. Toen in 1572 de koningsgezinde regeringscolleges inclusief de raadsleden van het Hof van Holland – met uitzondering van Adriaen van der Houff – naar Utrecht waren gevlucht, verving Willem van Oranje - inmiddels erkend als stadhouder door Holland en Zeeland - de raadsheren door lieden die de Opstand gunstiger gezind waren, en haalde hij tegelijkertijd politieke macht weg bij het Hof. De Staten van Holland namen bestuurlijke bevoegdheden over en de macht van het Hof werd zoveel mogelijk tot de rechterlijke aangelegenheden beperkt. J.W. Koopmans, De Staten van Holland en de Opstand. De ontwikkeling van hun functies en organisatie in de periode 1544-1588 (Den Haag 1990) 134-141. Na het ontzet van Leiden sloten Hof en Rekenkamer op 5 november 1574 een overeenkomst met het stadsbestuur van Leiden over huisvesting van Adriaen van de Houff en verhuizing van de genoemde regeringscolleges naar Leiden. ( Zie voor meer informatie inventarisnummer 15040 ) Met een resolutie van de Staten van Holland werden in 1674 opnieuw politieke zaken aan het Hof van Holland onttrokken. Het ging hier voornamelijk om de rechtsmacht betreffende zaken die de soevereiniteit raakten en geschillen tussen de regering en particulieren. Toch betekent dit niet dat het Hof op bestuurlijk gebied geen enkele zeggenschap meer had. Het Hof hield bijvoorbeeld de bevoegdheid om, samen met het ambachtsbestuur van Den Haag, twee bewindhebbers van de West-Indische Compagnie (WIC) in de kamer op de Maas (Rotterdam) te benoemen. Na de reorganisatie van de WIC in 1674 werd dit aantal beperkt tot één. P. Wagenaar, 'Op zoek naar Den Haags bestuur', in: Th. Wijsenbeek, red., Den Haag. Geschiedenis van de stad. Deel 2: De tijd van de Republiek ('s-Gravenhage 2005) 8.
Samenvattend kunnen we stellen dat de bevoegdheden van het Hof van Holland op bestuurlijk vlak vooral uit de praktijk blijken en dat daarover relatief weinig is terug te vinden in de opeenvolgende instructies. Verder valt op dat de bestuurlijke competentie van het Hof steeds ingeperkt is na grote politieke crises.
Rechterlijke competenties
( In de procesgids Hof van Holland zijn de rechterlijke bevoegdheden van het Hof uitvoeriger beschreven, zie aldaar hoofdstuk 2.3. ) Tot de Instructie van 1462 - en ook daarna - was de juridische competentie van het Hof van Holland vooral residuair bepaald, dat wil zeggen dat alles wat niet tot de competentie van de gewone rechtbanken behoorde of in de privileges van de heerlijkheden, baljuwsgerechten, steden of heemraden was vastgelegd, behoorde tot het werkterrein van het Hof. En de Steden en de Ridderschap van Holland en Zeeland lieten niet na dat bij verschillende gelegenheden te herhalen, met name tijdens onderhandelingen voor een nieuwe bede. Kenmerkend zijn de onderhandelingen voor de bede in 1452. Naar aanleiding van klachten van de Steden en de Ridderschap vaardigde hertog Filips de Goede toen een drietal ordonnanties uit: een ordonnantie tegen inbreuken op stedelijke rechten en vrijheden, GPB , dl. II, kol. 658-659. een privilege de non evocando, ( Vijftiende-eeuws afschrift in: NA, AGH 238 (register Privilegia Diversa), f4v-5. ) GPB , dl. II, kol. 679-680. waarin de hertog zich committeerde alleen in uitzonderingsgevallen zaken van het Hof van Holland te evoceren naar zijn Grote Raad, en een handvest over hoge heerlijkheden. GPB , dl. III, kol. 18 e.v. Opvallend hierbij is de dubbele houding die de Staten aannamen tegenover het Hof: enerzijds duldden zij niet dat het Hof zijn competentie uitbreidde ten koste van de lokale gerechten, anderzijds lieten zij niet toe dat de hertog (en zijn Grote Raad) hetzelfde deed ten opzichte van het Hof. Le Bailly, Recht voor de Raad , 60-62.
Elf van de 112 artikelen van de Instructie van 1462 betreffen expliciet de competentie van het Hof. Impliciet is nog enige aanvullende informatie te vinden in de overige artikelen, bijvoorbeeld bij de bespreking van de taken van diverse officieren of van de procedure. Het belangrijkste artikel dat de juridische bevoegdheden van het Hof samenvat, is artikel 94:
"Item sullen die van den Rade voornoemt kennisse nemen van saecken roerende die vryheden ende rechten van mijn voorn. heere ende vader ende daervan dat him die kennisse toebehoort, alsoo van saken roerende fondatien van kercken, van den injurien die gedaen worden den geestelijcken persoonen breeckende de sauvegarde van mijn voorsz. heere ende vader, van tgunt dat sijn domaine aengaen mach, dat sijn officieren roeren mach aengaende haren dienste, aengaende der munten ende andere saken aengaende sijner hoogheyt ende heerlijckheyt; van onrusten ende onvreden die tusschen den goeden steden ende castelleynschappen van den landen die een teghens den anderen spruyten ende oprijsen souden moghen, desghelijckx van klachten die men doen sal willen in cas van onghebruyck, van nieuwigheden of andersints alsoo wel van den vreemden luyden, nabuyren der voorschreven landen, als van andere ingesetenen deser landen, van obligatien van edelmannen, te weten brieven van eeren daer sy henluyden onder heuren zegele mede verbonden sullen hebben op trouwe, eere ende seeckerheyt seeckere sommen van penninghen te betalen of andere dinghen te doen, van saecken ende possessien van leenen diewelcke dat men van mijn voorn. heere ende vader te leen houdende is ende van denwelcken, ende van anderen daertoe behoorende ende ghewoonlijcken is te geven hooftvroedom, oock mede kennisse te nemen van previlegien ghegeven den vreemden geen ondersaten wesende deser landen, kennisse te hebben van allen criminelijcken saecken ende excessen, verjaert ende ongecorrigeert, ende voort van alle anderen saken die hoogheyt van mijnen voorsz. heere ende vader aengaende ende toebehorende." ( Instructie 1462, art. 94. Voor het citaat is de recentste editie gebruikt: ) Bos-Rops e.a., Holland bestuurd , 309-332.
In de Instructie wordt dus duidelijk uiteengezet wie (ratione personae) voor het Hof mag procederen en welke zaken voorbehouden zijn aan het Hof (ratione materiae). Maar over het ressort (ratione loci) is de Instructie heel vaag. We lezen alleen in de aanhef dat zij was opgesteld voor de "Camere van den Rade, residentie houdende in den Hage, geordineert by mijn genadighe heere ende vader in sijnen landen van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt". Ervan uitgaande dat het Hof van Holland bevoegd was over kwesties uit het hele graafschap, was het niet nodig de competentie ratione loci vast te leggen. Indien het ratione loci niet bevoegd was zaken in eerste aanleg te berechten was dit verankerd in de lokale of regionale privileges die de graaf had verleend, zoals in Zeeland het geval was. Daarom bevatten de opeenvolgende ordonnanties geen bepalingen over het ressort van het Hof.
Ratione personae konden diverse geprivilegieerden procederen, zoals edellieden, grafelijke officieren, geestelijken en kerkelijke instellingen. Verder waren er allerlei weerloze personen die onder de vorstelijke bescherming (sauvegarde) vielen: vrouwen, weduwen, wezen, geestelijken en arme 'onnosele' mensen. Als laatste waren er de buitenlanders die geen vaste woonplaats in Holland of Zeeland hadden.
Ratione materiae behoorden alle zaken die de grafelijkheid aangingen tot de competentie van het Hof van Holland, dus kwesties betreffende de grafelijke lenen en domeinen (molens, bossen, wildernissen), de grafelijke rechten (zoals munten, hoogheid en heerlijkheid, hoge justitie, exploiten van justitie), de inkomsten van de grafelijkheid (onder andere: bede, schot, boetes, domeinen) en grafelijke ambten (benoemingen, ambtsdelicten, ambtsmisbruik, corruptie, enzovoort). Behalve alle grafelijke aangelegenheden vielen belangrijke dijkzaken, zware landzaken, stichtingen van kerken, geschillen tussen kasteleinschappen of steden en bezitsvorderingen (in tegenstelling tot eigendomsvorderingen) onder de bevoegdheid van het Hof. Als laatste konden gerechten bij het Hof advies inwinnen over ingewikkelde juridische kwesties.
Overigens gaat artikel 8 van de Instructie van 1531 direct terug op artikel 94 van de Instructie van 1462. Enige zaken worden verder geëxpliciteerd, maar in grote lijnen bleef de competentie van het Hof volgens de Instructie van 1531 dezelfde. Zoals gezegd bleef de Instructie van 1531 het basisdocument voor het Hof van Holland.
Een belangrijke concurrent van het Hof van Holland was de Hoge Raad die in 1582 was opgericht als hof van beroep in Holland en Zeeland in de plaats van de Grote Raad van Mechelen. De Grote Raad was tot het uitbreken van de Opstand in de Nederlanden de hoogst mogelijke rechtsinstantie. Hier kon men in beroep gaan tegen vonnissen van het Hof van Holland en andere provinciale hoven zoals de Raad van Vlaanderen. Toen Mechelen vanaf 1572 door het oorlogsgewoel praktisch onbereikbaar was geworden, zocht men een alternatief in de oprichting van de Hoge Raad. Oorspronkelijk was het de bedoeling van de Staten-Generaal dat dit orgaan als hof van beroep voor de hele Generaliteit zou fungeren, maar uiteindelijk is het nooit zover gekomen. Tot zijn opheffing in 1795 strekte het ressort van de Hoge Raad zich alleen uit over Holland, Zeeland en West-Friesland.
Van der Linden maakt in zijn Judicieele Practijcq wat betreft de geprivilegieerden onderscheid tussen personen die actief het voorrecht hadden in eerste aanleg te procederen voor het Hof en personen die slechts passief aan zijn jurisdictie waren onderworpen. Van der Linden, Verhandeling over de judicieele practijcq , 1e boek, hoofdstuk 5. De 'passieven' konden in eerste instantie voor het Hof gedagvaard worden, maar zij mochten niet zelf in eerste aanleg ageren bij het Hof. Indien zij een aanklacht wilden doen, moesten zij dat voor de competente rechter te doen. Alle categorieën van personen uit de Instructie van 1462 behoorden in principe tot de actieve geprivilegieerden. Als gevolg van het ontstaan van enkele andere staatsinstellingen, zoals de Hoge Raad in 1582 en de Admiraliteitscolleges in 1584-1589, werd de competentie van het Hof van Holland in de loop van zeventiende eeuw enigszins aangepast, in sommige gevallen zelfs beperkt. De berechting van een aantal specifieke zaken werd onttrokken aan het Hof van Holland ten gunste van die nieuwe instellingen. Zo behoorden kwesties met betrekking tot convooi- en licentgelden (een soort in- en uitvoerrechten), zeeroverij of op de vijand behaalde buit voortaan tot de competentie van de admiraliteitscolleges. Sinds 1582 waren ook enkele zaken die voorheen onder de jurisdictie van het Hof vielen, voorbehouden aan de Hoge Raad, die de hogere rechtbank in rang was (over het ontstaan van de Hoge Raad, zie volgende paragraaf). Het ging hier onder andere om de berechting van bezitsvorderingen, geschillen in verband met de zeevaart, en het toestaan van de rechterlijke middelen van herstel en gunsten. Overigens had het Hof van Holland slechts sinds 1573 de bevoegdheid om deze laatste middelen toe te staan. Voorheen behoorde deze in principe tot de competentie van de Grote Raad van Mechelen. Ketelaar, Procesgang , 56-58.
Deze middelen omvatten onder andere verzoeken tot het ongedaan maken van rechtshandelingen en de gevolgen ervan of ontheffing van een verbintenis (mandement van reliëf), verzoeken om onder voorrecht van boedelbeschrijving een erfenis te aanvaarden (beneficie van inventaris), verzoeken om voorrecht van boedelafstand (brieven van cessie), meerderjarigheidsverklaringen, wettigingen, naturalisaties, etc. Normaal gesproken beoordeelde de Hoge Raad alleen de gegrondheid van dit soort verzoeken en droeg hij de behandeling ervan door middel van een committimus over aan de lokale rechtbank die in de materie was bevoegd. Voorheen hadden deze rechtsmiddelen behoord tot de gratieuze rechtsmacht van de vorst, in casu de Grote Raad als diens vertegenwoordiger. Bij de bestuurlijke inrichting van de Republiek werden deze middelen verdeeld onder de verschillende hooggerechtshoven die de Staten-Generaal vertegenwoordigden, in het geval van Holland en Zeeland dus de Hoge Raad. Het Hof van Holland mocht overigens wel mandementen van reliëf verlenen in zaken die bij zichzelf aanhangig waren gemaakt.
Toch waren de competenties van de Hoge Raad en het Hof van Holland in de praktijk minder scherp afgebakend dan in theorie en dat leidde nog al eens tot competentiegeschillen tussen beide gerechtshoven, met name op het gebied van de berechting van bezitsvorderingen. Ofschoon deze laatste in theorie waren voorbehouden aan de Hoge Raad, had men in de praktijk het Hof van Holland echter nooit de bevoegdheid ontnomen om possessoire zaken te behandelen. Dit kon aanleiding geven tot eindeloze geschillen, vooral wanneer de ene partij een bezitsactie instelde bij het ene justitiehof en de tegenpartij een soortgelijke procedure in gang zette bij de concurrent. De Staten van Holland hebben eigenlijk pas in een laat stadium maatregelen genomen tegen dit soort situaties. In 1660 stelden zij namelijk in dat elk van beide hoven het andere hof moest verwittigen wanneer een bezitsvordering was aangebracht, zodat deze laatste zich van de zaak zou onthouden. Le Bailly en Verhas, Procesgids Hoge Raad , 14.
Ook waren er zaken waarvan geen van beide hoven kennis mocht nemen. In 1674 bepaalden de Staten van Holland immers bij resolutie dat het Hof van Holland en de Hoge Raad zich niet meer mochten bezighouden met zaken rakende de "policie", eenvoudig gezegd politieke kwesties. Voor de Hoge Raad die van meet af aan als hooggerechtshof fungeerde, had deze beslissing duidelijk minder gevolgen dan voor het Hof van Holland dat in de vijftiende en zestiende eeuw nog belangrijke politieke taken vervulde.
Als laatste mag het Leenhof van Holland niet onvermeld blijven. Dat werd in 1469 door hertog Karel de Stoute opgericht en hield zich voortaan bezig met de berechting van de leenzaken. Hiermee werden deze aan de competentie van het Hof van Holland onttrokken. Na de Opstand in 1577 werd het Leenhof opgeheven en werden zijn bevoegdheden aan het Hof van Holland overgedragen. Voor een korte periode van 1660 tot 1674 werd het Leenhof opnieuw in het leven geroepen. Na zijn definitieve opheffing in 1674 behoorde de berechting van de leenzaken weer tot de competentie van het Hof van Holland. ( Zie archiefinventaris 3.01.52: Inventaris van het archief van de Leenhoven en Leen- en Registratiekamer van Holland, 1520-1807. )
Concurrerende instellingen
( De tekst van deze paragraaf is afkomstig uit: P.J.M. van den Heuvel, 'Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland 1572-1700'. Eindpaper deelproject Organisaties en Registratuur, Universiteit van Amsterdam/Archiefschool, 2007. ) Het was bijzonder druk op en rond het Binnenhof. Naast het Hof van Holland zetelden hier op nog geen vierkante kilometer de Staten-Generaal, het ambachtsbestuur, de Leenkamer, de Grafelijkheidsrekenkamer, de Hoge Raad en het samenwerkingsverband de Sociëteit van 's-Gravenhage - en allemaal maakten zij aanspraak op rechterlijke en/of bestuurlijke macht binnen Den Haag en daarbuiten. Daarnaast waren ook de Staten van Holland, de Raad van State en het Stadhouderlijk Hof in dezelfde plaats gevestigd. Naast het feit dat alle belangrijke colleges er resideerden, nam Den Haag nog om een andere reden een aparte positie in. Het had, als een ambacht en een verzameling dorpen, namelijk geen stadsrechten en daarmee geen stem in de Staten van Holland en de Statenvergadering. ( Bij de begrenzing van de 'kleine zaken' werd Den Haag wel tot de Hollandse steden gerekend, en niet bij de plattelandsdorpen ingedeeld. ) De Hollandse steden wilden dit met alle macht zo houden; als Den Haag wel 'stem in staat' zou hebben gehad, zou zij met alle gewestelijke en generaliteitsbestuursinstellingen binnen haar grenzen een te grote macht hebben verkregen. Bovendien was het op deze manier mogelijk zaken als oorlogslasten op de vermogende inwoners van Den Haag af te wentelen, zonder dat zij dat in de Statenvergadering tegen konden houden. ( Wagenaar, 'Den Haags Bestuur', 6-9. ) Het Hof van Holland was van al de Haagse instanties lang niet de enige die rechtsbevoegdheden had; op een aantal gebieden moest het de macht delen met het ambachtsbestuur en later de Hoge Raad. Net als elders in Holland bestond het ambachtsbestuur van Den Haag uit burgemeesters, schepenen en vroedschappen. Afwijkend van de gangbare Hollandse traditie was de scheiding tussen vroedschap enerzijds en de colleges van burgemeesters en schepenen anderzijds, die leidde tot steeds grotere verschillen in sociale positie van de leden; ook werd de baljuw van Den Haag voor het leven benoemd, zonder invloed van het lokale bestuur, en was hij aanzienlijk machtiger dan elders in de Republiek. ( Ibidem. ) In enkele gevallen waren de rechtsgebieden goed afgebakend; vaker leidden zij echter tot geschillen die eeuwenlang konden aanhouden. Dit was zelfs het geval met de letterlijke afbakening van het rechtsgebied. Het Hof van Holland had de rechtsmacht over het Binnenhof en het omliggend gebied, en ook over de woningen van edelen en grafelijke ambtenaren die buiten dit gebied lagen. Tegelijkertijd claimde het de zeggenschap over een groter gebied rond het Binnenhof, namelijk het gedeelte dat in de grafelijke tijd door de buitenste slotgracht omsloten was geweest. Het ambachtsbestuur erkende deze aanspraken op het laatstgenoemde gebied niet - en ondanks herhaaldelijk overleg over dit punt is een oplossing er nooit gekomen. ( De twee politiekorpsen van het Hof en het ambachtsbestuur zouden meer dan eens slaags zijn geraakt in het Hofgebied. Wagenaar, 'Den Haags Bestuur', 4; Fruin, Geschiedenis der staatsinstellingen, 365-368; zie voor de geschillen ook Van der Schueren, 'De jurisdictie-geschillen'. ) In 1614 besloot men de competenties zwart op wit te stellen. Er werd overeengekomen dat het Hof van Holland als vanouds de jurisdictie zou hebben over alle edelen en suppoosten; de magistraat mocht op dit gebied niets doen zonder vooraf te overleggen met de president van het Hof. Den Haag hield de jurisdictie over 'alle persoonen exerceerende gemeene handwerken en neeringen soo wel ten dienste van de burgers als van de edelen en suppoosten'. Ten slotte werd overeengekomen dat ingeval van blijvende geschillen de zaak zou worden voorgelegd aan de Staten van Holland en West-Friesland. ( 27 september 1614: 'Provisioneele ordre, Gesteld by de Ed. Mog. Heeren Staaten van Holland en Westvriesland op die differenten tusschen den Provinciaalen Raade en de magistraat van 's Gravenhage', zie), nr. 39. ) Instructien van den Hove van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt , 3 dln. ('s Gravenhage z.j. [1788] De Rekenkamer ging in principe alleen over het onderhoud van het Hofgebied, en had nauwelijks rechtsmacht over personen. Hoewel het met vier rekenmeesters slechts een klein college was, had het wel macht in bestuurszaken omdat het een deel van de Hollandse functionarissen direct benoemde. ( Wagenaar, 'Den Haags Bestuur', 6-9. In 1728 werd de Rekenkamer opgeheven; de plaats in de Sociëteit werd ingenomen door de Gecommitteerde Raden. ) Hoewel het Hof van Holland ondergeschikt was aan de Hoge Raad fungeerden de twee instellingen in de praktijk naast elkaar, letterlijk en figuurlijk. Niet alleen waren de twee hoven op het Binnenhof in Den Haag gevestigd en deelden zij soms elkaars personeel, maar zij hadden ook beide nagenoeg dezelfde competentie in juridische zaken. Dit gaf dan ook vaak aanleiding tot concurrentie of bevoegdheidsgeschillen tussen beide, met name met betrekking tot de behandeling van bezitsvorderingen, zoals in de vorige paragraaf al bleek. Le Bailly en Verhas, Procesgids Hoge Raad , 14. Om Den Haag op bestuurlijk gebied beter te kunnen organiseren was een vorm van samenwerking onvermijdelijk. De Sociëteit van 's-Gravenhage werd opgericht in 1587 en was in eerste instantie gericht op het opstellen van een gemeenschappelijk financieel beleid en het gezamenlijk innen van belastingen. Naast het Hof van Holland hadden de Hoge Raad, de Grafelijkheidsrekenkamer en het ambachtsbestuur zitting in de Sociëteit. De colleges voegden hun rechtsmacht in financiële zaken samen maar vormden geen vast college met eigen bestuursmacht. In de eerste jaren vergaderden zij in de Hoge Raad; later beschikten zij over een eigen vergaderzaal. Wagenaar, Sociëteit , 67-68. Al snel rezen ook hier de onvermijdelijke juridische geschillen tussen het ambachtsbestuur en de andere colleges, en die andere colleges onderling - waarbij het ambachtsbestuur meerdere keren uit het verbond stapte en weer toetrad en ook de hele Sociëteit opgeheven werd en opnieuw herrees. Conflicten konden gaan over de oudste rechten (waarbij het Hof en het ambachtsbestuur meenden als enige het volledig recht van magistratuur te bezitten; zij waren immers de rechtsopvolgers van de Grafelijkheid) en de competentie inzake belastingheffing over gebieden en personen, maar ook de subsidie die het ambachtsbestuur van de Sociëteit ontving en vooral de verdeelsleutel hiervan voor de andere colleges was een voortdurende bron van conflicten. Vanaf 1622 bleef de Sociëteit permanent bestaan; aangezien geen van de instellingen de oplopende belastingen van de oorlogslasten zelfstandig kon innen waren ze tot elkaar veroordeeld. Waarschijnlijk omdat de Sociëteit in de bestuurlijke jungle van Den Haag de enige instantie was waarin alle bevoegdheden samenvielen kreeg zij ook in de loop van de jaren steeds meer overheidstaken op het gebied van onder meer de openbare orde en veiligheid, openbare werken, gezondheidszorg, aanleg en onderhoud van kerk en kerkhof e.d. ( Ibidem, 68-85 en 146-177. ) De vele geschillen, waarvan de vele schriftelijke ordres en akkoorden getuigen, kunnen een vertekend beeld geven; men moet oog blijven houden voor de samenwerking die er zeker ook was. De raadsheren bevonden zich elke dag op hetzelfde Binnenhof en hadden veel formele en informele contacten. De eerste twee raadsheren van de Hoge Raad waren afkomstig van het Hof; ook hadden verschillende raadsheren voor beide hoven gediend. Zo had raadsheer Pieter Ockers achtereenvolgens zitting bij het Hof (van 1654 tot 1669) en de Hoge Raad (van 1669 tot 1678). Er werd wel eens, ook buiten de Sociëteit om, vergaderd met de Hoge Raad. Ook maakten beide instellingen vaak gebruik van dezelfde ruimtes op het Binnenhof; in 1582 werd de 'Pijn-Kamer' van het Hof ingericht als rol- en pleitkamer voor de Hoge Raad. De Stove werd ingericht als Raadkamer voor de Hoge Raad. ( Verhas, De beginjaren, 54; Resolutien Staten van Holland 25 april 1582. ) Later zou het Hof deze zaal, die luxueuzer was ingericht dan de raadkamer van het Hof, ook weer gaan gebruiken voor vergaderingen, zo blijkt uit de resolutieboeken. Regelmatig maakten leden van het ambachtsbestuur hun opwachting in de vergaderingen. Als de baljuw binnenwandelt wordt hem toegestaan "de sleutel van het schavot te mogen hebben, omme daer op recht te laten doen". ( Resolutieboek 12 jan 1665-20 dec 1669, NL-HaNA, Hof van Holland, 3.03.01.01, inv.nr. 282. )
Procedure in civiele zaken
( De civiele procesgang wordt uitvoerig beschreven en uitgelegd aan de hand van voorbeeldprocessen in Le Bailly, Procesgids Hof van Holland. ) De stijl van procederen bij het Hof van Holland was aanvankelijk niet typisch Hollands. De civiele procedure bij het Hof van Holland gaat terug op de romano-canonieke procedure, die via het Frans-Bourgondische recht zijn intrede in de Nederlanden deed vanaf het einde van de veertiende eeuw. Le Bailly, Recht voor de Raad , 127-139. In latere eeuwen, met name in de zeventiende eeuw (denk aan Rombout Hogerbeets' Van het aenleggen ende volvoeren der processen voor de respective Hoven van justitie in Holland van 1631 en Willem de Groot's Inleyding tot de practijck van den Hove van Holland uit 1656) is een meer Hollandse stijl van procederen ontstaan. De romano-canonieke procedure is te herkennen aan een logische opbouw in opeenvolgende stappen. Het proces opende met het indienen van een rekest door de eisende partij. Vervolgens werd het rekest door de rechtbank onderzocht en medegedeeld aan de tegenpartij, die gedaagd werd om hierop te antwoorden. Daarna begon het debat (litiscontestatie) tussen de partijen, eerst mondeling en in ingewikkelde zaken ook schriftelijk. Na de eis en het verweer volgden de dupliek en de repliek. Verweerder had vóór en tijdens het debat diverse verweermiddelen tot zijn beschikking, waaronder de excepties (declinatoire, dilatoire of peremptoire). De partijen wisselden stukken uit waarin zij hun argumenten naar voren brachten (zoals de zogenaamde advertissementen van rechten). Als hun positie duidelijk was en de tegenstrijdige punten waren vastgesteld, besliste het Hof van Holland welke bewijzen geleverd moesten worden. Het Hof kon verzoeken om een enquête (informatie), waarin getuigen onder eed werden gehoord, of om de productie van documenten. Tijdens de enquête konden de partijen reprochen indienen tegen de getuigen en die reprochen beantwoorden met salvaties. Hierna kwamen de partijen tot een conclusie (conclusie in rechte) en trokken de raadsheren zich terug om te delibereren. Uiteindelijk spraken zij hun vonnis uit. ( Ibidem. ) De romano-canonieke procedure bleef in opeenvolgende eeuwen de basis voor de civiele rechtsgang bij het Hof van Holland. Wel werd zij in de loop der tijd steeds verder uitgebreid en aangepast aan de noden van het Hof en kwamen er allerlei mogelijkheden en uitzonderingsmaatregelen bij.
De bespreking van de civiele procedure in deze paragraaf is bewust kort gehouden. Wie meer wil weten over de civiele procedure, zij verwezen naar de procesgids Hof van Holland in de reeks procesgidsen van de Stichting Oud-Vaderlands Recht. Daarin wordt de civiele procesgang uitgelegd aan de hand van zeven verschillende voorbeelden uit het archief van het Hof van Holland.
Procedure in criminele zaken
Zoals gezegd was het Hof van Holland niet alleen rechter in geschillen op tegenspraak, maar trad het ook op als aanklager in criminele zaken. In de vroegmoderne periode maakte men een onderscheid tussen de civiele en de criminele strafvordering. Dit verschil hing samen met het onderscheid dat men maakte tussen kapitale en niet-kapitale misdrijven. Kapitale misdrijven waar een lijfstraf of de doodstraf op stond, werden crimineel vervolgd, terwijl lichtere delicten civiel werden aangeklaagd. Onder de kapitale misdrijven vielen onder andere verkrachting, moord, brandstichting, roof, goddelijke en wereldlijke majesteitsschennis. Bij de 'civiele' misdrijven volgde men de gewone civiele procesgang zoals in burgerlijke zaken. Deze leidde tot lichtere straffen zoals boetes of een financiële compensatie. Als de straf civiel was gevorderd, kon de veroordeelde dus ook in hoger beroep gaan tegen de uitspraak bij de Hoge Raad. ( Deze paragraaf is gebaseerd op J. Monballyu, 'Het onderscheid tussen de civiele en de criminele en de ordinaire en de extraordinaire strafrechtpleging in het Vlaamse recht van de 16e eeuw', in:, en. ) H.A. Diederiks en H.W. Roodenburg, eds., Misdaad, zoen en straf. Aspekten van de middeleeuwse strafrechtsgeschiedenis in de Nederlanden (Hilversum 1991) 120-132 Le Bailly, Recht voor de Raad , 176-181
Een crimineel proces werd net als gewone civiele processen ingeleid door een officiële klacht van de gerechtsofficier. Zonder formele klacht had een strafzaak immers geen grond. Als 'openbare aanklager' diende de procureur-generaal van overheidswege de klacht in. Ook konden het slachtoffer van een misdaad of zijn familieleden een private klacht instellen, waarbij een schadeloosstelling werd geëist. Meestal voegde de procureur-generaal zich bij de private klager en vorderde hij een publieke straf.
Elk crimineel proces begon met een justitieel vooronderzoek (informatie precedente). In dit voorbereidend onderzoek werden alle mogelijke getuigen onder ede gehoord, zowel klagers als aangevers. Voorts konden een lijkschouwing, huiszoeking of een onderzoek op de plaats van het misdrijf tot de informatie behoren. Na de informatie precedente volgde de arrestatie van de verdachte. Volgens het gebruik mocht een verdachte niet worden aangehouden zonder informatie precedente. Deze regel werd reeds vastgelegd in de Instructie van 1462 (art. 6). Vervolgens werd de verdachte onder ede ondervraagd.
Voor het verdere verloop van een crimineel proces had het Hof de keuze tussen de ordinaire en de extra-ordinaire procedure. Hierbij was van belang hoeveel informatie men reeds had vergaard om een oordeel te vellen in het proces en hoe ernstig het misdrijf was. Er dient hier voorop te worden gesteld dat de raadsheren flexibel omgingen met de rechtsgang. De keuze voor een bepaalde procedure was niet dwingend. Regelmatig wisselde het Hof tijdens het proces nog van procedure, meestal van de extra-ordinaire naar de ordinaire, maar soms ook andersom, bijvoorbeeld wanneer nieuwe feiten naar boven waren gekomen.
Wanneer het Hof oordeelde dat onvoldoende bewijs was verzameld om tot vonniswijzing over te gaan, kon het proces op twee manieren verder verlopen. Enerzijds konden de raadsheren overgaan tot de ordinaire procedure. In dit geval lieten zij de procureur-generaal, eventueel gevoegd met een andere gerechtsofficier, debatteren met de verdachte, en stonden beiden als gelijken tegenover elkaar in het proces. Met andere woorden, de beklaagde mocht zich verdedigen (via een procureur). De ordinaire procedure volgde derhalve de gang van de gewone civiele procedure. Net als in een civiel proces volgden dan verweer, repliek, dupliek, reprochen en salvaties. Dit betekende ook dat de veroordeelde in beroep kon gaan tegen de uitspraak van het Hof bij de Hoge Raad. Daarna velde het Hof een eindvonnis of besloot alsnog tot extra onderzoeksmaatregelen.
Anderzijds konden de raadsheren besluiten de extra-ordinaire procedure te volgen, bijvoorbeeld als zij van mening waren dat het om een zeer ernstig misdrijf ging. In dat geval namen zij aanvullende onderzoeksmaatregelen, zoals een verhoor op de pijnbank, ofwel onder tortuur, een confrontatie met getuigen of een enquête. Een verdachte kon dus niet zomaar aan een verhoor op de pijnbank onderworpen worden. Bovendien was het noodzakelijk dat de verdachte een bekentenis die onder tortuur was gegeven, buiten de pijnbank herhaalde. Zonder de bekentenis van de verdachte was het in principe niet mogelijk de doodstraf op te leggen.
Wanneer de raadsheren van mening waren dat voldoende feiten naar voren waren gekomen in het vooronderzoek en de ondervraging van de verdachte, beslisten zij direct over het verdere verloop van het strafproces. Zij sloegen in dit geval de ordinaire procedure over en gingen over tot de extra-ordinaire procedure. Er waren dan twee uitkomsten mogelijk. De raadsheren konden besluiten tot het 'civiliseren' van de zaak, dat wil zeggen dat een civiele straf werd opgelegd, zoals een geldboete. Hiervoor konden verschillende redenen zijn: gebrek aan bewijs, verzachtende omstandigheden, het misdrijf of delict was niet zo ernstig, submissie door de verdachte, gratie of remissie, op verzoek van de procureur-generaal, etc. Met een submissie onderwierp de beklaagde zich aan de arbitrage door het Hof. Hiermee hoopte hij op een lichtere straf. Een submissie stond feitelijk gelijk met een schuldbekentenis. Een proces dat volgens een criminele procedure was ingezet, kon op die manier dus een 'civiel' einde hebben. Het tegenovergestelde was zoals gezegd ook mogelijk.
Ook kon het geschieden dat de strafrechters voldoende bewijs vonden in de informatie precedente om direct tot veroordeling van de verdachte over te gaan. In dit geval nam de procureur-generaal een criminele conclusie, waarin hij een straf voorstelde. Na beraadslaging kon het Hof de conclusie van de procureur-generaal overnemen, of een andere, soms lichtere straf opleggen. Een crimineel vonnis kon overigens alleen ongedaan worden gemaakt door middel van een remissiebrief. Remissie betekende overigens niet dat de straf geheel herroepen werd, meestal volgde een lichtere straf zoals de betaling van een boete aan de overheid.
Het kwam regelmatig voor dat het Hof een eindvonnis velde bij contumatie van de verdachte. Dat wil zeggen dat de verdachte vier keer verstek had laten gaan. In die gevallen was hij meestal voortvluchtig. Ook dan moest natuurlijk een deugdelijke informatie precedente zijn geschied voordat de procureur-generaal de verdachte mocht dagen. Het vonnis behelsde dan doorgaans een eeuwige verbanning van de verdachte uit Holland, Zeeland en West-Friesland en de confiscatie van al zijn goederen. Hieraan werd de bepaling toegevoegd dat de verdachte alsnog de doodstraf wachtte als hij in een van deze gewesten werd opgepakt.
Het einde van het Hof van Holland
Terwijl de Hoge Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland bij de Bataafse omwenteling in 1795 definitief werd opgeheven, bleef het Hof van Holland als provinciaal hof van justitie voortbestaan. In 1798 kreeg het een andere naam: het Hof van Justitie van Holland en Zeeland. Met de staatsregeling van 1801 werd een nieuw Nationaal Gerechtshof opgericht, dat als hof van beroep diende voor alle provincies van de Bataafse Republiek. Dezelfde regeling bepaalde dat iedere provincie een eigen provinciaal hof, ook wel departementaal hof van justitie genoemd, mocht hebben. Als gevolg hiervan werd in 1803 een apart Hof van Justitie voor Zeeland opgericht. Hiermee werd het rechtsgebied van het Hof (van Justitie) van Holland beperkt tot Holland en West-Friesland.
Volgens keizerlijk decreet van 18 oktober 1810 werden alle rechterlijke colleges in de zeven departementen opgeheven met ingang van 1 januari 1811. De daadwerkelijk opheffing van het Hof van Holland geschiedde echter pas op 1 maart 1811 toen het nieuwe Keizerlijk Gerechtshof werd geïnstalleerd. De laatste officiële zitting van het van het Hof van Holland had plaats op 28 februari; toen sloot de president van het Hof mr. Rudolf Baelde de zitting af met een korte redevoering waarin hij de raadsleden bedankte voor hun inzet. ( . ) De Blécourt en Meijers, Memorialen Rosa , xxvi-xxix
Geschiedenis van het archiefbeheer
Enkele tijdelijke verhuizingen daargelaten heeft het archief van het Hof van Holland ondanks zijn enorme omvang een redelijk overzichtelijke geschiedenis. Tot de overdracht aan het in 1852 opgerichte Rijksarchief is het namelijk vrijwel steeds bewaard in verschillende vertrekken op het Binnenhof, waar het Hof van Holland van oudsher zetelde. Uitzonderingen zijn de periodes 1572-1578 en 1806-1813, toen het Hof tijdelijk elders resideerde, onder andere vanwege roerige tijden of oorlogsdreiging. Wat er met het archief gebeurde in de jaren na de opheffing van het Hof is ook niet geheel duidelijk. Het archief viel toen onder het beheer van de rijksarchivaris; Hendrik van Wijn die van 1802 tot zijn dood in 1831 rijksarchivaris was, werd opgevolgd door zijn leerling J.C. de Jonge, die tot 1853 de functie bekleedde. Zeker is in ieder geval dat men zich pas bij de nieuwe rechterlijke indeling in 1838, toen de huidige Hoge Raad werd opgericht, ging bekommeren om de archieven van de voormalige hoven van justitie in Holland en Zeeland.
Daarnaast zijn de raadsleden van het Hof op gezette tijden gedwongen geweest uit te wijken naar een andere, tijdelijke vergaderplaatsen buiten Den Haag, maar deze verplaatsingen hebben geen verhuizing van het hele archief van het Hof tot gevolg gehad, met uitzondering natuurlijk van de lopende registers. De voornaamste redenen om tijdelijk buiten Den Haag te vergaderen waren terugkerende uitbraken van de pestepidemie, zoals in 1467, ( . ) Le Bailly, Recht voor de Raad , 50-51 of politieke en religieuze troebelen zoals het zo nu en dan weer oplaaien van de Hoekse en Kabeljauwse twisten tijdens de vijftiende eeuw. Zo resideerde het Hof in 1479 tijdelijk in Rotterdam, toen de twisten zelfs de raadsleden verdeelden, M.J. van Gent, 'Pertijelike saken'. Hoeken en Kabeljauwen in het Bourgondisch-Oostenrijkse tijdperk (Den Haag 1994) 213-237. of in Delft als gevolg van de oorlogen met Gelre in het begin van de zestiende eeuw. Ter Braake, Recht en rekenschap , 76-77.
Het eigenlijke archiefbeheer behoorde ten tijde van het bestaan van het Hof van Holland en zijn opvolgers steeds tot de taken van de griffier. Zoals hierboven al bleek kreeg hij bij zijn aanstelling in 1445 de speciale taak mee akten en vonnissen op te schrijven in een apart register; hier lag ook de oorsprong van de reeks sententieregisters, de eerste grote afsplitsing uit de Memorialen ofwel de stamreeks van het archief van het Hof van Holland. In de opeenvolgende eeuwen vloeiden uit de stamreeks vele andere series voort (zie elders bij Ordening van het archief). Uit de taakstelling van de griffier vloeide vanzelfsprekend ook de verantwoordelijkheid voor het beheer van die registers voort.
Archiefbewaarplaats
Zoals gezegd was het archief van het Hof van Holland fysiek gevestigd op het Binnenhof. In de veertiende en de eerste helft van de vijftiende eeuw werd geen onderscheid gemaakt tussen de archieven van de verschillende instellingen op het Binnenhof en hield men geen parallelseries bij. Vanwege de fysieke nabijheid van de verschillende organen - of het nu het Hof van Holland, de Rekenkamer, de Staten of de Leen- en Registerkamer van Holland betrof -, was dit aanvankelijk ook niet nodig. De grafelijke kanselarij was immers belast met het bijhouden van de registers en het archiefbeheer van alle instellingen op het Binnenhof. ( Over de bouwgeschiedenis van het Binnenhof en de plaats en functie van de verschillende vertrekken door de eeuwen heen zie Calkoen, 'Het Binnenhof van 1247-1747'. ) In het begin van de vijftiende eeuw volstonden enkele beveiligde kisten (schrijnen) voor de bewaring van het grafelijk archief, maar met de snel toenemende activiteit van de verschillende instellingen op het Binnenhof groeide het archief steeds verder aan. Al rond het midden van de vijftiende eeuw waren er vaste vertrekken voor de bewaring van de archieven zoals afzonderlijke register- en charterkamers. Ook de benoeming van een afzonderlijke griffier voor het Hof van Holland in 1445, bracht grote veranderingen mee. Zijn aanstelling leidde niet alleen tot verdere professionalisering en specialisatie bij het Hof, maar ook tot de ontwikkeling van een specifiek rechterlijke griffie waar de lopende registers van het Hof werden bewaard. Vanaf het midden van de zestiende eeuw waren er bovendien afzonderlijke kamers voor de rol en voor het furneren van de proceszakken. ( Ibidem. ) Maar ook deze vaste ruimtes voldeden al gauw niet meer en het archief werd verspreid over de vertrekken in de nabije omgeving van de diverse werkkamers van het Hof van Holland, zoals in aangrenzende kamers, gangen, zolders of kelders. Blijkens de inventaris van Van Kinschot van 1701 werden de archieven bewaard in de griffie, in de kelder en op de kamers boven de rolzaal. ( Voor de exacte ligging van de verschillende onderdelen van het Hofarchief aan het begin van de achttiende eeuw zie de juist genoemde inventaris: Inventaris van alle de registers, boeken, chartres ende papieren van het Edelen Hove van Holland, Zeelandt ende Vrieslandt, 't sedert den jaare 1428, tot den jaare 1701, et ultra, opgesteld door de eerste klerk ter griffie Magirus Neurenburgh. Hiervan bestaat tevens een bijgewerkte kopie van 1725: Memorie en aantekeninge van alle de registers, memorialen en andere aentekeningen die ten Hove gevonden werden, met aentekeninge van de plaetsen waer deselve te vinden sijn, NL-HaNA, Hof van Holland, 3.03.01.01, inv.nrs. 7224A en 7223. )
Tijdelijke verhuizingen
De eerste betekenisvolle verhuizing van het Hof van Holland ( De tekst van deze paragraaf is deels afkomstig uit: P.J.M. van den Heuvel, 'Alles van waarde is weerloos'. Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland 1428-1811. Eindpaper deelproject Waardering en Selectie, Universiteit van Amsterdam/Archiefschool 2007. ) en zijn archief geschiedde zoals gezegd tijdens de jaren van de Opstand. Na de inname van Brielle in 1572 en de daarmee samenhangende dreiging voor het moeilijk te verdedigen Den Haag vluchtte vrijwel het gehele Hof, samen met andere wereldlijke en kerkelijke instellingen uit Den Haag. Volgens de overlevering begaf zich een stoet van vierduizend personen en zevenhonderd wagens via Rotterdam en Haarlem uiteindelijk naar Utrecht. ( Het gegeven dat maar liefst vierduizend regeringleden in 1572 uit Den Haag wegtrokken, lijkt wel wat overdreven. In de literatuur is dit gegeven dat uiteindelijk is terug te voeren tot een mededeling in de Annales van Frans van Dusseldorp steeds zonder vraagtekens overgenomen. Vgl. Smit, 'Omzetting', 199 en Huijbrecht, 'Scheiding der geesten', 96. ) Uit angst voor brandstichting en om te voorkomen dat gevoelige informatie in handen van de vijand zou vallen is toen het complete archief tijdens deze vlucht meegenomen. Onderweg werd de stoet echter geplunderd en sneuvelden naast vier vaandels ook vijftig karren met bagage. Hoeveel archiefmateriaal toen is verdwenen is onbekend. Het is evenwel niet uitgesloten dat de plundertocht er bewust op gericht was een deel van de Hofarchieven te vernietigen. Opvallend is namelijk dat in de collecties criminele papieren geen enkel dossier van vóór 1572 bewaard is gebleven. Mogelijk zijn deze bewust vernietigd door de opstandelingen om berechting van politieke gevallen te voorkomen. ( Huijbrecht, 'Scheiding der geesten', 95-97. ) In 1578 keerden de voormalige president van het Hof mr. Cornelis Suys (1514-1580) ( Zie het Repertorium voor ambtsdragers persoonnummer 9855. ) en de substituut-griffier Dirck Jansz. van Woerden (overleden 1591) ( Zie het Repertorium voor ambtsdragers persoonnummer 4735. Volgens de inventaris van het Hofarchief van 1725 (inventarisnr. 7223) zorgde hij voor de terugkeer van "veele registers en papieren". ) terug naar Den Haag, samen met enkele scheepsladingen archiefstukken. Suys werd echter niet in zijn functie hersteld. Mr. Aernoult Nicolai (1528-1592) die toen ook was teruggekeerd werd benoemd tot nieuwe president van het Hof van Holland. Kok, In dienst van het recht , 39-40. Of toen daadwerkelijk alle onderdelen van het archief waren teruggebracht is niet meer te achterhalen. ( De inventaris van Adriaan Duyck uit 1619 die de verloren gegane registers als vermist opgeeft, wordt helaas ook nog altijd vermist: ) Bakhuizen van den Brink, Overzigt , 180-181. Volgens J. Smit was een belangrijk gedeelte van de Hollandse regeringsarchieven in oude bergplaatsen achtergebleven; toen delen hiervan werden gevonden, zijn zij naar de griffier van de Rekenkamer gebracht, en in de ruimte onder de kelder van de Raadkamer van het Hof geplaatst. ( Smit, 'Bijdrage tot de geschiedenis'. ) Het is niet duidelijk of hier delen van het archief van het Hof bij waren. Van archiefstukken uit deze zogenaamde Stichtse periode van het Hof van Holland zijn tijdens de verschillende bewerkingen geen sporen teruggevonden. Vermoedelijk zijn die er ook niet geweest. ( Huijbrecht, 'Scheiding der geesten', 97. Uit de inventaris uit 1725 (inventarisnr. 7223) valt op te maken dat deze stukken mogelijk ook nooit hebben bestaan: de prins van Oranje verving de uitgeweken raadsleden in Holland door de Opstand gezinden, "apparent al klagten hebbende gehad van niet geadministreerde justitie, noemde dat veranderen van plaets buijten Holland uijtwijck, en wel tegen de eede en pligt, en oorsaeck van niet geadministreerde Justitie, etcera". ) Wat betreft de tweede tijdelijke verhuizing van het archief van het Hof van Holland (in de periode 1806-1811) was er sprake van een gedwongen verplaatsing; Lodewijk Napoleon eiste in 1806 plotseling het Binnenhof op, zodat de opvolger van het Hof van Holland, het Hof van Justitie, naar het Paleis Noordeinde moest verhuizen. Op dat ogenblik maakte men zich zorgen of alle archieven daar wel een plaats zouden kunnen vinden, afgaande op berekeningen voor de inrichting van de charterkamer van het Hof en een plattegrond van de toekomstige vertrekken. ( Na, Collectie C.F. van Maanen (archiefinventaris 2.21.114): zie informatie in de inleiding van de archiefinventaris over de aanwinst 1862/387 (aankoop van het eerste deel van de collectie van Maanen in 1862); Hof van Holland inventarisnr. 7258B. ) J.H. Speirman, Handleiding tot het doen van nazoekingen in het Archief van het Hof van Holland en Zeeland , handschrift en typoscript. Uit een ander document blijkt dat in de nieuwe behuizing geen plaats zou zijn voor "de Papieren in de zogenaamde Graaf Willems kelder" (om welke papieren het precies gaat, wordt niet duidelijk), "voor de kisten op het toorntjen voor een gedeelte van het archief in de kelder", voor een gedeelte "in den groote kamer" (waar de dingtalen werden bewaard) en een gedeelte "in Barnevelds Kamer" (waar de protocollen van notarissen en verbalen lagen). Indien het Hof een gedeelte van de zolder van de nieuwe vleugel boven de woning van de kastelein zou kunnen gebruiken zou "het geheele archief in goede ordre kunnen worden getransporteerd en gevoeglyk in het nieuw locaal geplaatst." ( Document in inventarisnr. 7258. ) Op 11 augustus 1806 gaf de minister van Financiën toestemming voor de "vertimmeringen" die nodig waren voor "uitoefening functien of berging van archiven". ( Extract uit het Register der Besluiten van den minister van Financiën van Zijne Majesteit den Koning van Holland, d.d. 11 aug. 1806, NL-HaNA, Hof van Holland, 3.03.01.01, inv.nr. 7258. ) In de documenten zijn in ieder geval geen aanwijzingen voor vernietiging van stukken wegens ruimtegebrek. Na de opheffing van het Keizerlijk Hooggerechtshof in 1813 werd het hele archief van het Hof van Holland naar zijn oude locatie teruggebracht en onder het beheer van mr. Johan Hendrik Speirman gesteld, die sinds 1778 werkzaam was bij de griffie van het Hof van Holland, onder andere als chartermeester. In 1808 werd hij bovendien benoemd tot secretaris van het Hof van Justitie en vanaf 1813 tot zijn dood in 1837 was hij Eerste Griffier van het Hooggerechtshof. ( Over Speirman zie het Repertorium voor ambtsdragers persoonnummer 9562. ) Hij schreef onder andere een handleiding over het archief van het Hof van Holland die nog altijd nuttige aanwijzingen voor huidige gebruikers bevat. ( Speirman, Handleiding. In deze handleiding bevindt zich tevens een uitgebreide beschrijving van de plaatsing van de verschillende onderdelen van het Hofarchief op het Binnenhof vóór en na de verhuizing naar het Noordeinde. ) Een van Speirman's eerste opdrachten in 1778, zo meldt hij althans in zijn Handleiding, was het uitzoeken van de charters die tijdens een brand op het Binnenhof beschadigd waren geraakt. Al eerder waren maatregelen getroffen om grote schade te voorkomen: Speirman geeft aan dat de notulen en resoluties van het Hof van grote waarde werden geacht, en dat uit angst voor brand de registers en minuten hiervan in aparte ruimtes werden bewaard. Hetzelfde gold voor de memorialen. Aan het einde van achttiende eeuw was namelijk een aanvang gemaakt met het kopiëren van de oudste memorialen en minuten van memorialen niet alleen wegens de "moeielijkheid van het oude schrift", maar ook met oog op de conservering ervan. Maar, vanwege de enorme omvang van dit project, liet men het plan al ras voor wat het was. Na de terugkeer naar het Binnenhof in 1813 waren de oude opslagruimtes ingrijpend verbouwd. De binnenmuren van de drie bovenkamers boven de rolzaal waren weggehaald, zodat er één grote ruimte was ontstaan. Inmiddels waren ook de gebouwen rond de kelder afgebroken, waardoor de aanvankelijke binnenmuren buitenmuren werden en de ruimte vochtig was geworden: "de registers alzoo gevaar lopende van door vogt geheel te zullen bederven, zijn dezelve verplaatst in onderscheiden vertrekken op de eerste verdieping". Mogelijk is op deze manier de waterschade ontstaan die door Bakhuizen van den Brink genoemd wordt met betrekking tot de pakketten met financiële stukken. Kort voor de overdracht naar het Algemeen Rijksarchief dat in 1852 was opgericht werden de archieven op deze zelfde plaats aangetroffen: "Hier staan zij thans in dier voege gerangschikt, dat op de groote zaal zich bevinden het archief van het Hof van Holland, met uitzondering der criminele papieren, dat van het Hof van Vianen, benevens de bibliotheek; in de nevenkamer het crimineel archief van het Hof van Holland, benevens dat van het Agentschap van Justitie en van het Nationaal Geregtshof, en eindelijk bevindt zich het archief van den Hoogen Raad op eenen zolder boven deze lokalen. Een klein vertrek in den toren waar vroeger zakken met processtukken bewaard werden, is thans tot een bureau ingericht". Bakhuizen van den Brink, Overzigt , 176-177. De fysieke overdracht van het archief van het Hof vond plaats in ca. 1854; in 1856 werd de bibliotheek overgedragen aan het Rijksarchief.
Schade
Het archief van het Hof van Holland heeft meer te lijden gehad van de tand des tijds en van natuurlijke vijanden dan van bewuste selectie. Het gaat hier met name om schade als gevolg van oorlog, brand, water ( Zo blijken een aantal pakken van declaraties van kosten en salaris als gevolgd van lekkages te zijn vergaan, zie B.H. de Vries, Inventaris van de afdeling Financiën van het archief van de griffier van het Hof van Holland ('s-Gravenhage 1976) 6. ) en eerdergenoemde verhuizingen. Zo heeft de vlucht van het Hof en zijn gehele archief naar Utrecht in 1572 na de inname van Brielle grote sporen achtergelaten, zoals in de vorige paragraaf bleek. In 1635 en 1757 heeft brand gewoed op het Binnenhof. In 1635 ontstond er brand in de Financiekamer die zich naar andere delen van het gebouwencomplex verspreidde. ( Zie: Inventaris van het archief van de Financie van Holland, (1515) 1572-1806 (1830) 3, en Calkoen, 'Het Binnenhof', 129-130. ) Anthonij van Kinschot vermeldde in zijn inventaris van het archief van het Hof van Holland tot 1701 dat toen vele papieren, met name van de Financie, "uijt den brand gesalveert sijn". ( Inventaris van alle de Registers, Boeken, Chartres ende: Papieren van den Edelen. Hove van Holland Zeelandt, ende Vrieslandt t Sedert den Jaare 1428, tot den Jaare 1701, et ultra, opgesteld door de eerste klerk ter Griffie Magirus Neurenburgh, inv.nr. 7224A. ) Ook in december 1757 was er een grote brand in de gebouwen van het Binnenhof. Volgens Bakhuizen van den Brink hadden de papieren die toen door brand waren vernietigd weinig waarde, maar dat oordeel is natuurlijk subjectief. Welke stukken dat precies waren, is onduidelijk. ( . Zie ook ) Bakhuizen van den Brink, Overzigt , 181-182 Smit, Inventaris , 54.
Gedeponeerde archieven
Naast de natuurlijke, exponentiële groei van het archief tijdens het bestaan van het Hof is het archief een aantal keren tijdelijk uitgebreid met de archieven ( De tekst van deze paragraaf is afkomstig uit: P.J.M. van den Heuvel, 'Alles van waarde is weerloos'. Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland 1428-1811. Eindpaper deelproject Waardering en Selectie, Universiteit van Amsterdam/Archiefschool 2007. ) van andere archiefvormers: de archieven van het Leenhof, het Hof van Vianen, de Hoge Raad en de Financie van Holland. ( In 1795 werden de archieven uitgebreid met de rechtsgeleerde bibliotheek en documenten van de Hoge Raad (na akkoord tussen de provincies Holland en Zeeland van 18 september 1795) en met de stukken afkomstig van de Kamer van Justitie van Vianen (na publicatie van de Provisionele Representanten van 16 maart 1795) en vervolgens het Hof van Justitie (1798-1811). ) Bakhuizen van den Brink, Overzigt , 171-172. De eerste drie archieven zijn bij het Hof gedeponeerd nadat de organisaties waren opgeheven in 1795; het archief van de Financie is waarschijnlijk in bewaring gegeven na een brand op het Binnenhof. Deze archieven zijn naderhand bij de overbrenging naar het Rijksarchief na 1852 in afzonderlijke fondsen ondergebracht. Het Hof van Vianen is grotendeels overgebracht naar het toenmalige stadsarchief van Gorinchem, thans Regionaal Archief Gorinchem. ( . ) Bakhuizen van den Brink, Overzigt , 171-172 Dat de archieven van het Leenhof bij het Hof terechtkwamen, is niet geheel verwonderlijk. Het Leenhof was net als het Hof en de Hoge Raad op het Binnenhof gevestigd, in een kamer in de westelijke toren van het Binnenhof; bovendien had het Hof van Holland tussen 1577 en 1660, toen er geen apart leenhof bestond, de bevoegdheden inzake lenen en geschillen met lagere leenhoven overgenomen. ( Tussen 1577 en 1660, toen het Leenhof opnieuw werd opgericht op aanbeveling van raadspensionaris Johan de Witt, vielen de zaken die lenen en geschillen met lagere leenhoven betroffen onder de bevoegdheden van het Hof van Holland. Na de val van de Witt in 1672 en de ontbinding van het Leenhof kwamen de Staten van Holland en West-Friesland en de Staten van Zeeland overeen om de leenzaken weer bij het Hof van Holland onder te brengen. GPB III, 692-698, d.d. 11-06-1674. ) Na de definitieve opheffing van het Leenhof in 1674 kwam het archief onder beheer van het Hof, dat tegelijkertijd de jurisdictie in de leenzaken overnam. Ook blijkt dat de voor de archiefvorming belangrijke functie van griffier tegelijkertijd voor meerdere van de instanties gevestigd op het Binnenhof kon worden uitgevoerd. Willem Dedel was substituut-griffier van het Hof van Holland tussen 1658 en 1675, en vervolgens (tot zijn dood in 1683) vervulde hij de functie van griffier voor Hof én Hoge Raad. Blijkens een memoriaalboek dat wordt beschreven in de inventaris van 1701 was hij in dezelfde periode ook griffier van het Leenhof. ( Memoriaalboek gehouden bij tijde van Mr. Willem Dedel Griffier van den voorsz. Leenhove, beginnende den 3e junij 1660, en eijndigende den 22e November 1672. Inventaris 1701 (inventarisnr. 7224A), fol. 140. Dit memoriaalboek is niet meer in het archief van het Hof te vinden, noch in de huidige inventaris van de Leenhoven en de Leen- en Registerkamer van Holland (NA archiefinventaris 3.01.52). ) Het feit dat in de inventaris van 1701 een aparte afdeling is ingeruimd voor de "Boeken, registers, chartres en papieren specterende tot den Leenhove van Holland, aanvang genoomen hebbende in den jaare 1660, wederom vernietigt in 't eijnde vanden Jaare 1673" geeft aan dat het als een op zichzelf staand onderdeel van het archief van het Hof van Holland werd beschouwd. De beschreven stukken en registers waren opgeborgen in een kast op de kamer van de eerste klerk Neurenburgh, apart van de registers van het Hof zelf. Van de in 1701 genoemde archiefstukken en bundels, 22 zaken in totaal, is minder dan de helft in de huidige inventaris van het Leenhof te vinden. ( NA, Archief van de Leenhoven en de Leen- en Registerkamer van Holland (archiefinventaris 3.01.52), inv.nrs. 24, 28, 29, 31, 33, 35, 36 en (wrs.) 42. ) Geen van de genoemde stukken, waaronder het memoriaalboek van Dedel en de minuten daarvan, inkomende en uitgaande missiven en liassen met rekesten, bevinden zich (voor zover bekend) nu nog in het archief van het Hof van Holland. Blijkbaar is tenminste een deel later overgebracht of teruggehaald naar het archief van het Leenhof; van het andere gedeelte is niets bekend.
De verwerving van het archief
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Enkele verdwaalde stukken daargelaten heeft er voor zover bekend sinds de overdracht van het archief van het Hof van Holland aan het Rijksarchief in 1854 geen actieve selectie of vernietiging plaatsgevonden.
In het voorjaar van 2007 hebben stagiaires van de Masteropleiding Archivistiek onderzoek gedaan naar waardering en selectie bij het Hof van Holland ten tijde van zijn bestaan. ( Pauline van den Heuvel, Alles van waarde is weerloos. Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland 1428-1811 [eindpaper deelproject 'waardering en selectie', Universiteit van Amsterdam/Archiefschool] (2007) en Johannes de Vreugd, Vervreemding en afdwaling. Waardering en selectie in het archief van het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland [ibidem] (2007). ) Uit hun onderzoek blijkt vooral dat er weinig bewust is geselecteerd of vernietigd. Juist omdat het Hof een rechterlijke organisatie was, was de geheugenfunctie van zijn archief van groot belang. Zo werd zijn archief zelfs tot ver in de negentiende eeuw - dus lang na zijn eigenlijke ontbinding - geraadpleegd om rechtsgeldige bewijsstukken te vinden in verband met aanspraken op eigendom van land, wegen en dijken. ( Zie ) Bakhuizen van den Brink, Overzigt , 184. Er zijn echter enkele aanwijzingen dat er tijdens het functioneren van het Hof van Holland plannen zijn geweest om delen van zijn archief te vernietigen, met name vanwege plaatsgebrek op het Binnenhof in de aangewezen ruimtes voor bewaring van het archief of vanwege de slechte staat waarin bepaalde stukken verkeerden. ( Blijkens de resoluties van de Gecommitteerde Raden zijn vanwege ruimtegebrek op het Binnenhof talloze rekeningen van diverse organen zoals het Hof van Holland en de Hoge Raad tussen 1777 en 1781 vernietigd. Zo zijn onder meer de rekeningen van de boeten van de ongefundeerde processen van het Hof en de Hoge Raad van 1661-1699, de rekeningen van de 40e penning van het Hof vanaf 1652 en de rekeningen van het klein zegel over het Zuiderkwartier van 1635-1699 vernietigd. De resolutie van de Gecommitteerde Raden van 16 mei 1781 geeft aan dat men toen klaar was met de vernietigingsopdracht. Zie J. Smit, Inventaris van het archief der Rekenkamer ter auditie van de Gemeenelandsrekeningen en de opvolgende colleges met de daaronder berustende rekeningen ('s-Gravenhage 1946) 56. ) Toch blijkt het meestal alleen bij plannen te zijn gebleven, omdat sommige tot vernietiging aangewezen stukken nu nog altijd bestaan.
Hoewel er weinig systematisch is geselecteerd of vernietigd in het archief van het Hof van Holland ten tijde van zijn functioneren, zijn echter ook enkele gevallen bekend waarin stukken zijn verdwenen als gevolg van bewust menselijk ingrijpen. Hierbij gaat het enerzijds om stukken die door raadsheren en andere functionarissen mee naar huis waren genomen en vervolgens om diverse redenen niet zijn teruggebracht. Anderzijds betreft dit helaas acties van functionarissen van het Hof of andere personen met slechte bedoelingen. Wat het eerste geval aangaat, hebben een aantal stukken, via de sterfhuizen van verschillende raadsheren, hun weg naar het archief teruggevonden. In de rubriek 'nagelaten stukken' is een gedeelte hiervan ondergebracht. Nagelaten stukken die eigenlijk in een bepaalde reeks thuishoren, zijn zoveel mogelijk in de betreffende reeksen teruggeplaatst. Toch is niet al het archiefmateriaal teruggekeerd. Er bevindt zich nogal wat archiefmateriaal van het Hof in familiearchieven van voormalige functionarissen van het Hof, met name van raadsheren en griffiers (zie verder hierover onder de paragraaf 'afgescheiden archiefmateriaal').
Zoals gezegd, zijn ook stukken uit het archief van het Hof verdwenen als gevolg van kwaadwillende acties. Uit de resolutieboeken van het Hof van Holland blijkt onder andere dat in 1643 en 1697 diverse registers en papieren uit het archief gestolen waren om als scheurpapier te worden verkocht. Zo wees het onderzoek van de procureur-generaal mr. Andries Hofland in 1696-1697 tegen Cornelis van Hoorn, de boutefeu (de persoon die met de verwarming was belast) van de griffie van het Hof van Holland, uit dat deze vele tientallen oude registers als scheurpapier had verkocht aan diverse winkels in het Haagse. In het verstekvonnis dat tegen hem werd uitgesproken, lezen we gelukkig dat een deel hiervan door het Hof van Holland kon worden teruggekocht. ( Zie ) Bakhuizen van den Brink, Overzigt , 181. Maar ook de juist genoemde procureur-generaal was in dat opzicht niet te vertrouwen. Hij had geprobeerd munt te slaan uit een crimineel proces, het beruchte proces tegen Sophia van Noortwijck. ( Van Biema, 'De geschiedenis van Sofia van Noortwijck'. ) Omdat zijn betrokkenheid in de zaak dreigde uit te komen, heeft hij enkele bewijsstukken verduisterd. Niet alleen bleken de stukken uit de informatie die tegen hem liep 'plots' verdwenen te zijn, maar ook de resolutieboeken van 1652-1665. ( Resolutieboeken: NL-HaNA, Hof van Holland, 3.03.01.01, inv.nr. 286 folio 185. ) Het sleuteltje tot de kast waarin deze stukken hadden moeten liggen, paste ineens niet meer op het slot. Maar die actie kwam hem duur te staan; hij werd namelijk voor eeuwig uit zijn functie ontheven. Die resolutieboeken zijn overigens nooit meer boven water gekomen.
Verantwoording van de bewerking
Om tot een overzichtelijk geheel te komen zullen in deze inventaris alle losse onderdelen van het archief van het Hof van Holland - namelijk de voormalige toegangsnummers 3.03.01.01 tot en met 3.03.01.05 en nadere toegangen 3.03.01.06 tot en met 3.03.01.09 - weer worden samengebracht.
  • opgenomen in inventaris rubriek 5.3.
  • opgenomen in inventaris rubriek 5.2.
  • opgenomen in inventaris rubriek 2.2.1.1.
  • opgenomen in inventaris rubriek 5.3.
  • opgenomen als digitale index
  • opgenomen als digitale index
  • opgenomen als digitale index
  • opgenomen in inventaris rubriek 2.2.2.1.
In verband met de samenvoeging van de onderdelen hebben enkele noodzakelijke hernummeringen plaatsgevonden.
Deze inventaris is een verdere uitwerking van de voorlopige inventaris van J.A.M.Y. Bos-Rops en B.M. de Vries uit 1982. De bestanden van R. Huijbrecht, die tot 2006 belast was met het beschrijven van het archief van het Hof van Holland, en de oorspronkelijke tekst van de voorlopige inventaris zijn tot een eenvormig geheel samengevoegd. Hiermee is een hogere graad van beschrijving bereikt dan in de voorlopige inventaris het geval was. Weliswaar was het archief in de voorlopige inventaris reeds tot op stukniveau beschreven, maar de nieuwe beschrijvingen zijn doorgaans uitgebreider. Zij zijn nauwkeuriger en vermelden meer details over de inhoud of eigenaardigheden van de afzonderlijke inventarisnummers. Hier valt onder andere te denken aan opmerkingen over verkeerde bindingen, de aanwezigheid van indices voor- of achterin de afzonderlijke registers en nadere inhoudelijke beschrijving van stukken.
Tijdens deze bewerking bleek verder dat er nog 24 meter (190 dozen) ongeïnventariseerd archief van het Hof van Holland in de depots lag, voorheen gemerkt als de supplementen I en II. Deze stukken zijn in detail beschreven door P.J.M. van den Heuvel en J. de Vreugd en zijn voor zover mogelijk in de bijbehorende rubrieken ondergebracht. Stukken die niet in een rubriek te plaatsen zijn, zullen ondergebracht worden in de rubriek varia.
Tijdens de huidige bewerking is er zoveel mogelijk aan gedaan om enkele stukken die waren zoekgeraakt, weer terug te vinden. Enkele stukken zijn inderdaad weer boven water gekomen, zoals de zestiende-eeuwse catalogi van de voormalige bibliotheek van het Hof van Holland en de inventaris van raadsheer Anthonij van Kinschot van het archief van 1701, maar helaas geldt dit niet voor alle verloren gewaande stukken.
Het onderzoek van P.J.M. van den Heuvel en J. de Vreugd heeft ook uitgewezen dat er zich in andere archieffondsen, met name in de familiearchieven van voormalig hofpersoneel, nog een aantal afgedwaalde stukken bevinden (zie verder onder de paragraaf 'afgescheiden archiefmateriaal'). Deze stukken zijn niet fysiek teruggeplaatst in het archief van het Hof van Holland.
Daarnaast is gestreefd naar een zo helder mogelijke indeling in de presentatie van de inventaris. De inhoudsopgave weerspiegelt zoveel mogelijk de structuur van het archief van het Hof van Holland zoals dat in de loop der eeuwen (organisch) is gegroeid. Dit betekent bijvoorbeeld dat het onderdeel betreffende de rechtspraak van het Hof is ingedeeld volgens de manier van procederen die gebruikelijk was tijdens het functioneren van het Hof. ( Dit is geheel in overeenstemming met de oorspronkelijke ordening zoals deze was toen Bakhuizen van den Brink het Hofarchief in 1852 beschreef. Zie zijn Overzigt, 181. Voor schema's van de civiele procesgang, zie ) Le Bailly, Procesgids Hof van Holland . Er is dan ook bewust gekozen voor een sterk genormaliseerde indeling in rubrieken zodat alle onderdelen in de inhoudsopgave zichtbaar zijn. De inhoudsopgave fungeert als leidraad om de gebruiker te loodsen door de enorme hoeveelheid stukken en series waaruit dit archief bestaat (zie volgende paragraaf). Daarnaast is er een procesgids geschreven die de gebruiker door de ingewikkelde civiele procesgang leidt. ( . ) Le Bailly, Procesgids Hof van Holland
Het komen te vervallen van bovengenoemde toegangen betekent overigens niet dat afzonderlijke entiteiten zoals het financieel archief van de griffier en de Sociëteit van 's-Gravenhage niet meer als zodanig herkenbaar zijn. Zij hebben ook een duidelijke plaats gekregen in de inhoudsopgave. Wie echter wel een minder zichtbare plek hebben gekregen zijn de procureur-generaal en de advocaat-fiscaal. De registers van de procureur-generaal, namelijk de rollen en de presentatieboeken, hebben een plaats gekregen tussen gelijkaardige registers, volgens de normale rechtsgang. Overige stukken van deze belangrijke functionarissen zijn in een afzonderlijke rubriek geplaatst in de afdeling dossiers en stukken betreffende processen.
Ordening van het archief Het archief van het Hof van Holland is een van de grootste en meest compleet bewaarde archieven die in het Nationaal Archief berusten. Het is in hoofdlijnen geordend volgens het registratuur- of seriestelsel, wat betekent dat het hoofdbestanddeel van dit archief wordt gevormd door lange reeksen registers, bijvoorbeeld memorialen, dingtalen, resolutieboeken, rolregisters, sententies, etc. Over het algemeen is het ontstaan van nieuwe reeksen registers in het archief van het Hof te verklaren door institutionele wijzigingen, zoals organisatorische of politieke hervormingen (bijvoorbeeld in opeenvolgende instructies), het instellen van nieuwe functies, en wijzigingen in de werkwijze van het Hof of in de taken van afzonderlijke functionarissen. Le Bailly, Recht voor de Raad , 88-105.
Reeksen
De memorialen zijn de stamreeks van het archief van het Hof van Holland, waaruit in de loop der tijd andere reeksen zijn afgescheiden, zoals de dingtalen en de sententieregisters in 1447. Uit die twee reeksen zijn vervolgens andere reeksen voortgekomen zoals de registers van de procureur-generaal in 1467, de quaetclappen in 1480 en de presentatieboeken in 1484. Vanaf het midden van de vijftiende eeuw kwam bij het Hof van Holland de nadruk te liggen op de justitiële taken, en dat is duidelijk zichtbaar in de opbouw van de reeksen. De reeks memorialen die zijn administratieve functie grotendeels had verloren, ging over in de reeks dingtalen, waarin voornamelijk juridische zaken werden opgetekend. Vanaf het begin van de zestiende eeuw was de neerslag van de administratieve en bestuurlijke taken van het Hof van Holland echter weer zodanig aangegroeid dat een nieuwe, niet-juridische reeks noodzakelijk was. De stukken van administratieve aard die in de tussentijd gewoon in de dingtalen waren bijgeschreven kregen plaats in een eigen reeks: de memorialen werden daarom in 1513 opnieuw in het leven geroepen. Zij vormden bovendien aan het einde van de zestiende eeuw de basis voor het ontstaan van nieuwe reeksen voor de neerslag van administratieve en bestuurlijke taken van het Hof van Holland, zoals de missiven en de resolutieboeken.
Waar in de vorige bewerking (de Voorlopige Inventaris uit 1982) de ordening van Van Meurs was overgenomen en aangevuld met plaatsingslijsten en andere verspreide informatie, is er zoals gezegd in deze definitieve versie gekozen voor een sterk genormaliseerde indeling in rubrieken. De gedachte hierachter is dat de inhoudsopgave als leidraad door het archief van het Hof van Holland kan dienen. Uitgangspunt hierbij was de organische groei van de reeksen registers en dossiers door de tijd heen. Daarnaast is in overeenstemming met de verschillende taken van het Hof van Holland een onderscheid gemaakt tussen 1) algemene zaken, 2) stukken betreffende de rechtspraak, 3) extra-judiciële stukken, 4) bestuurlijke taken van het Hof, 5) de organisatie van het Hof en overige zaken. In de kopnoten bij de hoofdreeksen van het archief is verder uitgelegd wat deze precies omvatten; hierin is ook aangegeven welke stukken men wel/niet zal kunnen aantreffen in een bepaalde reeks. Men zal hier ook verwijzingen aantreffen naar relevante delen van de procesgids Hof van Holland.
Proceszakken Normaal gesproken werden de proceszakken na afloop van een proces opgehaald door de procureurs. Strikt genomen, althans volgens het bestemmingsbeginsel, hoort de collectie proceszakken niet thuis in het archief van het Hof van Holland. Dat ze in het archief van het Hof zijn achtergebleven is soms te verklaren uit het feit dat het rapportgeld in de betreffende zaken niet was betaald. De regel was namelijk dat eerst het rapportgeld betaald moest worden, voordat de zakken na afloop van een proces konden worden afgehaald door de procureurs. Ook is denkbaar dat men zekerheidshalve de zakken ter griffie liet hangen totdat het termijn voor appel op de Hoge Raad (dat binnen zes weken vervolgd moest worden) verstreken was en men het vervolgens niet de moeite waard vond de zakken op te halen. Ketelaar, Procesgang , 61-62. Vóór de overbrenging naar het Rijksarchief in 1854 was de collectie proceszakken gerangschikt naar procureur. Bakhuizen van den Brink, Overzigt , 181-183. Oorspronkelijk waren de zakken met stukken die betrekking hadden op een en hetzelfde proces met een touwtje aan elkaar gebonden en op naam van de procureur van de impetrant (aanlegger) gerangschikt. In de meeste gevallen waren er twee zakken bij één proces: een van eiser en de ander van gedaagde in de zaak.
Na 1854 is de oorspronkelijke ordening van de proceszakken gewijzigd. Nu zijn de zakken geordend op naam van een van beide partijen, meestal op naam van impetrant (eiser). De oude index op de procesdossiers in de studiezaal gaf toegang tot de collectie via de namen van beide partijen. Deze index is in de jaren negentig van de twintigste eeuw bewerkt door een groep dienstweigeraars en vrijwilligers tot een database met korte inhoudelijke samenvattingen (waarin de namen van de partijen en het onderwerp van geschil, en eventuele bijlagen worden vermeld) van alle proceszakken. Deze samenvattingen zijn in extenso opgenomen in de huidige inventaris in een lijst van inventarisnummers (rubriek 2.2.1.1).
Nadere toegangen
In het verleden werden reeds enkele nadere toegangen op het archief van het Hof van Holland vervaardigd. Hierbij zijn hoofdzakelijke twee soorten nadere toegangen te onderscheiden: 1) eigentijdse toegangen die als werkinstrument zijn ontstaat en die zijn gemaakt door verschillende functionarissen van het Hof van Holland, en 2) toegangen die tijdens de verschillende inventarisaties van het archief tot stand zijn gekomen. Voor de duidelijkheid zijn de eigentijdse toegangen - indien aanwezig - telkens in een afzonderlijke rubriek bij de bijbehorende series ondergebracht. In de bijbehorende kopnoten wordt verder aangegeven hoe men deze nadere toegangen het best kan gebruiken. In de kopnoten wordt ook verwezen naar relevante passages in de procesgids Hof van Holland waar praktijkvoorbeelden zijn te vinden.
Wat betreft de recentere nadere toegangen: voor zover zij niet in extenso in de inventaris zijn opgenomen, werden deze hierboven reeds vermeld (zie paragraaf 'andere toegangen').
Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe nadere toegangen op afzonderlijke reeksen van het Hof van Holland. Een groep actieve en enthousiaste vrijwilligers is al jarenlang bezig met de nadere ontsluiting van verschillende series. Zij hebben bijvoorbeeld de lijst van alle civiele procesdossiers die zo'n vijftien jaar geleden werd opgesteld door dienstweigeraars verder bewerkt en zij hebben indices vervaardigd op de series boedelrekeningen en register van decreten. Deze nadere toegangen zijn ook online raadpleegbaar. Ondertussen werkt de groep nijver verder aan een toegang op de remissies en op de rekesten om mandement.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Een aantal stukken bevinden zich in slechte materiële staat en zijn om die reden niet ter inzage voor het publiek. Enkele zeer kwetsbare stukken zijn reeds gerestaureerd en opnieuw beschikbaar voor publieke raadpleging. Een overzicht van stukken die in slechte conditie verkeren is te vinden in bijlage 1. Voorts zijn grote delen van het archief van het Hof van Holland op microfilm of microfiches beschikbaar, zie de paragraaf 'beschikbaarheid van kopieën'.
Andere toegang
Op de Memorialen 1428-1463 (rubriek 1.1.1) is een





digitale index beschikbaar (oud nr. 3.03.01.06). Op de Criminele sententies (rubriek 2.1.8.3) is eendigitale index beschikbaar (oud nr. 3.03.01.07). Op de Civiele sententies (rubriek 2.1.8.1) is eendigitale index beschikbaar (oud nr. 3.03.01.08). Op de Rekesten om mandement (rubriek 2.1.2.1) is eendigitale index beschikbaar. Op de Decreten (rubriek 3.2.1) is eendigitale index beschikbaar. Op de Remissies en pardonnen (rubriek 3.3.1) is eendigitale index beschikbaar. Op de Boedelrekeningen (rubriek 3.41 en rubriek 3.4.2) is eendigitale index beschikbaar.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Hof van Holland, nummer toegang 3.03.01.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Hof van Holland, 3.03.01.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Er zijn geen wezenlijke bestanddelen van dit archief afgescheiden. Zoals eerder bleek in de paragraaf 'selectie en vernietiging' zijn hoogstens enkele afzonderlijke stukken afgedwaald of onderdelen elders bewaard omdat ze naar het bestemmingsbeginsel niet in het archief van het Hof van Holland thuishoren. Het NA bezit onder meer de volgende particuliere archieven waarin zich stukken bevinden die strikt genomen in het archief van het Hof horen te zitten omdat ze voortvloeien uit de functie van voormalig Hofpersoneel:
  • Collectie Bisdom (toegangsnummer 1.10.06);
  • Collectie Fagel (toegangsnummer 1.10.29);
  • Familiearchief van Limborgh; Van der Craght (toegangsnummer 3.20.38);
  • Familiearchief Pots (toegangsnummer 3.20.46) voor stukken van Hendrik en Adriaen Pots, François Griep en Cornelis Rollant;
  • Familiearchief de Riemer (toegangsnummer 3.20.49);
  • Familiearchief van Slingelandt de Vrij Temminck (toegangsnummer 3.20.52) over G.J. en J.D. van Slingelandt;
  • Collectie J.G.H. van Tets van Goudriaan (toegangsnummer 2.21.158) waarin ook stukken van A. Pots;
  • Archief raadpensionaris Adriaan Pauw, 1651-1653 (toegangsnummer 3.01.16);
  • Archief raadpensionaris Caspar Fagel, 1672-1688 (toegangsnummer 3.01.18);
  • Archief raadpensionaris Isaac van Hoornbeek, 1720-1727 (toegangsnummer 3.01.20);
  • Archief Willem van Assendelft, 1703-1741 (toegangsnummer 1.10.61);
  • Archief raadpensionaris Pieter Steyn, 1749-1772 (toegangsnummer 3.01.24);
  • Collectie Handschriften van de Derde Afdeling, tot en met 1950 (toegangsnummer 3.22.01.01)
  • Collectie Handschriften van het voormalige Rijksarchief in Zuid-Holland, 1951-1990 (toegangsnummer 3.22.01.02)
In bovenstaande en andere particuliere archieven zijn ook vele stukken te vinden die te maken hebben met de activiteiten van het Hof van Holland, maar die volgens het bestemmingsbeginsel niet thuis horen in zijn archief, zoals uitgaande missiven en brieven, civiele processtukken en dergelijke meer. Minuten en kladden van uitgaande stukken zijn vanzelfsprekend wel in het archief van het Hof van Holland bijgehouden. Wat betreft de civiele processtukken (of proceszakken), die moesten normaal gesproken door de partijen bij de griffie worden opgehaald na afloop van procedures. De ruim 2800 proceszakken die nu in het archief van het Hof zijn bewaard, horen er zoals gezegd strikt genomen niet in thuis.
In dit kader is het tevens van belang te wijzen op de rekeningen van de ontvanger van de exploiten. Technisch gezien was deze ambtenaar in dienst van het Hof van Holland, maar omdat zijn rekeningen door de Grafelijkheids Rekenkamer werden afgehoord, zijn die aldaar te vinden (toegangsnummer 3.01.27.02).
Andersom geldt ook een gelijkaardige situatie voor de Rijnlandse rekeningen. Omdat zij door het Hof van Holland werden afgehoord, bevinden zich exemplaren hiervan in zijn archief. Rendants exemplaren van deze rekeningen liggen in het archief van het Hoogheemraadschap van Rijnland (toegangsnummer 1.1.1, inventaris online beschikbaar op Archieven.nl ). De rekeningen over de periode 1537-1856 zijn gedigitaliseerd en raadpleegbaar via Archieven.nl.
In de Collectie Realia Zuid-Holland tenslotte zijn enkele objecten opgenomen die als bewijsmateriaal tijdens de processen hebben gediend; onder meer valse sleutels, speelkaarten en zelfs moordwapens (vanwege de materiële verzorging niet raadpleegbaar).
Verwante archieven
  • 3.01.01. Graven van Holland en Zeeland, 1189-1581.
  • 3.01.04.01. Staten van Holland, 1572-1795.
  • 3.01.05. Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en West-Friesland, 1621-1795.
  • 3.01.27.01. Grafelijkheidsrekenkamer Registers, (1305) 1446-1812.
  • 3.01.27.02. Grafelijkheidsrekenkamer Rekeningen, (1305) 1446-1812.
  • 3.01.52. Leenhoven en Leen- en Registerkamer van Holland, 1520-1807.
  • 3.01.03. Staten van Holland vóór 1572.
  • 3.03.02. Hoge Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland, 1582-1795.
  • Zeeuws Archief, 03.01.02 toegang 10.
  • Departementaal Gerechtshof van Zeeland, 1803-1811.
Het bovenstaande overzicht is niet uitputtend, maar slechts bedoeld als eerste handreiking voor de gebruiker. Zie verder het overzicht van particuliere archieven onder 'afgescheiden archiefmateriaal'.
Publicaties
Bronnenpublicaties , Willem van Alphen Papegay, ofte formulier-boek van allerhande requesten, mandamenten, conclusien, schrifturen, als anders, in de dagelijksche practijke dienende voor de respective Hoven van Justitie in Hollandt ('s-Gravenhage 1682-1683) 2 dln. en latere edities. L.J. van Apeldoorn, Uit de practijk van het Hof van Holland in de tweede helft van de zestiende eeuw: een handschrift. Werken der Vereeniging tot Uitgave der Bronnen van het Oude Vaderlandsche Recht 3e reeks 7 (Utrecht 1938). L.J. van Apeldoorn Tydskrif vir hedendaagse Romeins-Hollandse reg 2 (1938) 248-257., 'Observationes processuum in jure consistentium in Curia Hollandiae controversum: Een verzameling vonnissen van het Hof van Holland uit de jaren 1579-1582', M.C. Le Bailly VMOVR , nieuwe reeks, deel 10 (1999) 117-134., J. Smithuis, 'Enkele onbekende ordonnanties uit 1462 en 1463 betreffende ambtenaren van het Hof van Holland en procureurs van partijen', J.A.M.Y. Bos-Rops Holland bestuurd. Teksten over het bestuur van het graafschap Holland in het tijdvak 1299-1567 ('s-Gravenhage 2007)., J.G. Smit en E.T. van der Vlist, A.S. de Blécourt Memorialen van het Hof (den Raad) van Holland, Zeeland en West-Friesland, van den secretaris Jan Rosa, delen I, II en III (Haarlem 1929); en vervolgdelen IV tot en met XIII gepubliceerd door R.W.G. Lombarts e.a. (Leiden 1982-1988); register door J.Th. de Smidt e.a. (Leiden 1996)., E.M. Meijers, , Cornelis Cau Groot Placaet-boeck vervattende de placaten, ordonnantien ende edicten van de Hoogh Mogende Heeren Staten Generael der Verenighde Nederlanden, ende van de Ed. Groot Mog. Heeren Staten van Hollandt ende West-Frieslandt, mitgaders van de Ed. Mog. Heeren Staten van Zeelandt , 10 dln. ('s-Gravenhage/Amsterdam 1658-1797). , Anton Duyck Decisien en resolutien van den Hove van Holland. Mitsgaders korte begrippen van veelerley constitutien, handvesten, octroyen, enz. Getrokken uit de memorialen, resolutien, sententie-boeken, en andere registers van den welgemelden hove. Ten grootsten deele nooit gedrukt, en nu door aantekeningen opgeheldert ('s-Gravenhage 1751). , H.C. Gall Regtsgeleerde decisien: aan de raadsheer Pieter Ockers toegeschreven aantekeningen betreffende uitspraken van het Hof (1656-1669) en de Hoge Raad (1669-1678) van Holland, Zeeland en West-Friesland (Amsterdam 2002). , Willem de Groot Inleyding tot de practyck van den Hove van Holland ('s-Gravenhage 1656 en volgende drukken). J. Hallebeek Verslagen en Mededelingen 10 (1999) 45-116., C.H. van Rhee, 'Praxis et ordo iudiciorum curiae Hollandiae': de stijl van het Hof van Holland, in de traditie van het Ius Commune, Het Hogegeregtshof van Holland mitsgaders Braband en Vlaanderen den huyzen van Bourgondien toegekent (Delft 1740). , Rombout Hogerbeets Van het aenleggen ende volvoeren der processen voor de respective Hoven van justitie in Holland (Haarlem 1631). Instructien van den Hove van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt , 3 dln. ('s-Gravenhage [1788]). Instructie vande Hove van Holland, Zeelant ende Vrieslant (convoluut; 's-Gravenhage, etc. 1521-1657). Instructie vande Hove van Holland, Zeelant ende Vrieslant gheordonneert by dye K.M. int jaar 1531 (convoluut; Antwerpen, etc. 1531-1594). , Johannes van der Linden Verhandeling over de judicieele practijcq of form van procedeeren voor de hoven van justitie in Holland gebruikelijk, voor eenige jaaren door een voornaam en kundig practizijn bij wegen van een 'Korte schets' zaamgesteld. Vervolgens in den jaare 1781 in 't licht gegeeven en nu geheel overzien, verbeterd en uitgebreid (Leiden 1794-1798). E.B.G. Lokerse Index op de Memorialen van het Hof van Holland (Inv. nr. 266a), 1428-1447 (Zeeuwse zaken) (Kapelle 1990)., C. van der Weele, A. Minneboo, R.W.G. Lombarts Memoriale T uit de Almarie van Bourgonje, 1445-1448 (1453) . Algemeen Rijksarchief Publikatiereeks 2. (Den Haag 1996)., L.J. van Soest-Zuurdeeg en H.W. van Soest, ed., Manier van procederen voor den Hove van Hollant ('s-Gravenhage, tweede druk 1697). Manier van procederen voor den Hove van Holland, Zeeland en Westvriesland, zoo als de zelve hedendaags gebruikelyk is na de laatste ordonnantie en reglementen opgestelt en met verscheide zeer fraye stukken verrykt ('s-Gravenhage, derde druk 1729). E.M. Meijers Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 1 (1918) 400-421., 'Uitgegeven en onuitgegeven rechtspraak van den Hoogen Raad en het Hof van Holland, Zeeland en Westfriesland', , Paulus Merula Manier van procederen in de provintien van Hollandt, Zeelandt en West-Vrieslandt belangende civile zaken (Amsterdam 1592, en volgende drukken). , Cornelis van Nieustad Vonnissen van den Hoogen en Provincialen Raad van Holland, Zeeland en West-Vriesland (Rotterdam 1655). , J. van Oudenhoven Oude Hollandsche landen, heeren, luyden, rechten en rechtsplegingen, oprechten van 't Hoff van Hollandt Zeelandt en West-Vrieslandt, Leenhoff in Hollandt, en den Hogen-Raadt, &c. (Den Haag 1746). Repertorium van de placcaten, octroyen ende ordonnantien ende andere acten uytgegeven inde memoriael-boecken vanden Hove van Hollandt, beginnende anno 1513 ende eyndende anno 1642 incluys ('s-Gravenhage 1643). Th.H.F. van Riemsdijk De rechtspraak van den graaf van Holland . 3 dln. WVOVR 3e reeks 2, 4 en 5 (Utrecht 1934)., ed., L.M. Rollin Couquerque Verslagen en Mededeelingen (1899) 100-103., 'Twee sententien van het Hof van Holland, waarbij wordt uitgemaakt, dat geestelijke personen geen recht hebben om in eene nalatenschap op te volgen en dus ook hun aandeel in eene nalatenschap op te volgen en dus ook hun aandeel in eene nalatenschap niet met goed gevolg kunnen overdragen', N. Schadee Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 9 (1929) 347-431., 'Sententieën van het Hof van Holland 1447/1448', J.Th. de Smidt Handelingen van het eerste Hof van Holland symposium gehouden op 24 mei 1996 in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag . Algemeen Rijksarchief Publikatiereeks 4 (Den Haag 1997) 3-11., 'De editie van de Memorialen Rosa', in: R. Huijbrecht, ed., , Pieter Vromans Pieter Vromans, advocaat voor de hoven van Justitie in Holland, tractaat de foro competenti, of daagelijksche onderhoorige vierschaar, verklaarende van welke zaaken het Hof, ende de Hoge Raad, ter eerster instantie kennis nemen, ende voorts van wat de pligt is van den rechter, advocaat ende procureur, tot bevordering van de litigieuse zaaken, dewelke voor de resp. hoven van Justitie werden geventileert, als mede van appel, reformatie ende revisie, zeer nuttig en dienstig voor alle practizijns ... (Leiden 1736).
Literatuur
Hof van Holland algemeen , M.C. Le Bailly Recht voor de Raad. Rechtspraak voor het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland in het midden van de vijftiende eeuw (Hilversum 2001). J. Berk Jaarboek Die Haghe (1920/1921) 214-222., 'Uit de archieven van het Hof van Holland', in: , S. ter Braake Met Recht en Rekenschap. De ambtenaren bij het Hof van Holland en de Haagse Rekenkamer in de Habsburgse Tijd (1483-1558) (Hilversum 2007). G.G. Calkoen Die Haghe 2 (1901) 8-69., 'De wording en ontwikkeling van het 'Hof in die Haghe' gedurende de middeleeuwen', G.G. Calkoen Die Haghe 3 (1902) 35-182., 'Het Binnenhof van 1247-1747', M. Damen Holland 35:1 (2003) 1-8., 'Het Hof van Holland in de late Middeleeuwen', F. Doeleman Revue du Nord (1981) 284 e.v., 'La naissance de la Cour de justice en Hollande et en Zélande et la création d'une Cour de justice pour le pays d'Utrecht', , T.S. Jansma Raad en Rekenkamer in Holland en Zeeland tijdens Hertog Philips van Bourgondië (Utrecht 1932). , G.Chr. Kok In dienst van het recht. Uit de geschiedenis van het gerechtshof 's-Gravenhage en de daaraan vooraf gegane hoven (1428-heden) (Hilversum 2005). P.A. Meilink Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap (1924) 157-184., 'Remonstrantie van het Hof van Holland en de rekenkamer nopens de administratie van den ontvanger-generaal A. Coebel en de Staten van Holland', C.G. Roelofsen Cornua legum: actes des Journées internationales d'histoire du droit et des institutions (1987) 167-179., 'La relation entre le droit romain et le droit coutumier dans quelques procès de prise maritime devant la Cour de Hollande et le Grand Conseil de Malines', in: R. Stein Handelingen van het eerste Hof van Holland symposium gehouden op 24 mei 1996 in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag . Algemeen Rijksarchief Publikatiereeks 4 (Den Haag 1997) 18-28., 'De Staten en de ontwikkeling van de Raad van Holland', in: R. Huijbrecht ed., P. Wagenaar Den Haag. Geschiedenis van de stad. Deel 2: De tijd van de Republiek ('s-Gravenhage 2005)., 'Op zoek naar Den Haags bestuur', in: Th. Wijsenbeek, red., A.A. Wijffels Höchste Gerichtsbarkeit im Spätmittelalter und der frühen Neuzeit: Internationales Rechtshistorisches Symposium Amsterdam, 1.-3. Juni 1984 (1985) 105-124., 'Mos italicus in der Anwaltspraxis des Grossen Rates zu Mecheln und des Hofes von Holland (ca. 1460-1580)', in:
Archiefvorming , [R.C. Bakhuizen v.d. Brink] Overzigt van het Nederlandsche Rijksarchief . (Den Haag 1854). Inleiding: Overzigt van het archief der voormalige regtscollegien in Holland. R.W.G. Lombarts Nederlands Archievenblad (1985) 367-374., '"Nota te setten dair 't behoirt". Enkele opmerkingen over de oudste registers van het archief van het Hof van Holland', R. Huijbrecht Handelingen van het eerste Hof van Holland symposium gehouden op 24 mei 1996 in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag . Algemeen Rijksarchief Publikatiereeks 4 (Den Haag 1997) 13-16., 'Het Archief van het Hof van Holland en de advocatenregisters', in: R. Huijbrecht, ed., J. Smit Nederlandsch Archievenblad (1928) 31-48 en 173-193., 'Bijdrage tot de geschiedenis van de in 1572 uitgeweken regeeringscolleges en de restitutie van hun archieven',
Voormalige bibliotheek van het Hof van Holland J.L. van der Gouw Het boek 29 (1948) 117-130., 'De Librye van den Hove van Holland', Chr.L. Heesakkers Boeken verzamelen. Opstellen aangeboden aan Mr J.R. de Groot bij zijn afscheid als bibliothecaris der Rijksuniversiteit te Leiden (Leiden 1983) 182-197., 'Zes viercante witte manden', in: J.A.A.M. Biemans e.a. (red.): , H. Koekenbakker Catalogus der bibliotheek van den Hoogen Raad (Den Haag 1912). M.E. Kronenberg Het boek 31 (1952-1954) 22-40 en 121., 'Nederlandse drukken in de Catalogus der Librye van het Hof van Holland (1533/34)', M.E. Kronenberg Opstellen door vrienden en collega's aangeboden aan Dr. F.K.H. Kossmann ('s-Gravenhage 1958) 99-117., 'Erasmus-uitgaven Ao. 1531 in het bezit van kanunnik Mr. Jan Dircsz. van der Haer', in: M.E. Kronenberg Het boek 36 (1963-1964) 2-23., 'Luther-uitgaven Ao. 1531 in het bezit van kanunnik Mr. Jan Dircsz. van der Haer', M.E. Kronenberg Het boek 36 (1963-1964) 69-79., 'Werken van Cornelius Aurelius (Donckanus) in de bibliotheek van kanunnik Mr. Jan Dircsz. van der Haer (Ao. 1531)', , P.P. Schmidt Oude drukken in de bibliotheek van de Hoge Raad der Nederlanden: catalogus (Zwolle 1988).
Organisatie en samenstelling S. ter Braake Holland 35:1 (2003) 9-26., 'In dienst in Den Haag: makelaardij bij het Hof van Holland aan het eind van de Middeleeuwen (1483-1506)', S. ter Braake Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 3:1 (2006) 51-72., '"Zwaeren arbeyden ende cleen proffijten". De rentmeesters van de exploten bij het Hof van Holland 1463-1566', , S. ter Braake Met Recht en Rekenschap. De ambtenaren van het Hof van Holland en de Haagse Rekenkamer in de Habsburgse tijd (1483-1558) (Hilversum 2007). S. ter Braake Medieval to Early Modern Culture 8, ter perse., 'In the service of sovereign and subjects. Conflicting loyalties of Holland officials at the end of the Middle Ages (ca. 1480-1550)', , M. Damen De staat van dienst. De gewestelijke ambtenaren van Holland en Zeeland in de Bourgondische periode (1425-1482) (Hilversum 2000). M. Damen Handelingen van het eerste Hof van Holland symposium gehouden op 24 mei 1996 in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag . Algemeen Rijksarchief Publikatiereeks 4 (Den Haag 1997) 29-41., 'De raad volgens Rosa. De vorming en samenstelling van de Raad van Holland en Zeeland (1428-1447)' in: R. Huijbrecht ed., W. Heersink Register Notariorum. De notarissen van het Hof van Holland 1525-1811 . Algemeen Rijksarchief Publikatiereeks 8 (Den Haag 1999)., R. Huijbrecht, S. Scheffers en H.J. Tukker, R. Huijbrecht De Hollandse jaren van Hugo de Groot (1583-1621): lezingen van het colloquium ter gelegenheid van de 350-ste sterfdag van Hugo de Groot ('s-Gravenhage, 31 augustus-1 september 1995) (Hilversum 1996) 45-56., 'Hugo de Groot als advocaat-fiscaal van het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland 1607-1614', in: R. Huijbrecht Album advocatorum: de advocaten van het Hof van Holland, 1560-1811 (Den Haag 1996)., S. Scheffers, J. Scheffers-Hofman, R. Huijbrecht Peccatum non dimittur. Handelingen van het derde Hof van Holland symposium tevens vijfde Notarieel Historisch Congres, gehouden op 19 november 1999 in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag (Den Haag 2002) 55-73., 'Kraam, comptoir, kantoor. Toezicht op de notarissen van Holland en Zeeland van 1525 tot 1811', in: R. Huijbrecht, ed., G. de Moor Heidenen, papen, libertijnen en fijnen: artikelen over de kerkgeschiedenis van het zuidwestelijk gedeelte van Zuid-Holland van de voorchristelijke tijd tot heden (1994) 83-106., 'Magister Jacob Ruysch: de Haagse mini-Granvelle (ca. 1440-1519)', in: Th. Morren Bijdragen en Mededeelingen (1902) 293-413., 'De Haagsche notarissen. 1525-1600', , M. Kooijmans e.a. Repertorium van ambtsdragers en ambtenaren 1428-1861 ,online beschikbaar . en, 'Ter bevordering van justitie. De hervorming van de rechtsvertegenwoordiging bij de Raad van Holland, 1462-1464' in: R. Huijbrecht, ed., J. Smithuis J. Staüdt Handelingen van het eerste Hof van Holland symposium gehouden op 24 mei 1996 in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag . Algemeen Rijksarchief Publikatiereeks 4 (Den Haag 1997) 69-85. R.H. Vermij Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 108:2 (1993) 213-228., 'De aanval op de positie van Gerrit van Assendelft als president van het Hof van Holland in 1555', , M. van de Vrugt De Criminele Ordonnantiën van 1570. Enkele beschouwingen over de eerste strafrechtcodificatie in de Nederlanden (Zutphen 1978).
Competentie M.C. Le Bailly PCEEB 40 (Neuchâtel 2000)., 'Le Conseil de Hollande et Zélande et les autorités locales de La Haye au XVe siècle', R. Huijbrecht Hoven en banken in Noord en Zuid. Derde Colloquium Raad van Brabant Tilburg, 30 en 31 januari 1993 (Assen 1994) 95-102., 'Scheiding der geesten. Spiegeling langs de breuklijnen der geschiedenis', in: B.C.M. Jacobs en P.L. Nève, ed., P. van Meurs Nederlandsch Archievenblad 26:1 (1917-1918) 16-22., 'Advies van het Hof van Holland aan het Departementaal Bestuur van Holland over de Scheiding tussen rechts- en bestuurszaken, 21 september 1802', C.H. van Rhee Interactie tussen wetgever en rechter vóór de Trias Politica: handelingen van het congres gehouden te Tilburg op 12 en 13 december 2002 (2003) 131-155., 'Bevoegdheden van de hogere hoven van justitie op het terrein van de regelgeving vóór de codificatie', in: J.B. van der Schueren Jaarboek Die Haghe (1902) 183-206, (1903) 80-124, (1906) 272-348 en (1907) 1-72., 'De jurisdictiegeschillen tusschen het Hof van Holland en den Magistraat van Den Haag', J. Smit Bijdragen voor vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 6:2 (1925) 179-223., 'De omzetting van het Hof van Holland in 1572', , Wagenaar, F.P. "Dat de regeringe niet en bestaet by het corpus van de magistraet van Den Hage alleen": de Sociëteit van 's-Gravenhage (1587-1802): een onderzoek naar bureaucratisering (Hilversum 1999).
Procedure , M.C. Le Bailly Procesgids Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland. De hoofdlijnen van het procederen in civiele zaken voor het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland zowel in eerste instantie als in hoger beroep (Hilversum 2008). en, M.C. Le Bailly Chr.M.O. Verhas Procesgids Hoge Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland (1582-1795). De hoofdlijnen van het procederen in civiele zaken voor de Hoge Raad zowel in eerste instantie als in hoger beroep (Hilversum 2006). , M.C. Le Bailly Procesgids Staatse Raad van Vlaanderen te Middelburg (1599-1795). De hoofdlijnen van het procederen in civiele zaken voor de Staatse Raad van Vlaanderen zowel in eerste instantie als in hoger beroep (Hilversum 2007). J.W. Bosch Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 6 (1925) 439-484., 'Aantekeningen betreffende de rolprocedure bij het Hof van Holland en den Hoogen Raad', R. Huijbrecht Handelingen van het tweede Hof van Holland symposium gehouden op 14 november 1997 in de Trêveszaal te Den Haag (Den Haag 1998) 91-97., 'De sententies van het Hof van Holland in revisie', in: A.H. Huussen jr. Holland: regionaal-historisch tijdschrift 8:3 (1976) 116-139., 'De rechtspraak in strafzaken voor het Hof van Holland in het eerste kwart van de achttiende eeuw', F.C.J. Ketelaar Rijks Archiefschool: Verslag en Bijdragen 1 (1969/70) 33-65., 'De procesgang bij het hof van Holland, Zeeland en West-Friesland', L. van Poelgeest Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 55:1-2 (1987) 117-122., 'Mr. Johan van Bleiswijk en zijn "observationes tumultuariae"', H.W. van Soest Satura Roberto Feenstra sexagesimum quintum annum aetatis complenti ab alumnis collegis amicis oblata (1985) 587-608., 'Hoe vervaardigde Willem Pauw zijn Observationes tumultuariae novae', in: , I.C. Steyn Gijzeling: the historical development of the mode of proceeding in "gijzeling" in the provincial court of Holland from 1531 (Leiden 1938). K. de Vries Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 24 (1956) 324-327., 'De opkomst van de gevangenisstraf in de Nederlandse steden benoorden Maas en Schelde', , W.G.P.E. Wedekind Bijdrage tot de kennis van de ontwikkeling van de procesgang in civiele zaken voor het Hof van Holland in de eerste helft van de zestiende eeuw (Assen 1971). , F. Wielant Practijcke criminele , naar het bekende handschrift uitgegeven door A. Orts (Gent 1872). , F. Wielant Practijcke Civile , anastatische herdruk door E.I. Strubbe (Amsterdam 1968). , F. Wielant Verzameld werk. Deel I: Corte instructie in materie criminele , J. Monballyu ed., (Brussel 1995).
Instructies M.C. Le Bailly Van oud en nieuw recht. Handelingen van het XVde Belgisch-Nederlands Rechtshistorisch Congres . Gandaius: ontmoetingen met recht 1 (Antwerpen 1998) 85-104., 'De betekenis van de "nieuwe Ordonnancie ende Instructie" van 1462 voor de juridische procedure bij het Hof van Holland (1457-1466)', in: D. Heirbaut en D. Lambrecht ed., T.S. Jansma Tijdschrift voor Geschiedenis 49 (1934) 444-453 en 51 (1936) 401-419., 'De voorgeschiedenis van de Instructie voor het Hof van Holland (1462)',
Afzonderlijke processen en thema's M.C. Le Bailly Leidschrift 12.2. [themanummer Eer en Belediging ] (1996) 37-53., 'Verbale belediging jegens het Hof van Holland: rond de zaak van Claas de Jager', M.C. Le Bailly TvRG 67 (1998) 97-113., 'Un cas particulier de lèse-majesté: les injures verbales contre le Conseil de Hollande en tant que collège (1428-1491)', E. van Biema Die Haghe (1911) 1-129., 'De geschiedenis van Sofia van Noortwijck', M. van Bourgondiën Holland 35:1 (2003) 27-44., 'Medemblik voor het Hof van Holland: de financiële problemen van een Hollandse stad gedurende het laatste kwart van de 15de eeuw', A.P. Bruigom Broeker Bijdragen 1972-1979 (1980) 63-70., 'Een gijzeling in de 18de eeuw', C.M. Cappon Miscellanea consilii magni (1984) 71-134., 'De zaak Marie Andriesdr. Boelens: de rechtsgang van een gevluchte religieuze (1525-1532)', in: , L.J. van Dalen Lijfstraffelijke rechtspleging in de zestiende eeuw (de moord van 't Anketje) te Dordrecht, naar onuitgegeven bronnen (Dordrecht 1922). , D. Everwijn Abraham de Wicquefort en zijn proces (Leiden 1857). R. Fruin Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde (1882) 1-53., 'Het proces Buat (1666)', , H. Gerlach Het proces tegen Oldenbarnevelt en de 'maximen in den staet' (Haarlem 1965). , H. Hardenberg De geheimzinnige aanranding. Een opzienbare strafzaak uit 1771 (Amsterdam z.j.). F.J.A. Huart Economisch-historisch jaarboek: bijdragen tot de economische geschiedenis van Nederland 4 (1918) 184-207., 'Een "observantie" van een vonnis van het Hof van Holland betreffende de geldtheorie in de zeventiende eeuw', R. Huijbrecht Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 8:3 (1985) 66-86., 'Jacob Campo Weyerman en het Hof van Holland', R. Huijbrecht Holland: regionaal-historisch tijdschrift 19:4-5 (1987) 207-225., 'Het Hof van Holland en de Haagse Patriotten beweging', A.J.M. Kerckhoffs-De Hey Holland: regionaal-historisch tijdschrift 2 (1970) 108-117., 'Een Gorkumsche erfeniskwestie: Verwijzingen naar het Romeinsche recht in een 15e eeuws proces over huwelijksgoederen- en erfrecht', Y.E. Kortlever Archief: vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland (2000) 1-24., 'De handel en wandel van Danckaert Jansz.: geschillen tussen het gerecht van Reimerswaal en Danckaert Jansz. 1498-1511', W. Lastdrager De clock van Callens-Ooghe 14:2 (1999) 35 e.v., '1457 - Opstand op "Het Oog"', , J. van Lennep De moeder en de magistraat. Eene ware geschiedenis uit het archief van het voormalige Hof van Holland (Amsterdam 1856). en, ed., H.L.Ph. Leeuwenberg B. Woelderink Catalogus van de herdenkingstentoonstelling Johan van Oldenbarnevelt, Hugo de Groot, 1619-1969 (1969). Nedermeijer ridder van Rosenthal Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 10 (1856) 195-239. C.G. Roelofsen, 'Early Dutch prize law: some thoughts on a case before the Court of Holland and the Grand Council of Mechelen (1477-1482)', Netherlands international law review (1980) afl. 2, 218-226., 'Het strafgeding tegen Johan van Messen en Dirk van Ruyven, naar oorspronkelijke bescheiden toegelicht', H.W. van Soest Tombola: acht rechtshistorische loten aangeboden aan J.Th. De Smidt, ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar in het oudvaderlands recht aan de Rijksuniversiteit te Leiden (1988) 83-102., 'Een langdurig en moeilijk op te lossen geschil voor Hof en Hoge Raad van Holland en Zeeland', in: A.J. Sormani Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom van Haarlem 49 (1932) 149-153., 'Cornelis Sprongh, vrij grondheer van Hoogmade, tegenover Hugo van Heussen', A.F.M. van der Vliet Stad en recht: opstellen van medewerkers van de faculteit der rechtsgeleerdheid ter gelegenheid van het 350-jarig bestaan van het Atheneum en de Universiteit van Amsterdam (Arnhem/Gouda 1982) 195-205., 'Een Amsterdamse burenruzie om een "spijker" en een "gemak"', in:
Het Hof van Holland afgebeeld , M.A. Becker-Moelands De juridische titelprent in de zeventiende eeuw: het Hof van Holland . Rechtshistorische verkenningen 1 (Muiderberg 1985). , M.A. Becker-Moelands Der rechtshistorische Wert des Titelstichs: Untersuchungen der Abbildungen des "Hof van Holland" , Forschungen zur Rechtsarchäologie und Rechtlichen Volkskunde 7 (1985) 13-46. L. de Vries Spiegel Historiael. Magazine voor geschiedenis en archeologie 37:10 (2002) 416-422., 'Het Hof van Holland', in:
Rechtsterminologie en, ed., J.E. Ennik P. Brood Practisyns woordenboekje of Verzameling van meest alle de woorden in de rechtskunde gebruikelyk . Centraal Bureau voor Genealogie reeks 14 (facsimile; Den Haag 2005). en, M. van Hattum H. Rooseboom Glossarium van oude Nederlandse rechtstermen (Amsterdam 1977). , R. Reinsma Glossarium van XVe en XVIe-eeuwse rechtstermen ontleend aan sententiën en dossiers van de Grote Raad van Mechelen (Amsterdam 1967). ,, en, N.I.K.E. Wijdeveld M. van Hattum R. van Answaarden Glossarium van oude Franse rechtstermen (Amsterdam 1983).
Gratieuze rechtspraak en, 'Vrede en orde door gratie. In Holland en Zeeland onder de Habsburgers en de Republiek, 1500-1650' in: M. Bruggeman e.a. ed., H. de Schepper M. Vrolijk Mensen van de Nieuwe Tijd. Een liber amicorum voor A.Th. van Deursen (Amsterdam 1996) 98-117. M. Vrolijk Liber amicorum P. Braun (Limoges 1996)., 'La grâce princière et la composition coutumière aux pays bourguignons, 1384-1633' in: P. Texier ed., M. Vrolijk Bureaucraten betrapt. Historische opstellen (Amersfoort 2001) 61-81., 'Gratie tussen vorst en bureaucratie: het systeem van "landwinning"' in: P.J.A.N. Rietbergen ed., , M. Vrolijk Recht door gratie. Gratie bij doodslagen en andere delicten in Vlaanderen, Holland en Zeeland (1531-1567) (Hilversum 2004).

Bijlagen

Inventories