Back to search results

2.13.50 Inventaris van het archief van het Nederlandse Gezantschap te Pretoria: Nederlandse Militaire Missie en Militair Bureau, (1940) 1941-1950 (1951)

Enter a search query
PreviousNext

Archief

Titel

2.13.50
Inventaris van het archief van het Nederlandse Gezantschap te Pretoria: Nederlandse Militaire Missie en Militair Bureau, (1940) 1941-1950 (1951)

Auteur

J.P.C.M. van Hoof

Versie

30-03-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1983 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Nederlandse Militaire Missie en het Militair Bureau van het Gezantschap in Pretoria
Gezantschap Pretoria

Periodisering

archiefvorming: 1941-1950
oudste stuk - jongste stuk: 1940-1951

Archiefbloknummer

D23327

Omvang

; 279 inventarisnummer(s) 1,60 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Gezantschap Zuid-Afrika, Militair Bureau Nederlandse Militaire Missie in Zuid-Afrika

Samenvatting van de inhoud van het archief

De Militaire Missie had als taak Nederlandse dienstplichtigen en vrijwilligers in Zuid-Afrika te recruteren. In 1942 werd het ressort van de Missie uitgebreid tot geheel zuidelijk Afrika, met inbegrip van de Belgische Kongo en Brits Oost-Afrika. De aangeworven dienstplichtigen en de schaarse vrijwilligers werden verscheept naar Engeland en ingelijfd in het Nederlandse legioen aldaar. Na de oorlog heeft de Missie zich beziggehouden met de demobilisatie. Zij werd in 1947 opgeheven. Het Afwikkelingsbureau beëindigde haar werkzaamheden in 1950. Het archief bevat veel gegevens en kaartsystemen over personen.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. De Nederlandse Militaire Missie en het Militaire Bureau te Pretoria.
Oprichting
In een brief aan zijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken van 30 januari 1941 gaf de minister van Defensie te Londen, A.Q.H. Dijxhoorn, te kennen dat hij, naast het werven van vrijwilligers voor de Nederlandse strijdkrachten, wilde overgaan tot het recruteren van Nederlandse dienstplichtigen, verblijvend buiten Groot-Brittannië, het bezette Nederlandse gebied en de Nederlandse koloniën. Zijn plan was zo spoedig mogelijk een begin te maken met de recrutering in de Unie van Zuid-Afrika. Ter bespoediging daarvan en tevens ter bevordering van de werving van vrijwilligers aldaar was de minister voornemens een kleine militaire missie uit te zenden. In bovengenoemde brief werd de minister van Buitenlandse Zaken verzocht voor een en ander de toestemming te krijgen van de regering van de Unie ( Ministerie van Defensie, Centraal Archievendepot, archief Ministerie van Defensie te Londen: verbaal d.d 30 januari 1941 no. 12. ) . De Zuid-Afrikaanse premier Smuts maakte geen bezwaar, maar stelde wel enkele voorwaarden: de werving van vrijwilligers onder de Unieburgers moest beperkt blijven tot werving voor de Koninklijke Marine en voor dienstname van genaturaliseerde Nederlanders als vrijwilligers diende voor ieder geval apart toestemming gevraagd te worden van de Unieregering ( Archief Ministerie van Defensie te Londen: verbaal d.d. 26 mei 1941, no. 19. ) . Op 24 februari meldde de Nederlandse gezant in Pretoria dat er ten aanzien van een eventuele recrutering grote problemen te verwachten waren. Het aantal hiervoor in aanmerking komende Nederlanders schatte hij op 1000. Velen van hen bezetten echter sleutelposities bij grote bedrijven of waren eigenaar van een kleine, zelfstandige onderneming. Door acties van nationalisten zouden weinigen geneigd zijn tot dienstname, terwijl mislukking van de recrutering door de oppositiepers zou worden uitgebuit in haar campagne tegen deelname van Zuid-Afrika aan de oorlog. In verband met deze moeilijkheden antwoordde minister Dijxhoorn de gezant dat de naar de Unie uit te zenden officieren geen missie zouden vormen, zich aldaar slechts zouden bezighouden met propaganda en bij de uitvoering van de recrutering niet buiten Londen om zouden handelen ( Archief Ministerie van Defensie te Londen: verbaal d.d. 26 februari 1941 no. 22. ) . Op 28 februari 1941 werd er een Koninklijk Besluit uitgevaardigd, waarbij alle Nederlanders, geboren tussen 1 januari 1904 en 1 januari 1923 en verblijvend buiten Groot-Brittanië, Noord-Ierland, Canada, de Verenigde Staten, de Nederlandse koloniën en het door de vijand bezette gebied als dienstplichtigen ingelijfd werden bij de Koninklijke Landmacht ( Staatsblad B.26. Zie ook inv.no.82. ) . Gevolg gevend aan de opdracht van Dijxhoorn vertrok in het voorjaar van 1941 vanuit Nederlands-Indië de gepensioneerde schout-bij-nacht J. Bosma naar de Unie om zich aldaar bezig te houden met de werving van marinepersoneel en, voor zover dit mogelijk was, met de voorbereidingen voor de recrutering van dienstplichtigen en geworven vrijwilligers ( Archief Ministerie van Defensie te Londen: verbaal d.d. 19 mei 1941 no. 16; archief Nederlandse gezant te Pretoria: dossier Z 10°: minuut uitgaande brief aan minister van Defensie d.d. 28 mei 1941. ) . Op 22 juni kwamen dirigerend officier van gezondheid der tweede klasse, luitenant-kolonel dr. C.F. Koch en eerste-luitenant ir. W.M. Reuhl vanuit Groot-Brittannië in Pretoria aan ( Inv.no.22: rapport no. 1. ) .
Instructie
Koch bracht de instructie mee, welke door Dijxhoorn voor hem en Bosma was opgesteld. Zij dateerde van 3 maart 1941, met andere woorden, toen er nog werd uitgegaan van het feit dat de naar de Unie uit te zenden officieren geen missie zouden vormen. Koch en Reuhl hebben evenwel vanaf hun aankomst in Pretoria geopereerd onder de naam "Nederlandse Militaire Missie". In de circulaire waarin de gezant de consuls in de Unie in kennis stelde van de aankomst van genoemde officieren en van de hun opgelegde taken sprak hij eveneens van een missie ( Inv.no. 2. ) .
De instructie bevatte de volgende punten:
  1. propaganda onder de in de Unie wonende Nederlanders voor dienstname bij de Nederlandse troepen in het Verenigd Koninkrijk;
  2. medische keuring van hen die zich voor dienstname aanmeldden of hiervoor in aanmerking kwamen;
  3. onderzoek naar hun politieke betrouwbaarheid;
  4. hen voorlopig indelen naar krijgsmachtonderdeel;
  5. bijstaan van de consulaire ambtenaren bij het verlenen van vrijstelling van militaire dienst of uitstel van opkomst aan hen die voor militaire dienst geschikt waren;
  6. bijstaan van de consulaire ambtenaren bij het toewijzen van financiële steun aan verwanten van de in werkelijke dienst opgekomen militairen;
  7. verstrekken van kleding en uitrusting aan de in werkelijke dienst opgekomen militairen;
  8. zorg voor hun vervoer van de Unie naar het Verenigd Koninkrijk.
Bij het uitvoeren van deze taken moest, zeker als hiervoor overleg nodig was met de plaatselijke autoriteiten, nauw samengewerkt worden met de gezant. Tenslotte stond in de instructie bepaald dat er wekelijks rapport werd uitgebracht aan de minister van Defensie ( Inv.no. 1. ) . Dit laatste werd op voorstel van Koch teruggedraaid; voortaan kon volstaan worden met maandelijkse rapportage, hetgeen tot eind november 1941 ook inderdaad gebeurd is ( Inv.no. 22: rapport no. 1. Inv.no, 25: ingekomen brief van de minister van Oorlog a.i. d.d. 13 September 1941, afd. I no. 15. ) .
Uitvoering taak.
Nu de missie volledig was -de rol van het vierde lid, kapitein-luitenant ter zee J. Boosman, die vanaf 1940 als nautisch adviseur werkzaam was bij het Nederlandse consulaat te Kaapstad, beperkte zich voornamelijk tot het regelen van de verscheping van de gerecruteerden naar Groot-Brittannië ( Archief Ministerie van Defensie te Londen: verbalen d.d. 9 augustus 1940 no. 55 en 12 november 1940 no. 37. ) - kon de werving en recrutering van vrijwilligers en dienstplichtigen pas goed voorbereid worden. Voor het welslagen van de recrutering van de dienstplichtigen was een eerste vereiste hen te motiveren voor de strijd ter bevrijding van het vaderland. Dit geschiedde in eerste instantie via de pers en de radio, waarbij tevens werd getracht de Zuid-Afrikaanse publieke opinie gunstig te stemmen ten opzichte van deze recrutering ( Inv.no. 22: rapporten nos. 3 en 4 ) . De Zuid-Afrikaanse autoriteiten verleenden zo veel mogelijk medewerking: de dienstplichtigen werden gratis gekeurd bij de bureaus der geneeskundige dienst van de Uniestrijdkrachten, terwijl de politie hulp bood bij het opsporen van namen en adressen van de in de Unie verblijvende Nederlanders en gegevens verstrekte omtrent hun politieke betrouwbaarheid. De Unieregering deed een belangrijke concessie door te bepalen dat de recruteringsbureaus van de geheel uit vrijwilligers bestaande Uniestrijdkrachten voorlopig geen personen met de Nederlandse nationaliteit zouden aannemen ( Inv.no. 22: rapporten nos. 2 en 4. ) . Bij de medische keuring werden er door een lid van de missie nadere inlichtingen verstrekt over de gang van zaken na de oproeping in werkelijke dienst en de financiële steun van rijkswege aan de achterblijvende verwanten ( Inv.no. 22: rapport no. 4. ) . Bij de recrutering van dienstplichtigen ondervond de missie concurrentie van J.W. Klei. Deze had van de Nederlands-Indische regering de opdracht gekregen om in de Unie burgerpersoneel te werven voor de Nederlands-Indische overheid. In het kader van deze werkzaamheden was hij in juni 1941 uitgezonden naar Pretoria ( Ministerie van Binnenlandse Zaken, Afdeling Archieven Overzeese Rijksdelen, archief Ministerie van Kolonien te Londen: ingekomen brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 16 juni 1941 no. 2826 G.Z. ) . Bij zijn activiteiten richtte hij zich voornamelijk tot de in de Unie verblijvende Nederlanders onder de 30 jaar. Na overleg tussen de ministers van Oorlog (voorheen van Defensie) en Koloniën in Londen werden Klei ten aanzien van het door hem te werven personeel bepaalde richtlijnen gegeven ( Inv.no. 22: rapport no. 2; inv.no. 130. ) . Lang niet iedere goedgekeurde dienstplichtige kwam in aanmerking voor inlijving bij de Nederlandse strijdkrachten. Aangezien vele Nederlanders werkzaam waren in het bedrijfsleven, en vaak op vitale posten, konden dezen pas voor werkelijke dienst worden opgeroepen als er voor hen vervangers gevonden waren. Voor hun recrutering was uitgebreid overleg nodig met de directies van de bedrijven in kwestie en met de "controller of Industrial Manpower", een overheidsfunctionaris belast met het toezicht op de Industrie. Vaak werden ook de consuls bij dit overleg betrokken. Vanwege het grote belang van de oorlogsindustrie kon er van de hierbij betrokken Nederlanders slechts een beperkt aantal in dienst worden opgeroepen. Was iemand volledig onvervangbaar, dan kon hem vrijstelling van militaire dienst worden verleend. In gevallen waarbij dienstplichtigen om uitstel van opkomst of om vrijstelling vroegen wegens persoonlijke belangen, ging de missie te rade bij de desbetreffende consuls, omdat zij het best op de hoogte waren van de omstandigheden waarin de betrokkenen verkeerden. Redenen tot het verlenen van opkomst of vrijstelling wegens persoonlijke belangen konden zijn: huiselijke omstandigheden, studie, het werkzaam zijn als "apprentice" (ambachtsleerling) en buitengewone omstandigheden, waaronder onder meer werd verstaan het te gronde gaan van het eigen bedrijf ten gevolge van een eventuele inlijving ( Inv.no. 125-127. ) . Bijzondere vermelding verdient de recrutering van hen die een functie bekleedden bij Nederlandse bedrijven in het ressort van de gezant. Daar het op ruime schaal oproepen voor werkelijke dienst van deze personen ernstige consequenties zou hebben voor het voortbestaan van deze bedrijven en dus het Nederlandse economische belang ernstig zou schaden, is er bij de recrutering van hen veel voorzichtigheid betracht ( Inv.nos. 99-105, 107-109. ) . Wegens het nijpend tekort aan manschappen bij het Nederlandse legioen in Groot-Brittanië werden bij Koninklijk Besluit van 15 januari 1942 ook de Nederlanders zich bevindende buiten Groot-Brittannië, Noord-Ierland, Canada,, de Verenigde Staten, de Nederlandse koloniën en het door de vijand bezette gebied en geboren in de jaren 1900 tot en met 1903 en 1922 tot en met 1924 dienstplichtig verklaard ( Staatsblad C.5. Zie ook inv. 82 en inv.no. 89. ) . In 1943 werd een zelfde maatregel afgekondigd voor hen, die geboren waren in 1925 en 1926 ( Inv.nos. 90: bijlage ingekomen brief van de gezant d.d. 13 februari 1943, en 91: ingekomen brief van de gezant d.d. 24 januari 1944. ) . Had de recrutering zich aanvankelijk beperkt tot de Unie, op 1 mei 1942 werd zij uitgebreid tot het gehele ressort van de gezant, dat zuidelijk Afrika met inbegrip van Belgisch Kongo en Brits Oost-Afrika omvatte ( Inv.no. 117. ) . Eind 1941 werd er een begin gemaakt met het oproepen van goedgekeurde dienstplichtigen en reservisten in werkelijke dienst, hetgeen geschiedde via de consul van het ressort waarin de betrokkenen woonden. Op wisselende tijden vertrok vanuit Kaapstad een contingent dienstplichtigen en reservisten naar Groot-Brittannië. Zij die waren voorbestemd om met een bepaald contingent te vertrekken, ontvingen ongeveer twee weken tevoren een oproep zich per trein naar Kaapstad te begeven. Hier werd men enkele dagen ondergebracht in een kamp, alwaar militaire kleding en uitrusting werden verstrekt ( Inv.no. 22: rapporten over de periode september-november 1942 en over de periode december 1942-januari 1943. ) . Aan het hoofd van ieder contingent stond doorgaans een reserve-officier. De leiding over de laatste contingenten was meestal in handen van een onderofficier. Het eerste contingent vertrok op 21 januari 1942. Commandant hiervan was de reserve eerste-luitenant F. Looringh van Beeck, die bij de Nederlandse troepen in Europa een grote carriere zou maken. Het schip waarop het zevende contingent zich bevond, werd onderweg getorpedeerd. Alle leden van het contingent kwamen hierbij om, inclusief hun commandant, eerste luitenant Reuhl, voormalig lid van de missie. De drie laatste contingenten vertrokken vanuit Durban en bereikten Groot-Brittannië via Egypte ( Inv.nos. 14-0-160. ) . Tot eind februari 1942 heeft er voor dienstplichtigen uit de Unie de mogelijkheid opengestaan dienst te nemen bij de Nederlandse troepen in Nederlands-Indië. Onder de opgeroepenen voor het eerste contingent bevond zich een tiental personen die van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt ( Inv.no. 22: rapport no. 7 ) . Aangezien begin maart de verbindingen over zee tussen de Unie en Nederlands-Indië verbroken werden, was het voor dienstplichtigen, althans voorlopig, alleen maar mogelijk om dienst te nemen bij net Nederlandse legioen in Groot Brittannië ( Inv.no. 163: minuut circulaire aan de consuls in de Unie, d.d. 5 maart 1942. ) . Lang niet alle dienstplichtigen waren bereid zich zo maar te laten inlijven, hetgeen zich onder meer manifesteerde in de weigering om op de keuring te verschijnen ( Inv.no. 22: rapport no. 6. ) . Verzet tegen de recrutering uitte zich onder andere tijdens vergaderingen van dienstplichtigen in enkele grote steden, in artikelen in tijdschriften en dagbladen en in brieven gericht aan de missie ( Inv.no. 22: rapporten nos. 4- en 5, en inv.no. 86. ) . Tegen de weigering om gevolg te geven aan de oproep konden noch de gezant, noch de leden van de missie, zijnde vertegenwoordigers van een vreemde mogendheid, iets ondernemen. De enige toe te passen sanctie was het onthouden van consulaire en diplomatieke hulp aan dienstweigeraars, doch deze was van weinig invloed, daar de meesten van hen bij het uitoefenen van hun beroep deze hulp niet nodig hadden ( Inv.no. 22: rapport no. 6. ) . Het feit dat van de eerste groep voor werkelijke dienst opgeroepen dienstplichtigen éénderde verstek liet gaan, was voor Koch aanleiding om via de gezant bij de Unieregering erop aan te dringen sancties af te kondigen tegen vreemdelingen die geen gehoor gaven aan de oproep tot dienstname bij de strijdkrachten van hun eigen land. Premier Smuts willigde dit verzoek in en liet begin 1942 een "noodregulasie" uitvaardigen, waarbij het mogelijk was om op aanwijzing van de gezant dienstweigeraars door de politie te laten arresteren en over te dragen aan de gezagvoerder van een Nederlands schip. Door deze maatregel werd de weg vrijgemaakt voor deportatie van dienstweigeraars naar elders ( Inv.no. 22: rapport no. 7. ) . Daar Smuts pas wilde overgaan tot toepassing van deze maatregel nadat er uitspraak was gedaan door het appelhof te Bloemfontein in het proces, door drie dienstplichtigen aangespannen tegen Smuts, de Nederlandse gezant Van Lennep en Koch aangaande de wettigheid van de recrutering van Nederlanders in de Unie, kon deze sanctie pas in juni 1942 worden toegepast ( Inv.no. 233: minuut van uitgaande brief aan vice-consul te Oost-Londen d.d. 11 mei 1942 en inv.no. 234: ingekomen brief van het "Department of External Affairs" d.d. 27 januari 1942. ) . In de daarop volgende maanden vertrokken twee contingenten dienstweigeraars en zogenaamd politiek onbetrouwbaren - zij die na het onderzoek naar hun politieke betrouwbaarheid als pro-nazi werden aangemerkt - naar Suriname om aldaar te worden geïnterneerd en berecht door een krijgsraad. Met verschillende contingenten dienstplichtigen en reservisten die naar Groot-Brittannië vertrokken, werden ook dienstweigeraars meegezonden ( Inv.nos. 239: 144, 146, 151 en 160. ) . Van de 58 naar Suriname gedeporteerde personen hebben er 45 aldaar alsnog dienstgenomen. Voor de vervulling van hun dienstplicht werden zij op Curacao gedetacheerd ( Inv.no. 243. ) . Het feit dat er vanaf juni 1942 wel sancties tegen hen konden worden toegepast, heeft velen die aanvankelijk dienst weigerden, ertoe doen besluiten hun verzet op te geven en dienst te nemen. Een aanzienlijk aantal dienstweigeraars kon niet door de Zuid-Afrikaanse politie worden opgespoord ( Inv.no. 234. ) . De werving in de Unie van vrijwilligers voor het Nederlandse legioen in Groot-Brittannië is geen succes geworden, dit ondanks het feit dat direct na de Duitse inval in Nederland in mei 1940 vele in de Unie verblijvende Nederlanders zich bij de consulaire en diplomatieke ambtenaren meldden voor vrijwillige dienstname. De Nederlandse regering in Londen droeg de gezant in Pretoria op hen voorlopig te registreren, met de bedoeling hen, Indië n nodig, te zijner tijd te recruteren voor dienstname bij de te formeren Nederlandse strijdkrachten in Groot-Brittannië. Een nadere instructie bleef echter uit. Het animo om zich te laten registreren was echter gering, daar men in het onzekere werd gelaten omtrent de financiële steun aan de verwanten, die in de Unie zouden achterblijven. Anderzijds werd in juli 1940 de gezant vanuit Londen geadviseerd dienstname bij het legioen in Groot-Brittannië niet aan te moedigen "aangezien zulks onpractisch was" ( Ministerie van Defensie, Centraal Archievendepot, archief Nederlandse gezant te Pretoria: dossier Z 10°, minuut uitgaande brief aan minister van Defensie d.d. 28 mei 1941. N.B. Over dit archief zie § 2. ) . Pas op 31 december 1940 werden de Nederlandse consulaire en diplomatieke ambtenaren buiten Groot-Brittannië en de bezette gebieden per circulaire uitvoerig geïnstrueerd inzake de propaganda voor dienstname als vrijwilliger bij de Nederlandse strijdkrachten ( Inv.no. 165: circulaire van het Ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. 31 december 1940. ) . In de periode mei 1940-mei 1941 vertrokken vanuit de Unie 113 vrijwilligers naar Nederlands-Indië, onder wie ook enige reserve-officieren van het Nederlandse leger ( Archief Nederlandse gezant te Pretoria: dossier Z 10, minuut uitgaande brief aan minister van Defensie d.d. 28 mei 1941. ) . Aan de verwanten van hen die in werkelijke dienst waren opgekomen en een rang lager dan die van onderofficier bekleedden, werd op grond van het oorlogsvergoedingsbesluit (O.V.B.) vanwege de Nederlandse staat een kostwinnersvergoeding (K.W.V.) verstrekt. De consul van het ressort waarin de achtergeblevenen woonden, bepaalde de hoogte van het aan hen uit te betalen bedrag ( Inv.no. 248. ) . Officieren en onderofficieren waren verplicht een deel van hun inkomen af te staan ten behoeve van hun verwanten, een bedrag dat aangeduid werd als "delegatie" ( Inv.no. 173. ) . Door het "Governor-General National War Fund" werd aan in de Unie verblijvende verwanten van naar elders vertrokken militairen financiële steun verleend ( Inv.no. 257. ) . In 1943 kwam er voor in de Unie achtergebleven gezinsleden van militairen van de Koninklijke Landmacht een regeling tot stand volgens welke kosten wegens verleende medische hulp werden vergoed. Deze regeling werd later ook van kracht voor gezinnen van militairen in dienst bij de Koninklijke Marine en het Koninklijk Nederlands-Indische Leger ( Inv.no. 253: ingekomen brief van minister van Oorlog d.d. 13 april 1943, afd. I F no. 10, ingekomen brief van de minister van Oorlog d.d. 5 januari 1944, afd. I F no. 12, bijlage, en minuut circulaire aan consuls d.d. 11 juli 1944. ) . Een taak die niet in de instructie van 3 maart 1941 vermeld stond, maar toch door de missie is uitgevoerd was het treffen van regelingen inzake terugkeer en demobilisatie van de in het ressort van de gezant gerecruteerde militairen voor de Nederlandse strijdkrachten. Voor de tijdens de oorlog in Groot-Brittannië afgekeurde en in de Unie teruggekeerde militairen werd in augustus 1943 een procedure opgesteld voor het vervoer naar hun woonplaats, voor de uitbetaling van achterstallig soldij en de demobilisatietoelagen en voor het verlenen van hulp bij het hervatten van het werk bij hun oude werkgever, eventueel bij het zoeken naar een nieuwe betrekking ( Inv.no. 215: richtlijnen voor consuls met betrekking tot de terugkeer van dienstplichtigen uit Groot-Brittannië in Zuid-Afrika. ) . De gevolgde procedure bij de terugkeer en demobilisatie van de uit de Unie afkomstige militairen na de oorlog was een uitvloeisel van bovengenoemde. Zowel voor de voortijdig als voor de na de oorlog terugkerende militairen kon gebruik gemaakt worden van het demobilisatie-apparaat dat de Unieregering in het leven had geroepen voor de militairen van haar eigen strijdkrachten ( Inv.nos. 22 en 23: rapporten over de periode augustus 1943 oktober 1945. ) . Sommige van de door deze regering opgestelde demobilisatieregelingen ten behoeve van het personeel van het Unieleger werden ook van toepassing verklaard op de naar hier terugkerende Nederlandse militairen ( Inv.no. 202. ) . De Nederlandse regering verstrekte de gedemobiliseerden die een eigen bedrijf wilden opbouwen of met een studie wilden beginnen, nadere financiële hulp in de vorm van leningen of uitkeringen a fonds perdu ( Inv.no. 213. ) . Het uitbetalen van achterstallige soldij heeft door het ontbreken van juiste gegevens omtrent de nog uit te keren tegoeden vele problemen opgeleverd ( Inv.no. 227. ) . De aan de uit Nederlands-Indië teruggekeerde militairen toegezegde rehabilitatiegelden, een vergoeding voor door oorlogshandelingen verloren gegane persoonlijke bezittingen en "backpay", uitkering van soldij over de periode waarin men in krijgsgevangenschap verbleef, zijn hun in een zeer laat stadium uitgekeerd ( Inv.no. 231. ) .
Personeel
In een brief aan de minister van Oorlog van 14 februari 1942 oordeelde Koch het verblijf van de missie in de Unie na mei 1942 niet meer noodzakelijk, daar de dan nog te verrichten werkzaamheden van routinematige aard zouden zijn en gemakkelijk door de hier werkzame Nederlandse functionarissen konden worden uitgevoerd. Tevens gaf hij de wens te kennen in mei zelf naar Groot-Brittannië terug te keren en daar zijn werk als hoofd van de geneeskundige dienst te hervatten ( Inv. no. 5. ) . De voorbereidingen tot recrutering van hen die bij Koninklijk Besluit van 15 januari 1942 dienstplichtig waren verklaard ( Zie hiervóór p.3. ) en de perikelen rond de dienstweigering waren voor de minister van Oorlog en de gezant te Pretoria, die hierover door de minister om advies gevraagd was, gegronde redenen om dit vertrek uit te stellen ( Archief Ministerie van Oorlog te Londen: verbaal d.d. 18 mei 1942 no. 17; inv.no. 8: ingekomen telegram van de gezant, ontvangen 20 februari 1942, afschrift. ) . Uiteindelijk kon Koch eind augustus 1942 naar Groot-Brittannië terugkeren ( Inv.no. 22: rapport periode september-november 1942. ) . Als hoofd van de missie werd benoemd de reserve majoor-titulair P.M. de Boer ( Inv.no. 22: rapport periode september-november 1942. ) . Deze was in juli 1941 aan de missie toegevoegd. Voorheen was hij als honorair attaché verbonden aan het gezantschap en onder meer belast met de leiding van de militaire afdeling aldaar ( Ministerie van Buitenlandse Zaken, archief Ministerie van Buitenlandse Zaken te Londen: doos 39 D.B.D. Pretoria, dossier gezantschap bezetting, ingekomen brief van gezant d.d. 6 oktober 1940. ) . De functie van hoofd van de missie bekleedde De Boer tot aan zijn ontslag, hem verleend bij Koninklijk besluit van 29 augustus 1947 no. 14 ( Bureau Registratie en Informatie Ontslagen Personeel van het Ministerie van Defensie: uittreksel staat van dienst P.M. de Boer. ) . De leiding berustte echter vanaf 1 april 1947 bij de reserve majoor J.M.J. Noordendorp, die na de opheffing van de missie hoofd werd van het Militair Bureau bij het gezantschap ( Inv.no. 8: brief van De Boer aan minister van Oorlog d.d. 24 augustus 1947, afschrift, en inv. no. 4. ) . Noordendorp was sinds augustus 1942 als administrateur werkzaam bij de missie, een functie die in de loop der jaren belangrijker werd naarmate de administratie en met name het financiële deel hiervan zich verder uitbreidde ( Inv.no. 8: minuut uitgaande brief aan minister van Oorlog d.d. 3 juli 1945. ) . Met ingang van 15 augustus 1945 werd hij benoemd tot tijdelijk reserve majoor ( Inv.no. 8: minuut circulaire aan consuls d.d. 29 oktober 1945. ) . De sergeant-majoor der marineluchtvaartdienst J.A. Schelling werd eind 1943 aangesteld als assistent bij de administratie van de missie en speciaal belast met de werkzaamheden voortvloeiend uit de regeling medische hulp aan verwanten van naar elders vertrokken militairen. De eerste-luitenant H. Hasker, een ervaren boekhoudkundige kracht, werd in juli 1945 overgeplaatst van de Tweede Afdeling Comptabiliteit van het Ministerie van Oorlog naar de missie ( Inv.no. 23: rapporten periode november, december 1943-januari 1944, augustus -oktober 1944 en mei-oktober 1945. ) . Door het vertrek van Koch kwam er behoefte aan een medisch adviseur, die in zijn plaats toezicht zou moeten houden op de uitslag van de medische keuringen van dienstplichtigen. Hiertoe werd in September 1942 de consul-generaal te Johannesburg, dr. F. Daubenton, benoemd. Tot zijn werkterrein ging ook behoren, de behandeling van militairen, gezinsleden van militairen en nabestaanden van overleden militairen in de omgeving van zijn standplaats en de controle op vergoedingen van dergelijke behandelingen, verricht door andere medici. Eind September 1944 werd dr. Daubenton in deze functie opgevolgd door prof.dr.W.G. de Haas, die als zodanig werkzaam bleef tot aan de opheffing van het Militaire Bureau van het gezantschap ( Inv.no. 11. ) . Het personeel dat belast was met eenvoudige administratieve werkzaamheden, bestond zowel uit burgers als militairen ( Inv.no. 8 en 9. ) . De grote hoeveelheid werk dat op sommige consulaten verricht moest worden ten behoeve van de missie, noopte tot het aantrekken van extra personeel aldaar. Deze hulpkrachten, die aangenomen waren voor werk ter voorbereiding van de recrutering in diverse consulaire ressorten, werden later belast met het berekenen van de uit te keren bedragen op grond van de regeling kostwinnersvergoeding en met werkzaamheden, samenhangend met de demobilisatie ( Inv.no. 10. ) .
Opheffing
Naarmate het einde van de demobilisatie van Nederlandse militairen in het ressort van de gezant naderde, verminderden de werkzaamheden van de missie. Op 1 September 1947 werd zij opgeheven. De afwikkeling van de nog lopende zaken, voornamelijk van administratieve en comptabele aard, werd toevertrouwd aan het personeel van een in te stellen Militair Bureau, dat zou gaan ressorteren onder de gezant, een instantie waarover Noordendorp de leiding kreeg ( Inv.no. 4. ) . Op 1 juli 1950 werd dit bureau opgeheven; Noordendorp werd op die datum ontslag verleend. De twee overige personen die er werkzaam waren, traden toen in dienst van het gezantschap ( Archief Nederlandse gezant te Pretoria: dossier Z. 1, minuut uitgaande brief aan minister van Buitenlandse Zaken d.d. 21 juli 1950. ) .
Geschiedenis van het archiefbeheer
In een brief van 16 September 1952 aan de minister van Buitenlandse Zaken deed de Nederlandse ambassadeur te Pretoria het voorstel om wegens ruimtegebrek alle dossiers van gewezen militairen op te sturen naar Den Haag. In antwoord hierop deed de minister, na ruggespraak te hebben gehouden met zijn ambtgenoot van Oorlog, de ambassadeur het verzoek om het beschikbare deel van het archief van de missie, dat kennelijk op de ambassade berustte, naar het Ministerie van Oorlog te zenden. Een jaar later, in december 1953, werd een deel van het archief per schip naar Nederland vervoerd. In Pretoria bleven achter: het kaartsysteem met gegevens van opgeroepen personen en enkele dossiers betreffende nog lopende zaken over leningen en pensioenen ( Ministerie van Buitenlandse Zaken, archief van het ministerie na 1945: dossier overdracht en vernietiging Pretoria I (dossier nr.153.0), ingekomen brief ambassadeur te Pretoria, d.d. 16 September 1952, minuut uitgaande brief aan ambassadeur d.d. 16 december 1952, ingekomen brief van ambassadeur d.d. 26 november 1953; dossier overdracht en vernietiging Pretoria II (dossiernr. 153.0): ingekomen brief van ambassaderaad te Pretoria d.d. 21 november 1960. ) . Eind december 1960 liet de ambassaderaad te Pretoria de minister van Buitenlandse Zaken weten dat er in januari daaraanvolgende een deel van het archief van het toenmalige Nederlandse gezantschap naar Nederland zou worden verscheept. Hieronder bevond zich het restant van het archief van de missie, het zogenaamd "militair archief" van de gezant en het "militair archief" van het consulaat Durban, welke alle drie na aankomst in Nederland werden overgedragen aan de archiefdienst van het Ministerie van Defensie ( Archief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken na 1945, dossier overdracht en vernietiging Pretoria II (dossiernr. 153.0): ingekomen brief van ambassaderaad, Pretoria, d.d. 21 november 1960 en minuut uitgaande brief aan Ministerie van Defensie d.d. 17 april 1961. ) . Het "militair archief" van de gezant te Pretoria bevat stukken betreffende militaire zaken, welke door of namens hem zijn afgehandeld. Het "militair archief" van het consulaat Durban bestaat uit stukken betreffende kostwinnersvergoeding en uit correspondentie met de missie. Aangezien beide gedeelten zijn van archieven van instanties die ressorteren onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken en dus thuishoren bij de archiefdienst van dit ministerie, zijn zij op 11 mei 1977 weer aan deze dienst overgedragen. De stukken welke zijn opgemaakt door en ontvangen bij het Militair Bureau, dat, zoals gezegd, zorg droeg voor de afwikkeling van de zaken van de missie na haar opheffing zijn uit het "militair archief" van de gezant gehaald en bij het te inventariseren archief gevoegd ( Zie brieven van hoofd C.A.D. aan hoofd P.A.Z. Ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. 19 april 1977 no. 399 en 10 mei 1977 no. 358/339. ) .
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Een lijst van vernietigde stukken uit het archief van de missie en het Militaire Bureau is als bijlage A in deze inventaris opgenomen. De Afdeling Rijksarchiefinspectie van de Rijksarchiefdienst verleende bij brief van 1 juli 1977 nr. RAI/203 machtiging tot vernietiging van deze stukken.
Verantwoording van de bewerking
Het archief van de missie had oorspronkelijk een omvang van 19 strekkende meter. Het bevatte de volgende onderdelen:
  1. dossiers van zakelijke aard;
  2. kaartsystemen, bevattende gegevens omtrent dienstplichtigen, vrijwilligers en in het ressort van de gezant gedemobiliseerde militairen;
  3. dossiers betreffende personen, gerangschikt naar de hoedanigheid waarin de betrokkenen stonden ten aanzien van de militaire dienst (gerecruteerde dienstplichtigen, vrijwilligers, afgekeurden, vrijgestelden, dienstweigeraars);
  4. dossiers betreffende medische keuringen;
  5. dossiers betreffende vergoeding van kosten van medische hulp aan achtergebleven verwanten.
Bij de inventarisatie zijn de stukken betrokken welke genoemd staan in punt a en b. Wat vermeld staat onder punt d en e bevatte gegevens van ondergeschikt belang en kwam in aanmerking voor vernietiging. Het onder punt c. genoemde gedeelte van het archief is in 1977 tijdelijk overgebracht naar het Bureau Registratie en Informatie Ontslagen Personeel van het Ministerie van Defensie, dat momenteel gehuisvest is in Kerkrade (Adres: Kosterbeemden 45).
De stukken van zakelijk aard, welke tezamen een omvang van 5 strekkende meter hadden, bestonden voor het grootste deel uit ingekomen brieven en minuten van uitgaande brieven. Alle stukken van zakelijke aard waren deels ondergebracht in zaakdossiers, welke waren voorzien van een enkel trefwoord, deels gerangschikt naar instantie of functionaris, waarmee resp. met wie gecorrespondeerd werd (Ministerie van Oorlog, gezant, consuls, bedrijven waar te recruteren Nederlanders werkten, plaatselijke autoriteiten etc.) De stukken in de dossiers van laatstgenoemde groep hadden voor het merendeel betrekking op onderwerpen welke samenhingen met de trefwoorden aangebracht op de eerste groep dossiers. Het te inventariseren gedeelte van het archief vertoonde dus enerzijds een zaaksgewijze ordening, zij het dan een globale, anderzijds een ordening naar correspondent. Daar het instandhouden van deze oude orde mijns inziens een verantwoordelijke inventarisatie in de weg stond, heb ik gekozen voor het opsplitsen van de "correspondentendossiers" en het rangschikken van de zich hierin bevindende stukken naar onderwerp. Voordat hiertoe werd overgegaan, werd in ieder dossier een voorlopige scheiding aangebracht tussen de te bewaren en de te vernietigen stukken. Vervolgens werden de stukken betreffende hetzelfde onderwerp samengevoegd en beschreven. De stukken, genoemd onder inventarisnummers 97-109, konden niet worden gecombineerd met die welke zijn ondergebracht bij de nummers 110-124, aangezien vele van de bedrijven, waarbij voor de Nederlandse strijdkrachten te recruteren personen werkten, vestigingen hadden in meer dan een consulair ressort. Daarom konden de stukken betreffende de recrutering van bij deze bedrijven werkzame personen niet worden samengevoegd met stukken betreffende recrutering in een bepaald ressort. Het geïnventariseerde gedeelte heeft een lengte van 1,5 strekkende meter.
De inventarisatie werd in de periode oktober 1975 - augustus 1976 verricht als stageproject in het kader van de opleiding hoger archiefambtenaar aan de Rijksarchiefschool. De oorspronkelijke inventaris werd in 1977 op sommige punten herzien.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Nederlandse Militaire Missie en het Militair Bureau van het Gezantschap in Pretoria, nummer toegang 2.13.50, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Gezantschap Pretoria, 2.13.50, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

A. Lijst van vernietigde stukken uit het archief van de Nederlandse militaire missie en het militaire bureau te Pretoria (1941-1950)
1: De oorspronkelijke lijst is als bijlage gevoegd bij de brief van hoofd C.A.D. aan de Algemeen Rijksarchivaris d.d. 9 juni 1977 no. 381.
2: Het betreft hier stukken afkomstig uit de dossiers van zakelijke aard (zie inleiding).
Algemeen
  1. duplicaten
  2. brieven waarin ontvangst van bepaalde stukken wordt bevestigd.
  3. geleidebrieven.
  4. brieven/telegrammen waarin om beantwoording wordt gevraagd van eerder verstuurde brieven/telegrammen.
  5. correspondentie, bevattende verzoeken om toezending van materiaal, formulieren, legerorders, wetteksten.
  6. copieën van doorgezonden rekesten.
  7. correspondentie, bevattende kennisgevingen van benoeming, verlof, overplaatsing, bevordering en pensionering van autoriteiten in het ressort van de Nederlandse gezant te Pretoria.
  8. correspondentie bevattende kennisgevingen van oprichting, verhuizing en opheffing van Nederlandse instellingen buiten de Unie.
  9. correspondentie bevattende kennisgevingen van en uitnodigingen voor festiviteiten, manifestaties, voorstellingen, recepties.
  10. correspondentie, bevattende felicitaties, condoleances, nieuwjaarswensen etc.
  11. correspondentie betreffende aanvraag en verlening van credieten voor de missie (uitvoering).
  12. correspondentie betreffende het bijwerken van gegevens in kaartsystemen (uitvoering)
  13. ingekomen circulaires van algemene aard en niet betrekking hebbend op werkzaamheden van de missie.
  14. gedrukte instructies, circulaires, reglementen, wetten, proclamaties, staatscouranten, uitgevaardigd door de Unieregering, c.q. de Uniestrijdkrachten en betrekking hebbend op zaken die geen verband houden met de taak en de werkzaamheden van de missie.
  15. staatsbladen, uitgegeven door de regering van Zuid-Rhodesië.
  16. sterktelijsten
  17. expeditielijsten.
  18. vrachtbrieven.
  19. oningevulde formulieren.
Financiën
  1. kasboeken.
  2. loonstaten.
  3. lege chequeboekjes.
  4. bankstaten.
  5. uitschottenstaten.
  6. afrekenstaten.
  7. kwitanties.
  8. declaraties.
  9. betalingslijsten van militairen.
  10. correspondentie betreffende het overboeken van gelden (uitvoering).
  11. specificaties van ontvangsten en uitgaven van de missie.
  12. correspondentie betreffende voorschotten door de missie verleend aan consuls, (uitvoering).
  13. bewijzen van ophouding van betaling van soldijgenietenden,
  14. correspondentie betreffende uit te keren gelden en stopzetting van betalingen (uitvoering).
  15. register van rekeningen van kosten wegens verleende geneeskundige hulp aan militairen en hun verwanten.
Interne zaken
  1. stukken betreffende huishoudelijke aangelegenheden (reparaties, schoonmaak, auto, werktijden, meubilair, kantoormachines etc.).
  2. sollicitatiebrieven van personen die niet voor functies bij de missie zijn aangenomen.
Dienstplichtigen en reservisten, (nog) niet in werkelijke dienst
  1. correspondentie betreffende verblijfplaats van personen.
  2. stukken betreffende nationaliteit van op te roepen dienstplichtigen (uitvoering).
  3. verklaringen van Nederlanderschap (copieën)
  4. correspondentie betreffende Nederlanders in dienst bij de Uniestrijdkrachten (uitvoering).
  5. stukken betreffende keuring (uitvoering).
  6. röntgenfoto's.
  7. correspondentie betreffende politieke betrouwbaarheid van dienstplichtigen (verzoeken om informatie/verstrekking van informatie) (uitvoering).
  8. stukken betreffende vrijstelling, uitstel van opkomst en onbepaald klein verlof (uitvoering).
Vrijwilligers
  1. stukken betreffende Unieburgers die willen dienstnemen bij de Koninklijke Marine (uitvoering).
  2. correspondentie betreffende net aannemen van verpleegsters voor werkzaamheden bij de Nederlandse strijdkrachten (uitvoering).
Militairen in werkelijke dienst
  1. correspondentie betreffende het vervoer van militairen per trein naar en in de Unie en hun opvang in kampen in Durban en Kaapstad (uitvoering).
  2. correspondentie betreffende de aanvraag van visa (uitvoering).
  3. lijsten, bevattende opgaven van kosten, gemaakt door militairen voor maaltijden en gebruik van slaapaccomodatie tijdens nun vervoer per trein.
  4. lijsten, bevattende opgaven van benodigde kleding en uitrusting.
  5. correspondentie betreffende de levering van kleding en uitrusting (uitvoering).
  6. processen-verbaal van plaatsing van militairen onder de militaire tucht.
  7. correspondentie betreffende vervoer overzee van militairen uit de Unie (uitvoering).
  8. correspondentie bevattende kennisgevingen aan instanties in de Unie van vertrek van militairen naar Groot-Brittannië (uitvoering).
  9. correspondentie betreffende bagage en vermiste voorwerpen.
  10. stukken betreffende informatie over militairen (verzoeken om verstrekken van personalia, stamboeknummers, gegevens omtrent diensttijd etc.)
  11. correspondentie, bevattende kennisgevingen van gewond raken, ziekte, vermissing en overlijden van militairen (uitvoering).
  12. correspondentie, bevattende informatie over krijgsgevangenen en verzoeken om informatie betreffende krijgsgevangenen.
  13. stukken, bevattende informatie over bevordering en terugzetting in rang.
  14. stukken betreffende bezoldiging (uitvoering).
  15. correspondentie betreffende delegaties ( = percentage van wedde van militairen, door hen af te staan ten behoeve van hun verwanten) (uitvoering).
  16. lijst van militairen, aangesloten bij de Master Builders Association (= bouwvakbond).
  17. correspondentie betreffende verlof (uitvoering).
  18. correspondentie bevattende gegevens omtrent terugkeer van militairen uit Europa.
  19. correspondentie betreffende militairen, zich bevindend op schepen onderweg van Groot-Brittannië en de Unie (uitvoering).
Teruggekeerde en gedemobiliseerde militairen
  1. stukken betreffende demobilisatie en ontslag uit militaire dienst (uitvoering).
  2. stukken betreffende geneeskundige behandeling (uitvoering).
  3. correspondentie betreffende vergoeding van kosten, gemaakt door de Director of Demobilisation ten behoeve van Nederlandse militairen (uitvoering).
  4. correspondentie betreffende spaarbankboekjes en Uniecertificaten, uitgereikt aan teruggekeerde militairen (uitvoering).
  5. stukken, bevattende data waarop teruggekeerde militairen hun civiele functies (weer) zijn gaan uitoefenen.
  6. correspondentie betreffende uit te betalen tegoeden (uitvoering).
  7. correspondentie betreffende demobilisatie-uitkeringen (uitvoering).
  8. schuldbekentenissen voor terugbetaling van teveel genoten soldij.
  9. correspondentie betreffende studietoelagen voor gedemobiliseerden (uitvoering).
  10. stukken betreffende verstrekte leningen en de aflossing ervan (uitvoering).
  11. stukken betreffende de verlening van het oorlogsherinneringskruis, mobilisatie-oorlogskruis en verzetsster Oost-Azië (uitvoering).
Dienstweigeraars, deserteurs en politiek onbetrouwbaren
  1. correspondentie bevattende informatie over personen die dienst weigeren.
  2. stukken betreffende arrestatie van dienstweigeraars en politiek onbetrouwbaren (uitvoering).
  3. correspondentie betreffende te deporteren en gedeporteerde personen (uitvoering).
  4. correspondentie betreffende deserteurs (uitvoering).
Achtergebleven verwanten van militairen
  1. correspondentie betreffende de hoogte van kostwinnersvergoeding en delegaties (uitvoering).
  2. correspondentie, bevattende verzoeken om betaling van uitkeringen.
  3. stukken bevattende opgaven van uitkeringen, gedaan door net Governor General War Fund.
  4. stukken betreffende geneeskundige behandeling (uitvoering).
  5. correspondentie betreffende stopzetting van kostwinnersvergoeding (uitvoering).
Burgers
  1. correspondentie bevattende informatie en verzoeken om informatie over geinterneerden.
  2. correspondentie betreffende betalingen aan uit Nederlands-Indië geëvacueerde burgers (uitvoering).

Inventories