Back to search results

2.21.025 Inventaris van de archieven van Marcus en Heimon van Blankenstein en enige verwanten over de jaren (1884) 1928-1997

Enter a search query
PreviousNext

Archief

Titel

2.21.025
Inventaris van de archieven van Marcus en Heimon van Blankenstein en enige verwanten over de jaren (1884) 1928-1997

Auteur

W. Visser en J.A.A. Bervoets

Versie

12-12-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1966 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie 178 Van Blankenstein
Blankenstein, van

Periodisering

archiefvorming: 1928-1997
oudste stuk - jongste stuk: 1884-1997

Archiefbloknummer

C22305

Omvang

955 inventarisnummer(s);

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het; daarnaast stukken in het Engels, Frans en Duits
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften, alsmede foto's en een rol microfilms.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Familie Van Blankenstein

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het belangrijkste bestand van het archief is de informele briefwisseling van de “diplomatieke journalist” en internationaal commentator Marcus van Blankenstein en van zijn zoon, Heimon van Blankenstein, hoofdambtenaar en diplomaat op het gebied van internationale economische betrekkingen. Het archief van Marcus van Blankenstein is aangevuld met kopieën uit buitenlandse archiefinstellingen. Hierin bevinden zich veel gegevens over de Nederlandse betrekkingen met buitenlandse mogendheden en internationale organen en de discussies en commentaren die daarover in de pers of in achterkamers zijn gevoerd.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Marcus van Blankenstein (1880-1964)
Marcus van Blankenstein werd op 13 juni 1880 in Ouderkerk aan de IJssel geboren. Hij was de oudste zoon van een joods-orthodoxe slager in het dorp. Op negentienjarige leeftijd nam hij privéles bij enkele leraren van het gymnasium in Gouda en binnen tweeëneenhalf jaar behaalde hij als extraneus het diploma A. In september 1902 verliet hij het ouderlijk huis in Ouderkerk om aan de Rijksuniversiteit Leiden Nederlandse taal- en letterkunde te gaan studeren. Op 21 mei 1906 slaagde hij cum laude voor zijn doctoraalexamen, waarna hij zich specialiseerde in de historische taalkunde door Oudnoors aan de universiteit van Kopenhagen te studeren. Daar trouwde hij met Nelly Lohr, een medestudente Nederlands afkomstig uit Haarlem. Om zich van een bijverdienste te voorzien bood hij zich aan als correspondent voor de Scandinavische landen bij de Nieuwe Rotterdamse Courant (NRC). In 1909 werd hij door de redactie overgeplaatst naar Berlijn, waar hij elf jaar zou verblijven en als oorlogscorrespondent zou functioneren. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog betekende voor hem het einde van een loopbaan als taalkundige. Was hij op 15 mei 1911 nog cum laude gepromoveerd op een proefschrift getiteld: Untersuchungen zu den langen Vokalen in der ĕ-Reihe. Ein Beitrag zur Lehre des indogermanischen Ablauts , in 1914 verbrandde hij zijn kaartenbakken met fonetische en fonologische aantekeningen om definitief voor de krant te gaan werken. Zin voor avontuur was zijn drijfveer, dus functioneerde hij vanuit Berlijn als oorlogscorrespondent en deed hij verslag van de slagvelden waarvan hij getuigen was. De ervaringen die hij daar opdeed gaven hem de overtuiging dat hij zijn – grondig gedocumenteerde - waarnemingen en commentaren moest laten leiden door zijn hoop op een internationale vredespolitiek.
In 1920 keerde hij terug naar Nederland, mede ter wille van de opleiding van zijn nu zevenjarige zoon Heimon. Op 1 april werd hij door de directie van de NRC aangesteld als reisredacteur en bezocht hij verscheidenen internationale conferenties, waaronder de conferenties van Spa (1920), Washington (1921/1922), Genua (1922), Den Haag (1922) en Locarno (1925). Ook maakte hij reportages van zijn reizen naar Midden-Europa, Suriname, IJsland, Groenland, de Sovjet-Unie, China (in gezelschap van de sinoloog J.J.L. Duyvendak), Noord-Afrika en Nederlandsch-Indië. Van daaruit liet hij zijn lezers kennis maken met de politieke interneringskampen in Nieuw-Guinea (Boven-Digoel).
In 1921 ontmoette Van Blankenstein aan boord van de Nieuw Amsterdam op weg naar Washington DC de persvoorlichter Adriaan Pelt. Beiden waren op weg naar de Vlootconferentie die daar zou worden gehouden. Tussen de twee ontstond een levenslange vriendschap die van grote betekenis was voor beiden. Vanaf 1925 was Van Blankenstein een vaste bezoeker van de Algemene Vergadering van de Volkenbond in Genève. Tussen 1931 en 1932 was hij voorzitter van de Vereniging van Volkenbondsjournalisten. Hij was de enige Nederlander die deze functie heeft bekleed. Omdat verdragen door de betrokken staten geratificeerd moesten worden via - nagenoeg alle door algemeen kiesrecht tot stand gekomen - volksvertegenwoordigingen, was voor de diplomaten in die tijd goede voorlichting door nieuwsgaring en -verspreiding van belang. Dit leidde ertoe dat zij contacten zochten met correspondenten van de pers en ook met journalisten inlichtingen uitwisselden. Goede journalisten kregen daarom zelfs contacten met inlichtingendiensten.
Begin jaren dertig werd Van Blankenstein buitenlandredacteur van de NRC, met als taak geregeld buitenlandcommentaren te leveren onder de rubriek ‘De Toestand’. Zijn stellingname voor het beleid van de Volkenbond en tegen het opkomend nationaalsocialisme bracht hem in aanvaring met de leiding van het blad, dat problemen kreeg met adverteerders uit het Derde Rijk. Op 28 november 1936 leidde dat tot zijn ontslag. Tot mei 1940 leverde hij artikelen aan het Utrechtsch Nieuwsblad, het Soerabajasch Handelsblad en De Haagsche Post.
Op 13 mei 1940 fietste Van Blankenstein, die op de Fahndungsliste Holland stond, naar het Britse gezantschap in Den Haag om zijn paspoort en die van zijn familieleden van een visum te laten voorzien. Vanwege zijn bijdragen aan de Britse geheime dienst in de voorgaande jaren, maande de Britse gezantschapssecretaris hem onmiddellijk door naar de Hoek van Holland te fietsen. Zijn familieleden volgden in een taxi. Vanuit de Hoek vertrok hij nog diezelfde dag met zijn vrouw, schoondochter en haar twee zoons aan boord van de Britse torpedobootjager Windsor naar Groot-Brittannië. In Londen werkte Van Blankenstein nauw samen met zijn goede vriend Adriaan Pelt, die daar hoofd van de regeringsvoorlichtingsdienst was. Van Blankenstein zelf was er nauw betrokken bij de oprichting van Vrij Nederland, het Nederlandse weekblad waarvan hij gedurende de oorlog hoofdredacteur was. Ook was hij in Londen medewerker van Radio Oranje en werkte hij mee aan de Nederlandse uitzendingen van de BBC.
Het Londense Vrij Nederland werd na de bevrijding in Nederland voortgezet als een weekblad De Stem van Nederland, waarvan Van Blankenstein tot 1947 hoofdredacteur bleef. Dit blad fuseerde in het voorjaar van 1948 met de verzetsbladen Je Maintiendrai en Vrij Nederland, waaruit het weekblad Vrij Nederland voortkwam met J.M. van Randwijk als hoofdredacteur. Van Blankenstein werd nu buitenlandcommentator van Het Parool en zijn dochter het Haagsch Dagblad. Ook hervatte hij zijn correspondentie met het Soerabajasch Handelsblad en verzorgde hij nieuwsrubrieken in de Gazet van Antwerpen.
Aan zijn journalistieke arbeid kwam een abrupt einde toen hij op 18 september 1964 aan een hartaanval overleed.
Heimon van Blankenstein (1909-1993)
Heimon van Blankenstein, werd op 6 augustus 1909 in Berlijn geboren, waar zijn vader correspondent voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant was. Op zevenjarige leeftijd ging hij met zijn vader naar Nederland om daar een schoolopleiding te volgen, die in 1927 werd afgesloten met het diploma Gymnasium A, hem uitgereikt door het Nederlandsch Lyceum. Zijn studie, aangevangen aan de Rijksuniversiteit in Leiden sloot hij in 1934 af met een promotie over de gezondheidszorg binnen de Volkenbond. Daarvoor volgde hij na zijn doctoraalexamen colleges bij het Institut Universitaire des Hautes Études in Genève, waar hij hoopte te blijven als medewerker op een van de aan de Volkenbond verbonden posten.
Zover kwam het niet: in 1934 voorzag hij zich in zijn bestaan als arbeidscontractant bij het Ministerie van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, waar hij per 1 januari 1937 het aanbod aanvaardde van een tijdelijke functie als ambtenaar. Op 16 april 1940 werd hij met ingang van 1 januari d.a.v. benoemd tot hoofdcommies in vaste dienst. Op 11 mei, een dag na de Duitse inval, begaf hij zich met een paspoort naar het ministerie vanwaar hij zich in opdracht van zijn superieuren naar Engeland liet inschepen, mogelijk tegelijkertijd met zijn vader Marcus. Nadat zijn beide ouders, zijn vrouw en twee zonen al op 13 mei naar Groot-Brittannië waren vertrokken, kreeg Heimon van Blankenstein van zijn chef, H.M. Hirschfeld, de opdracht om naar Londen uit te wijken om zich daar bij zijn reeds vertrokken minister te voegen. Op 14 mei vertrok hij vanuit IJmuiden aan boord van het schip Texelstroom.
In Londen werd Heimon van Blankenstein onder meer lid van de commissie belast met het opstellen het Vaarplichtbesluit 1942 (KB 19 maart 1942 Stb C19) dat een eerdere Vaarplichtbesluit (KB 7 juni 1940 Stb A6) moest vervangen. Daarnaast was hij in Londen een van de twee ambtenaren (de ander was mr. W.G. Belinfante van het Ministerie van Justitie) die deel uitmaakten van de Commissie Herstel Rechtsverkeer onder voorzitterschap van prof. mr. J. Eggens. Ook was hij lid van allerlei door het ministerie ingestelde commissies die betrokken waren bij het internationale economische overleg. Op 18 november 1941 werd hij aangesteld als hoofd Juridische en Algemene Zaken van het Ministerie van Handel, Nijverheid en Scheepvaart in Londen.
In 1944 werd Van Blankenstein gedetacheerd bij de staf van het Militair Gezag, waar hij Hoofd van de Economische Afdeling was. Hij was dus belast met de regeling van het economisch herstel van Nederland en deed dit vanuit Londen - tot zijn terugkeer in 1945. Per 1 januari 1946 werd hij in de rang administrateur aangesteld bij het Ministerie van Economische Zaken in Den Haag. Terwijl Van Blankenstein zich in toenemende mate aan de internationale onderhandeltafel bewoog, werd hij per 1 januari 1948 benoemd tot Raadadviseur in algemene dienst.
Met ingang van 1 augustus 1948 benoemde zijn minister hem tot directeur bij het directoraat-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen (BEB). In deze functie werd hij betrokken bij de onderhandelingen inzake Europese economische samenwerking, die onder meer door het Marshallplan op gang waren gebracht en die door de Organisatie van Europese Economische Samenwerking (OEES) zouden moeten worden geïnitieerd. Het betrof onder meer monetaire afspraken en de daarbij behorende douaneaangelegenheden. Het werk van het directoraat van Buitenlandse Economische Betrekkingen leidde ertoe dat de status van de economische diplomatie zijn uitdrukking moest krijgen in het gewicht van de daarmee belaste functionarissen. De benoeming van een dergelijke functionaris, de handelsraad, berustte bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, maar zij bemiddelden vooral bij werkzaamheden die door bureaus van het Ministerie van Economische Zaken en particuliere initiatieven op handelsgebied werden aangestuurd, zoals de Economische Voorlichtingsdienst en de op het buitenland gerichte bilaterale Kamers van Koophandel. Het gewicht van een dergelijk ambt bewees al zijn nut tijdens de Tweede Wereldoorlog, waar een apart Nederlands Economisch Bureau in de Verenigde Staten belangrijke diensten verrichtte.
In 1953 bood het Ministerie van Economische Zaken zijn topambtenaar Van Blankenstein aan voor een gelijkaardige post bij de Nederlandse ambassade in Londen en bewerkstelligde hij dat hem de titel van Gevolmachtigd Minister werd verleend. Dat was belangrijk, omdat Van Blankenstein - na zijn voorzitterschap van de onderhandelingen ten behoeve van een algemeen verdrag inzake vrijhandel en douanetarieven in Torquay in 1951 en daarna, wat uiteindelijk leidde tot de GATT een belangrijke pion op het gebied van Europese handelsintegratie - nu kon worden ingezet om het afstandelijke Groot-Brittannië bij deze Europese integratie te betrekken. Dat lukte slechts ten dele, omdat Groot-Brittannië zelf in 1960 met Noorwegen, Zweden, Denemarken, Portugal en Oostenrijk een eigen Europese Vrijhandelsorganisatie vormde. Van Blankenstein bleef tot in 1962 op zijn post in Londen, waarna hij werd overgeplaatst naar de Verenigde Staten, waar J.F. Kennedy in 1963 het initiatief bewerkstelligde voor nieuwe GATT-onderhandelingen, de Kennedyronde (1963-1967). Van Blankenstein moest hierbij de Nederlandse en EEG-afspraken verdedigen, die deels op onderlinge grondstoffen-distributie (zoals kolen en staal) of stimuleringsmaatregelen berustten (zoals in de landbouw).
In 1969 werd Van Blankenstein benoemd tot Nederlandse ambassadeur in Uruguay. Het land werd geleid door de ‘sterke man’ Jorge Pacheco, en mogelijk wilde minister Luns ook een gewichtig man als Nederlandse vertegenwoordiging aldaar. Pacheco’s binnenlandse beleid leidde tot toenemend verzet van de stadsguerrilla Tupamaros, waarvan het optreden leidde tot gewelddadige repressie van de burgerij. Omdat de Tupamaros ook het westers imperialisme daarvan de schuld gaven, voelden ambassades zich bedreigd door mogelijke ontvoeringen van het personeel. Zo genoot Van Blankenstein, na de ontvoering van de Britse ambassadeur Jackson in januari 1971, extra bescherming en werd hij permanent bewaakt door twee soldaten van het Uruguayaanse leger. Links verloor in 1971 de verkiezingen en Pacheco’s opvolger Juan Maria Bordaberry zette het leger in, dat uiteindelijk in 1973 de macht in Uruguay overnam. Maar toen was Van Blankenstein al vertrokken: hij was in 1971 als Gevolmachtigd Minister naar Londen teruggekeerd en op de post Uruguay werd door minister Schmelzer ingrijpend bezuinigd. Van Blankenstein bemiddelde nu voor Nederland in een Groot-Brittannië dat in 1973 de Europese Vrijhandelsassociatie verliet en toetrad tot de EEG. In november 1974 nam Van Blankenstein afscheid van de diplomatieke dienst wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
Na zijn pensionering vestigde Van Blankenstein zich in Zwitserland, in Hermance in het kanton Genève - vlak aan de westelijke Franse grens aan het meer gelegen - in het erfhuis van zijn tweede vrouw Jeanne Dorothea Pelt. Daar maakte hij zich verdienstelijk voor de Geneefse afdeling van de Sociëté Suisse-Hollande, de Nederlandse protestantse kerk in Zwitserland en de instandhouding van het kasteel. Jeanne overleed in Hermance op 16/17 oktober 1993. Haar weduwnaar overleed kort na zijn definitieve terugkeer naar Den Haag op 5 december 1993.
Heimon van Blankenstein is twee keer getrouwd geweest. In december 1930 trad hij in Rotterdam in het huwelijk met Blanche Dorothea Elizabeth Filz (1908-1996), een medestudente rechten uit Leiden. Het echtpaar kreeg drie kinderen Mark (1931), Jan Reinoud (1938) en Elisabeth (1942).
In oktober 1963 scheidde Heimon van zijn vrouw, waarna hij in maart 1964 in het huwelijk trad met Jeanne Dorothea Pelt, de oudste dochter van Adriaan Pelt.
Elisabeth van Blankenstein (geb. 1942)
Elisabeth van Blankenstein voltooide in 1989 een studie geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht. In 1999 promoveerde zij aan de Universiteit Leiden op een proefschrift over haar grootvader met de titel Dr. M. van Blankenstein, een Nederlands dagbladdiplomaat 1880-1964 (Den Haag SDU 1999). Hiervoor deed zij onderzoek in archieven van buitenlandse overheidsinstellingen waaruit zij bronnenmateriaal kon verzamelen. In de inleiding van haar proefschrift gaf zij commentaar op haar bronnen.
Geschiedenis van het archiefbeheer
In 1965 werd door Heimon van Blankenstein de briefwisseling van zijn vader, samen met een beperkt aantal stukken betreffende zijn journalistieke loopbaan en van persoonlijke aard door bemiddeling van de parlementaire journalist Ernst van Raalte aan het toenmalige Algemene Rijksarchief in bewaring gegeven. Aangenomen werd toen dat alle stukken van vóór 1940, dus vóór zijn zestigste levensjaar, verloren waren gegaan, omdat op de dag van Van Blankensteins vertrek naar Groot-Brittannië de Duitse Abwehr al een bezoek bracht in zijn woning in Wassenaar. De inlichtingenagent Mikkelsen, een goede kennis van Van Blankenstein, verbrandde alle – belastende - papieren voordat woning door de Gestapo werd onderzocht en door de Wehrmacht werd gevorderd. Achteraf blijkt dat een deel van de neerslag van Van Blankensteins vooroorlogse journalistieke arbeid toch bewaard is gebleven.
De eerste zending van het archief van Blankenstein bevatte correspondentie uit de jaren 1940-1961, teksten van zijn toespraken voor Radio Oranje, materiaal over het redactiebeleid van het Londense Vrij Nederland, waarbij met name de vraag speelt wat in oorlogstijd wel en niet gepubliceerd kon worden, en materiaal over naoorlogse journalistieke activiteiten, met enkele stukken van persoonlijke aard.
Het archief werd onmiddellijk na de overdracht geïnventariseerd door W. Visser, die toen als medewerker bij de Tweede Afdeling werkzaam was. Bij dit archief bevond zich briefwisseling van zijn zoon Heimon uit 1953-1955, die indertijd als “gedeponeerd” aan de inventaris werd toegevoegd.
In 1999 promoveerde Elisabeth van Blankenstein op een biografische studie van haar grootvader M. van Blankenstein. In dit verband bleek dat de knipselverzameling die Marcus van Blankenstein als journalist had bijgehouden, samen met diverse dossiers en persoonlijke papieren, nog in het bezit van de familie waren gebleven. Zij schonk dit restant samen met het archief van haar vader Heimon aan het Nationaal Archief. Tijdens de inventarisatie van het archief bleek dat de correspondentie van Heimon even rijk was als die van zijn vader Marcus. Ook werd daarin het bronnenmateriaal aangetroffen dat Elisabeth voor haar proefschrift heeft verzameld over haar grootvader M. van Blankenstein en de Nederlandse pers.
Bij de ordening en beschrijving van deze aanvulling is de indeling van W. Visser in hoofdlijnen aangehouden. Ook zijn de beschrijvingen en de nummering van de bescheiden van de eerste zending nagenoeg volledig in stand gehouden. Wel zijn er nummers in de toenmalig beschreven “gedeponeerde” correspondentie van Heimon van Blankenstein aangevuld om series te voltooien en zijn er nummers met uitsluitend zakelijke brieven verwijderd, die elders in nieuw gevormde rubrieken en dossiers zijn ingevoegd. Hiervan is een concordantie opgemaakt.
Gezien de verschillen in herkomst en overdrachtstitel zijn de stukken van de familie Pelt vooralsnog niet samengevoegd, maar afzonderlijk beschreven.
De inventarisatie werd in 2011 in concept voltooid door J.A.A. Bervoets, werkzaam bij het Nationaal Archief. In 2020 is de tekst van de inventaris gecorrigeerd en aangevuld door Elisabeth van Blankenstein.
De verwerving van het archief
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 178 Van Blankenstein, nummer toegang 2.21.025, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Blankenstein, van, 2.21.025, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Inventories