De commissie werd ingesteld door de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, dr. J.Th. Visser, bij beschikking van 6 juni 1919. De opdracht van de commissie luidde: de samenstelling voor te bereiden van een reglement op de werkkring, de rechten en de verplichtingen met uitzondering van de regeling van de jaarwedden van de beambten aan de rijksuniversiteiten en de technische hogescholen.
De commissie bestond uit Voorzitter : mr. A.J.L. van Beeck Calkoen Secretaris : mr. A. Rueb Leden : mr. P.E. Briët, prof. mr J.A. Veraart, H.W. Tilanus, A. Folmer.
De commissie werd ingesteld bij gezamenlijke beschikking van de ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, van 29 december 1920, nr. 4618.1 afdeling Hoger Onderwijs en van 3 januari 1921, directie van Landbouw, nr. 36 eerste afdeling.
De commissie hield zich bezig met de rechtspositieaangelegenheden voor het niet-docerend hoger-onderwijspersoneel.
De commissie bestond uit: Voorzitter: mr. A.J.L. Beeck Calkoen. Ondervoorzitter: J.J. Wester. leden: J. Ph. Staal, jhr. W. Laman Trip, jhr. mr J.F. Hooft Graafland, mr. F. Florschütz. als plaatsvervangend leden: dr. J.W. Wicherink, dr. S.C.J. Olivier, jhr. H. Strick van Linschoten, H. Tromp van Holst.
Namens de universiteiten en hogescholen. Leden: D.J. Tiepen, P.J. van den Akker.
Als plaatsvervangende leden: L.J. Bakker, M.G. Verweij.
Namens het comité ter behartiging van de algemene belangen van overheids-personeel.
Leden: A. van Egmond, W. Jezeer.
Als plaatsvervangend leden: H. van der Meer, D. Branswijk.
Namens de Centrale van verenigingen van personeel in rijksdienst. Lid: H. Jager. als plaatsvervangend lid: J.W. Meulenkamp.
Namens het permanent comité uit de bij de christelijke nationaal vakverbond aangesloten organisaties van personeel in publieke dienst. Lid: L.J. Suyker. als plaatsvervangend lid: B. Timmermans.
Namens de rooms-katholieke centrale van burgerlijk overheidspersoneel. Secretaris: mr. H.J. Smidt, ambtenaar bij het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Adjunct-secretaris : K. Bets Rz, ambtenaar bij het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel.
De commissie werd ingesteld door de bijzondere commissie van georganiseerd overleg niet docerend hoger-onderwijspersoneel in december 1921.
De bijzondere commissie werd ingesteld bij beschikking van 25 juli, nr. 5845/1 1925 Afdeling Lager Onderwijs Algemeen (LOA).
De commissie had tot taak de minister van advies te dienen in zaken die verband hielden met de rechtstoestand van de onderwijzer.
De commissie bestond uit een voorzitter, een secretaris, en twee leden van de eerdergenoemde verenigingen: bond van Nederlandse Onderwijzers, het Nederlands onderwijzersgenootschap, de Unie van hoofden van scholen in Nederland, de Unie van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen in Nederland, de Unie van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen in Nederland en overzeese bezittingen, de federatie van algemeen Diocesane Vereniging van Rooms Katholieke bijzondere onderwijzers in Nederland, de Canisiusfederatie.
De leden van de verenigingen werden voor twee jaar benoemd.
Na de oorlog kwam de commissie Wesselings in de plaats onder de naam 'Commissie van Advies en Overleg ter voorbereiding van de herziening van het Bezoldigingsbesluit Burgelijke Ambtenaren voor zover dit op de salarissen van onderwijzers betrekking had'.
De bezoldiging van het onderwijzend personeel liep niet gelijk op met die van de burgerlijke ambtenaren. Hierdoor liep het onderwijzend personeel uiteindelijk zover achter dat op korte termijn maatregelen ter verbetering getroffen dienden te worden.
De commissie bestond uit: lid en voorzitter, dr. J.H. Wesselings, raadadviseur in algemene dienst aan het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen; tot lid mr. P.A.G. Ubink, administrateur, chef van de Afdeling Ambtenarenzaken van het Departement van Binnenlandse Zaken;
Tot leden aangewezen door de achter hun naam vermelde organisaties: T.C. Bos, A.C. Zevenbergen, W. Wiltschut, ANOV. C. Klijn, bestuur van de bond van scholen voor Neutraal Bijzonder Onderwijs in Nederland, D.P. Bothof, hoofdbestuur van de vereniging van christelijke onderwijzers en onderwijzeressen in Nederland en de Overzeese Gewesten H. van Tol, S. Roosma, hoofdbestuur van de vereniging voor MULO H.R. Gloudemans, bestuur van de vereniging voor RK MULO tot secretaris, J.A. Zwarts, hoofdcommies aan het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.
Eind 1946 bracht de commissie haar rapport uit aan de minister.
Op 22 juni 1949 bood de commissie een advies aan de minister m.b.t. de juiste plaats van de onderwijssalarissen in het bezoldigingbesluit.
Na opheffing en wederom instelling en opheffing werd op 5 februari 1970 in verband met de invoering van de wet op het voortgezet onderwijs en de wet op het leerlingwezen, de regeling van het georganiseerd overleg herzien en opnieuw vastgesteld.
Deze nieuw ingestelde Bijzondere Commissie van Georganiseerd Overleg heeft vijf afdelingen voor het onderwijzend personeel, werkzaam bij de diverse takken van onderwijs, en één voor het niet docerend onderwijspersoneel.
In de stukken wordt de ene keer over de Bijzondere Commissie van Overleg gesproken en de andere keer over de Commissie van Overleg. Het heeft wellicht te maken met het feit dat in de instellingsbeschikking van 22 juli 1925 gesproken wordt over de Bijzondere Commissie en vervolgens over de commissie.
De commissie werd op 7 september 1933 geïnstalleerd. Gedurende de bezetting werd er geen overleg gevoerd. Door samenloop van diverse omstandigheden werd het overleg na de bezetting pas in 1953 weer hervat.
De commissie werd bij beschikking ingesteld per 8 mei 1946, maar kwam pas op 7 januari 1947 voor het eerst bijeen en werd toen tevens officieel geïnstalleerd.
De commissie voor het georganiseerd overleg voor het NO was niet voldoende op de hoogte inzake de salarisregelingen; daarom werden de salarisaangelegenheden geregeld door de salariscommissie.
De minister besloot tot instelling, ondanks de hangende reorganisatie van het overleginstituut, omdat op het ministerie enkele ontwerpbesluiten waren voorbereid, die op korte termijn aan de orde gebracht dienden te worden in het georganiseerd overleg.
De commissie werd ingesteld bij een beschikking van de afdeling LO nr. 3332 d.d. 23 juni 1953.
Als regeringsvertegenwoordigers: voorzitter: mr. J. de Bruijn. plaatsvervangend voorzitter: J.A. Lakerveld. secretaris: G. van der Leest. adjunct-secretaris: J.C. van der Horst. als ambtenaar: dr. J.H. Wesselings, mr. ir. Goote, dr. J.B. Drewes en J.A. van Lakerveld.
De commissie werd ingesteld bij KB d.d. 5 maart 1956 door de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.
Bij beschikking L.O. 30338 d.d. 26 april1956 werd als ambtenaar in de commissie benoemd: mr. J.G.M. Broekman.
en als leden: mr. J. de Bruijn - voorzitter mr. K. Zücher - plaatsvervangend voorzitter W.S. Hoogkamer - secretaris P. Kalmijn-adjunct-secretaris
De commissie werd ingesteld bij beschikking van 20 november 1957 nr. 64625 afdeling LO om aangelegenheden betreffende de rechtspositie van leerkrachten van de scholen tot opleiding van kleuterleidsters te bespreken. De minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, mr. J. Cals, wees hiervoor enkele ambtenaren aan te weten: mr. J. de Bruyn - voorzitter Lakerveld - plaatsvervangend voorzitter J.G.M. Broekman.
Als secretarissen: C.W. Serlie A.M. Dilg
De vertegenwoordigende onderwijsorganisaties te weten: . het katholiek onderwijsverbond; . de protestants-christelijk onderwijzersvereniging; . en de Nederlandse onderwijzersvereniging, konden twee leden . en twee plaatsvervangend leden aanwijzen.
De commissie bestond uit: een rijksvertegenwoordiging, aangewezen door de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. na overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening; een personeelsvertegenwoordiging aangewezen door de tot de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken toegelaten centrales van verenigingen van ambtenaren.
Elke centrale heeft het recht 3 leden en 3 plaatsvervangende leden aan te wijzen. Twee van deze leden en plaatsvervangende leden dienen als vertegenwoordigers aangewezen te zijn als leden en plaatsvervangende leden van de bijzondere commissies van de volgende onderwijstakken: kleuteronderwijs; lager onderwijs; nijverheidsonderwijs; landbouwonderwijs; kweekschoolonderwijs en het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs.