Back to search results

3.17.08 Inventaris van het archief van de Katwijkse Vuurbaak, 1760-1818

Het archief van de Katwijkse vuurbaak bevat enige losse stukken betreffende de financiering, de rechten en de boekhouding van de vuurbaak voor de periode 1760-1818.
Enter a search query
PreviousNext

Archief

Titel

3.17.08
Inventaris van het archief van de Katwijkse Vuurbaak, 1760-1818

Auteur

J. Smit

Versie

06-12-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1942 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Vuurbaak Katwijk aan Zee
Vuurbaak Katwijk

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1760-1818

Archiefbloknummer

32961

Omvang

; 10 inventarisnummer(s) 0,10 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte documenten, kennis van het 17e en 18e eeuwse handschrift is noodzakelijk.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Beheerder van de Vuurbaak te Katwijk

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Katwijkse vuurbaak bevat enige losse stukken betreffende de financiering, de rechten en de boekhouding van de vuurbaak voor de periode 1760-1818.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De "vuurboeten" of "vuurbakens", eenvoudige bouwwerkjes ter oriëntering van de scheepvaart op de Hollandse kust, zijn zo oud als onze geschreven historie zelf. De Romeinen hadden reeds, als men de oude kroniekschrijvers mag geloven, aan de oude Rijnmond bij Katwijk een "seetoren ofte vierboet" en Pars suggereert in zijn Katwijkse Oudheden, door Van der Schelling in 1745 vermeerderd en bewerkt uitgegeven, dat deze klassieke toren de oervorm zou zijn van de latere primitieve Katwijkse "vuurboet" of "vuurbaak", een op een hoge duin gelegen schuurtje, waarop of waarbij ten gerieve van de schippers, die de in 1572 heropende Rijnmond binnenvielen of met hun bommen op het strand landden, een vuur werd gestookt en die sindsdien in stand werd gehouden, ook toen de herhaalde verzanding van de Rijnmond een feit geworden was.
Deze vuurboeten of vuurbakens dankten hun onstaan aan het plaatselijk initiatief en werden verzorgd door "vuurboetmeesteren", die uit en door de inwoners werden gekozen, terwijl de onkosten werden bestreden uit de bijdragen van de plaatselijke schipperij. Zodra echter door de steeds toenemende scheepvaart gedurende de eerste helft van de 17e eeuw het belang van deze bakens boven het plaatselijke en zelfs boven het eng-nationaal belang uitsteeg en daaraan eisen werden gesteld, waaraan de draagkracht van de dorpsgemeenschap niet meer kon voldoen, werd de aandacht van de Staten en van het domeinbeheer erop gevestigd en werden er zelfs regelingen met Engeland en Denemarken getroffen, om op deze wijze de scheepvaart van nut te kunnen zijn.
Door het verlies van de beide houten "vierboeten", die Den Briel had doen verrijzen ten gerieve van hen, die "de Masa frequenteerden", was de noodzakelijkheid van de bemoeiing van de Staten pijnlijk voelbaar. De een was met "Bamis" 1597 afgebrand, de andere was drie jaar later een prooi der vlammen geworden, zodat de Staten zich gedrongen voelden in hun zittingen van 21 oktober 1598 en 15 augustus 1600 voor elke herbouw f 500,-- toe te staan, terwijl ze voor het herrijzen van den "thoorn" bij Oostvoorne, "wesende een baken in zee", op 20 september 1627 1500,-- beschikbaar stelden. De belangstelling was in dit jaar dermate gewekt, dat blijkens de Statenresolutie van 21 maart 1619 het lid van Gecommitteerde Raden van Hollands Zuiderkwartier, Jacob Witz (met wie waarschijnlijk de Amsterdamse burgemeester Gerrit Jacob Witsen bedoeld zal zijn) een onderzoek had ingesteld en naar het schijnt een rapport had uitgebracht betreffende "de vuyren op de Zijde" (= aan de Noordzeekust), een arbeid, die ter zitting van 22 augustus 1620 door burgemeester Albrecht Sonck werd overgenomen en die ten doel had middelen te beramen, "waer ende hoe die penningen tot de kosten van t vuyren nodigh", zouden worden bijeengebracht. Weldra nam de man van het oorspronkelijk initiatief, de bovenbedoelde burgemeester G.J. Witsen, de leiding inzake het rapport weer over en bracht hij over deze zaak in de voorjaarszitting van de Staten (9 maart - 8 april 1621) verslag uit omtrent de noodzakelijkheid van de "vuuyrboeten op de stranden gestelt tot conservatie van de schepen ende dat het lastgelt van een halve stuyver op het last oneffen ende tot den onkosten niet suffisant en is, overmits meer vuuyrboeten hebben moeten gesteld worden".
Met betrekking tot de Katwijkse vuurbaak is ons bekend, dat deze in 1605 moest worden vernieuwd en verplaatst, aangezien door "het afsnijden van der See" het oude gebouw zo dichtbij de golven was gekomen, dat een ramp onvermijdelijk scheen en "deselve nodich diend versteld ter versekerde plaetse". De vier vuurboetmeesters en gezworenen dienden daartoe op 17 juni 1605 bij de Staten van Hollend een verzoek in tot het toekennen van "een merckelijcke subsidie tot hermakinge ofte versettinge van de vuuyrboete", groot f 600,--, te betalen uit de goederen van Wassenaar "onder den ontfang van mr. Cornelis van der Hoogh". Het verzoek werd doorgezonden naar de Graaflijkheids Rekenkamer tot aanwijzing van een "bequamen plaetse om een nieuwe vuurboet daerop te mogen stellen"..... en verder omtrent de toelating van t sand te mogen uyt de wildernisse te delven om den kalk te beslaan". De Rekenkamer won hierop het advies in van Pieter Dou, rentmeester der domeinen van Noord-Holland, en de duinmeyer, Jan Klaesz., wier bericht blijkbaar gunstig was, zodat de zaak weldra haar beslag kreeg, en op 3 augustus 1605 het verzoek aan schout, schepenen en vuurbaakmeesters van Katwijk werd toegestaan tegen een jaarlijkse retrebutie van 24 schellingen en 2 grooten, ingaande 1 mei 1606, onder verplichting de vergraven duinen weer met helm te doen beplanten en de duinmeier met een fooi te vereren. Er volgde daarop wellicht nog een periode van ambtelijke haarkloverij, althans de zaak had zo weinig voortgang, dat de erfpachtsbrief op de aangegane voorwaarde pas op 18 januari 1611 werd gedateerd.
De inkomsten van deze Katwijkse vuurbaak bestonden uit een schatting, die bij ordonnantie van de "huyse van Wassenaer" in vier jaarlijkse termijnen was opgelegd aan de "stierluyden" ter plaatse. Daar echter de middelen wegens het slinken van het aantal schepen te gering bleken voor de benodigde brandstof e.d. te dekken, werd door de vuurboetmeesters zonder goedkeuring van baljuw en rentmeester van Wassenaar, verzocht een omslag te mogen heffen van een duit voor elke vijftien stuivers vis, die op het strand werd afgeslagen, wat op 24 mei door de Rekenkamer werd toegestaan. In 1816 blijken de inkomsten te hebben bestaan uit de huur van het "Wantveld", de "stakelhuur" à f 6,-- per schuit, de opbrengst van de "vreemden opslag" en de huur van een stuk land, zoals deze blijken uit de rekening, die in 1817 door de boekhouders en "gecommitteerden van het zeevarend volk" aan de vergadering van opgekomen belangstellenden uit de visserij werd opgelegd (inv.nr. 7-9). Dat deze inkomsten destijds uit de voor een instelling als deze vrij aanzienlijke fondsen, waarover de vier "vierboetmeesteren" het beheer hadden (inv.nr. 1-3). In het begin van de 19e eeuw blijkt bovendien de brandstof voor de vuurboet nog steeds te zijn vrijgesteld van de impost op de kolen, welke, indien deze reeds was betaald, kon worden gerestitueerd.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief van de Katwijkse vuurboet is, althans voorzover het onder onze aandacht is gekomen, een bedroevend overschot van hetgeen er eenmaal geweest moet zijn. De oorzaak ervan is mede gelegen in het gebrek aan zorg, dat de vuurboetmeesters daaraan besteedden en dat in 1750 aan de dag kwam, toen zij het handvest
van 1 juni 1826 moesten overleggen, waarbij de vuurboetmeesters de bovenbedoelde vrijheid van impost was verleend. De inspectie van de "oude charters en papieren", waartoe de vuurboetmeesters bij hun ambtsaanvaarding gehouden waren, was eenvoudig verzuimd en het bewuste charter bleek niet te vinden. Deze twijfelachtige zorg heeft nog slechts een negental stukken overgelaten van het archief, dat zeker hoogst merkwaardig geweest zou zijn voor het Algemeen Rijksarchief, dat over stukken van deze of gelijksortige herkomst in het geheel niet beschikt. Een volledig beeld van de wijze van onderhoud, van de administratie en de dienst kan daaruit echter niet worden verkregen.
De verwerving van het archief
De rechtstitel is (nog) onbekend

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Het archief kent geen materiële beperkingen.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Vuurbaak Katwijk aan Zee, nummer toegang 3.17.08, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Vuurbaak Katwijk, 3.17.08, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar