Back to search results

2.21.123 Inventaris van het archief van dr. H.J. van Mook [levensjaren 1894-1965] en familieleden, 1917-1964 (-1987)

Enter a search query
PreviousNext

Archief

Titel

2.21.123
Inventaris van het archief van dr. H.J. van Mook [levensjaren 1894-1965] en familieleden, 1917-1964 (-1987)

Auteur

M. Dutilh; M.G.H.A. de Graaf en F.J.M. Otten (aanvulling 2019)

Versie

31-08-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1974, 2019 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie 176 H.J. van Mook
Mook, van

Periodisering

archiefvorming: 1917-1964
oudste stuk - jongste stuk: 1917-1987

Archiefbloknummer

C22094

Omvang

; 421 inventarisnummer(s) 7,50 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Een enkel stuk is in hetgesteld.
Nederlands
Engels

Soort archiefmateriaal

De stukken zijn op microfiche gezet.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Dr. H.J. van Mook
, (1894-1965)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat correspondentie, nota's, redevoeringen. Tot de onderwerpen die aan de orde komen behoren onder meer: Van Mook's betrokkenheid bij de radiorede van Koningin Wilhelmina van 6 december 1942 waarin staatkundige hervormingen van het koninkrijk werden aangekondigd, materiaal over de oorlog tegen Japan, voorbereidingen voor het herstel van het Nederlands gezag, plannen voor de naoorlogse wederopbouw, de situatie in Nederlands-Indië na de Japanse capitulatie, de onderhandelingen met Indonesië, de eerste Politionele Actie en zijn ontslag.
Het supplement bevat meer persoonlijike stukken en ook stukken betreffende zijn functies van ná 1948

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Levensloop van H.J. van Mook
Hubertus Johannes van Mook werd op 30 mei 1894 te Semarang geboren als zoon van M.A.A. van Mook en C.R. Bouwman. Hij was enig kind. Zijn ouders die na hun huwelijk in 1893 naar Indië gekomen waren, waren beiden onderwijzer. De vader, een krachtige persoonlijkheid, bracht het tot inspecteur van het lager onderwijs en wethouder in Soerabaja. Zijn lagere schoolopleiding kreeg Van Mook in Malang (1900-1904) en in Oosterbeek in Nederland (1904-1906). Daarna bezocht hij de HBS in Soerabaja en deed in 1912 staatsexamen B. Een jaar lang (1913-1914) studeerde hij scheikunde in Amsterdam en Delft, maar hij onderbrak deze studie om als vrijwilliger dienst te nemen in het Nederlandse leger toen de eerste Wereldoorlog uitbrak. In 1915 hervatte hij zijn studie, nu in de rechten en indologie, te Leiden. In deze tijd was hij een van de oprichters van de Vereniging van studerenden met interesse voor Nederlands-Indië, waarvan hij ook als voorzitter optrad. Het was een vooruitstrevende organisatie, waarin het stemrecht niet door de leden individueel, maar door de raciale groepen werd uitgeoefend.
In 1919 keerde Van Mook na het jaar daarvoor het eindexamen van de Nederlands-Indische administratieve dienst te hebben gedaan naar Indië terug, waar hij hoofd van het bureau voor de voedseldistributie te Semarang werd. Hij bleef dit tot 1921, tot hij naar Djokjakarta vertrok als adviseur voor agrarische zaken van de sultan.
In datzelfde jaar trad hij in het huwelijk met Alberta D. Maureau. Uit deze verbintenis werden twee kinderen geboren. In 1925 ging hij opnieuw naar Nederland om zijn studie in de indologie te Leiden te voltooien en ook zelf college te geven in het staatsrecht en de sociale economie. Ook leverde hij regelmatig bijdragen voor het maandblad Koloniale Studiën en zat hij in de redactie van het Koloniaal Tijdschrift.
Terug in Indië werd hij benoemd tot assistant-resident van politie te Batavia (1928). Vervolgens was hij werkzaam bij het Bureau voor Bestuurshervorming (1929-1933). Ook politiek was hij actief. Samen met Logemann, Jonkman, van Asbeck en anderen richtte hij in 1930 de Vereniging to bevordering van de maatschappelijke en staatkundige ontwikkeling van Nederlands-Indië op, die een geleidelijke ontwikkeling naar onafhankelijkheid voorstond. Als redacteur schreef hij vele artikelen in het blad van de Vereniging, De Stuw ( Zie E.B. Lochner-Scholten, De Stuw, tijdstekening en teken des tijds in Tijdschrift voor Geschiedenis 84 (1971) p. 36-65. ) , dat ook door veel Indonesische intellectuelen werd gelezen. Een aantal van deze artikelen werd in 1933 gebundeld en uitgegeven onder de titel "De reorganisatie der Indische regering". Ook het anonieme artikel in De Stuw van 15 juni 1931 waarin geprotesteerd werd tegen de veroordeling van ir. Soekarno, de leider van de Partai Nasional Indonesia, was van zijn hand. ( L. Fischer, The Story of Indonesia. New York 1959. p. 63. )
In datzelfde jaar werd hij als vertegenwoordiger van de Stuw-groep benoemd tot lid van de Volksraad. Door zijn vooruitstrevende ideeën stond Van Mook daar in het begin van de dertiger jaren ietwat geïsoleerd. Zo weigerde bijvoorbeeld Gouverneur-Generaal De Jonge hem te ontvangen. Maar vanwege zijn bestuurstalent en grote kennis van Indië werd hij in 1934 toch benoemd tot hoofdambtenaar bij het departement van Economische Zaken. In 1936 leidde hij de Nederlands-Indische delegatie op de conferentie van het Institute for Pacific Relations in Californië en een jaar later werd hij directeur van Economische Zaken. Als zodanig was hij zeer nauw betrokken bij het economisch beleid in de crisisjaren en drukte daar duidelijk zijn stempel op.
De overheid begon steeds meer en dieper in te grijpen in het economisch leven. Planning was noodzakelijk. Daarnaast drong het besef door dat Indië eigen economische belangen had die konden verschillen van de Nederlandse en die dus tegenover Den Haag verdedigd moesten worden. Het streven naar meer zelfstandigheid, niet alleen op economisch gebied, was algemeen. Vandaar dat de petitie-Soetardjo, waarin gevraagd werd om een rijksconferentie om een geleidelijke ontwikkeling naar zelfstandigheid binnen het Koninkrijk voor te bereiden, in de Volksraad ook door enige conservatieven gesteund werd. Van Mook was een duidelijke exponent van deze Indocentrische politiek.
Naast zijn directeurschap was Van Mook voorzitter van de Raad van Toezicht van het Deviezeninstituut (1940-1941). Toen de Japanners in het kader van de Groot-Aziatische Welvaartssfeergedachte steeds meer voorrechten voor hun industrie en handel in Nederlands-Indië gingen opeisen, werd hij aangewezen om de onderhandelingen te leiden als buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister. Hier gaf hij blijk van grote diplomatieke gaven. Het Japanse doel werd niet bereikt en Van Mook's aanzien in Nederlands-Indië steeg enorm. Later deed hij verslag van het verloop der onderhandelingen in zijn boekje: "Nederlandsch-Indië en Japan. Hun betrekkingen in 1940-1941." ( Londen 1945. )
Met ingang van 20 november 1941 werd hij benoemd tot minister van Koloniën in het kabinet Gerbrandy, een benoeming van korte duur in verband met de nu ook voor Indië dreigende oorlog die op 8 december, na de aanval op Pearl Harbor, begon. Op verzoek van Gouverneur-Generaal Tjarda van Starkenborgh-Stachouwer werd Van Mook op 1 januari 1942 benoemd tot Luitenant Gouverneur-Generaal (de eerste sinds 1840). Vier dagen later reisde hij naar de Verenigde Staten om op snelle levering van de vliegtuigen die Indië daar besteld (en al betaald) had, aan te dringen.
Op 7 maart, één dag voor de capitulatie verliet hij in opdracht van de G.G. Java om zich in Australië te voegen bij de groep Indische deskundigen die voor de duur van de oorlog de belangen van het bezette Indië moesten behartigen. Deze groep, die door Van Mook was samengesteld, bestond uit: Ch.O. van der Plas en R.A.A. Soejono (leden van de Raad van Indië), mr. J.E. van Hoogstraten (directeur van Economische Zaken), R. Loekman Djajadinigrat (directeur van Onderwijs), mr. N.S. Blom (directeur van Justitie), dr. R.E. Smits (directeur-secretaris van de Javasche Bank), ir. P.H.W. Sitsen (hoofd van de afdeling Nijverheid), dr. ir. P. Honig (directeur van het Instituut voor Rubberonderzoek), ir. C.J. Warners (hoofd van de telegraaf-telefoondienst der PTT), prof. Mr. J. Eggens (hoogleraar, eerste gedelegeerde van de Commissie Rechtsverkeer in Oorlogstijd) en B.S. van Deinse (hoofdagent van de KPM te Singapore). Bovendien vertrokken uit Indië generaal-majoor L.H. van Oyen (commandant van de militaire luchtvaart) en de stafofficieren S.H. Spoor, D.C. Buurman van Vreeden en jhr. Sandberg. ( H.J. van Mook, Indonesië, Nederland en de Wereld. Amsterdam-Batavia 1949. p. 28-30. ) Evenals de andere echtgenotes bleef mevrouw van Mook met haar kinderen op Java achter. Vanuit Australië reisde Van Mook al spoedig door naar Londen waar hij op 26 april 1942 aankwam. Zelf wilde hij zijn fuctie van Lt. G.G. behouden en als hoofd van de tijdelijke Indische regering vanuit Australië opereren. ( Zie inventarisnummer 54. ) Minister-president Gerbrandy wenste echter een volledige concentratie van het bestuur in Londen. Daarom werd Van Mook belast met de portefeuille van Koloniën en tegelijkertijd ontslagen als Lt. G.G. op 25 mei 1942. Als zodanig oefende hij toch ook het algemeen bestuur over Nederlands-Indië uit, daar de funtie van Luitenant Gouverneur-Generaal werd opgeheven. Deze combinatie van bevoegdheden werd tot stand gebracht bij Koninklijk Besluit van 6 mei 1942, Staatsblad C 39. Op 2 oktober 1943 kwam Van Mook met twee voorstellen om de beide functies weer te splitsen (dus weer een afzonderlijke Indische regering voor de duur van de oorlog in het leven te roepen) en een tijdelijke voorziening te treffen voor het functioneren van de regering na de terugkeer naar Nederlands-Indië. Deze regelingen werden vastgesteld bij de Koninklijke Besluiten van 23 december 1943, Staatsbladen D 65 en D 66. ( Zie inventarisnummer 12. ) Toen in het voorjaar van 1944 een deel van Nieuw Guinea door de Amerikanen was bevrijd, werd het nodig het Koninklijk Besluit D 65 in werking te stellen. Gerbrandy vond echter een tussentijds aftreden van de minister van Koloniën op dat moment niet verstandig. ( Zie inventarisnummer 53. ) Daarom duurde het tot 14 september 1944 voor het ambt van Luitenant Gouverneur-Generaal werd hersteld en aan Van Mook opgedragen naast zijn ministerschap. In feite was dit dus een voortzetting van de oude toestand waaraan pas op 23 februari 1945 een einde kwam toen dr. J.I.J.M. Schmutzer de portefeuille van Koloniën overnam. Van Mook zelf heeft de combinatie van deze twee functies steeds niet alleen als een staatsrechtelijk monstrum maar ook als te zwaar voor één man beschouwd. De basis van de Indische regering was in Australië, terwijl hij als minister uiteraard in Londen zetelde. Hij was in deze periode dan ook vrijwel voortdurend op reis tussen Engeland, de Verenigde Staten en Australië. ( Voor een overzicht van deze reizen zie inventarisnummer 299. ) . Al voor de bezetting van Nederlands-Indië was bij de regering in Londen het besef doorgedrongen dat na de oorlog hervormingen in Nederlands-Indië noodzakelijk zouden zijn. Koningin Wilhelmina had in een rede op 10 mei 1941 het voornemen uitgesproken de overzeese rijksdelen te raadplegen over hun eigen binnenlandse structuur en die van het koninkrijk. Op 30 juli 1941 was de bijeenroeping van een rijksconferentie aangekondigd en op 27 januari 1942 werd meedegedeeld dat met de voorbereiding daarvan in de overzeese gebiedsdelen alvast begonnen kon worden. De bezetting van Indië verhinderde dit echter, maar maakte bovendien een duidelijke uitspraak van de regering over haar plannen des te dringender, deels als tegenwicht tegen de Japanse propaganda, maar meer nog tegenover de Amerikaanse en Australische bondgenoten waarvan de bevrijding van Indië afhandelijk was en die daar zeker geen koloniaal bewind wilden herstellen. De radiorede van Koningin Wilhelmina van 6 december 1942 die hier het resultaat van was, was voorbereid op het ministerie van Koloniën met medewerking van alle bereikbare deskundigen, waaronder verschillende personen uit de groep van Van Mook ( H.J. van Mook, Indonesië, Nederland en de Wereld. Amsterdam-Batavia 1949. p. 41. ) , terwijl de tekst waarschijnlijk door hem zelf in overleg met de ministerraad was ontworpen. ( Zie inventarisnummer 4. ) Zoals bekend waren de voornaamste punten van de radiorede:
  • 1e. erkenning van het zelfbeschikkingsrecht,
  • 2e. medeverantwoordelijkheid van Nederland voor herstel en opbouw, en
  • 3e. een voortgezet vrijwillig samengaan in een volledig deelgenootschap.
De achtergrondinformatie die door Van Mook gelijktijdig aan de Amerikaanse pers werd verstrekt, geeft een beeld van hoe men zich dit in de praktijk voorstelde: een parlementaire regering met de Gouverneur-Generaal als Vertegenwoordiger van de Kroon, kiesrecht voor allen met voldoende ontwikkeling, ongeacht hun ras. Enkele benoemde vertegenwoordigers voor de culturele en economische minderheden en de achtergebleven gebieden. Volledige zelfregering, terwijl alleen Buitenlandse Zaken, Algemene Defensie en Internationale Betrekkingen in handen zouden zijn van de centrale regering van het Koninkrijk waarin Nederlanders en Nederlands-Indiërs gelijkelijk vertegenwoordigd zouden zijn naast Surinamers en Antillianen. Zo zouden de vooruitgang die in de laatste decennia voor de oorlog was ingetreden, worden voortgezet, terwijl tegelijkertijd de Indische natie tijd kreeg om haar groei te voltooien. Wat er daarna zou gebeuren viel niet te zeggen, maar het was best mogelijk dat ook dan het Koninkrijk zou blijven bestaan vanwege de hechte banden en het grote wederzijdse begrip tussen Nederlanders en Indonesiërs. In grote lijnen was dit een uitwerking van de ideeën van De Stuw: geleidelijke emancipatie van een Indisch gemenebest waarin plaats zou blijven voor de Nederlanders en dat na onbepaalde tijd onafhankelijk zou worden, liefst met behoud van een blijvende band met Nederland.
De drie kerngedachten van de Koninklijke rede zijn steeds de basis van het beleid van de Nederlandse en Nederlands-Indische regering gebleven, zoals blijkt uit de nota van 7 oktober 1948 die Van Mook kort voor zijn ontslagaanvrage aan minister-president Drees zond. ( Zie inventarisnummer 186. ) Wel werd het eerste punt later veranderd in recht op onafhankelijkheid, maar in feite was ook dit al een programmapunt van De Stuw geweest. Het beleid naar onafhankelijkheid met behoud van de Nederlandse verantwoordelijkheid in de overgangsperiode was dus, hoe kon het ook anders, duidelijk beïnvloed door Van Mook, al berustte de verantwoordelijkheid er voor uiteraard bij de Nederlandse regering. Dat het daar steun vond, is heel begrijpelijk daar de ministers van Koloniën in de kabinetten Schermerhorn en Beel, Logemann en Jonkman, beiden voor de oorlog ook tot de Stuwgroep hadden behoord. Het kabinet van Schermerhorn had bovendien de welwillende houding tegenover eventuele onafhankelijkheid voor Indonesië van de SDAP geërfd. Van Mook zelf moet waarschijnlijk eerder als links-liberaal dan als socialist gezien worden, maar overeenkomstig zijn principe dat een ambtenaar zich buiten de politiek moest houden, is hij nooit lid van een partij geworden. ( Zie het verslag van een gesprek met dr. P.J. Koets door drs. F.J.M. Otten, en de brief van mr. P.A. Ursone van 26 november 1974, D 8.30/1974. ) Het vierde basispunt van het beleid, de vorming van een federatie van deelstaten, was geheel van Van Mook afkomstig. Die gedachte leefde bij hem al vóór de oorlog. ( C. Smit, De liquidatie van een imperium. Amsterdam 1962, p. 27. ) De Nederlandse regering aanvaardde dit uitgangspunt in december 1945. Dat juist dit laatste beginsel gevaar liep door de Republiek geïnterpreteerd te worden als een "verdeel en heers"-politiek, heeft Van Mook blijkens de bovengenoemde nota aan Drees wel ingezien, maar niet kunnen voorkomen. Hij heeft het beleid op grond van deze principes steeds consequent volgehouden ondanks vaak ernstig gebrek aan medewerking en overstelpende kritiek. Gezien zijn karakter is dit ook niet verbazingwekkend. Hij was een vrij autoritaire man die stug vasthield aan wat hij juist achtte, een harde werker die veel van zijn medewerkers eiste, maar uiteindelijk liever alles alleen gedaan zou hebben. ( Dagboek van mr. P. Sanders, p. 24, coll. Sanders inventarisnummer 1. ) Daarnaast kon hij een situatie snel overzien en er dan gebruik van maken. Hij heeft dan ook bij de onderhandelingen met de Republiek van formele kwesties nooit een punt gemaakt, maar op principieel gebied maar weinig toegegeven.
Na zijn herbenoeming tot Lt.G.G. in September 1944 vertrok Van Mook naar Brisbane, de basis van de herstelde voorlopige Indische regering. In april-mei 1945 woonde hij de oprichtingsconferentie van de Verenigde Naties te San Francisco bij.
De voorbereiding van de terugkeer naar Nederlands-Indië, d.w.z. de organisatie van de NICA en van een expeditieleger, vroeg inmiddels alle aandacht. Hierbij stuitte men op grote moeilijkheden, vooral nadat Nederlands-Indië op 15 augustus 1945 van het Amerikaanse SWPA-commando was overgebracht naar het Engelse SEAC. De Engelsen waren op een bezetting geheel niet voorbereid en het gevolg was dat er na de capitulatie van Japan een gezagsvacuüm ontstond. Door het uitroepen van de Republiek Indonesia door Soekarno op 17 augustus 1945 werd de situatie nog ernstiger. Van Mook stond dan ook bij zijn terugkeer te Batavia op 4 oktober voor zeer grote moeilijkheden. Hij zag al spoedig in dat onderhandelen met de Republiek onvermijdelijk zou zijn gezien de Nederlandse hulpeloosheid en de Engelse houding in het conflict. Zijn ontmoeting met Soekarno werd echter door de Nederlandse regering in het openbaar afgekeurd, maar in december was men wel zover dat er onderhandeld mocht worden met het inmiddels opgetreden kabinet Sjahrir.
Nadat Van Mook van 18 december tot 12 januari 1946 in Nederland was geweest voor overleg, werd op 10 februari het standpunt van de Nederlandse regering bekendgemaakt dat een uitwerking inhield van de radiorede van 6 december 1942 met toevoeging van de federalisatiegedachte waarvoor hij de Nederlandse regering tijdens zijn verblijf in Nederland had weten te winnen. Oorspronkelijk wees de Republiek de Nederlandse voorstellen van de hand, maar op 13 maart begonnen toch de formele besprekingen onder voorzitterschap van de Engelse diplomaat sir Archibald Clark Kerr. Als gevolg hiervan werden de onderhandelingen van 14 tot 24 april voortgezet op de Hoge Veluwe-conferentie, echter zonder resultaat. Na deze mislukking heeft de Republiek de gedachte aan behoud van een rijksverband voorgoed verworpen en alleen nog over een bondgenootschap willen praten.
Eind mei kwam Van Mook te Singapore met de Engelsen overeen dat het gezag over Borneo en de Grote Oost op 15 juli aan de Nederlands-Indische regering zou worden overgedragen. Onmiddellijk daarna werd op zijn initiatief te Malino bij Makassar een conferentie gehouden van vertegenwoordigers uit deze gebieden om de toekomstige staatkundige structuur daarvan te bespreken (16-22 juli 1946). De Nederlandse voorstellen van 10 februari werden op deze conferentie in grote lijnen aanvaard, terwijl tevens besloten werd een tweede conferentie te beleggen van vertegenwoordigers van alle bevolkingsgroepen om te komen tot de vorming van een federale deelstaat. Deze conferentie is in december 1946 te Den Pasar op Bali gehouden en had tot gevolg dat op 24 december de staat Oost-Indonesië tot stand kwam.
Inmiddels had van 1-12 oktober een bijeenkomst te Pangkal Pinang op Banka plaats gevonden met vertegenwoordigers van de Indo-Europese, Chinese en Arabische minderheden over hun positie binnen de nieuwe staatkundige structuur.
In juli beginnen de Engelsen pogingen in het werk te stellen om de vastgelopen onderhandelingen met de Republiek weer op gang te brengen. In Nederland had het nieuwe kabinet Beel, waarin Jonkman als minister van Koloniën optrad, besloten tot de instelling van een Commissie-Generaal om het conflict in Indonesië op te lossen. Als Lt.G.G. was Van Mook ambtshalve lid van deze Commissie die half september in Indonesië aankwam. Tot voorzitter was prof. Dr. W. Schermerhorn benoemd, terwijl naast Van Mook M.J.M. van Poll en F. de Boer als leden waren aangewezen. De besprekingen met de Republikeinse delegatie begonnen op 7 oktober te Batavia. Op 15 november werd te Linggadjati de ontwerp-overeenkomst geparafeerd, die een maand later door de Tweede Kamer werd "aangekleed" vóór hij werd aanvaard. Na nieuwe besprekingen met de Republiek over het aangeklede akkoord vond de ondertekening plaats op 25 maart 1947, maar de uitvoering ervan liet te wensen over, daar beide partijen hun eigen interpretatie aan de overeenkomst hadden en daaraan vasthielden. Er trad dan ook stagnatie op bij de onderhandelingen.
Ondertussen eiste de financiële positie van Nederland een spoedige oplossing van het conflict. Tijdens het bezoek van de ministers Beel en Jonkman aan Batavia in mei 1947 kwam daarom de mogelijkheid van militair ingrijpen ter sprake en toen de onderhandelingen ook verder geen resultaat opleverden, werd in juli inderdaad besloten hiertoe over te gaan. Deze eerste politionele actie werd van 21 juli tot 4 augustus uitgevoerd. Voor Van Mook vormde de actie geen inbreuk op het beleid. Hij baseerde het recht tot dit optreden op het beleidsbeginsel van Nederlandse verantwoordelijkheid voor herstel en opbouw. ( Zie de nota van Van Mook voor Drees 7 oktober 1948 p. 4, inventarisnummer 186. ) Wel waren hij en de andere leden van de C.G. van mening dat het voor het doorbreken van de impasse noodzakelijk was om ook Djokja te bezetten. De Nederlandse regering wilde hier echter vanwege het door haar ingenomen standpunt in de Tweede Kamer (de actie zou "beperkt" zijn) en onder druk van de Verenigde Naties niet toe overgaan. Het effect van de actie was voor de Nederlandse positie bepaald ongunstig: de bereidheid van de Republiek tot samenwerking verminderde sterk en door de instelling van de Commissie van Goede Diensten moest voortaan voortdurend rekening gehouden worden met de bemoeienis van de Verenigde Naties. Bovendien was de positie van de Republiek internationaal veel sterker geworden.
Van Mook die met minister Neher en de legerleiding van mening was dat voltooiing van de militaire actie onvermijdelijk zou zijn om uit het slop te geraken, reisde tussen 31 augustus en 23 september naar Nederland en de Verenigde Staten voor overleg. Ruim een maand later (27 oktober) arriveerde de Commissie van Goede Diensten en begonnen de nieuwe onderhandelingen die resulteerden in de Renville-overeenkomst (17 januari 1948). Hiermee was wel een wapenstilstand bereikt, maar geen oplossing voor de fundamentele geschilpunten. De onderhandelingen bleven dan ook slepen.
De vorming van deelstaten was inmiddels onverminderd voortgegaan en de Nederlandse regering achtte het tijdstip gekomen de federale interimregering in te stellen, dan maar zonder de Republiek, om althans op dit gebied de ontwikkeling niet te verstoren. Zo installeerde Van Mook op 13 januari 1948 de Voorlopige Federale Raad en op 9 maart de Voorlopige Federale Regering (een omvorming van de Raad van Departementshoofden). Ter vervanging van de Commissie-Generaal, die op 15 november 1947 eervol was ontslagen, werden verder Neher en Van Vredenburch als gedelegeerden van het Opperbestuur aan Van Mook ter zijde gesteld (1 maart 1948). De VFR verlangde begrijpelijkerwijs betrokken te worden bij het gesprek met de Republiek. Om de problemen waarover onderhandeld werd te bespreken, werd op 27 mei een federale conferentie te Bandung geopend. Hieruit kwam op 8 juli de Bijeenkomst Federaal Overleg voort, die uit de leiders van de deelstaten bestond. De BFO bleek al spoedig van mening te verschillen met de VFR (en Van Mook) over de structuur van de interimregering. ( H.J. van Mook, Indonesië, Nederland en de Wereld. Amsterdam-Batavia 1949. p. 219 e.v. ) In Nederland trad juist op dit moment het kabinet Drees op, waarin Sassen de portefeuille van Overzeese Gebiedsdelen kreeg. Vóór de kabinetsvorming was de vervanging van Van Mook al besproken, maar omdat Drees er althans voor het moment tegen was, werd besloten de zaak nog even aan te houden. Minister Sassen schreef echter toch zonder medeweten van de ministerraad op 12 augustus aan Van Mook een briefje ( Zie inventarisnummer 268. ) waarin hij hem zijn ontslag aankondigde. Toen Van Mook en enige leden van de VFR op 10 september naar Nederland kwamen voor overleg over het wetsontwerp Bestuursregeling In donesië in Overgangstijd dat volgens hen te veel meeging met de voorstellen van de BFO (die ook naar Nederland kwam), vond het gesprek dan ook niet bepaald in een goede sfeer plaats. Van Mook vond dat hij buiten het overleg gehouden werd. Bovendien werd geen rekening gehouden met zijn bezwaren tegen het wetsontwerp dat ongewijzigd werd gehandhaafd. Hij meende dan ook dat dit beleid waar hij niet achter stond, niet verder te kunnen uitvoeren en diende op 12 oktober zijn ontslagaanvrage in vanuit Batavia waarheen hij op 21 september overhaast was vertrokken in verband met de communistische opstand in Indonesië. Deze stap bleek geheel in overeenstemming te zijn met de plannen van het kabinet, zodat Van Mook op 3 november het gezag kon overdragen aan Beel en de dag daarop uit Indonesië vertrok. Voor zijn aftreden als Lt.G.G. was hem gevraagd een andere hoge functie in Nederlandse Staatsdienst te willen aanvaarden, maar hij voelde zich door de manier waarop het kabinet de zaak van zijn ontslag behandeld had, zo gekwetst dat hij dit aanbod van de hand wees. Kort na zijn aankomst in Nederland publiceerde hij in de vorm van de monografie "Indonesië, Nederland en de Wereld" ( Amsterdam-Batavia februari 1949. ) zijn visie op het verloop van de Indonesische kwestie. In 1949 accepteerde hij een tijdelijke benoeming tot hoogleraar in de politieke wetenschappen aan de universiteit van Berkeley, Californië. Twee jaar later werd hij als hoofd van de Public Administration Division adviseur van de Verenigde Naties voor bestuurlijke problemen der ontwikkelingslanden. In datzelfde jaar (1951) verscheen van zijn hand het boek "The stakes of democracy in Southeast Asia" ( Londen 1951 ) . Na zijn pensionering vestigde hij zich in Frankrijk waar hij op 10 mei 1965 te l'Isle sur Sorgue, bijna 71 jaar oud, overleed.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De papieren van dr. H.J. van Mook zijn in mei 1966 door zijn erfgenamen afgestaan aan het Algemeen Rijksarchief na bemiddeling van mr. P.A. Ursone. ( Zie brief B 187 - 1966 ) In augustus 1972 werd een aanvulling op de collectie ont angen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden. ( Zie brief D 9.75 - 1972. )
in 22019 werd een aanvulling geschonken door dhr. W. van der Star
De verwerving van het archief
Het archief is door schenking verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
De papieren bevonden zich bij de overdracht in 29 dozen genummerd 1 t/m 25 en I t/m IV plus een aantal brochures, met totale omvang van ongeveer 4 m. Elke doos bevatte de stukken uit een periode van één tot een paar maanden, ingedeeld volgens de volgende rubrieken:
  1. Staatkundige hervormingen, onderhandelingen, Commissie-Generaal enz.
  2. Officiële correspondentie, nota's en overzichten.
  3. Telegramwisseling met de Regering.
  4. Particuliere correspondentie.
  5. Speeches.
  6. Verhouding tot het buitenland; Brits opperbevel, C.G.D.
  7. Militaire Zaken.
  8. Diversen.
Deze indeling werd niet gehandhaafd. Wel werd de leidende gedachte die aan die indeling ten grondslag lag, overgenomen bij de herordening. Gekozen werd voor een chronologische opzet volgens de funkties die Van Mook achtereenvolgens bekleed heeft, terwijl binnen deze afdelingen rubrieken werden geschapen die een nauwkeuriger onderscheiding van de stukken mogelijk maakten dan bij de oude ordening het geval was. Enkele stukken met biografische gegevens werden in een aparte hoofdafdeling Algemeen ondergebracht, omdat zij uiteraard betrekking hebben op alle drie andere afdelingen. Gezien het karakter van de stukken leek het zinvol de scheiding tussen de afdelingen II A Minister van Koloniën en Lt. G.G. 1942-1945 en II B Lt. G.G. 1945-1948 niet te leggen bij Van Mooks aftreden als minister van Koloniën op 23 februari 1945, maar bijna acht maanden later bij zijn terugkeer naar Nederlands-Indië op 4 oktober. Immers voor deze terugkeer stond alles in het teken van de voorbereiding daarvan, terwijl na oktober gepoogd moest worden vroeger gemaakte plannen ook inderdaad uit te voeren.
Het onderscheid tusssen officiële en particuliere briefwisseling bleek niet te handhaven, daar het merendeel van de brieven wel persoonlijk gesteld is, maar handelt over politieke kwesties. Ook vertonen de brieven gewisseld met verschillende nauw bij de Indonesische kwestie betrokken personen in dezelfde periode een grote onderlinge samenhang. Om deze reden werd gekozen voor een chronologische ordening van de hele correspondentie, verdeeld over drie chronologische afdelingen. Voor de onderzoeker die alle brieven gewisseld met één persoon wil raadplegen, werd een alfabetische lijst van correspondenten met opgave van data en inventarisnummers opgenomen. In deze lijst werden ook de brieven verwerkt die bij stukken over een bepaald onderwerp werden gevoegd, omdat zij uitsluitend dit onderwerp betroffen. Ook de telegrammen werden chronologisch gelegd. Hier leek echter een alfabetische lijst van afzenders c.q. ontvangers overbodig.
Het complexe karakter van het onderwerp waaop de collectie betrekking heeft, nl. de Indonesische kwestie, brengt mee dat de rubrieken een grote onderlinge samenhang vertonen. Vaak bleek dan ook van stukken die duidelijk in een bepaalde rubriek thuishoorden, toch een verband aanwijsbaar met stukken in andere rubrieken. Om dit verband tot uitdrukking te brengen, werd een ruim gebruik gemaakt van verwijzingen.
De papieren van dr. H.J. van Mook werden in 1973-1974 in het kader van de opleiding tot hoger wetenschappelijk archiefambtenaar geïnventariseerd door mejuffrouw drs. M. Dutilh.
De aanvulling 2019 op het eerder (in 1966) overgedragen gedeelte van de papieren-Van Mook kan worden omschreven als het meer persoonlijke deel van zijn archief. Op veel stukken heeft Van Mook genoteerd 'pers(oonlijk) archief', al zijn er in beide deel-archieven zowel stukken van persoonlijke aard als bescheiden betreffende zijn openbaar optreden. Stukken betreffende de door Van Mook vervulde functies na 1948 ontbreken geheel in het archiefdeel-1966, maar maken een substantieel deel uit van het supplement. Deze aanvulling is verdeeld over een vijftal rubrieken. In de rubriek Loopbaan en functies zijn onder meer aanstellingsbesluiten uit zijn Indische loopbaan opgenomen en de stukken betreffende zijn functies in de Verenigde Staten. In rubriek twee volgen de stukken over zijn publicaties, de door hem gehouden lezingen en door hem bijgewoonde conferenties. De rubriek briefwisseling bevat alle ingekomen en uitgaande brieven, behalve de brieven afkomstig van familieleden of die verband houden met zijn functies of publicaties. Deze rubriek is alfabetisch geordend op correspondent
Ordening van het archief
De stukken volgen de chronologische opvolging van functies die Van Mook tijdens zijn werkzame leven vervulde.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Van dit archief zijn uitsluitend microfilms voor de bezoekers beschikbaar.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 176 H.J. van Mook, nummer toegang 2.21.123, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Mook, van, 2.21.123, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar
Overzicht van geraadpleegde bronnen Damsté, O. / Jilderda, B. Nederland-Indonesië in de twintigste eeuw. Groningen-Batavia 1948. Fischer, L., The Story of Indonesia. New York 1959. Keesings Historisch Archief nr. 907, 31 oktober-6 november 1948, p. 7810-7811. Koch, D.M.G., 'H.J. van Mook'. In: De Nieuwe Stem XIII (1958) p. 295-299. Locher-Scholten, E.B., 'De Stuw, tijdstekening en teken des tijds'. In: Tijdschrift voor Geschiedenis 84ste jaargang (1971) p. 36-65. Mook, H.J. van, Nederlandsch-Indië en Japan. Hun betrekkingen in 1940-1941. Londen 1945. Mook, H.J. van, Indonesië, Nederland en de Wereld. Amsterdam-Batavia 1949. Smit, C., De Indonesische Questie. De wordingsgeschiedenis der souvereiniteitsoverdracht. Leiden 1952. Smit, C., De liquidatie van een imperium. Nederland en Indonesië 1945-1962. Amsterdam 1962. Smit, C., ed., Het dagboek van Schermerhorn. Geheim verslag van prof. Dr. ir. W. Schermerhorn als voorzitter der Commissie-Generaal voor Nederlands-Indië. 20 september 1946-7 oktober 1947. 2 dln. Groningen 1970.

Bijlagen

Inventories