Back to search results

2.18.33 Inventaris van het archief van het Hoofdkantoor van de Rotterdamsche Bank NV en van hierbij gedeponeerde archieven, (1755) 1863-1964 (1985)

Enter a search query
PreviousNext

Archief

Titel

2.18.33
Inventaris van het archief van het Hoofdkantoor van de Rotterdamsche Bank NV en van hierbij gedeponeerde archieven, (1755) 1863-1964 (1985)

Auteur

D.J. Wijmer

Versie

11-06-2019

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2012 (c)

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Rotterdamsche Bank
Rotterdamsche Bank

Periodisering

archiefvorming: 1863-1964
oudste stuk - jongste stuk: 1755-1985

Archiefbloknummer

I92

Omvang

; 2840 inventarisnummer(s) 95,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Rotterdamsche Bankvereeniging NV, 1911-1947 Rotterdamsche Bank NV, 1947-1964

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat series notulen van vergaderingen van aandeelhouders, van commissarissen en van de driectie, jaarstukken en dossiers. Deze documenten betreffen de organisatie van de bank, overname van andere banken, deelneming in en kredietverlening aan bedrijven, effectenbedrijf, vermogensbeheer, betalingsverkeer en lidmaatschappen van verenigingen. Ook zijn archieffragmenten bijkantoren, dochterbedrijven en van overgenomen bankbedrijven aanwezig.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Geschiedenis van de Rotterdamsche Bank in vogelvlucht
De Rotterdamsche Bank NV werd opgericht in Rotterdam op 16 mei 1863 door een groep zakenlieden en bankiers, waaronder Marten Mees, firmant van R. Mees & Zoonen, die hiermee onbedoeld een toekomstige, geduchte concurrent voor zijn Rotterdamse kassiersbedrijf creëerde. De werkzaamheden startten op 1 oktober 1863. Het idee van de oprichters was om, onder meer naar Engels voorbeeld van de Colonial Bank, een kredietinstelling in het leven te roepen die zou voorzien in de groeiende kapitaalbehoefte van bedrijven in Nederlands-Indië. In januari 1864 werd de Commanditaire Vereeniging (kredietvereniging) opgericht als dochter van de Rotterdamsche Bank. Door een te ambitieuze opzet leed de bank forse verliezen in Indië. Daarnaast leverde de zogenaamde Pincoffs-affaire (1879) de Rotterdamsche Bank een schadepost op van circa ƒ 875.000,-. Wijs geworden beperkte de bank daarna haar activiteiten tot Nederland.
Met de komst van directeur Willem Westerman in 1904 begon een periode van uitbreiding. Op 19 april 1911 fuseerden de Rotterdamsche Bank en de NV Deposito- en Administratie-Bank in Rotterdam tot de Rotterdamsche Bankvereeniging (Robaver). De werkzaamheden van de bank startten op 1 juli 1911. Beide banken vulden elkaar goed aan; de Rotterdamsche Bank was vooral een handelsbank, de Deposito- en Administratie Bank een effectenbank en beide zochten bovendien toegang tot de Amsterdamse Effectenbeurs. De Rotterdamsche Bankvereeniging wist dit doel nog in datzelfde jaar te bereiken door de oude Amsterdamse firma Determeijer Weslingh & Zoon over te nemen. Dit wekte indertijd nogal wat beroering in financiële kringen, gezien de rivaliteit tussen hoofdstad en Maasstad. Twee jaar later werd Labouchere, Oyens & Co's Bank in Amsterdam, een voortzetting van de firma Ketwich & Voombergh, overgenomen, in december 1915 de Nationale Bank te `s-Gravenhage (gelieerd aan de Deposito- en Administratie Bank), gevolgd door vele lokale banken. De Rotterdamsche Bankvereeniging groeide in enkele jaren méér dan in de eerste vijftig jaar van haar bestaan en werd een van Nederlands grootste banken. Deze stappen van de bank gelden als het begin van de concentratie en concernvorming van de algemene banken in Nederland. De schaalvergroting bij de banken hield gelijke tred met die in het bedrijfsleven en ging veelal ten koste van de kleinere banken.
De nieuwe filialen van de bank werden vanaf 1916 grotendeels verworven door het overnemen van kleine bankiersfirma's. Deze bedrijven werden aanvankelijk niet opgenomen in de eigen organisatie, maar ondergebracht in de dochterondernemingen de Nationale Bankvereeniging (Nato) in Utrecht of de Zuid-Nederlandsche Handelsbank (Zuidbank) in Tilburg. De Zuidbank ging per 1 december 1920 op in de Nato. Op 1 januari 1929 werd vervolgens het gehele bedrijf van de Nato ondergebracht in de Rotterdamsche Bankvereeniging. In dezelfde periode was de Rotterdamsche Bankvereeniging actief betrokken bij de oprichting van overzeebanken, waaronder de Hollandsche Bank voor Zuid-Amerika, de Hollandsche Bank voor de Middellandsche Zee, de Bank voor Indië, de Hollandsche Bank voor West-Indië en de Russisch-Hollandsche Bank.
Een overmatig optimisme, gebaseerd op de hausse na de Eerste Wereldoorlog die echter omsloeg in een baisse door de economische crisis in Duitsland, leidde in de jaren 1922-1925 tot een algemene bankcrisis. De Rotterdamsche Bankvereeniging was een van de meest opvallende slachtoffers. In de voorafgaande expansieperiode bleek de Rotterdamsche Bankvereeniging te veel krediet te hebben verleend, zonder voldoende reserves aan te leggen. Minister van Financiën Colijn gaf in 1924 persoonlijk opdracht aan De Nederlandsche Bank om de Rotterdamsche Bankvereeniging te hulp te schieten, waarna alle deelnemingen in banken met buitenlandse vestigingen werden afgestoten. Rond 1927 was de crisis bezworen en ging de bank verder, echter zonder president Westerman.
Op 21 juli 1939 besloten de Amsterdamsche Bank en de Rotterdamsche Bankvereeniging tot een vergaande samenwerking; door de oorlogsomstandigheden werden deze fusieplannen op 7 oktober 1939 afgeblazen.
In oktober 1947 werd de oude naam 'Rotterdamsche Bank' weer ingevoerd.
Op 28 oktober 1960 werd aangekondigd dat de Nationale Handelsbank zou werden overgenomen. Per 1 mei 1961 trad het personeel van deze bank in dienst van de Rotterdamsche Bank. De volledige integratie had in de daarop volgende jaren plaats. Door deze overname kreeg de Rotterdamsche Bank de beschikking over vestigingen in het Verre Oosten, alsmede een dochterbedrijf in Canada, The Mercantile Bank of Canada. Deze vestigingen werden echter allemaal vóór 1965 verkocht.
In 1964 werden de oude contacten tussen Rotterdamsche Bank en Amsterdamsche Bank met succes weer opgepakt. Op 11 juni 1964 kondigden beide banken aan te gaan fuseren tot de Amsterdam-Rotterdam Bank NV. Voor de Rotterdamsche Bank was dit een logische ontwikkeling in het kader van het door haar zelf in gang gezette proces van bankconcentratie. De Rotterdamsche Bank, als bank, werd per 31 december 1968 door De Nederlandsche Bank als handelsbank doorgehaald in afdeling I van het register van kredietinstellingen. De Rotterdamsche Bank, als vennootschap, bestaat tot op de huidige dag, maar leidt een sluimerend bestaan.
Oprichting, doel en kapitaal
De jaren 1850-1870 markeerden in Nederland de overgang van een vroegkapitalistische naar een modernkapitalistische maatschappij. Een onderdeel van dit proces was de opkomst van het moderne bankwezen. Met name in de periode na 1860 werd een aantal banken opgericht dat grote en blijvende betekenis zou hebben. Tot deze groep behoort de Rotterdamsche Bank NV, opgericht in 1863. Het initiatief tot oprichting kwam van een groep Rotterdamse firma's, te weten de kassiersfirma's R. Mees & Zoonen, Jan Havelaar & Zonen, de Gebr. Chabot en Schaay en Madrij, alsmede de koopman en reder H. Müller Szn. en de handelsfirma J.W. Bunge. Zij belegden op 16 mei 1863 een vergadering met als doel de oprichting van een 'handelsbank'. De koninklijke goedkeuring van de statuten volgde op 28 juni. De vennootschap werd aangegaan voor vijftig jaar. De bank begon, onder de naam Rotterdamsche Bank NV, haar werkzaamheden op 1 oktober van dat jaar.
De doelstellingen van de nieuwe vennootschap waren ambitieus. Naar het voorbeeld van een aantal buitenlandse bankinstellingen wilde men gaan fungeren als bank voor de koloniale handel en nijverheid, ofwel als bemiddelaar tussen het kapitaaloverschot in Nederland en de grote kapitaalbehoefte van de koloniale handel en de cultuur- en andere bedrijven in Nederlands-Indië. Hiervoor zou een agentschap of filiaalbank op Java in het leven (moeten) worden geroepen. Behalve de activiteiten ten aanzien van de koloniën, door de oprichters zonder meer als de primaire activiteiten beschouwd, zou de bank zich volgens de statuten verder moeten richten op het openen van geconfirmeerde kredieten, het opnemen van gelden à deposito tegen vergoeding van rente, de handel in edele metalen, bevordering van de oprichting van maatschappijen van handel, nijverheid en landbouw, het verstrekken van geldleningen aan bedrijven, overheidslichamen en andere openbare instellingen en verder alle bank- en geldoperaties in de ruimste zin des woords. Later werd dit in de statuten samengevat als het uitoefenen van het kassiers- en bankiersbedrijf en het doen van financiële operatiën in het algemeen. Tot 1911 (oprichting van de Rotterdamsche Bankvereeniging) waren het nemen van aandeel in andere ondernemingen en maatschappijen en het drijven van handel in goederen of effecten voor eigen rekening uitdrukkelijk van de werkkring uitgesloten. Tot dat jaar was verder het deelnemen in syndicaten voor de uitgifte van leningen en van aandelen aan de goedkeuring van de commissarissen gebonden. Vanaf 1911 werd ook vermogensbeheer en het optreden als trustee bij obligatieleningen tot de werkkring gerekend. In de statuten van 1947 werd het bezorgen van assurantiën toegevoegd.
Om de nieuwe instelling te financieren werden aandelen geëmitteerd. Het maatschappelijk kapitaal werd bij de oprichting vastgesteld op ƒ 15.000.000,-, gesplitst in drie series van ƒ 5.000.000,-. In eerste instantie werd de emissie beperkt tot één serie, waarvan ƒ 4.000.000,- bedoeld was voor de oprichters en ƒ 1.000.000,- werd geplaatst. Dat er bij het publiek vertrouwen bestond in de toekomst van het bedrijf blijkt uit het resultaat van de inschrijving van maar liefst ƒ 58.498.750,-, waardoor uiteindelijk slechts 1,709% van de inschrijvingen kon worden toegewezen! De tweede en derde serie aandelen werden in 1864 geëmitteerd.
Vanwege de in 1873 inzettende crisis werd in 1875 het maatschappelijk kapitaal gereduceerd door terugkoop van eigen aandelen. In 1880 volgde een nieuwe reductie door de waarde van de aandelen van ƒ 250,- terug te brengen naar ƒ 200,- en die van ƒ 125,- naar ƒ 100,-. In de twintigste eeuw werd het kapitaal stelselmatig verhoogd tot ƒ 50.000.000,- in de vijftiger jaren, met name wegens aanpassing aan de sterk groeiende omvang van de deposito's en crediteuren. Reeds in 1872 werden de aandelen Rotterdamsche Bank genoteerd op Duitse beurzen. In 1912 volgde notering op de beurs van Parijs.
Toezichthoudende organen
Aandeelhouders
De eigendom van en zeggenschap over de Rotterdamsche Bank NV berustte, zoals de rechtsfiguur van de naamloze vennootschap eigen, bij de inbrengers van het kapitaal, de aandeelhouders. Of, zoals uitgedrukt in de statuten ten aanzien van de vergadering van aandeelhouders, zij 'vertegenwoordigt het gansche ligchaam der vennootschap'.
De algemene vergadering van aandeelhouders of aanvankelijk, in termen van de statuten, de deelhebbers moest jaarlijks plaatsvinden, aanvankelijk in de drie eerste maanden van elk jaar, na de afsluiting van de balans, later in mei of uiterlijk in juni. Buitengewone vergaderingen vonden plaats zo vaak als commissarissen, directie of de vertegenwoordigers van een statutair bepaald deel van het kapitaal dit verlangden. De vergaderplaats was Rotterdam. Alle aandeelhouders waren tot het bijwonen van de vergadering gerechtigd. Stemgerechtigd waren aanvankelijk allen, die hun aandelen reeds een bepaald aantal maanden vóór uitschrijving van de vergadering bezaten, later allen die hun aandelen bij uitschrijving van de vergadering bezaten. Voor de toekenning van het aantal stemmen per aandeelhouder werd een bepaalde sleutel gehanteerd, die onder meer inhield dat niemand meer dan zes stemmen mocht uitbrengen, ook niet als gevolmachtigde van anderen. Besloten werd met meerderheid van stemmen, behalve bij wijziging van de statuten en enkele andere zaken, waarvoor afwijkende regels golden. De vergadering werd voorgezeten door de voorzitter van het college van commissarissen. Als secretaris fungeerde de directiesecretaris.
De agenda van de vergadering bevatte doorgaans de volgende punten:
  • kennisnemen van de balans, na goedkeuring hiervan door een daartoe samengestelde commissie (zie onder);
  • kennisnemen van het door de commissarissen overlegde rapport over de toestand van de vennootschap;
  • verkiezen van de commissarissen, en op voordracht van de commissarissen benoemen c.q. ontslaan van leden van de directie;
  • kiezen van de commissie tot goedkeuring van de balans;
  • besluiten over vergroting/verkleining van het maatschappelijk kapitaal of emissie van nieuwe series aandelen;
  • besluiten over statutenwijziging en ontbinding der vennootschap;
  • behandelen van en besluiten op voorstellen van commissarissen en directie alsmede van aandeelhouders (mits door een bepaald deel van het kapitaal gesteund).
College van Commissarissen en het Comité uit Commissarissen
De eerste commissarissen werden benoemd door de oprichters. Vervolgens werden zij benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders, vanaf 1920 op voordracht van twee in functie zijnde commissarissen. Hun aantal werd aanvankelijk vastgesteld op tien. Via latere statutenwijzigingen werd dit aantal nogal eens veranderd. Meestal werd dan het minimum aantal op zeven bepaald, en varieerde het maximum aantal; de statuten van 1920 bijvoorbeeld stelden dit maximum op 25. Vanaf 1872 gold de regel dat een bepaald percentage in Nederland woonachtig moest zijn. Jaarlijks trad een deel van de leden af, volgens rooster. Ze waren dan wel herkiesbaar. Alle commissarissen dienden aanvankelijk 50 aandelen op naam te bezitten; in 1869 werd dit aantal teruggebracht tot 25, en bij de vorming van de Rotterdamsche Bankvereeniging in 1911 was deze voorwaarde uit de statuten geschrapt. Op verzoek van de commissarissen konden directieleden de vergaderingen bijwonen. Blijkens de notulen was dit over het algemeen het geval.
Het college vergaderde aanvankelijk minstens eenmaal per week, in later tijd zovaak men dat nodig achtte. Vergaderd werd in Rotterdam. Vanaf 1905 werden taken en bevoegdheden in de statuten in tamelijk algemene termen omschreven: de commissarissen waren belast met het toezicht over het beheer van de vennootschap, met het geven van advies en voorlichting aan de directie, waar zij dit nodig achtten, en het bewaken van een trouwe naleving van de statuten. De oudere statuten waren wat uitvoeriger en noemden onder meer:
  • toezien op de handelingen van de directie;
  • waken voor een juiste naleving van de statuten en een goede exploitatie van de vennootschap;
  • voordragen tot benoeming van directieleden en vaststellen van hun inkomen;
  • schorsen en voordragen tot ontslag van directieleden;
  • besluiten, op voordracht van de directie, inzake vestiging van filialen en agentschappen;
  • vaststellen, op voordracht van de directie, van de balans en de hoogte van het dividend;
  • bepalen van de handelwijze in buitengewone gevallen;
  • goedkeuren van de deelneming in syndicaten en consortiums.
Via een statutenwijziging in 1869 kreeg het college de bevoegdheid om uit haar midden een commissie van drie leden te benoemen, met de naam Commissie van Toezicht. Deze naam zou overigens in de loop der tijd nogal eens veranderen, in Commissie uit Commissarissen, Comité uit Commissarissen en in 1958 in Raad van Toezicht. Namens de commissarissen hield zij toezicht op de handelingen van de directie, rapporteerde zij aan de commissarissen over de toestand van de vennootschap, adviseerde zij desgevraagd de directie en besliste zij bij geschillen binnen de directie. Feitelijk fungeerde deze commissie als een soort dagelijks bestuur van het College van Commissarissen. De commissie vergaderde ten minste eenmaal per week, in of buiten tegenwoordigheid van de directie. Om de maand trad één der leden af, volgens rooster.
Interne organisatie
Over de interne organisatiestructuur van de Rotterdamsche Bank kan wat betreft de eerste vijftig jaar, wegens het ontbreken van relevant archiefmateriaal, weinig worden gezegd. Hooguit kan worden vermoed dat zij in die periode relatief nog niet zeer ingewikkeld was. Tot 1911 was er, afgezien van de tijdelijke agentschappen in het Verre Oosten, één kantoor. De afdelingsstructuur zal in hoofdzaak de door de bank verrichte functies weerspiegeld hebben.
Na de fusie met de Deposito- en Administratie-Bank in 1911 zou de structuur snel ingewikkelder worden. In 1911 werd een kantoor in Amsterdam gevestigd, dat als een tweede hoofdkantoor zou gaan fungeren. In 1914 werd een bijbank in 's-Gravenhage geopend. En door een reeks overnames van lokale banken en bankjes zou het aantal bijkantoren explosief groeien. Art. 1 van de statuten luidde na 1911 dan ook: ' ...De vennootschap ...heeft banken te Rotterdam en te Amsterdam, een bijbank te 's-Gravenhage en kan kantoren en correspondentschappen vestigen en zitdagen houden, waar zij zulks wenschelijk acht'.
Het citaat weerspiegelt een hoofdstructuur met een verdeling in vier componenten. Ten eerste de 'moederbank' te Rotterdam, met onder haar ressorterend de Rotterdamse stadsbijkantoren, inclusief die in enkele direct aansluitende gemeenten. Ten tweede de bank te Amsterdam, in alle opzichten gelijkwaardig aan de bank te Rotterdam. Onder haar ressorteerden de Amsterdamse stadsbijkantoren. Ten derde de bijbank te 's-Gravenhage; zij werd bestuurd door een directie die, op voordracht van de commissarissen en in overleg met de [hoofd]directie, werd benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders. Onder de bijbank ressorteerden de Haagse bijkantoren, inclusief dat van Scheveningen. De vierde component vormden de bijkantoren in de provincie. Met de integratie van de Nationale Bankvereeniging in het moederberdijf in 1929 (zie onder) groeide dit aantal zo snel, dat in datzelfde jaar een speciaal bestuurslichaam in het leven werd geroepen, de Provinciale Centrale. Tot 1949 was deze ondergebracht in de kantoren van de bijbank te 's-Gravenhage, daarna verhuisde zij naar het nieuw gebouwde hoofdkantoor aan de Coolsingel. Later was 'de provincie' bovendien nog ingedeeld in districten, grotendeels samenvallend met de provinciale indeling. De directeuren van de banken te Amsterdam en Rotterdam, van de bijbank 's-Gravenhage en in later tijd ook die van de Provinciale Centrale vormden gezamenlijk de onderdirectie van de vennootschap.
Elk van de vier componenten was in redelijke mate autonoom, en had haar eigen uitvoerende afdelingen op elk terrein alsmede eigen staf- en hulpdiensten. Met name de bank te Amsterdam nam een tamelijk eigen positie in. De bank te Rotterdam en de Provinciale Centrale kenden na het gereedkomen van het nieuwe hoofdkantoor en de verhuizing van de Provinciale Centrale daarheen wat betreft een aantal diensten een vermenging. Zo werkten de accountants en de afdeling Juridische Zaken van de Provinciale Centrale ook voor de bank te Rotterdam.
Een duidelijk inzicht in de afdelingsstructuur kan alleen worden verkregen voor de periode ná 1949. Een aantal overzichten uit die tijd geeft aan dat de structuur van de banken te Rotterdam en Amsterdam in hoge mate identiek was, al weken de namen soms wat af. De Provinciale Centrale kende een afwijkende structuur. Voor een nadere beschrijving van de organisatie en taken van de afdelingen wordt verwezen naar rubriek A.1.4., inv.nr 94.
Het uitgebreide net van provinciale vestigingen dat vanaf 1911 ontstond kwam via verschillende wegen tot stand:
  1. Door stichting van zelfstandige maatschappijen met eigen rechtspersoon. Een voorbeeld hiervan was de Nationale Bankvereeniging in Utrecht (1916), waar de Rotterdamsche Bankvereeniging een aantal vroegere overnames in onderbracht.
  2. Door deelneming in bestaande instellingen en\of door onderbrenging van een agentschap bij een bestaande instelling, waarbij deze bepaalde vormen van dienstverlening namens de Rotterdamsche Bank verrichte. Vaak liep dit uit op overname van de betrokken instelling.
  3. Door overname van bestaande banken, bijvoorbeeld de Amsterdamse Bankiersvereniging Labouchere, Oyens & Co's Bank (1913) en de Nationale Bank te 's-Gravenhage (1915).
  4. Door fusie. De fusie met de Deposito- en Administratie Bank (1911) bracht belangen in diverse kleine bankinstellingen mee.
  5. Door directe oprichting van eigen vestigingen. Een vroeg voorbeeld is de vestiging van de bijbank te 's-Gravenhage (1914) en een depositokas aan het Bezuidenhout in dezelfde plaats (1915).
De bevoegdheden van de bijkantoren waren beperkt. Naast de voorschriften die een uniforme dienstverlening moesten bevorderen en dus de vrijheid inperkten (zie het aantal circulaires) was voor 'grote handelingen' toestemming van hogerhand vereist; dit gold met name de verlening van krediet. Beslissende stappen in de vorming van het landelijk kantorennet waren de fusie met de Deposito- en Administratie-Bank en met name de oprichting en latere volledige integratie van de Nationale Bankvereeniging met haar provinciale filialen. Daarna zou het aantal vestigingen blijven groeien, tot 118 in 1940, 194 in 1945, 300 in 1959 en 340 in 1962. De Rotterdamsche Bank was daarmee wat betreft haar kantorennet de grootste bank in Nederland.
Naast de hoofdkantoren te Rotterdam en Amsterdam, de Provinciale Centrale, de bijkantoren en de zitdagen kunnen ook de door de bank met een specifiek doel opgerichte en geheel door haar gecontroleerde maatschappijen als onderdeel van het bedrijf worden beschouwd. Van enkele hiervan zijn bescheiden in de inventaris opgenomen. Deze maatschappijen werden meestal opgericht ter uitvoering van een specifieke functie. De redenen om deze functies in aparte maatschappijen onder te brengen konden uiteenlopen. Het kon zijn dat men het maatschappelijk kapitaal gescheiden wilde houden. Of het ging om activiteiten waaraan men de naam van de bank niet (meteen) wilde verbinden, bijvoorbeeld het uitproberen van nieuwe vormen van dienstverlening.
Aparte vermelding verdienen nog de oprichting van een Vrouwenbank te Amsterdam in 1929 en de opening in 1939 van een vestiging in Brussel, de Comptoir Belgo-Hollandais SA/Belgisch-Hollandsch Effectenkantoor NV. De Vrouwenbank, gevestigd aan het Rokin, was speciaal gericht op het groeiende aantal vrouwelijke cliënten. In 1971 werd ze als overbodig opgeheven. De NV Belgisch-Hollandsch Effectenkantoor werd in 1947 geliquideerd.
Bedrijfsmiddelen
Personeel
Directie en procuratiehouders
De directie van de Rotterdamsche Bank bestond bij aanvang statutair uit een president-directeur, twee directeuren en een secretaris. De omvang van de directie zou in de loop der jaren gestaag toenemen. De statuten van 1947 bepaalden haar op minimaal vier en maximaal negen. Ook ten aanzien van de directie gold de eis, dat een bepaald percentage Nederlander moest zijn. De directie werd, op voordracht van de commissarissen, benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders. De leden van de directie waren tot 1911 verplicht Rotterdam als vaste woonplaats te hebben. Tevens moesten zij tot dat jaar eigenaar zijn van minstens vijftig aandelen op naam. De directie voerde het dagelijks beleid en beheer over de vennootschap en vertegenwoordigde de vennootschap in en buiten rechte. Zij had daartoe al díe bevoegdheden, die niet uitdrukkelijk aan de aandeelhouders of de commissarissen waren toegewezen. De statuten van vóór 1911 geven hierbij nog een ietwat uitvoeriger omschrijving:
  • de ordening van de administratie;
  • benoeming van alle beambten en vaststelling van hun instructies;
  • de leiding over alle operaties;
  • het (doen) opmaken van de jaarlijkse balans en het voorleggen daarvan aan de commissarissen, begeleid door een verslag over de toestand van de vennootschap;
  • eventuele liquidatie van de vennootschap, onder toezicht van de commissarissen. Na 1911 resideerde een deel van de directie in Rotterdam, en een deel in Amsterdam.
In het jaarverslag van 1913 is voor het eerst sprake van onderdirecteuren. Deze groep was samengesteld uit de directies van de afzonderlijke onderdelen van de vennootschap, in volgorde van ontstaan de bank Rotterdam (1863), de bank Amsterdam (1911), de bijbank 's-Gravenhage (1915) en de Provinciale Centrale (1929).
Al vanaf 1872 had de directie de bevoegdheid aan een of meer beambten procuratie te verlenen om voor de vennootschap te tekenen. In 1920 is sprake van de mogelijkheid tot aanwijzing, onder goedkeuring van commissarissen, van algemene en bijzondere procuratiehouders, en de aanstelling van bijzondere procuratiehouders tot directeur van een bijkantoor of depositokas.
Overig personeel en personeelsorganen
De personeelssterkte groeide in de eerste vijftig jaar van het bestaan van de bank slechts in geringe mate, zeker in vergelijking met de periode daarna. In 1865 bedroeg het aantal werknemers 23, in 1899 waren er 67. In 1911 bedroeg het aantal werknemers nog slechts 35. Daarna was de groei explosief: van 250 in 1914 en 490 in 1917 tot rond 700 in 1919. Eind 1963 tenslotte bood de bank werk aan circa 4800 mensen.
Op 23 juli 1866 werd door en voor de ambtenaren van de bank een pensioenfonds in het leven geroepen. Na de fusie in 1911 werd dit fonds op 24 mei van dat jaar omgezet in de Stichting Pensioen- en ondersteuningsfonds der ambtenaren en bedienden van de Rotterdamsche Bankvereeniging. Het fonds had mede tot taak de oprichting en instandhouding van het in 1915 geopende Huize Erica te Nunspeet, een herstellings- en vakantieoord voor de ambtenaren en bedienden. Op 22 april 1927 vond opnieuw een aanpassing plaats via de oprichting van de Stichting Pensioenfonds van 1926. Vanwege een noodzakelijke aanpassing aan de bepalingen van de Pensioen- en Spaarfondsenwet vond in 1954 een tweedeling plaats. De werknemers die reeds vóór 1 juli 1952 in dienst waren vielen voortaan onder de Stichting Pensioenfonds I. Zij die op of ná die datum in vaste dienst traden vielen onder de Stichting Pensioenfonds II. Op 26 juni 1956 vond de oprichting plaats van de Stichting Pensioenfonds III, bedoeld voor werknemers ònder de rang van (onder)directeur, maar met een jaarsalaris bóven ƒ 8500,-.
Op 5 juni 1915 werd de Vereeniging Robaver opgericht. De koninklijke goedkeuring volgde op 17 oktober 1917. De statutair in Amsterdam gevestigde vereniging had tot doel '..den kameraadschappelijken omgang van het personeel der Rotterdamsche Bankvereeniging te bevorderen'. Dit wilde zij bereiken door gedurende de wintermaanden eens per maand clubavonden te organiseren voor het houden van lezingen en voordrachten, het spelen van schaak- en kaartspelen etc. Daarnaast bood zij gelegenheid tot het beoefenen van sport, muziek en toneel. De vereniging had een bestuur van ten minste zeven leden, die haar in en buiten rechte konden vertegenwoordigen.
In 1955 vond de installatie plaats van een ondernemingsraad.
Gebouwen
Bij de start van haar werkzaamheden was de Rotterdamsche Bank gevestigd in het pand Geldersche Kade 50 te Rotterdam. In 1870 werd dit pand door de regering aangekocht wegens de voorgenomen spoorwegaanleg door de stad. De bank nam vervolgens haar intrek in het voormalige Grand Hotel des Pays Bas aan de Boompjes 77 te Rotterdam, in 1705 gebouwd als adellijke woning door Cornelis de Jonge van Ellemeet. In de meidagen van 1940 kwam het pand in de vuurlinie te liggen tijdens de gevechten om de Maasbruggen, en werd het volkomen verwoest. Het personeel werd voorlopig ondergebracht in het gehuurde kantoorpand Calandstraat 49. Pas in 1948 kon het nieuw gebouwde hoofdkantoor aan de Coolsingel 119 gedeeltelijk in gebruik worden genomen.
Ook het bijkantoor Coolsingel 109 werd in 1940 door brand zwaar beschadigd. Het bedrijf kon hier echter na een noodverbouwing gedeeltelijk worden hervat. Voor het effectenbedrijf werd aan de Boompjes een noodgebouw geplaatst.
De bank te Amsterdam werd bij de start in 1911 ondergebracht in de kantoren van Determeijer, Weslingh & Zoon aan de Keizersgracht 706. Op 24 juni 1912 werd de eerste paal geheid voor nieuwbouw aan het Rokin. Op 22 augustus van datzelfde jaar werd de eerste steen gelegd. Op 20 oktober 1913 was het kantoorpand Rokin 33-47 gereed. In 1916/17 en 1925 volgden uitbreidingen waardoor het pand uiteindelijk Rokin 23-51 zou omvatten.
Bedrijfsvoering
Overnames, deelnemingen en commissariaten
De deelnemingen in andere bedrijven vallen in twee categorieën uiteen. Enerzijds zijn er de deelnemingen vanuit pure beleggingsactiviteit of betrokkenheid bij syndicaten. Zij hebben meestal een tijdelijk karakter. Anderzijds zijn er de geconsolideerde deelnemingen, bedoeld ter uitbreiding van het werkterrein en de invloedssfeer van de bank. Zij hebben een langdurig, haast vast karakter. Dergelijke deelnemingen konden op verschillende manieren tot stand komen. De bank kon betrokken zijn bij de oprichting van de betreffende instelling. Daarnaast kon men zich eenvoudigweg inkopen. Bij deze deelnemingen betrof het in veel gevallen het verwerven van een belang in andere bancaire instellingen. Niet zelden liepen ze uit op een moeder-dochter-relatie (een belang van 50% of meer), of volledige overname van de betreffende instelling.
Deelnemingen in andere ondernemingen, en zeker de grotere deelnemingen, werden meestal gevolgd door de 'aanvaarding' van één of meer post(en) in de Raad van Commissarissen van de betreffende onderneming. Het betrof in deze gevallen dus bankgebonden vertegenwoordigende commissariaten. De aanvaarding hiervan en de toewijzing aan een specifieke bankfunctionaris was een besluit dat op directieniveau werd genomen. Vanwege de aard van deze commissariaten zijn de hieruit voortgekomen dossiers geplaatst in een subrubriek deelnemingen en commissariaten.
Bij een overname werden de bedrijfsactiviteiten van de overgenomen instelling volledig geïntegreerd in het bedrijf van de Rotterdamsche Bank, hoewel de instelling om commerciële of andere redenen nog (enige tijd) onder eigen naam kon blijven functioneren. Bij een fusie tenslotte werden de bedrijfsactiviteiten van de fuserende partners volledig geïntegreerd en ondergebracht in een geheel nieuwe maatschappij.
Het jaar 1911 luidde voor het Nederlandse bankwezen het concentratietijdperk in. De grote verscheidenheid aan regionale en lokale bancaire instellingen werd vanaf die tijd geleidelijk opgeslokt door een, op zich zelf ook slinkend, aantal grote concerns. Al vóór de Tweede Wereldoorlog was sprake van vijf invloedssferen van 'grootbanken', in volgorde van ouderdom de Nederlandsche Handel-Maatschappij, De Twentsche Bank, de Rotterdamsche Bank, de Amsterdamsche Bank en de Incasso-Bank. De overname van de Incasso-Bank door de Amsterdamsche Bank in 1948 en de fusies van De Twentsche Bank met de Nederlandsche Handel-Maatschappij tot de Algemene Bank Nederland (ABN) in 1964, en van de Amsterdamsche Bank en de Rotterdamsche Bank tot de Amsterdam-Rotterdam Bank (Amro Bank) in datzelfde jaar waren verdere stappen in het verdichtingsproces. Met de fusie tussen de Algemene Bank Nederland en de Amsterdam-Rotterdam Bank in 1991 vond de concentratie een (voorlopig) hoogtepunt.
De Rotterdamsche Bank kan zonder bezwaar als initiator en gangmaker van de concentratiebeweging worden beschouwd. Vanaf 1911 kent haar geschiedenis een lange lijst van deelnemingen, overnames en fusies. Zij kunnen in dit bestek onmogelijk allemaal worden opgesomd, laat staan besproken. Hieronder volgen enkel wat opmerkingen over de voornaamste activiteiten op dit terrein. Voor het overige wordt verwezen naar overzicht IV.
Op 1 april 1911 zette de Rotterdamsche Bank de stap tot fusie met de Deposito- en Administratie-Bank te Rotterdam. Beide banken gingen op in de nieuw opgerichte NV Rotterdamsche Bankvereeniging (Robaver). De beide fusiepartners vulden elkaar aan: de Rotterdamsche Bank was vooral handelsbank, de Deposito- en Administratie-Bank vooral effectenbank. Nog datzelfde jaar 1911 nam de Rotterdamsche Bankvereeniging een belang in de firma Determeijer, Weslingh & Zoon te Amsterdam. In hun pand aan de Keizersgracht 706 werd (tijdelijk) de bank te Amsterdam ondergebracht. Toegang tot de Amsterdamse beurs speelde bij deze operatie een belangrijke rol.
Een zeer belangrijke stap, feitelijk de beslissende stap de provincie in, was de oprichting in 1916 van de Nationale Bankvereeniging, met Utrecht als zetel. De Rotterdamsche Bankvereeniging had hierin een meerderheidsaandeel van 75%. De nieuwe maatschappij had tot doel de uitoefening van het provinciale bankiers- en kassiersbedrijf. Een aantal eerdere overnames werd erin ondergebracht, met name de Bank van Huydecoper & Van Dielen te Utrecht, A. Bloembergen & Zonen's Bank te Leeuwarden, de Dordtsche Bank te Dordrecht en de Nationale Bank te 's-Gravenhage. In 1917 had de vereniging vestigingen in 59 plaatsen. In 1917 stelde de Rotterdamsche Bankvereeniging zich garant voor alle verbintenissen van de Zuid-Nederlandsche Handelsbank NV te Tilburg, met vestigingen in meerdere steden in het zuiden. Eind 1920 werd deze bank overgenomen door de Nationale Bankvereeniging. Per 1 januari 1929 werd het bedrijf van de Nationale Bankvereeniging volledig geïncorporeerd in de Rotterdamsche Banvereeniging. Van dat moment dateert dan ook de Provinciale Centrale binnen de bank.
Grote plannen in 1939 om te komen tot verregaande samenwerking met de Amsterdamsche Bank konden vanwege de dreigende omstandigheden geen doorgang vinden.
Een overname die wel doorging was die van de Nationale Handelsbank NV, tot 1950 Nederlandsch-Indische Handelsbank NV, op 28 oktober 1960. Het leverde de Rotterdamsche Bank onder meer een groot aantal belangen in het buitenland op, die echter binnen relatief korte tijd van de hand werden gedaan.
In 1964 tenslotte volgde alsnog de fusie met de Amsterdamsche Bank. De Rotterdamsche Bank hield hiermee op te bestaan. De bedrijfsactiviteiten werden ondergebracht in de nieuw opgerichte maatschappij de Amsterdam-Rotterdam Bank (Amro Bank) NV.
Dienstenpakket
De Rotterdamsche Bank was vanaf haar oprichting opgezet als handelsbank, hoewel de oprichters primair de dienstverlening aan de koloniale handel voor ogen hadden. Dat de bank, nog versterkt door de in 1864 opgerichte en aan de bank verbonden commanditaire vereniging, zich al zeer spoedig ook richtte op het nemen van gelden à deposito tegen rente (met De Twentsche Bankvereeniging behoorde de Rotterdamsche Bank hierin tot de voorlopers), kredietverlening en rekening-courant was met name de kassiers onder hen uit concurrentieoverwegingen een doorn in het oog. De activiteiten ten aanzien van de financiering van de koloniale handel en cultuurmaatschappijen verliepen echter niet voorspoedig. De bank leed in Indië grote verliezen, en over het beleid ten aanzien van de koloniën bestond intern groot verschil van mening. In 1870 kwam aan het experiment overzee een eind. Al vóór dat jaar waren de in alle optimisme opgerichte agentschappen in Batavia, Soerabaja en Singapore weer gesloten. Men richtte zich voortaan voornamelijk op Nederland. De op het buitenland gerichte activiteiten bleven beperkt tot deelneming in de oprichting van een aantal maatschappijen, als de Russisch-Hollandsche Bank NV te Moskou (1916), de Hollandsche Bank voor Zuid-Amerika NV te Amsterdam (1914) en de Hollandsche Bank voor de Middellandsche Zee NV te Amsterdam (1919). Pas met de fusie met de Nationale Handelsbank in 1960 krijgt men weer uitgebreide belangen in het buitenland (Azië, en in Canada de Mercantile Bank of Canada te Montreal). Deze werden echter allemaal na korte tijd afgestoten.
Dus, voerden in de eerste statuten de activiteiten ten aanzien van de koloniën nog de boventoon, latere statuten geven een ander beeld. De doelstellingen worden dan omschreven als het uitoefenen van het kassiers- en bankiersbedrijf en het doen van financiële operaties in het algemeen, het beheren van vermogen voor anderen, het optreden als beheerder of trustee, het deelnemen in syndicaten en consortiums en het bezorgen van assuranties.
Wat betreft de medefinanciering binnen de grenzen zag men al zeer snel de mogelijkheden van Rotterdam als transitohaven. Dit uitte zich ondermeer in deelneming aan de oprichting van de NV Nederlandsch-Amerikaanse Stoomvaart-Maatschappij Holland-Amerika Lijn te Rotterdam en de Rotterdamsche Handelsvereeniging. Daarnaast was men onder meer betrokken bij de oprichting van de Amsterdamsche Bank.
Vanaf circa 1870 ging de Rotterdamsche Bank zich, in combinatie met andere banken, bezighouden met de emissie van nieuwe fondsen. Het depositobedrijf, het in bewaring nemen van gelden van derden, bleef tot circa 1895 kleinschalig. Van een uitgebreide vaste cliëntèle kon tot dan dus niet worden gesproken. Na 1895 zou het aantal deposito's en crediteuren echter explosief groeien. Eind negentiende eeuw raakte ook de rekening-courantrekening ingeburgerd.
Aanvankelijk was het acceptbedrijf, het verlenen van wisselkrediet, het meest aangewezen terrein voor de handelsbanken. Dit bedrijf zou tot ver in de twintigste eeuw een belangrijke functie en winstbron zijn. Nog in de jaren twintig was de Rotterdamsche Bank betrokken bij de oprichting van accepthuizen, waaronder de Nederlandsche Accept-Maatschappij NV te Amsterdam en de NV Wolfinancierings Maatschappij te Amsterdam, vanaf 1924 de Wolbank. Ten gevolge van de crisis en de opkomst van de moderne communicatietechniek zou het acceptkrediet vanaf de jaren dertig nagenoeg geheel uit het zicht verdwijnen. De wissel werd vervangen door het rekening-courantkrediet ('giraal geld'). De crisis zorgde ook voor de opkomst van het documentair krediet, omdat de banken waren gedwongen, vanwege de anarchie op de valutamarkt, bij kredietverlening aan de internationale handel nieuwe garanties te eisen.
Een belangrijke activiteit was verder het vermogensbeheer. Hiertoe werd behalve de administratie over het bij de bank in bewaring gegeven vermogen ook gerekend executele van nalatenschappen en bewindvoering. Aan deze activiteit gerelateerd was de belastingadministratie voor cliënten en het geven van advies op diverse terreinen.
De jaren vijftig van de twintigste eeuw brachten de komst van een aantal nieuwe vormen van dienstverlening. Deels werden hiervoor door de bank aparte dochtermaatschappijen opgericht. Ten eerste kwam het afbetalingskrediet (huurkoop) voor duurzame gebruiksgoederen als auto's en wasmachines in zwang. Dit werd het werkterrein van de Handelmaatschappij Mundus NV, in 1961 ondergebracht in de nieuw opgerichte NV Financieringsinstituut Mundus-Eurocredit. In 1962 nam de Rotterdamsche Bank deel in de Nederlandse Financieringsmaatschappij van 1929 Welvaert NV, die zich richtte op het consumptieve afbetalingskrediet. Ook deze maatschappij werd ondergebracht in Mundus-Eurocredit.
Daarnaast richtte de bank zich op de markt van de middellange kredietverlening, via de NV Financiering-Maatschappij voor Investeringen (Fimavi). Eind 1959 opende de Rotterdamsche Bank de mogelijkheid tot het openen van spaarrekeningen tegen speciale rente. Met deze activiteiten zette een zekere mate van branchevervaging in, en ging de bank concurreren met op deze deelterreinen gespecialiseerde instellingen.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief van de Rotterdamsche Bank is in zwaar verminkte staat overgeleverd. Enerzijds is dit het gevolg van oorlogshandelingen, anderzijds van beheersproblemen en van over het algemeen geringe belangstelling in het verleden voor de cultureel-historische waarde van het archief.
Met de vernietiging van het bankgebouw aan de Boompjes in mei 1940 ging ook het merendeel van het archief van de bank uit de eerste tachtig jaar van haar bestaan verloren. De in deze inventaris beschreven stukken van vóór 1940 zijn dan ook voornamelijk afkomstig van de bank te Amsterdam en de Provinciale Centrale, van 1929 tot 1949 gevestigd in het gebouw van de bijbank te 's-Gravenhage en daarna in Rotterdam. Mogelijk is een klein deel nog gered uit de gespaard gebleven kluizen van het verder ook verwoeste bijkantoor aan de Coolsingel.
Na de Tweede Wereldoorlog nam het archief snel in volume toe. Zoals al gememoreerd, werd in het verleden aan de zorg voor het niet dynamische deel van het archief geen overdreven grote waarde toegekend. De eerste tekenen van belangstelling uit de hogere echelons voor het archief dateren uit het midden van de jaren vijftig en zijn eigenlijk symptomatisch: het aangroeiende archief creëerde een ruimteprobleem, en daarmee dus een financieel probleem.
Tijdens de vergaderingen van de directie passeerden vanaf 1955 verschillende mogelijke oplossingen de revue. In de eerste plaats dacht men aan grootscheepse vernietiging, inclusief de bestanden waarvan de wettelijke bewaartermijn van dertig jaar nog niet verstreken was. Hoewel op vernietiging van deze bestanden na een termijn van tien jaar geen sancties bestonden, werd om juridische en praktische redenen van deze oplossing afgezien. Ten tweede had de mogelijkheid van het vinden van nieuwe ruimte de aandacht. In beeld kwamen onder meer niet productieve ruimten in het Groothandelsgebouw (te vochtig) en de zolders van een pand op de Herengracht.
In 1959 werd besloten om gezamenlijk met de drie andere 'grootbanken', die met eendere problemen kampten, naar een oplossing te zoeken. Op initiatief van P. Plantenga, directeur van de Rotterdamsche Bank, toog een commissie van juristen van de vier banken aan het werk. De opdracht van de commissie spitste zich toe op de bewaartermijn, ofwel de vragen: in welke gevallen was afwijking hiervan mogelijk en waren er suggesties voor wetswijziging? De commissie produceerde in april 1961 een 'memorandum inzake archiefbewaring', waarin (uiteraard) juridische aspecten en gebruiksnut de boventoon voerden en het historisch-cultureel aspect absoluut geen rol speelde. Het memorandum bracht overigens geen directe oplossing, omdat suggesties ten aanzien van microverfilming en wetswijziging voorlopig de status van suggestie behielden. Notities uit 1962 en 1964 concludeerden dan ook dat er voorlopig geen andere oplossing was dan het archief volgens de wettelijk gestelde termijn te bewaren en desnoods extra ruimte daarvoor te huren. In 1964 werd de idee van een centraal archief geopperd, waar ook de tot dan toe lokaal bewaarde archieven van de bijkantoren zouden moeten worden ondergebracht. Een centraal archief kwam er wel, maar pas na de fusie met de Amsterdamsche Bank.
Hoewel gegevens hierover schaars zijn, hebben er vermoedelijk meerdere (hulp)depots bestaan. De directienotulen wijzen op een dergelijk depot in Schiedam. Opschriften op archiefkisten wijzen verder op een depot in Vlaardingen; onduidelijk is echter of dit vóór de fusie in 1964 al in gebruik was. Hetzelfde geldt voor een depot aan de Coolhaven te Rotterdam.
Door bovengenoemde houding en problemen is het archief, ook het deel van na de Tweede Wereldoorlog, verminkt en onevenwichtig overgeleverd. Hoewel notulenseries en jaarstukken vanaf 1911 en zeker vanaf het midden van de twintigste eeuw redelijk compleet zijn, zijn andere series als correspondenties grotendeels verdwenen. De van de functionele afdelingen bewaard gebleven bescheiden geven voornamelijk de indruk van 'vergeten weg te gooien'. Overigens vallen in dit opzicht wel aanmerkelijke verschillen tussen de afdelingen op. Deze verschillen zullen samenhangen met het al dan niet bestaan van beheersproblemen c.q. het al dan niet beschikbaar zijn van opslagruimte en de daarmee samenhangende urgentie om tot sanering van het archief over te gaan. Gezien bovenstaande zal die urgentie veelal groot zijn geweest en zal wanneer dat maar enigszins mogelijk was tot vernietiging zijn overgegaan.
De resterende archiefbestanden zijn kort na de oprichting van ABN AMRO Historisch Archief in 1991 voor bewerking en inventarisatie vanuit de diverse depots overgebracht naar het gebouw Vijzelstraat 32 in Amsterdam. De bescheiden van de bank te Amsterdam waren hier, na een omweg via het Centraal Archief te Weesp, grotendeels al aanwezig. Tijdens de inventarisatie in 1994 kwamen uit Weesp nog enige aanvullingen, met name dossiers afkomstig van diverse directeuren. Het merendeel van de bescheiden van de afdelingen Kredieten en Juridische Zaken, een deel van de directiedossiers alsmede het archief van Van Splunder & Co's Bank, werd overgebracht vanuit het depot aan de Coolhaven te Rotterdam. Een deel van deze bescheiden was vermoedelijk in een eerder stadium in Vlaardingen ondergebracht. Het archief van Van Splunder & Co's Bank NV van vóór mei 1940 is vrijwel geheel verloren gegaan. Het archief van ná die datum is, voor zover bekend, vrij compleet overgeleverd.
Het op dat moment aanwezige materiaal werd in 1994 geïnventariseerd. In de loop van de volgende jaren zijn er echter nog aanzienlijke aanvullingen bij het Historisch Archief binnengekomen en aan de bestaande inventaris toegevoegd.
De verwerving van het archief
Het archief is voor langere tijd in beheer, niet in eigendom verkregen.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Binnen de organisatie van de Rotterdamsche Bank waren op verschillende niveau's min of meer zelfstandig archiefvormende eenheden te onderscheiden: de hoofdkantoorlokaties te Rotterdam en Amsterdam en wat betreft de Provinciale Centrale tijdelijk in 's-Gravenhage, de bijbank te 's-Gravenhage, de lokale kantoren en de dochtermaatschappijen. De onderhavige inventaris betreft feitelijk het archief van het hoofdkantoor, aangevuld met gedeponeerde bescheiden afkomstig van lokale kantoren, dochterinstellingen en overgenomen maatschappijen. De aangetroffen bestanden van deze bedrijfsonderdelen zijn, behoudens die van de lokale kantoren en de op basis van onder vermelde criteria vernietigde bescheiden, alle in de inventaris beschreven. Uitzondering hierop vormt een selectie uit de personeelsdossiers, die onder beheer van ABN AMRO Historisch Archief zijn achtergebleven. Van de lokale kantoren zijn alleen de bescheiden opgenomen die vanwege omissies in het archief van het hoofdkantoor een aanvullende en exemplarische waarde ten aanzien van de bedrijfsprocessen vertegenwoordigen.
Speciale vermelding verdient de opname van het archief van Van Splunder & Co's Bank NV. Deze bank had nauwe banden met de Nationale Handelsbank en er zijn aanwijzingen dat (de) archiefbescheiden van Van Splunder aanvankelijk in het depot van deze bank hebben berust. Opname van het archief Van Splunder bij dat van de Nationale Handelsbank was dus denkbaar geweest. Het feit echter dat de Rotterdamsche Bank de relaties overnam en de onderneming (in uitgeklede vorm) aanhield, alsmede het Rotterdamse karakter van de instelling rechtvaardigen ons inziens opname als gedeponeerd archief in deze inventaris. Omdat het archief van ná mei 1940 tamelijk compleet is overgeleverd en derhalve een goede indruk geeft van de werking van een kleine bank, is er slechts spaarzaam uit vernietigd.
Niet opgenomen zijn de (fragmenten van) bedrijfsarchieven die door afhandeling door de bank van faillissement en liquidatie van de betreffende bedrijven in het depot van de bank terechtkwamen. Voor zover van belang zijn zij aan relevante archiefbewaarplaatsen aangeboden.
Een aantal categorieën bescheiden is uit het archief gelicht: dit betreft met name de foto's en waarden als effecten, bankbiljetten e.d. Deze bescheiden zijn toegevoegd aan de deelcollecties van ABN AMRO Historisch Archief, en bij deze afdeling raadpleegbaar.
Als bijlagen zijn opgenomen een literatuurlijst en lijsten van bestuurders, van vestigingen en van dochterondernemingen, overgenomen instellingen en belangrijke deelnemingen van de bank.
Als cesuur is in principe het jaar 1964 aangehouden, het jaar van de fusie met de Amsterdamsche Bank en het opgaan van beide in de Amro-Bank. Deze cesuur was vanwege de doorlopende dossiers echter lang niet in alle gevallen te handhaven. In een aantal gevallen moest daarom een, onvermijdelijk arbitraire, keuze worden gemaakt. In het geval dat een dossier nog een min of meer Rotterdamsche Bank-karakter had (i.e. qua periode nog in meerderheid Rotterdamsche Bank was), is het als Rotterdamsche Bankarchief beschouwd en in de inventaris opgenomen. In de andere gevallen zijn deze dossiers tot het Amro Bankarchief gerekend. In een aantal gevallen is een rigoureuze keuze gemaakt en zijn bestanden en bloc als Amro Bank-archief beschouwd. Dit geldt met name voor bestanden afkomstig van directeuren wier dienstverband weliswaar in de Rotterdamsche Banktijd begon, maar zich toch in hoofdzaak uitstrekte over de Amrotijd. Eenzelfde probleem deed zich voor met doorlopende overgenomen dossiers van overgenomen instellingen. Deze dossiers zijn opgenomen in het archief van de Rotterdamsche Bank, met in de beschrijving aantekening van de oorsprong ervan.
Tijdens de inventarisatie is het archief op uitgebreide schaal geschoond. Behalve de gebruikelijke categorieën als duplicaten, concepten en afschriften, bijlagen bij de rekening en (bancair niet interessant) documentatiemateriaal betrof dit onder andere enkele series kredietdossiers met bijlagen, waaruit een selectie is gemaakt van circa 5%, op basis van criteria als aard van de cliënt (grote/ kleine bedrijven, bedrijfstak, particulieren), spreiding door de tijd en 'bijzondere gevallen' (oorlogsperiode etc). De voor bewaring geselecteerde dossiers zijn in de inventaris onder de relevante rubrieken beschreven. De overige dossiers zijn voor vernietiging voorgedragen.
De omvang van het archief bedroeg na deze bewerking circa 66 m. De aanvullingen die in de loop der jaren bij ABN AMRO Historisch Archief zijn binnengekomen zijn aan het archief toegevoegd, door vanaf het bestaande hoogste inventarisnummer door te nummeren. De beschrijvingen zijn in de inventaris binnen de relevante rubrieken geplaatst. Om praktische redenen heeft een omnummering niet plaatsgevonden. De omvang van het archief in zijn huidige vorm bedraagt circa 95 m.
Ordening van het archief
Zoals vermeld kende het hoofdkantoor, in ieder geval voor wat betreft de periode waaruit de grote meerderheid van de in deze inventaris beschreven archivalia dateert, een structuur met een aantal relatief autonome onderdelen. Dit waren de hoofdkantoorlokaties te Rotterdam en Amsterdam, en tijdelijk de Provinciale Centrale te 's-Gravenhage. Met name de bank te Amsterdam nam een eigen positie in. De Provinciale Centrale werd in 1949 ondergebracht in het hoofdkantoor te Rotterdam, waardoor een aantal functies van de bank Rotterdam en de Provinciale Centrale werden samengevoegd.
Een hoofdindeling van de inventaris gebaseerd op deze onderdelen ligt dus voor de hand, en zou uit archieftechnisch oogpunt misschien ook het meest juist zijn geweest. Om een aantal redenen is echter van een dergelijke indeling afgezien. Ten eerste vanwege het feit dat de diverse bestanden verspreid over diverse depots werden aangetroffen zonder aanduiding van de herkomst. In de meeste gevallen was die herkomst via mondelinge overlevering of uit de aard van de stukken wel te achterhalen, maar voor een relatief grote groep stukken was dit onmogelijk. Een indeling op bedrijfsonderdeel zou dus òf het nodige gokwerk, òf een grote restgroep hebben opgeleverd. Een tweede reden is het fragmentarische karakter van de per onderdeel overgeleverde bestanden. Van de drie genoemde afzonderlijke onderdelen zijn in alle gevallen slechts van enkele afdelingen bestanden overgeleverd. Indeling op bedrijfsonderdeel zou drie zeer gemankeerde archiefjes hebben opgeleverd. Anderzijds zouden dubbele series opgenomen moeten worden (jaarverslagen, in meervoud opgemaakte notulen). Ten derde is er de gedeeltelijke integratie van afdelingen van met name de bank Rotterdam en de Provinciale Centrale na 1949. Waar dit nuttig en mogelijk was, is op rubriekniveau wel een splising aangebracht; dit is bijvoorbeeld het geval bij de correspondentie en het kredietbedrijf.
Verder is bij de indeling afgezien van een indeling naar organisatie (afdelingsstructuur) en gekozen voor een ordening naar functies. Deels vloeit dit voort uit de bovenomschreven keuze; de afdelingsstructuur van de bedrijfsonderdelen was niet in alle gevallen identiek. Een reden was verder de herhaaldelijke reorganisatie van de afdelingsstructuren door de groei van de instelling, hergroepering van functies etc., met name in de laatste decennia. Keuze voor de structuur van een bepaald moment zou voor nodeloos ingewikkelde indelings- en plaatsingsproblemen hebben gezorgd. Verder zouden in bepaalde gevallen stukken betreffende eenzelfde zaak over meerdere rubrieken verspreid zijn geraakt, vanwege de bemoeienis van meerdere afdelingen met de betreffende zaak. Tenslotte geldt ook hier het relatief grote aantal 'zwevende' los aangetroffen stukken waarvan de herkomst onduidelijk is, en die bij een indeling naar functie makkelijker zijn onder te brengen. Overigens is in het inventarisschema de organisatiestructuur van de bank in grote lijnen natuurlijk wel terug te vinden, omdat de grootheden afdeling/functie(s) in veel gevallen op natuurlijke wijze samenvloeien.
De dossiers voortgekomen uit de verplichtingen van de bank naar aanleiding van besluiten inzake vijandelijk vermogen en rechtsherstel in en na de Tweede Wereldoorlog zijn vanwege hun specifieke karakter bij elkaar onder één rubriek geplaatst, hoewel ze inhoudelijk bezien mogelijk over verschillende andere rubrieken verspreid hadden kunnen worden.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (A).
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Rotterdamsche Bank, nummer toegang 2.18.33, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Rotterdamsche Bank, 2.18.33, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Publicaties
Bronnen en literatuur ABN AMRO, de historie . Publicatie van ABN AMRO Historisch Archief (Amsterdam 1993) Adam, H.B.N.B. 'Een kader voor de inventarisatie van bedrijfsarchieven', Nederlands Archievenblad , 88 (1984) 1-11 Banktermen . Publicatie Algemene Bank Nederland NV, (Amsterdam 1987) Bankwezen, een geschiedenis en bronnenoverzicht . Serie NEHA Historische Bedrijfsarchieven I, (Amsterdam 1992) Beijen, J.W. Het spel en de knikkers; een kroniek van vijftig jaren , (Rotterdam 1968) Berg, L. 'Lijst der voornaamste handelshuizen in Amsterdam en Rotterdam in het jaar 1800', Economisch-historisch jaarboek , 6 (1920) 265- Betzold, W. Offener Brief an die Herren Actionäre der Rotterdamer Bank , (Parijs 1869) Bibliografie voor de bedrijfsgeschiedenis . Publicatie Centrum voor Bedrijfsgeschiedenis, (Rotterdam 1986) Binnerts, S.G. Verzameling van wetten, besluiten en regelingen betreffende ons munt- en bankwezen , (z.p. 1921) Boeschoten, W. Hoofdlijnen van de economische geschiedenis van Nederland 1900-1990 , (Amsterdam 1992) Blom, J.C.A. Inventaris van de archieven van de firma's Ketwich & Voombergh (1742) 1762-1945 en Labouchere, Oyens & Co 1881-1913 gevestigd te Amsterdam , (Amsterdam 1987) Boissevain, G.M. 'Bankwezen I: Amsterdamsche Bankinstellingen', in: H. Smissaert (ed.), Nederland in den aanvang der twintigste eeuw, geschetst in woord en beeld (Leiden 1910) 811-828 Brevet, F.J. 'De effectenbeurs te Rotterdam en haar einde', Rotterdamsch Jaarboekje (1978) Brink, J.R.M. van den. 'Concentratie en schaalvergroting in het Nederlandse bankwezen', Bank- en Effectenbedrijf , (1968) Brink, J.R.M. van den. 'Bankwezen en concentratie. Samenvatting van een inleiding ter gelegenheid van de landelijke economenconferentie 1969 gehouden te Amsterdam', Bank- en Effectenbedrijf , (1969) B[rinkgreve], G. 'De bankgebouwen in de stad' Heemschut , 43 (1966) 126-134 Broeke, W. van de. 'Vermogensstructuren en netwerkrelaties in het Nederlandse bedrijfsleven, 1890-1940', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 5 (1988) 154-171 Brugmans, I.J. Begin van twee banken 1863 , [Leiden 1963] Buist, M.G. 'Banken en industriële revolutie', in: H. Baudet en H. van der Meulen (ed.), Kernproblemen der economische geschiedenis , (Groningen 1978) 215-227 Buist, M.G. 'Geld, bankwezen en handel in de Noordelijke Nederlanden 1795-1844', [Nieuwe] Algemene Geschiedenis der Nederlanden , 10 (Haarlem 1981) 289-322 Camijn, A.W.J. Samen effectief. Opkomst, bloei en overgang van de Vereeniging van Effectenhandelaren te Rotterdam , (Rotterdam 1987) Crena de Iongh, D. 'Samenwerking tussen banken en industrie', De Ingenieur , 11 (1929) Dijk, H. van. Rotterdam 1810-1880 , (Schiedam 1976) Eeghen, I.H.van. 'Het huis Keizersgracht 706 en zijn bewoners', Jaarboek of Maandblad Amstelodamum .. 124-143 Eisfeld, C. Das Niederländische Bankwesen , ('s-Gravenhage 1916) 1-2 Ende, J.C.M. van den, Wijnberg, N.M. en Wit, W.O. de. 'De invloed van systematic en scientific management op de besluitvorming in dienstverlenende ondernemingen', Management en Organisatie 53-3 (1999) 7-25 Everwijn, J.C.A. Beschrijving van handel en nijverheid in Nederland , ('s-Gravenhage 1912) Frederiks, J.G. 'Gebouw Rotterdamsche Bank', Rotterdamsch Jaarboekje , (1894) 193-202 Gebouw Boompjes 77 . Uitgave ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig bestaan van de Rotterdamsche Bankvereeniging op 1-10-1938. Gedenkschrift ter herinnering aan het 50-jarig bestaan der Rotterdamsche Bank, thans Rotterdamsche Bankvereeniging: 1863-1913 . Publicatie van de Rotterdamsche Bank, (Rotterdam 1914) Geljon, P.A. De algemene banken en het effectenbedrijf 1860-1914 , (Amsterdam 2005) Gerwen, J.L.J.M. van. Bronnenoverzicht voor de bestudering van het Nederlandse bankwezen in de 19e en 20e eeuw . Publicatie NEHA, (Amsterdam 1986) Goddard, J.R. 'Over het bank- en credietwezen in Rotterdam', in: E.O.H.M. Rüempol (ed.), Gedenkboek 1328-1928 , (Rotterdam 1928) Godvliet, H.M. Rotterdamsche Bank thans Rotterdamsche Bankvereeniging, 1 october 1863-1943 . Typoscript, (z.p. 1943) Graaf, Ton de. 'Bankers and Shipowners: Interests and Influence of Banks in the Maritime World (1870-1964)', in: L.M. Akveld, F.R. Loomeijer and M. Hahn-Pedersen, Financing the Maritime Sector . Proceedings from the Fifth North Sea History Conference, Rotterdam 1997. Fiskeri- og Søfartsmuseets studieserie, 13 (Esbjerg 2002) 163-190 Graaf, T. de en Mobron, J.J. 'Bankiers en reders: belangen en invloeden op maritiem gebied (1870-1964)', in: K. Davids, T. de Graaf en Y. van Meer, Tijdschrift voor Zeegeschiedenis , 14 (1995) 63-107 Halff, J. Mijn ervaringen met de Robaver en de vrijmetselarij , (z.p. 1939) Harthoorn, P.C. Hoofdlijnen uit de ontwikkeling van het moderne bankwezen in Nederland voor de concentratie , (z.p. 1928) Hartman jr., W.J. Amsterdam als financieel centrum, een beschrijvende, critische en vergelijkende studie , (z.p. 1937) Hengel, A.J. van. 'Opmerkingen over de rol der handels (of algemeene) banken in Nederland bij kapitaalverschaffing', Maandblad voor accountancy en bedrijfshuishoudkunde , 6 (1929) Hijma, B. Inventaris van de archieven van de Centrale Verzekeringen N.V., voorheen N.V. De Centrale Arbeiders- Verzekerings- en Depositobank, te 's-Gravenhage (1902) 1904-1985 , (Amsterdam 1993) Hinsberg, M. Repliek aan Mr. M. Mees, naar aanleiding van zijn Open brief aan mr. P.F. Hubrecht over de commanditaire vereeniging der Rotterdamsche Bank , (Rotterdam 1864) Hinsberg, M. Open brief aan de aandeelhouders der Rotterdamsche Bank , (Rotterdam 1867) Hirschfeld, H.M. Nieuwe stroomingen in het Nederlandsche Bankwezen , (Roermond 1925) Hirschfeld, H.M. Het ontstaan van het moderne bankwezen in Nederland , (z.p. 1922) '100 jaar Rotterdamsche Bank 1863-1963', De Tikker, personeelsorgaan van de Rotterdamsche Bank , jrg. 7 (1963) Holtrop, M.W. 'Geld- en bankwezen', in: F. Beelaerts van Blokland (ed.), Vijftig jaren . Officieel gedenkboek ter gelegenheid van het gouden regeringsjubileum van H.M. Koningin Wilhelmina (Amsterdam 1953) 332-342 Hubrecht, P.F. 'De commanditaire deelneming in de Rotterdamsche Bank', De Economist , (1864) bijblad 302 Jong, A.M. de. Geschiedenis van De Nederlandsche Bank, beschreven in opdracht van de directie. Deel I. De Nederlandsche Bank van 1814-1864. Deel II-IV. De Nederlandsche Bank van 1864-1914 , (Haarlem 1930, 1967) Jonge, J.A. de. 'Het economisch leven in Nederland 1844-1873; Bankwezen en Handel', [Nieuwe] Algemene Geschiedenis der Nederlanden , 12 (Bussum 1977) 68-70. Idem 1873-1895, Bankwezen , AGN 13 (Haarlem 1978) 51-52. Idem 1895-1914, Bankwezen , AGN, 13 (Haarlem 1978) 272-274 Jonker, J. 'Waterdragers van het kapitalisme; nevenfuncties van Nederlandse bankiers en de verhouding tussen bankwezen en bedrijfsleven (1910-1940)', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 6 (1989) 158-190 Jonker, J. 'Spoilt for Choice? Banking concentration and the structure of the Dutch capital market 1900-1940', in: Y. Cassis, G.D. Feldman en U. Olsson (eds.), The evolution of financial institutions and markets in twentieth-century Europe , (Aldershot 1995) 187-208 Jonker, J.P.B. 'Lachspiegel van de vooruitgang. Het historiografische beeld van de Nederlandse industriefinanciering in de negentiende eeuw', NEHA-Bulletin , 5 (1991) 5-23 Jonker, J.P.B. Merchants, Bankers, Middlemen; the Amsterdam money market during the first half of the 19th century , (Amsterdam 1996) 'Jubileum Rotterdamsche Bankvereeniging', Wereldkroniek , 27 (1913) 445 Kämper-Attema, M. en H.H. Vleesenbeek Mees en Chabot, Twee kassiers te Rotterdam. Een bijdrage tot de geschiedenis van de financiële infrastruktuur van de stad Rotterdam 1850-1914 , (Rotterdam 1986) Karsten, C.F. 'Het filialenstelsel der Nederlandse grootbanken', Bank- en Effectenbedrijf , (1955-1) Kiliani, R. Die Groszbanken-Entwicklung in Holland , (Leipzig 1923) Klein, P.W. 'Het bankwezen en de modernisering van de Nederlandse volkshuishouding tijdens de tweede helft van de 19e eeuw', Economisch- en Sociaal-Historisch Jaarboek , 36 (1973) 131-145 Krevel, J.H.A.H. van. Toen wij uit Rotterdam vertrokken. Een onderzoek naar de financiering van de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij & de Rotterdamsche Lloyd 1870-1920 , 2 dln. Niet gepubliceerde doctoraalscriptie geschiedenis Universiteit Utrecht, (Utrecht 1995) Kymmell, J. Geschiedenis van de algemene banken in Nederland 1860-1914 , (Amsterdam 1992) Kymmell, J. Geschiedenis van de algemene banken in Nederland 1860-1914 , dl. II A en B (Amsterdam 1996) Langenhorst, J.F. Geschiedenis van het Nederlandsche Bankbedrijf van 1814 tot heden , (Amsterdam 1923) Leeuwen, W. van en Smit, J. 'Banken in Amsterdam', De Sluitsteen. Tijdschrift voor negentiende- en twintigste-eeuwse architectuur en toegepaste kunsten , 12 (1996) Leur, W.J. de en Schoone, F.A.M. Tentoonstelling: Pincoffs en de Rotterdamse havens . Uitgave Gemeentearchief Rotterdam, (Rotterdam 1979) Loos, J.C.W. De Rotterdamsche Catastrophe , (Rotterdam 1877) Lugt, J.A. van der. Economische ontwikkeling, industriële ontwikkeling en industriële financiering. De verbreiding van de crédit mobilier-gedachte in Nederland, 1856-1873 . Doctoraalscriptie Economie en Geschiedenis Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 1997) Manschot, H.J. 'Het Nederlandse bankwezen. Concentratie en binnenlandse expansie, meer speciaal sedert 1945', Maandschrift Economie , (1960) 559- Mededelingen aan heeren deelhebbers in de Rotterdamsche Bank van de interimaire directie , (Rotterdam 1869) Mededeelingen over de concessieaanvraag voor Binnenlandsche Spoorwegen door de Rotterdamsche Bank C.S. , [Rotterdam 1875] Mees, M. De commanditaire vereeniging der Rotterdamsche Bank. Open brief aan Mr. P.F. Hubrecht , (Rotterdam 1864) Mees, M. Nog een woord over de commanditaire vereeniging der Rotterdamsche Bank , (Rotterdam 1864) Mensema A.J. Inventaris van de archieven van de Twentsche Bankvereeniging B.W. Blijdenstein & Co., sedert 1917: De Twentsche Bank N.V., (1796) 1861-1964 (1984) . Uitgaven van het Rijksarchief in Overijssel nummer 59, (Zwolle/Amsterdam 1996) Mews, Y. De financiering van de industrialisatie in de Lage Landen: een werkstuk over het investeringsbankwezen , Niet gepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 1988) Mijland, H.J.M. Documentkennis der financiële administratie in hoofdzaak van 19e en vroeg-20e eeuwse bedrijfsadministraties , (Utrecht 1978) Mobron, J.J. Banken in de binnenstad: van bankpaleis tot bankkolos. Een onderzoek naar de ontwikkeling van de bank als gebouwtype in de context van de Amsterdamse binnenstad, 1860-1970 . Doctoraalscriptie Kunstgeschiedenis Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 2003) Mobron, J.J. Banking in the City. Centre Bank Buildings in Amsterdam 1860-1970 , (Amsterdam 2006) Mobron, J.J. en Meihuizen, J. De geschiedenis van de gedecoreerde glasramen 1863-heden , [Rotterdam 2001] Nederlandsch-Indische Handelsbank 1863-14 juli-1913 . Uitgave ter herdenking van het vijftigjarig bestaan der Nederlandsch-Indische Handelsbank, (Amsterdam 1913) Nederlandsch-Indische Handelsbank N.V.; gevestigd te Amsterdam 1863-14 juli 1938 , (Amsterdam 1938) Nierop, A.H. van en Baak, E. De Nederlandse naamloze vennootschappen , (Zwolle 1900- ) Nierop, H.A. van en Jongman, C.D. Schets van het bankwezen , (Haarlem 1930). Heruitgegeven als Schets van het bankwezen in Nederland , (z.p. 1965) O[ldenkott], B. Geschiedenis van de Rotterdamsche Bank in hoofdstukken door B.O. , (Rotterdam 1869) O[ldenkott], B. 'Geschiedenis van de Rotterdamsche Bank in hoofdstukken (1863-1880). Tweede Stuk', Potloodstreepjes van Revidivus 5 & 6 , (Leiden 1879) Oosterwijk, B. Haven-Adel aan de Maas. Frans Swarttouw - Willem Ruys - Philippus van Ommeren - William H. Müller - Anthony Veder - Jhr. Otto Reuchlin , (Rotterdam 1997) Oosterwijk, B. Vlucht na victorie. Lodewijk Pincoffs 1827-1911. Rotterdams grootste koopman van de negentiende eeuw. Nederlands grootste fraudeur aller tijden , (Rotterdam 1979) Posthumus, N.W. 'Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandse groot-industrie (II)', Economisch-Historisch Jaarboek , 11 (1925) 175-179 Renooij, D.C. De Nederlandse emissiemarkt van 1904 tot 1939 , (Amsterdam 1951) Renooij, D.C. 'Structuurveranderingen in het Nederlandse algemene bankwezen en de monetaire politiek', De Economist , (1961) 753-774 Ridder, P. de. In balans? Een onderzoek naar de Nederlandse bancaire sector tijdens de Tweede Wereldoorlog . Niet gepubliceerde scriptie Vakgroep Geschiedenis Universiteit Utrecht, (Utrecht 1999) Riemens, H. De financiële ontwikkeling van Nederland , (Amsterdam 1949) Roos, F. de. De algemene banken in Nederland , (z.p. 1958). Heruitgegeven als Roos, F. de en Renooij, D.C. De algemene banken in Nederland , (Leiden/Antwerpen 1980) Rotterdamsche Bankvereeniging Rotterdam-Amsterdam . Album ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van de Rotterdamsche Bankvereeniging, [Rotterdam 1914] Rotterdamsche Bankvereeniging Rotterdam-Amsterdam-The Hague , (Rotterdam 1924) Scheer, P. 'Schoon schip maken of stilzwijgen. Hoe gaan bedrijven om met hun eigen oorlogsverleden', Forum , opinieblad VNO-NCW no. 9, jrg. 11 (2005) 36-40 Schipper, J.J.M., Schotsman, R.J., Wijtvliet, C.A.M. Veertig jaar Nederlandse Bankiersvereniging, 1949-1989 . NIBE-bankhistorische reeks nr. 6, (Amsterdam 1989) Schneider, A.M. Het vestigingsbeleid van banken in Nederland . Doctoraalscriptie economie Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 1984) Scholte, A.H. De Amsterdamsche Bankiersvereeniging 1915-1949 . Doctoraalscriptie economische-sociale geschiedenis Universiteit van Amsterdam, (Amsterdam 1989) Scholte, A.H. 'Bankiers en belangenbehartiging: de Amsterdamsche Bankiersvereeniging 1914-1940', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 7 (1990) 170-190 Seenus, R. van. Bankpolitiek en conjunctuur. Het Nederlandse bankwezen in het conjunctuurverloop na den wereldoorlog 1914-1918 , (Amsterdam 1945) Snijdelaar, T. 'Pioniers in geldzaken', Vrouw en bedrijf , 8 (1993) 40-42 Sternheim, A. Het bankwezen in Nederland , ['s-Gravenhage 1925] Straub, S. Inventaris van het archief van de Nederlandsch-Indische Handelsbank, vanaf 1950 Nationale Handelsbank (1857) 1863-1964 (1972) , (Weesp 2008) Ten geleide; Rotterdamsche Bank N.V. Rotterdam . Introductieboekje voor nieuwe personeelsleden, [Amsterdam/Rotterdam 1956-1959] Ten geleide bij uw indiensttreding bij de Rotterdamsche Bank N.V. Rotterdam , [Rotterdam 1950-1953] Teuling, A.J.M. den. 'Het inventariseren van bedrijfsarchieven', Nederlands Archievenblad , 88 (1984) 12-33 Teychiné Stakenburg, A.J. Beeld en beeldenaar Rotterdam en Mr. K.P. van der Mandele , (Rotterdam 1979) Tielhof, M. van. Banken in bezettingstijd. De voorgangers van ABN AMRO tijdens de Tweede Wereldoorlog en de periode van rechtsherstel , (Amsterdam/Antwerpen 2003) Tielhof, M. van. 'The predecessors of ABN AMRO and the expropriation of Jewish assets in the Netherlands', Financial History Review , 12.1 (2005) 87-108 Tienhoven, J.P. van. 'Bankwezen II: Provinciale banken en bijzondere kredietinstellingen', in: H. Smissaert (ed.), Nederland in den aanvang der twintigste eeuw, geschetst in woord en beeld , (Leiden 1910) 829-843 Tienhoven, J.P. van. Industrie en banken. De handel volgt de banken , ('s-Gravenhage 1917) Trip, L.J.A. De Duitsche bezetting van Nederland en de financiële ontwikkeling van het land gedurende de jaren van de bezetting , ('s-Gravenhage 1946) Van Oss' Effectenboek , (Groningen 1903-1977/78 ) Verloren. P. 'Overzicht der werkzaamheden van eenige Nederlandsche Crediet-instellingen', Staatkundig en Staathuishoudkundig Jaarboekje , (1866) 6 e.v. Verrijn Stuart, G.M. 'Het bankwezen', in: Het bedrijfsleven tijdens de regeering van H.M. Koningin Wilhelmina 1898-1938 , (z.p. 1939) 357 e.v. Verrijn Stuart, G.M. Het bankwezen in de Nederlandsche koloniën , (Wassenaar 1923) Verrijn Stuart, G.M. Geld, crediet en bankwezen , ('s-Gravenhage 1956) Vries, Joh. de. 'De bank in historisch perspectief', Amstelodanum , (1991-3) 61-68 Vries, Joh. de. De Nederlandse economie tijdens de 20e eeuw , (Haarlem 1977) Vries, Joh. de. Geschiedenis van De Nederlandsche Bank. Vijfde deel. De Nederlandsche Bank van 1914-1948. Visserings tijdvak 1914-1931 , (Amsterdam 1989) Vries, Joh. de. Geschiedenis van De Nederlandsche Bank. Vijfde deel. De Nederlandsche Bank van 1914-1948. Trips tijdvak 1931-1948, onderbroken door de Tweede Wereldoorlog , (Amsterdam 1994) Vries, Joh. de. 'Het economisch leven in Nederland 1918-1940', [Nieuwe] Algemene Geschiedenis der Nederlanden , 14 (Haarlem 1979) 102-146 Vries, Joh. de. 'Het Nederlandse Financiële Imperium', Bankwezen, een geschiedenis en bronnenoverzicht . Serie NEHA Historische Bedrijfsarchieven I, (Amsterdam 1992) Vries, Joh. de. Een eeuw vol effecten. Historische schets van de Vereniging voor de Effectenhandel en de Amsterdamse effectenbeurs 1876-1976 , (z.p. 1976) Vries, Joh. de, Vroom, W. en Graaf, T. de (eds.). Wereldwijd bankieren. ABN AMRO 1824-1999 , (Amsterdam 1999) Vries, Joh. de, Vroom, W. and Graaf, T. de (eds.). Worldwide banking. ABN AMRO Bank 1824-1999 , (Amsterdam 1999) Vries, M. de. Het Nederlandsche bankwezen en de huidige crisis , (z.p. 1923) Vries, M. de. Tien jaren geschiedenis van het Nederlandsch bankwezen en de Nederlandsche conjunctuur 1866-1876 , (z.p. 1923) Werf, D.C.J. van der. De Bond, De Banken en de Beurzen. De geschiedenis van de Bond voor den Geld- en Effectenhandel in de Provincie (1903-1974) tegen de achtergrond van de ontwikkeling van het bankwezen en de effectenhandel in Nederland sinds 1814 . NIBE-bankhistorische reeks no. 5, (Amsterdam 1988) Werf, D.C.J. van der. Banken, bankiers en hun fusies. Het ontstaan van de Algemene Bank Nederland en de Amsterdam-Rotterdam Bank, een studie in fusiegedrag over de periode 1950-1964 , (Amsterdam 1999) Werf, D.C.J. van der. 'The two Dutch bank mergers of 1964: the creation of Algemene Bank Nederland and Amsterdam-Rotterdam Bank', Financial History Review , 6 (1999-1) 67-84 Werf, D.C.J. van der. 'De organisatie van en het toezicht op het bankwezen en de effectenhandel in de provincie, 1815-1975', Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek , 5 (1988) 172-187 Werf, D.C.J. van der en Vries, Joh. de. 'De modernisering van de Friese economie door de Nederlandsche bank en de Friese kassiers van 1865 tot 1919', in: H. Diederiks e.a. (ed.). Het Platteland in een veranderende wereld , (Hilversum 1994) 235-253 Westerman, W. 'Het vijftigjarig bestaan der Rotterdamsche Bank', Rotterdamsch Jaarboekje , (1914) 45-50 Westerman, W.M. De concentratie van het bankwezen , ('s-Gravenhage 1919) Westerman, W.M. 'Het Nederlandsche bankwezen in de laatste vijfentwintig jaren', in: W.G. de Bas (ed.). Gedenkboek 1898-1923 . Uitgegeven ter gelegenheid van het zilveren regeeringsfeest van hare Majesteit Koningin Wilhelmina der Nederlanden op 6 september 1923 (Voorschoten 1923) 477-486 Wierema, H. Arbeidsverhoudingen in het bankwezen. Een kritische anlyse , (Nijmegen 1979) Wiersma, G. 'Vrouwenbank: nog steeds geen overbodige luxe', Het Financieele Dagblad , 21/23 juni 1997 Wijnand, J.H. Het bankwezen in Nederland , (Amsterdam 1944) Wijtvliet, C.A.M. Expansie en dynamiek: de ontwikkeling van het Nederlandse handelsbankwezen 1860-1914 . Dissertatie Katholieke Universiteit Brabant, (z.p. 1993) Wijtvliet, C.A.M. 'De moeizame start van het Nederlands Algemene Bankwezen', Bank en Effectenbedrijf , (1987) 227-229 Wijtvliet, C.A.M. 'Rotterdamsche Bank nam het voortouw', Bank- en Effectenbedrijf , (1987) 250-252 Wijtvliet, C.A.M. 'Reactie van de Amsterdamsche Bank op de expansie van Robaver', Bank- en Effectenbedrijf , (1987) 298-302 Wintersteijn, M.C. Banken, haar boekhouding en organisatie , (Leiden z.j.) Wit, O. de, Wit, D. de en Ende, J. van den. The emergence of a new regime: management and office mechanization in Dutch banking in the 1920's ;. Paper for the Annual SHOT Meeting (London 1996) Wit, O. de en Ende, J. van den. 'The Emergence of a New Regime: Business Management and Office Mechanisation in the Dutch Financial Sector in the 1920s', Business History , 42-2 (April 2000) 87-118 Wit, O. de en Ende, J. van den. 'Het kantoor in een stroomversnelling na de Tweede Wereldoorlog', in: E. van Oost e.a. (red.). De gemechaniseerde administratie, 1880-1940 , (Den Haag 1998) 18-65 Wit, O. de en Ende, J. van den. 'Het gemechaniseerde kantoor, 1914-1940', in: J.W. Schot e.a. (red.). Techniek in Nederland in de Twintigste Eeuw , 1 (Zutphen 1998) 237-269 Wit, W.O. de en Hermans, J., m.m.v. A.A. Albert de la Bruhèze, 'De Rotterdamsche Bank en de effectenhandel: integratie en innovatie', in: J.W. Schot e.a. (red.). Techniek in Nederland in de Twintigste Eeeuw, deel V. Transport en Communicatie , (Zutphen 2002) 191-194 Wormser, M. Een blik in het verleden en in de toekomst der Rotterdamsche Bank , (z.p. 1863) W[ormser], M. Mijn gevoelen over de Rotterdamsche Bank , (z.p. 1868) Zappey, W.M. 'Bankgeheimen. Enkele opmerkingen over Nederlandse Bankgeschiedenis', in: W.J. Wieringa. Bedrijf en samenleving. Economisch-historische studies over Nederland in de 19e en 20ste eeuw , (Alphen aan den Rijn 1967) 299-311 Zweeden, A.F. van. 'Schetsen uit de geschiedenis van de Rotterdamsche Bank', Jaarverslag Rotterdamsche Bank , 100 (1962) 22-51

Bijlagen

Inventories