Back to search results

2.10.18 Inventaris van het digitaal duplicaat van het archief van de Gouverneur van Suriname: Afdeling Kabinet Geheim, 1885-1951 (1952)

Enter a search query
PreviousNext

Archief

Titel

2.10.18
Inventaris van het digitaal duplicaat van het archief van de Gouverneur van Suriname: Afdeling Kabinet Geheim, 1885-1951 (1952)

Auteur

J.A.A. Bervoets

Versie

10-01-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1974 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Digitaal Duplicaat: Gouverneur van Suriname: Geheim Archief
Gouverneur Suriname / Geheim Archief [digitaal duplicaat]

Periodisering

archiefvorming: 1885-1951
oudste stuk - jongste stuk: 1885-1952

Archiefbloknummer

DDK23095

Omvang

914 inventarisnummer(s)

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

De originelen bevinden zich in

Nationaal Archief van Suriname, Paramaribo

Archiefvormers

Gouvernementssecretarie van Suriname

Samenvatting van de inhoud van het archief

De gouverneur van Suriname was de eenhoofdige leiding van de uitvoerende macht. Ondanks aansturing vanuit Nederland en controle door de Koloniale Staten van Suriname (de wetgevende macht) gold de gouverneur onbetwist als de machtigste persoon van de kolonie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog nam die macht nog eens toe doordat de gouverneur ook nog opperbevelhebber van de strijdkrachten was.
Het archief van het kabinet van de gouverneur bevat voor de periode 1887-1951 de verbalen van de gouverneur met agenada's en correspondentie (meest telegrammen) met agenda's. Tevens is er divers materiaal betreffende de Tweede Wereldoorlog, zoals stukken over de politieke en militaire situatie in Frans Guyana, de stationering van Amerikaanse troepen ter bescherming van het vliegveld Zanderij en de bauxietmijnen, Duitse spionage en pro-Duitse propaganda en activiteiten, de opvang van joodse vluchtelingen, de internering van Duitsers (afkomstig uit Suriname en het Duitse schip Goslar) in het R.K. internaat te Kopiweg voorbij Lelydorp, van uit Nederlands-Indië afkomstige NSB'ers, van Nederlandse dienstweigeraars uit Zuid-Afrika en van tegenstanders van het Nederlandse koloniale bewind, de bauxietmijnen tijdens de oorlog, de strijdkrachten en de bescherming van de scheepvaart naar Suriname in oorlogstijd. Voor de naoorlogse periode zijn er onder meer stukken m.b.t. de constitutionele verhoudingen met Nederland (Ronde-Tafelconferentie).

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Suriname als overzees gebiedsdeel van Nederland
De periode 1885-1951 wordt voor Suriname gekenmerkt door een geleidelijke ontwikkeling naar staatsrechtelijke zelfstandigheid binnen Nederlands verband en de daarmee gepaard gaande opkomst van een parlementair-democratisch regeringssysteem. Het grootste gedeelte van dit tijdvak werd staatsrechtelijk bepaald door het regeringsreglement van 1865, dat na de afschaffing van de slavernij in 1863 een begin moest maken met de gedeeltelijke autonomie van Suriname. Suriname zou toen aldus de Memorie van Toelichting bij het reglement - van een slavenkolonie "een overzeesch Nederlandsch gewest" worden, dat "een college van municipaal karakter" kreeg toegewezen. Belangrijker is echter de invloed, die het rijksverband voor Suriname op sociaal en economisch terrein heeft gehad. De pogingen van het gouvernement om binnen Suriname mogelijkheden te vinden voor het opzetten van winstgevende bedrijven en later om het land tot hoger economisch peil te brengen, hebben een blijvende weerslag gehad op Surinames sociale en etnische structuur. Aanvankelijk werd geprobeerd de plantage-arbeid na de afschaffing van de slavernij in stand te houden: de produkten, die deze plantages opleverden (vooral suiker) daalden echter in prijs en de grote landbouw bleek daardoor niet lonend. Daarbij waren, ondanks het door het gouvernement gereglementeerde stelsel van kontraktarbeid, waarbij kontraktbreuk als een strafrechtelijke vergrijp werd beschouwd (poenale sanctie), de planters niet in staat hun werknemers op de plantages te houden. De Creolen begonnen eigen grond te bebouwen, totdat bleek, dat ook hun produkten (voornamelijk cacao) geen winst opleverden. Daarna trokken zij naar de stad, om zich in de opkomende industrie of als havenwerker in vaste loondienst te begeven, of naar de binnenlanden, om actief te zijn in de opkomende bos- en mijnontginningen; sommigen onder hen werden ambtenaar of leraar.
Het landbouwprobleem werd dus vooral een arbeidsprobleem: het tekort aan arbeidskrachten voor de opzet van grotere ondernemingen was even structureel als de paradoxaal daaruit voortkomende werkloosheid, wanneer ondernemingen op kleinere schaal door internationale concurrentie het loodje moesten leggen; de oplossing werd gezocht in werving van buitenlandse arbeiders: in 1873 werd tussen Nederland en Groot-Brittannië een verdrag gesloten, dat de immigratie van Brits-Indiërs regelde; in 1890 wierf de Nederlandsche Handelmaatschappij de eerste Javanen voor de plantage Mariënburg. Dit in aantal toenemende Aziatische contingent ging weldra over tot de kleine landbouw en leverde het voedsel aan de Creolen in de stad. Door de geboorte-aanwas en door de voortgang der immigratie nam het zozeer toe, dat de Hindostanen en Javanen in het midden der twintigste eeuw de helft van de bij de landseconomie betrokken bevolking uitmaakten.
Alternatieven voor de landbouw betekenden de mijnbouw en de bosbouw. Hierbij trachtte de overheid vooral het particulier initiatief te stimuleren. De ontdekking van goud in de Sarakreek omstreeks 1900 leidde tot de aanleg van de enige bestaande spoorweg in Suriname van Paramaribo naar de Boven-Surinamerivier. De kost ging hier echter niet voor de baat uit. Lonender bleek de bauxietwinning bij Moengo, gelegen aan de voor coasters bevaarbare Cottica-rivier. In 1916 werd de Surinaamsche Bauxite Maatschappij opgericht, een dochter van de Aluminium Company of America. Het betekende het begin van de toenemende invloed van de Verenigde Staten op het economisch bestel van Suriname; tevoren had de United Fruit Company contracten met Nederland afgesloten voor de levering van bacove, maar de daaruit voortkomende ondernemingen leden grote verliezen, die door het Rijk moesten worden gedekt. In de wouden werd balata getapt, een soort rubber, dat kon dienen voor de auto-industrie: de concurrentie op de wereldmarkt maakte ook deze onderneming onrendabel, zodat bauxiet het belangrijkste exportartikel bleef (soms 80% van de waarde van de totale uitvoer!).
De ongunstige economische situatie deed zich sedert 1924 gevoelen door de toenemende werkloosheid en verpaupering. In 1931 kwam het tot crises, toen ook de balata-ondernemingen werden opgeheven. De daaruit ontstane sociale onrust culmineerde in bloedige onlusten tijdens de z.g. "rode dinsdag" van 1931 en de demonstraties naar aanleiding van de arrestatie van Anton de Kom in 1933. De Nederlandse regering beantwoordde deze onrust door een versterking van haar invloed in de Surinaamse politiek door de toekenning van extra volmachten aan de gouverneur en de wijziging van het regeringsreglement in 1936. Dit beleid werd ondersteund door prof.dr J.C. Kielstra, die van 1933 tot 1944 gouverneur was.
Met de Nederlandse Antillen bleef Suriname het enige rijksdeel, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog niet door vijanden van de geallieërden was bezet. Door het vertrek van de Nederlandse regering naar Londen kon na de bezetting van het moederland door Hitlers troepen het Nederlandse beschikkingsrecht over de Overzeese Rijksdelen worden gehandhaafd. De invloed vanuit de Verenigde Staten nam echter toe: Amerikaanse troepen werden in Suriname gelegerd om de belangen van het in de oorlog steeds belangrijker bauxietbedrijf te beschermen tegen aanvallen van Duitse raiders of vanuit het nabije Frans-Guyana, dat na de capitulatie van de regering Pétain een bedreiging vormde voor de gealliëerden. Daarom steunde het Nederlandse gouvernement de machtsgreep van een pro-Amerikaanse verzetsgroep in dit Franse gebiedsdeel.
Dat de Nederlandse soevereiniteit over Suriname krachtig werd gehandhaafd, is mede het gevolg geweest van het persoonlijk beleid van de gouverneur. ( Diverse mededelingen over het beleid van het gouvernement in oorlogstijd kan men aantreffen in: Paul Chr. van Westering, Postcensuur in Suriname 1939-1947, De Postzak nummers 99-105 (juni 1973 - december 1974). Persoonlijke archivalia van Nederlanders, betrokken bij de staatsgreep in Frans-Guyana, H.F.J. Mouwen en A. Mörzer Bruyns, bevinden zich in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag. )
Tijdens de oorlog werd Paramaribo in een garnizoensstad herschapen. Onmiddellijk na de Duitse inval in Nederland op 10 mei 1940 werd in Suriname de staat van beleg afgekondigd en werden Duitse inwoners en personen, verdacht van nationaal-socialistische of communistische sympathieën, geïnterneerd; later werden ook geïnterneerden uit Indonesië naar een kamp overgebracht. Het antwoord van de Nazi's hierop was de internering van Nederlandse gijzelaars in Buchenwald, Vught en Haren.
Het einde van de Tweede Wereldoorlog betekende tevens het begin van de emancipatie der koloniale volkeren. Gevolggevend aan de wensen, uitgesproken door koningin Wilhelmina in haar bekende radiorede van 7 december 1942, voerde de Nederlandse regering een politiek, die allengs moest leiden tot staatsrechtelijke en economische onafhankelijkheid van Suriname. Op 19 september 1945 stelde de gouverneur een commissie in ter bestudering van de staatkundige hervormingen. De ontwikkelingen die hierop volgden leidden in 1948 tot een herziening van het regeringsreglement, dat voorzag in een autonoom regeringsstelsel. De onafhankelijkheidswording van Indonesië, die met pijnlijke conflicten gepaard ging, maakte ook de herziening van de betrekkingen tussen Nederland en het rijksdeel Suriname noodzakelijk. Na een ronde-tafelconferentie tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen kwam in december 1949 een interimregeling tot stand in afwachting van een nadere conferentie ter definitieve vaststelling van het Statuut voor het Koninkrijk. In 1946 nam de gouverneur in overleg met de Nederlandse regering het initiatief tot een algemeen welvaartsplan voor Suriname, dat zijn door de oorlog gestegen deviezenvoorraad allengs zag slinken. Dit leidde in 1947 tot de oprichting van het Surinaams Welvaartsfonds, dat beoogde op het gebied van terreinverkenning, landbouw en verbetering van de infrastructuur nieuwe initiatieven te stimuleren. In 1948 kwam een periodiek overleg tussen de Nederlandse regering en het Surinaamse gouvernement tot stand ter bespreking van financiële en economische aangelegenheden. Ook de Marshall-hulp verleende bijdragen. In 1950 werd ten behoeve van de Surinaamse regering de Stichting Planbureau Suriname ingesteld, die de planning van door het Surinaams Welvaartsfonds uit te voeren projecten moest verbeteren en uiteindelijk een tienjarig ontwikkelingsplan opstelde.
Er ontstonden nieuwe verhoudingen, die ook hun weerslag vonden onder de bevolking. Politieke partijen ontstonden: de Nationale Partij Suriname en de Verenigde Hindostaanse Partij bleken hiervan de meest levensvatbare: zij werden veruit de twee grootste partijen in de Staten na de verkiezingen van 1949. Het eigen volkskarakter begon zijn weerslag te krijgen in de Surinaamse regeringsinstellingen, de autonomie begon zich te ontwikkelen. Dit werd uiteindelijk in het in 1954 gesloten Statuut van het Koninkrijk erkend.
De bevoegdheden van de gouverneur
Het regeringsreglement van 1865 legde de basis voor een zeker zelfbestuur, waarbij de meest welgestelden van de bevolking door middel van stemrecht de medebeslissingsmacht hadden in het gouvernementele bestuur. De wetgevende macht werd gevormd door de Koloniale Staten van Suriname, tot 1901 samengesteld uit negen afgevaardigden, gekozen door kiesgerechtigden, waarna er vier door de gouverneur werden aangesteld. Hiertoe was aanvankelijk besloten, omdat men vreesde, dat de door het censuskiesrecht aan de macht gekomen planters zich zouden verzetten tegen de afschaffing van de slavernij. Bovendien zouden de vier aangestelden een matigende invloed uitoefenen. Dit laatste bleek in de praktijk allerminst het geval, zodat bij reglementswijziging van 1901 alle Statenleden verkiesbaar werden gesteld. In 1936 kreeg door de herziening van het regeringsreglement de gouverneur wederom het recht vijf afgevaardigden te benoemen, om naast een in hoofdzaak blanke en creoolse afvaardiging de Aziaten te vertegenwoordigen.
De Staten brachten in samenwerking met de gouverneur de wetten tot stand, die "koloniale verordeningen" of "landsverordeningen" werden genoemd. Wanneer een besluit van de Staten de gouverneur niet welgevallig was, kon deze het besluit opschorten dan wel de vaststelling van het besluit "in beraad houden". Deze dubbelmacht kon aanleiding geven tot wrijvingen tussen de Staten en de gouverneur. Dit werd nog erger, doordat de wetgever geen koloniale verordeningen kon uitvaardigen over zaken, die reeds in het moederland bij wet of Koninklijk Besluit geregeld waren (na 1901 wel, mits dit in de wet of het K.B. werd toegestaan) en doordat reeds aangenomen koloniale verordeningen door latere K.B.'s of wetten konden worden teniet gedaan. In de wijziging van het regeringsreglement van 1901 kon het moederland bij Koninklijk Besluit nadere regelingen treffen ten aanzien van koloniale verordeningen. Dit betekende eveneens een ernstige inperking van de wetgevende macht van de Staten. Het is dan ook niet te verwonderen, dat er tussen de Staten en de gouverneur nogal eens conflicten ontstonden. Herhaalde malen werden om die redenen Surinaamse begrotingen verworpen. In 1891 leidde een pachtersopstand tot een gecompliceerd stelsel van onenigheden, die onder de toenmalige gouverneur jhr.mr M.A. de Savornin Lohman op straat dreigden te worden uitgevochten. In 1943 leidde een conflict tussen het Statenlid Bosch Verschuur en gouverneur Kielstra tot de internering van het Statenlid. Uit protest tegen de schending van parlementaire rechten zijn de Staten tot het bericht van Kielstra's aftreden niet meer bijeen geweest.
De gouverneur kon ook zelfstandig besluiten uitvaardigen, die echter altijd moesten voortvloeien uit een reeds bestaande rijkswet, K.B. of koloniale verordening, waarnaar in het besluit moest worden verwezen. Tot 1936 kon de gouverneur echter bij besluit ook straffen bepalen, hetgeen in strijd was met het in artikel 57, lid 2, van de Grondwet verdedigde beginsel nulla poena sine praevia lege.
Als uitvoerende macht was de gouverneur "vertegenwoordiger des Konings", die "'s Konings aanwijzingen in acht neemt"; ( Omschrijvingen in de regeringsreglementen van 1865 en 1936. ) de executive is tot 1950 altijd eenhoofdig geweest. Dit betekende, dat alle beleidsvoering bij de gouverneur berustte: hij kon beslissen "of er een bode kon worden aangesteld, een vergunning of concessie (balata, bauxiet, petroleum en goud) werd verleend, dan wel nadere bindende regels ter uitvoering van wetten, Koninklijke Besluiten of verordeningen tot stand werden gebracht". ( C.D. Ooft, Ontwikkeling van het constitutionele recht van Suriname, pag. 75. ) Hij werd hierin bijgestaan door een zeshoofdige Raad van Bestuur, waarvan de gouverneur voorzitter, de procureur-generaal ondervoorzitter was en waarin ook de administrateur van financiën en de gouvernementssecretaris zitting hadden. Hun functie is te vergelijken met die van de Nederlandse Raad van State; bij de vaststelling van een koloniale verordening en bij raadgeving aan de minister van Koloniën inzake een wetsontwerp was de gouverneur verplicht om dit college om advies te vragen. De gouverneur was tegenover de Staten niet persoonlijk verantwoordelijk voor zijn beleid, doordat zijn benoeming en ontslag door de Nederlandse Kroon geschiedde.
In 1933 werd de uitvoerende macht van de gouverneur nog versterkt door hem bij Koninklijk Besluit toegekende volmachten ter beperking van politieke vrijheden en ter breideling van de pers, analoog aan de macht van de gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië. Daarnaast voorzag het regeringsreglement van 1936 in een grotere vrijheid van handelen van de gouverneur ten aanzien van zowel het moederland als van de Staten. Onder dringende omstandigheden mocht hij, zij het onder nadere bekrachtiging van wet, koloniale verordeningen, K.B.'s en wetten bij algemene maatregel van bestuur of landsverordeningen wijzigen of buiten werking stellen.
Op grond van dezelfde motieven kon de gouverneur op eigen gezag een landsverordening vaststellen, wanneer de beraadslaging van de Staten te lang duurde of geen goedkeuring van de Staten was verkregen. De belangrijkste verordening die op deze wijze tot stand kwam, was de wettigverklaring van hindoeïstische en islamitische huwelijkssluitingen in 1940.
De macht van de gouverneur bereikte een hoogtepunt in de jaren 1940-1945, toen hij tevens de functie uitoefende van opperbevelhebber van de krijgsmacht. Het is begrijpelijk, dat de Staten bij een bezoek van de minister van Koloniën Van Mook verklaarden, dat "Suriname (werd) bestuurd op een wijze die in wezen vaak weinig verschilt van dictatuur". ( Handelingen van de Staten van Suriname, 1942-1943, pag. 163-169. ) In 1946 en 1947 stelde gouverneur J.C. Brons twee departementen in, die hem als zelfstandige organen in zijn uitvoerende taak moesten bijstaan: dat van Sociale Zaken en Immigratie (15 januari 1946, gouvernementsbesluit nr. ( Mededelingen hierover in een artikel in De Tijd, archief van het Kabinet van de Gouverneur, 1952-1975, inventarisnummer 197. ) en dat van Economische Zaken (18 augustus 1947, gouvernementsbesluit nr. 121). Als directe reactie op de verlangens van de Surinaamse delegatie op de Rondetafelconferentie in maart 1948 richtte hij op 4 maart een College van Bijstand op, dat zich, vooruitlopend op een vast te stellen nieuwe Staatsregeling, verantwoordelijk achtte aan de Staten. Dit college beheerde zes afzonderlijke departementen.
De Staatsregeling van 21 mei 1948 voorzag in gekozen Staten door middel van algemeen kiesrecht. Voorzien werd in een College van Algemeen Bestuur, dat zijn beleid moest toelichten aan de Staten; de gouverneur was onder meer verplicht om met dit college overleg te plegen bij de vaststelling van landsverordeningen. Bovendien hoefde de gouverneur slechts 's konings aanwijzingen te volgen bij onderwerpen, waarbij ook Nederland, Nederlandsch-Indië en Curaçao betrokken zouden worden.
Het gouvernement nam echter ook zelf initiatieven tot het delegeren van zijn arbeid. In december 1946 stelde gouverneur Brons op verzoek van de minister van Overzeese Gebiedsdelen de benoeming van een gecommitteerde voor Suriname in Nederland voor; uiteindelijk leidde dit tot de landsverordening van 11 november 1947 (GB no. 174), waarin een Vertegenwoordiger van Suriname in Nederland werd benoemd. Ook werd bij gouvernementsresolutie van 21 juli 1947 de Dienst van Lands Bosbeheer ingesteld. Langs deze weg ontstonden er na de Staatsregeling tal van diensten en lichamen, die allengs onder de departementen van het College van Algemeen Bestuur kwamen te ressorteren.
De beperkingen van de macht van de gouverneur kregen meer constitutionele vorm in de Interimregeling van 20 januari 1950. Artikel 1 daarvan luidde: "De Gouverneur is het hoofd van de landsregering. De landsministers zijn verantwoordelijk". De regeling voorzag in de vorming van een Regeringsraad, die een nog nader te omschrijven uitvoerende bevoegdheid kreeg. Rechtstreeks werd slechts de gouverneur betrokken in aangelegenheden betreffende het Koninkrijk. De machtspositie van de gouverneur bleef echter formeel nog bestaan in zijn bevoegdheid om de Staten te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven.
De gouverneur achtte in het kader van de uitvoering van de Interimregeling 1950 een administratieve scheiding tussen zijn eigen werkzaamheden en die van de Regeringsraad noodzakelijk. Bij landsverordening van 3 augustus 1951 (G.B. nr. 90) werden de grondwettelijke neergelegde bevoegdheden van de gouverneur inzake benoeming en ontslag van ambtenaren overgedragen aan de Regeringsraad. Voor de behartiging van de Koninkrijksbelangen werd een afzonderlijk apparaat ingesteld: op 14 juni 1951 kwam het Kabinet van de Gouverneur tot stand. ( Mededelingen hierover in een artikel in De Tijd, archief van het Kabinet van de Gouverneur, 1952-1975, inventarisnummer 197. ) De gouverneur interpreteerde zijn door de Interimregeling omschreven positie als die van plaatsvervanger van de constitutionele monarch en stelde voor zichzelf en zijn opvolgers regels vast om de bepalingen van het tot stand te komen statuut in deze zin op te vatten; aldus werd de parlementaire democratie in Suriname de facto een constitutionele traditie. Het binnenlandse regeringsbeleid zou worden gevoerd door een samenspel van Regeringsraad en Staten: de Surinaamse autonomie kwam tot ontwikkeling.
Lijst van gouverneurs, 1885-1951
Datum Gebeurtenis
1885-1888 Hendrik Jan Smidt
1888-1889 Warmolt Tonekens J.Lzn
1889-1891 Maurits Adriaan de Savornin Lohman
1891-1896 Titus Antony Jacob van Asch van Wijck
1896-1902 Warmolt Tonekens J.Lzn
1902-1905 Cornelis Lely
1905-1908 Alexander Willem Frederik Idenburg
1908-1911 Dirk Fock
1911-1916 Willem Dirk Hendrik van Asbeck
1916-1921 Gerard Johan Staal
1921-1928 Arnoud Jan Anne Aleid van Heemstra
1928-1933 Abraham Arnoud Lodewijk Rutgers
1933-1944 Johannes Coenraad Kielstra
1944-1948 Johannes Cornelis Brons
1948-1949 Willem Huender
1949-1955 Jan Klaasesz
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het hier beschreven archief is een onderdeel van het archief van de gouverneur, en wel een deel van zijn geheime correspondentie en besluitvorming. Aan de hand van marginale aantekeningen in de oudst aangetroffen stukken kan men opmaken, dat het archief van de gouverneur in ieder geval tot 1940 vier afdelingen heeft gekend: de gewone briefwisseling, de geheime briefwisseling, de afdeling Kabinet Geheim en de afdeling Kabinet Zeer Geheim. Nadien moet er in ieder geval een rubricering van gewone en geheime correspondentie te hebben bestaan; de geheime correspondentie bleef het rubriekkenmerk "Kabinet Geheim" dragen en stukken van nog vertrouwelijker aard werden in diezelfde rubriek geborgen. Het geheel omvat de periode 1885-1951 en werd buiten de overdracht gehouden, toen het archief van de gouverneur van Suriname na de oprichting van het Kabinet van de Gouverneur in het Centraal Archief van Suriname werd gedeponeerd. Waarschijnlijk heeft de toenmalige "commies voor de codedienst", later chef de bureau het onder zich gehouden en gedeeltelijk in het latere registratuurplan van het Kabinet van de Gouverneur ondergebracht. In 1970 werd het gedeeltelijk als een afzonderlijk archief onderkend: het oudste gedeelte, lopend over de jaren 1885-1943 werd met enige fragmenten van archiefbestanden van jongere datum naar Nederland verscheept om daar te worden geïnventariseerd. Aan deze in 1974 voltooide inventaris ging een lijst vooraf, die door C.A. Mertens werd opgesteld. ( Correspondentie van de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief, 1972 D 10.10, 1973 D 10.14 en D 250. Archief van het Kabinet van de Gouverneur, 1952-1975, inventarisnummer 219. ) Het leeuwendeel van de bescheiden over de jaren 1944-1951 bleef echter vermengd met de stukken van het Kabinet van de Gouverneur en werd in de rubrieken verwerkt. ( Een registratuuroverzicht bevindt zich in het archief van het Kabinet van de Gouverneur, 1952-1975, inventarisnummer 218. ) Tal van stukken werden als retroacta in dossiers bij stukken van jongere datum gevoegd. Zij konden echter gemakkelijk worden afgesplitst, omdat bij de overbrenging van het archief van het Kabinet van de Gouverneur naar Nederland in de jaren 1975-1976 bleek, dat alle stukken van voor 1951 het kenmerk "Kabinet Geheim" droegen. Het reeds geïnventariseerde archiefgedeelte werd door de aanvulling met het nieuwe materiaal verdubbeld, zodat de inventaris in zijn geheel moest worden herzien. ( Correspondentie van de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief, 1975 D 8.19, 1976 D 120, 161,249, 281, 530, 663; 1977 D 8.41. Archief van het Kabinet van de Gouverneur, 1952-1975, inventarisnummer 220. ) In 1979 volgde een kleine aanvulling, toen het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken een gedeelte overdroeg, dat de directeur van het Kabinet van de Gouverneur als vertrouwelijk had afgezonderd. Hierin bevonden zich stukken, die buiten het originele registratuurplan waren gehouden. ( Inventarisnummers 129-132 en 139. )
Chronologisch valt het archief uiteen in twee hoofdperioden. In de eerste periode, lopend van 1885 tot ca. 1939/40 bleek een verbaalstelsel te zijn aangehouden. De correspondentie bestaat uit chronologisch geordende, in volgorde van afdoening geplaatste dossiers op jaar en nummer. Kennelijk hebben we hier te doen met een ordening, analoog aan het verbaal van het Kabinet des Konings, afdeling Kabinet, dus aan een Nederlands voorbeeld. De nummerreeksen van de dossiers eindigen op willekeurige momenten om daarna opnieuw aan te vangen: soms geschiedt dit na gouverneurswisseling, maar dit is niet altijd regel. Tot 1912 is het verbaal van de gouverneur van een klapper voorzien en tot 1940 geagendeerd.
Na 1912 worden naast het verbaal enkele losse dossiers gevormd: de belangrijkste hiervan betreffen stukken, die betrekking hebben op het politiewezen en de inlichtingendienst ter handhaving van de openbare orde. Een enkele keer komt het voor dat zaken in deze dossiers hun voorgeschiedenis hebben in het verbaal. Deze losse dossiers breiden zich in 1939 aanzienlijk uit, wanneer onder invloed van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog de behoefte bestaat om de dan belangrijke stukken betreffende landsverdediging bijeen te houden. Zo begint er naast een chronologisch verbaalstelsel een rubriekenstelsel te ontstaan, dat in 1940 definitief wordt. De stukken worden dan naar onderwerp gerangschikt.
In de tweede periode, lopende over de jaren 1940-1951, worden derhalve naar behoefte rubrieken en dossiers gevormd op praktijkgrondslag. Vanaf 1941 wordt een agenda bijgehouden, die als indicateur op de dossiers en rubrieken moest dienen. Tot 1944 worden de rubrieken, geborgen in donkerbruine dossiermappen met verschillende kleurentabs, jaarlijks afgesloten, maar na het ontslag van gouverneur Kielstra komt hierin wijziging. Er wordt een registratuurplan ontworpen, dat enkele hoofdrubrieken aangeeft als "Kabinet, Militaire Zaken, Buitenlandse Zaken, Bedrijven en Personen, Internering", waarbinnen de stukken dossiersgewijs op jaar geordend worden. Helaas verdwijnen dan de dossieromslagen, zodat de zaken niet bij oogopslag te onderkennen zijn. Tot medio 1944 zijn de door het gouvernement ontvangen telegrammen en de minuut-antwoorden, vóórdat ze in de dossiers zijn geborgen, in chronologische volgorde afgeschreven op lijsten, maar een verwijzing van deze lijsten naar de rubrieken en dossiers ontbreekt.
In de jaren 1945-1948 vormde gouverneur J.C. Brons een afzonderlijk Kabinetsarchief, dat bestond uit chronologisch geordende en genummerde stukken, analoog aan het vooroorlogse verbaal Kabinet Geheim. Deze van een afzonderlijke agenda voorziene correspondentie werd buiten de registratie gehouden.
In 1952 werden de gewone en geheime archivalia wel afzonderlijk geagendeerd, maar in de uiteindelijke berging werd geen onderscheid tussen beide categorieën gemaakt. Men kan derhalve stellen, dat het archief Kabinet Geheim van de Gouverneur van Suriname kan worden afgesloten op 31 december 1951 en dat daarna het archief van het Kabinet van de Gouverneur een aanvang neemt.
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Een in 1974 opgestelde vernietigingslijst geeft de kategorieën stukken aan, die in die tijd uit het archief zijn verwijderd. Uit de naderhand aangevulde bescheiden zijn hoegenaamd geen stukken vernietigd.
Lijst van vernietigde stukken
  • Duplicaat-telegrammen, niet afgelegd in dossiers, waarvan afschriften zijn opgenomen in de series telegrammen over de jaren 1940-1944.
  • Begeleidbrieven van niet-principiële aard en correspondentie over briefwisseling en telegramwisseling, eveneens van niet-principiële aard.
  • Niet-principiële briefwisseling over levering van bestelde goederen.
  • Niet-principiële briefwisseling over reizen en kostende-claraties van personeelsleden.
Totale omvang van de vernietigde archiefstukken: 0,2 m1 of 2,5% van het totaal.
Verantwoording van de bewerking
Zoals hierboven beschreven, geschiedde de inventarisatie in twee fasen. In 1974 vond een beschrijving plaats van de archiefbestanddelen over de jaren 1885-1944, waarbij fragmenten van latere archiefgedeelten tot 1962 toe als een onderdeel van het archief Kabinet Geheim werden beschouwd. De inventarisator had toen niet de beschikking over de agenda's uit de jaren 1941-1951 en moest bij zijn beschrijving uitgaan van het beperkte bestand, dat toen onder hem berustte. Dit heeft de uiteindelijke ordening van het archief over de jaren 1940-1951 beïnvloed.
Van het verbaal van de gouverneur over de jaren 1885-1938 is de oorspronkelijke orde van het archief zoveel mogelijk gehandhaafd, ondanks het feit, dat na 1912 slechts de agenda bewaard is gebleven. Voortdurend wordt namelijk in het verbaal verwezen naar andere afdelingen van het archief van de gouverneur, zodat aan te nemen is, dat door onderlinge verwijzing verband bestaat tussen de chronologisch geordende afdelingen. Wanneer er verband bestaat tussen de buiten verbaal gehouden stukken en de geverbaliseerde bescheiden, dan is dit in de inventaris aangegeven. De buiten verbaal gehouden stukken zijn nader gespecificeerd en in een schema ondergebracht.
Bij nader onderzoek van het z.g. "dossier defensie", het dossier "'s Lands Hospitaal" en de overige correspondentie van 1939 bleek, dat ca. 50% van de zich in het verbaal bevindende stukken naar hun aard eveneens in deze dossiers thuishoorden. Deze inkonsekwentie kon slechts worden opgelost door alle nog in het verbaal aanwezige stukken in de dossiers te voegen en de overige schematisch te beschrijven, analoog aan het archiefgedeelte over de Jaren na 1940. Dit betekende in de praktijk, dat ertoe moest worden overgegaan om het na 10 mei 1940 definitief geworden rubrieken- en dossierstelsel in 1939 te laten aanvangen. De overige dossiers uit de jaren 1940-1944 werden in 1974 geschematiseerd zonder dat rekening kon worden gehouden met het bestaan van een indicateur. Hierdoor werden rubrieken als "algemeen" en "niet afgelegde stukken" geborgen in dossiers zonder nadere kwalificatie, gespecificeerd.
Aan de tabs op de dossiermappen kon geen herkenbare rubricering worden ontleend. Het gevolg is, dat de in 1976 gearriveerde agenda's niet meer functioneerden als toegangen. Wel kunnen zij, evenals de series telegrammen, mededeling doen over de chronologische opeenvolging van gebeurtenissen of van handelingen van de gouverneur. De telegrammen, die in de jaren 1940-1944 in duplo in de dossiers aanwezig zijn, zijn niet vernietigd wanneer zij in een zaaksgewijze ordening het verband binnen de correspondentie in stand houden.
Een reconstructie van de hoofdrubrieken over de jaren 1945-1951 bleek niet mogelijk, omdat tal van stukken in latere rubrieken van de directeur van het Kabinet van de Gouverneur als voorstukken zijn gebruikt. Ook waren stukken betreffende één bepaalde zaak soms over verschillende rubrieken verspreid, en veranderden rubriektitels van betekenis, naarmate de positie van de gouverneur wijzigde. Besloten is derhalve om alle stukken over de jaren 1939-1951 als één geheel te beschrijven van volgens een eigen systematiek geordende dossiers. Hiervan zijn de agenda's en series telegrammen als "stukken van algemene aard" beschreven.
In het statische schema konden enkele accentverschuivingen in de taakstelling van de gouverneur niet geheel worden gedekt. Onder de rubriek "personeelsaangelegenheden" treft men zowel benoemingen van gouvernementsambtenaren krachtens constitutionele bevoegdheden tot 1951 als benoemingen van huispersoneel van het latere Kabinet van de Gouverneur aan: districtscommissarissen, leden van de Regeringsraad en vanuit Nederland uitgezonden ambtenaren zijn hier onder één noemer gebracht als personen, die omwille van hun individuele belangen als ambtenaar met de gouverneur te maken hebben gehad. Gelijkaardige problemen deden zich voor bij de ordening van archiefstukken, die de neerslag zijn van bijzondere situaties in de Tweede Wereldoorlog, zoals politiële aangelegenheden tijdens de staat van beleg. Het aanbrengen van cesuren in de tijd stuitte op het bezwaar, dat bij de afwikkeling van diverse zaken geen vaste grenzen waren aan te brengen (de staat van beleg duurde tot 1945; het afwikkelen van de internering tot ver in 1947; constitutionele ontwikkelingen hadden cesuren in 1943 en 1948).
Een bijkomstig probleem was het sterk fragmentarische karakter van bepaalde dossiers, die immers slechts de geheim te houden stukken betreffende een zaak bevatten. Enkele hoofdstukken van het schema werden een samenraapsel van talloze incidentele "bijzondere gevallen" en konden hierdoor aanzienlijk uitdijen zonder dat een nadere indeling mogelijk was: zaken betreffende personeel en openbare orde kunnen een veelheid van bijkomende facetten bevatten, die in het schema niet nader kunnen worden genuanceerd. De achter deze inventaris gevoegde indexen op personen en zaken kunnen hier nadere toegang bieden.
Ter bescherming van de belangen van wellicht nog levende personen zijn de vermeldingen van namen in bepaalde beschrijvingen van archivalia achterwege gelaten. Deze verzwegen namen zijn in de index verwerkt.
Achter in de inventaris is een lijst van veel gebruikte telegramafkortingen geplaatst om de anders cryptisch overkomende correspondentie in oorlogstijd te verduidelijken (aanhangsel 4).
De inventaris werd in 1981 voltooid door drs J.A.A. Bervoets, chartermeester I bij de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Digitaal Duplicaat: Gouverneur van Suriname: Geheim Archief, nummer toegang 2.10.18, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Gouverneur Suriname / Geheim Archief [digitaal duplicaat], 2.10.18, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal Een klein bestanddeel, bestaande uit dossiers inzake het openbaar optreden van de gouverneur bij festiviteiten en bij openingen van de Staten, werd aan de bibliotheek van het Surinaams Museum in Paramaribo overgedragen. ( Getekende verklaringen van ontvangst bevinden zich in het archief van het Kabinet van de Gouverneur, 1952-1975, (2.10.26) inventarisnummer 219. Een lijst van deze stukken is als bijlage bij de inventaris gevoegd. )
Lijst van archivalia, zich bevindend in de bibliotheek van het Surinaams Museum
Archivalia, gedeponeerd door L.J. Rietberg betreffende zijn waarneming van het gouvernement. 1920-1924
  1. Stukken betreffende zijn waarneming. 16 december 1920-23 mei 1921.
    • Declaraties met betrekking tot zijn waarneming. 16 december 1920-21 mei 1921.
    • Reis van de gouverneur naar de plantages Rust en Werk en Slootwijk. 7 december 1920.
    • Declaratie van 18 tot 31 december 1920.
    • Nieuwjaarsreceptie 3 januari 1921.
    • Reis van de gouverneur naar Jodensavanna en Berg en Dal. 28-29 januari 1921.
    • Diner. 2 maart 1921.
    • Reis van de gouverneur naar de plantage Slootwijk. 31 maart 1921.
    • Reis van de gouverneur naar de plantage Broederschap. 2 april 1921.
    • Diner. 7 april 1921.
    • Receptie. 19 april 1921.
    • Kinderdansreceptie. 30 april 1921.
    • Statendiner. 10 mei 1921.
    • Nieuwjaarsreceptie. 3 januari 1921.
    • Dansreceptie. 19 april 1921.
    • Kinderdansreceptie. 30 april 1921.
    • Betaallijsten. December 1920-14 mei 1921.
  2. Stukken betreffende een receptie en een souper op 1 september 1924. N.B. Door ziekte van Rietberg waargenomen door diens plaatsvervanger, procureur-generaal mr. J.L. Nysingh.
  3. Aantekeningen in verband met het overlijden van de waarnemend gouverneur L.J. Rietberg. 1924.
Stukken betreffende de opening der Staten van Suriname. 1922-1949
  1. Menu van het Statendiner met tafelplan. 9 mei 1922.
  2. Menu van het Statendiner met tafelplan. 13 mei 1924.
  3. Menu van het Statendiner met tafelplan. 12 mei 1925.
  4. Menu van het Statendiner met tafelplan.-10 mei 1927.
  5. Menu van het Statendiner met tafelplan. 13 mei 1930.
  6. Menu van het Statendiner met tafelplan. 12 mei 1931.
  7. Verslag van de opening en de receptie. 10 mei 1932.
  8. Verslag van de opening en de receptie. 9 mei 1933.
  9. Verslag van de receptie. 8 mei 1934.
  10. Verslag van de receptie. 14 mei 1935.
  11. Verslag van de receptie. 12 mei 1936.
  12. Verslag van de receptie. 1 april 1937.
  13. Verslag van de receptie. 11 mei 1937.
  14. Verslag van de receptie. 5 mei 1938.
  15. Verslag van de receptie. 4 april 1939.
  16. Verslag van de receptie. 2 april 1940.
  17. Verslag van de receptie. 1 april 1941.
  18. Verslag van de receptie. 7 april 1942.
  19. Verslag van de receptie. 6 april 1943.
  20. Verslag van de receptie. 4 april 1944.
  21. Verslag van de receptie. 3 april 1945.
  22. Verslag van de receptie. 2 april 1946.
  23. Verslag van de receptie. 1 april I947.
  24. Verslag van de receptie. 6 april 1948.
  25. Verslag van de receptie. 10 mei 1949.
  26. Verslag van de opening en de receptie. 9 juni 1949.
Stukken betreffende protocollaire aangelegenheden. 1907-1948
  1. Verslagen van reizen. 1926-1935
    1. Gouverneursreis naar Kabel. 26 augustus 1926.
    2. Gouverneursreis naar Maäbo Grosplacer. 23 juni 1927.
    3. Gouverneursreis naar Kabel. 13 december 1928.
    4. Treinreis naar de proefvelden van het Landbouwproefstation. 22 augustus 1929.
    5. Gouverneursreis naar de plantage Republiek. 14 maart 1930.
    6. Gouverneursreis naar Kabel, Dam en Ganzee. 7-10 juli 1931.
    7. Gouverneursreis naar Zanderij. 22 oktober 1931.
    8. Gouverneursreis naar Kabel en Ganzee. 20-22 april 1932.
    9. Gouverneursreis naar de plantage Republiek. 26 oktober 1932.
    10. Idem 6 januari 1933.
    11. Ontvangst van de "Snip" van de K.L.M.: drie reizen. 13-20 december 1934.
    12. Gouverneursreis naar Onoribo, Kwakoegron en Kabel. 19-21 maart 1935.
  2. Stukken betreffende vieringen van de verjaardag van de koningin op 31 augustus en andere aangelegenheden. 1907-1948.
    1. Stukken betreffende 31 augustus 1907.
    2. Stukken betreffende 31 augustus 1919.
    3. Stukken betreffende 31 augustus 1921.
    4. Stukken betreffende 31 augustus 1922.
    5. Stukken betreffende 31 augustus 1925.
    6. Stukken betreffende 31 augustus 1926.
    7. Stukken betreffende 31 augustus 1927.
    8. Stukken betreffende 31 augustus 1928.
    9. Stukken betreffende 31 augustus 1929.
    10. Stukken betreffende 31 augustus 1931.
    11. Stukken betreffende 31 augustus 1932.
    12. Stukken betreffende 31 augustus 1933.
    13. Stukken betreffende de aankomst van gouverneur J.C. Kielstra. 25 oktober 1933.
    14. Stukken betreffende de rouw om de dood van de koningin-moeder Emma. 21 maart 1934.
    15. Stukken betreffende de rouw om de dood van prins Hendrik. 3 juni 1934.
    16. Stukken betreffende 31 augustus 1934.
    17. Stukken betreffende 31 augustus 1937.
    18. Stukken betreffende de beëdiging van waarnemend gouverneur M. de Wiet. 6 juli 1948.

Bijlagen

Inventories