Back to search results

2.09.05 Inventaris van de archieven van het Ministerie van Justitie: Verbaalarchief, 1876-1914; Kabinets- en Geheim archief, 1823-1914

Enter a search query
PreviousNext

Archief

Titel

2.09.05
Inventaris van de archieven van het Ministerie van Justitie: Verbaalarchief, 1876-1914; Kabinets- en Geheim archief, 1823-1914

Auteur

Joh.C. van Aartrijk, H.A.J. van Schie

Versie

14-03-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1976 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Justitie [periode 1876-1914]
Justitie, 1876-1914

Periodisering

archiefvorming: 1876-1914
oudste stuk - jongste stuk: 1823-1914

Archiefbloknummer

J25510

Omvang

; 6697 inventarisnummer(s) 810,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie van Justitie, Algemeen Secretariaat Ministerie van Justitie, Derde Afdeling Ministerie van Justitie, Derde Afdeling Ministerie van Justitie, Eerste Afdeling Ministerie van Justitie, Tweede Afdeling Ministerie van Justitie, Vierde Afdeling Ministerie van Justitie, Vierde Afdeling Ministerie van Justitie, Vijfde Afdeling Ministerie van Justitie, , 1858-1950, , 1858-1889, , 1889-1956, , 1858-1956, , 1858-1956, , 1889-1956, , 1858-1889, , 1858-1889, , 1815-1858

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat met name stukken over de volgende onderwerpen: adelszaken; auteursrecht; bedelaarsgestichten (rijkswerkinrichtingen); gevangenissen, tuchtscholen, rijksopvoedingsgestichten en reclassering; gratieverlening en voorwaardelijke invrijheidstelling; toezicht op de organisatie van kerkgenootschappen; naturalisatie (Nederlanderschap); notariaat; politie; personeel van de rechterlijke macht; rechterlijke organisatie; toezicht op rechtspersonen (zoals naamloze vennootschappen en verenigingen); strafrecht en strafvordering; vreemdelingen; wetgeving. Het archief bestaat voor het grootste deel uit een chronologisch verbaal, dat in de jaren 1876-1905 was gesplitst in verbalen per afdeling, met aparte indices en klappers. De onderzoeker dient dus eerst na te gaan welke afdeling met een bepaalde taak was belast.
Het geheim archief van het laatste kwart van de 19e eeuw bevat onder meer stukken over de activiteiten van socialisten en anarchisten en over opruiend geachte drukwerken en geschriften. Het kabinetsarchief bevat overwegend personeelskwesties, zoals benoeming en ontslag van notarissen en leden van de rechterlijke macht.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1 ORGANISATIE
In 1876 kende het departement van Justitie een vijftal afdelingen In dat jaar werd het departement gereorganiseerd: daarbij bleef het aantal afdelingen gelijk, maar werd binnen het takenpakket nogal geschoven (voor de taken waarmee deze afdelingen belast waren zie Bijlage 2 in deze inleiding). De herverdeling van het werkterrein over de afdelingen was ten dele het gevolg van nieuwe taken als de uitvoering van de Vreemdelingenwet van 1875 (naar 2e afdeling) en de overname van de voordien onder Binnenlandse Zaken ressorterende gestichten Ommerschans en Veenhuizen in 1875 (naar 4e afdeling). Ook moest het Algemeen Secretariaat taken afstaan aan de beleidsafdelingen: uitlevering, staats- en volkenrecht aan de 2e afdeling, die op zijn beurt de zaken betreffende personen en familierecht overdroeg aan de 1e afdeling, maar eind 1878 de behandeling van gratieverzoeken overnam van de 3e afdeling.
Vanaf 1883 was het Algemeen Secretariaat gesplitst in vier (later vijf) bureaus, waaronder een bureau Kabinet en Algemene Zaken. In 1886 gingen adelszaken en erediensten van de 2e naar de 1e afdeling. Ingrijpender was een reorganisatie in 1889, waarbij de 3e afdeling (Politie) werd opgeheven en de taken ervan overgingen op de 2e afdeling. Deze 2e afdeling werd gesplitst in een drietal onderafdelingen of bureaus, waarbij de politie (inclusief de rijksveldwacht en het toezicht op jacht en visserij) bij onderafdeling C werden ondergebracht. Ook vond een hernummering plaats: de 4e afdeling (Gevangeniswezen) werd 3e afdeling, de 5e afdeling (Comptabiliteit) werd 4e afdeling. Vanaf (vermoedelijk) 1893 was ook de 1e afdeling verdeeld in twee, vanaf 1897 in drie bureaus.
In 1901 werd een ‘Regeling van den inwendigen dienst’ vastgesteld, die een aantal ‘bijzondere instructiën’ bevat, onder meer voor de huishoudelijke dienst, maar ook voor de twee toen fungerende buitendiensten van het departement, namelijk de Inspectie der gevangenissen en het Beheer van de gevangenis- en rechtsgebouwen..
In deze jaren stonden de 1e en 2e afdeling elk onder een raadadviseur, die naast het algemeen toezicht in het bijzonder was belast met wetgevende arbeid, waarbij een referendaris als sous-chef belast was met de dagelijkse leiding. De 3e afdeling (vanaf 1906) en de 4e afdelingen stonden onder leiding van een administrateur. In 1904 kreeg de 3e afdeling Gevangenissen in verband met de ontwikkeling van het rijkstucht- en opvoedingswezen een verdeling in twee onderafdelingen en vanaf 1906 in drie bureaus, in 1911 gevolgd door de toevoeging van een vierde bureau Reclassering. In deze jaren stond de 3e afdeling onder leiding van een administrateur met de persoonlijke titel van ‘directeur-generaal’. Als laatste afdeling kreeg in 1909 de 4e afdeling Comptabiliteit een verdeling in (vijf bureaus)..
Vanaf de jaren-1820 was Justitie gehuisvest in het voormalige Hotel van Brunswijk aan de Lange Poten. In 1883 betrok het departement een geheel nieuwe behuizing aan het Plein hoek Lange Poten, ontworpen door rijksbouwmeester C.H. Peters, dat tot 1978 de centrale zetel van het ministerie zou blijven.
2 TAKEN
Wat de hoofdtaken betreft is het werkterrein de gehele periode opmerkelijk consistent geweest: toezicht op de handhaving en juiste uitvoering van alle wetten met betrekking tot de justitie; toezicht op de rechtspleging en het Openbaar Ministerie; toezicht op de politie en op het gevangeniswezen.
2.1 Wetgeving.
In 1881, onder minister A.E.J. Modderman, haalde het Wetboek van Strafrecht na een lange voorgeschiedenis het Staatsblad, al zou de invoering nog vijf jaar (1886) duren. Tot dat jaar gold de Franse Code Pénal. Na 1870 kwam meer wetgeving tot stand op andere terreinen, zoals de arbeidsomstandigheden, het gebruik van sterke drank, de zedelijkheid.
Vanaf 1863 had Justitie de verantwoordelijkheid voor de openbaarmaking van wetten en algemene maatregelen van bestuur. De zorg voor de uitgifte van het Staatsblad en in het bijzonder de plaatsing van wetten daarin kwam nu bij de minister van Justitie. Het ministerie adviseerde de andere departementen bij het voorbereiden van hun wetgeving. Tot 1939 was de wetgevingstaak verdeeld over diverse afdelingen van het departement.
2.2 Rijkspolitiezorg
De rijkspolitie is in 1851 niet bij wet maar bij KB geregeld. De procureurs-generaal bij de hoven werden aangewezen als fungerend directeur van politie in hun ressort. Vanaf 1852 publiceerde het departement besluiten, kennisgevingen e.d. in het Algemeen Politieblad, teneinde meer uniformiteit in de uitvoering van politietaken te bevorderen. In 1856 volgde de regeling van de rijksveldwacht, die een samenvoeging bracht van de functies van rijksveldwacht, gerechtsdienaar en opziener jacht en visserij.
Sinds 1897 fungeerden ook ‘rijksveldwachters-rechercheurs’, die landelijk inzetbaar waren voor opsporing van misdrijven (ook binnen de politie), toezicht op anarchisten en socialisten en ook wel voor inlichtingenwerk; ze vielen rechtstreeks onder de procureurs-generaal. Tot ver in de 20ste eeuw zou de rijkspolitie worden uitgeoefend door de rijksveldwacht en de koninklijke marechaussee. Dit laatste korps viel voor wat betreft het materieel en de discipline onder het departement van Oorlog, maar voor de handhaving van de openbare orde en het uitoefenen van politietaken onder Justitie
2.3 Gevangeniswezen. Rijkstucht- en opvoedingswezen. Reclassering
Behalve de zorg voor de gevangenisgebouwen en het daarin werkzame personeel omvatte de taak van Justitie ook de verzorging van de gedetineerden, hun overplaatsing en selectie, het vakonderricht en de arbeid in de gestichten.
Tot 1886 werd onderscheid gemaakt in gevangenissen voor langgestraften (huizen van correctie, - van reclusie en tuchtiging, - van militaire detentie) en kortgestraften (huizen van bewaring, - van arrest, - van justitie, provoosthuizen). Als bestuurscolleges fungeerden vanaf 1822 de colleges van regenten of (bij grote gevangenissen) commissies van administratie.
Was in de eerste helft van de 19de eeuw gemeenschappelijk opsluiting de praktijk, vanaf 1851 werd het stelsel van eenzame opsluiting (cellulair stelsel) ingevoerd, wat Justitie noodzaakte tot de bouw van nieuwe gevangenissen. Aanvankelijk traden daarbij ingenieurs van de Waterstaat op als architect, in de tweede helft van de 19de eeuw ook particuliere architecten. In 1870 werd J.F. Metzelaar bij het departement benoemd tot ingenieur-architect voor de gevangenissen en rechtsgebouwen. In 1875 ging het beheer van de rijksbedelaarsgestichten Veenhuizen en Ommerschans over van Binnenlandse Zaken op Justitie.
De invoering van het Wetboek van Strafrecht in 1886 maakte een herziening van het gevangenisstelsel noodzakelijk. Voortaan werd onderscheiden in a) huizen van bewaring b) strafgevangenissen en c) passantenhuizen. Naast gevangenissen kwamen er rijkswerkinrichtingen voor bedelaars en landlopers. Het beheer kwam te berusten bij de directeur, onder de bevelen van het college van regenten.
In 1905 trad een drietal wetten in werking, die onder de naam Kinderwetten bekend zijn geworden. Daarbij werd het kinderstrafrecht herzien: als nieuwe straf voor minderjarigen gold de plaatsing in een tuchtschool; als vrijheidsbenemende maatregel gold de terbeschikkingstelling van de regering, waarmee de opvoeding van de delinquent werd beoogd. Dit laatste kon gebeuren in een rijksopvoedingsgesticht dan wel een particulier gesticht. Toezicht werd uitgeoefend door een Algemeen College van Toezicht, dat tevens fungeerde als adviescollege voor de minister, die het opperbeheer voerde. Voorts regelde één van deze wetten het gezag van ouders en voogden en de instelling van voogdijraden. De betrokken afdeling van Justitie had bemoeienis met deze voogdijraden en met de subsidiëring van op het terrein van de kinderbescherming werkzame particuliere instellingen.
Vanaf 1910 ging Justitie zich bezig houden met de reclassering van delinquenten. Het departement voerde deze taak niet zelf uit, maar het oefende met het Centraal College voor de Reclassering als college van advies en controle, toezicht uit op de reclasseringsraden en reclasseringsinstellingen. Deze laatste instanties werden door Justitie gesubsidieerd.
2.4 Rechterlijke organisatie
In 1877 werden de elf provinciale gerechtshoven opgeheven en vervangen door vijf gerechtshoven, waaronder. ressorteerden de arrondissementsrechtbanken en de kantongerechten, die eveneens in aantal fors waren ingekrompen. De Hoge Raad der Nederlanden fungeerde als opperste gerechtshof. Het ministerie van Justitie was belast met de zorg voor het personeel van de rechterlijke macht en voor de gerechtsgebouwen.
De minister van Justitie kon aanwijzingen geven aan het Openbaar Ministerie, het orgaan dat belast was met de leiding bij de opsporing van strafbare feiten, het instellen van vervolging en de tenuitvoerlegging van strafvonnissen.
Justitie was voorts belast met de behandeling van verzoeken om uitlevering krachtens verdragen met vreemde mogendheden en van de zogenaamde rogatoire commissies: verzoeken van een rechter in het ene land aan een ambtgenoot in een ander land, om personen in verband met een rechtsgeding een verhoor af te nemen..
2.5 Gratie. Voorwaardelijke invrijheidstelling
Een omvangrijke taak was ook de behandeling van gratieverzoeken. Reeds de Grondwet van 1814 (artikel 49) kende de Koning het recht van gratie toe, na ingewonnen advies van de Hoge Raad. Iedere veroordeelde had het recht bij de Koning gratie van de bij rechterlijk vonnis opgelegde straf te verzoeken. Het kon hier de gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van straf betreffen dan wel de omzetting in een mindere straf. De rol van Justitie bestond erin het van het Kabinet des Konings ontvangen rekest door te sturen naar de Hoge Raad en het betrokken gerechtshof, en het door deze instanties opgestelde advies met het door de minister geformuleerde voorstel aan de Koning toe te zenden. Sommige afwijzende beschikkingen op gratieverzoeken kon de minister zelf afdoen.
Bij bepaalde gelegenheden werd collectief gratie verleend, aan een groot aantal veroordeelden tegelijk. Dit was onder meer het geval bij de troonsbestijging en het huwelijk van koningin Wilhelmina.
De minister van Justitie was voorts bevoegd, op grond van bepalingen in het Wetboek van strafrecht, tot voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelden, die tweederde van hun straftijd hadden ondergaan. De minister nam zijn besluit na inwinnen van advies van betrokken instanties zoals het gevangenisbestuur en (na 1910) van reclasseringsinstanties.
2.6 Vreemdelingenbeleid. Nederlanderschap
Het departement van Justitie droeg vanaf het begin de verantwoordelijkheid voor het vreemdelin-genbeleid. Dit hield in het regelen van de toelating en het verblijf, het toezicht, de verwijdering respectievelijk de uitzetting. Pas vanaf 1849 was het beleid gebaseerd op wetgeving, namelijk de in dat jaar tot stand gekomen Vreemdelingenwet. Deze wet verplichtte vreemdelingen zich bij aankomst en vertrek bij de plaatselijke politie te melden, teneinde een reis- en verblijfpas te verkrijgen. De wet voorzag ook in procedures om ongewenste vreemdelingen de grens over te zetten.
In 1848 werd in de Grondwet (artikel 7) opgenomen: ‘De wet verklaart wie Nederlanders zijn. Een vreemdeling wordt niet dan door een wet genaturaliseerd’. De eerste wet betreffende het Nederlanderschap dateert van 1850; in 1892 werd deze vervangen door een nieuwe wet. In de wet van 1850 werd onder meer bepaald dat men Nederlander kon worden door naturalisatie, hetgeen bij wet diende te geschieden. Verzoeken om naturalisatie werden op het departement van Justitie behandeld: na het inwinnen van inlichtingen (‘ambtsberichten’) bij diverse autoriteiten, werd beoordeeld of het verzoek al dan niet voor inwilliging in aanmerking kwam; ingeval van geen bezwaar werd een wetsontwerp opgemaakt (meestal van een aantal personen tegelijk), dat verder de gewone behandeling van een wetsontwerp kreeg.
Ook verrichtte Justitie voorbereidingswerkzaamheden bij Koninklijke Besluiten inzake naamsaanneming en naamsverandering en oefende, via de Officier van Justitie, het toezicht uit op het bijhouden van de registers van de Burgerlijke Stand.
2.7 Overige taken
Toezicht op rechtspersonen
Om rechtspersoonlijkheid te verkrijgen dienden naamloze vennootschappen en verenigingen hun statuten te laten goedkeuren. Bij de vennootschappen geschiedde dit door een verklaring van geen bezwaar van de minister van Justitie, die vervolgens zorgde voor publicatie van statuten en bijbehorende verklaringen in de Staatscourant.
In 1855 werd ingevolge de Grondwet van 1848 het recht van vereniging en vergadering wettelijk geregeld. Voortaan was het voor verenigingen die als rechtspersoon wilden optreden goedkeuring van de statuten bij koninklijk besluit nodig. Rechtspersoonlijkheid kon worden geweigerd op grond van het algemeen belang. De voorbereiding van de KB’s vond plaats op het departement van Justitie, dat ook zorg droeg voor publicatie in de Staatscourant.
Sinds 1870 is aan het departement van Justitie opgedragen de uitvoering en toepassing van de wet tot regeling van het toezicht op de kerkgenootschappen van 1853, op grond waarvan bepalingen betreffende inrichting en bestuur aan de minister van Justitie dienen te worden medegedeeld.
Auteursrecht
Sinds 1817 was dit recht wettelijk geregeld. De herziene wet van 1881 koppelde de duur van het recht aan het jaar van eerste uitgave en droeg de zorg voor de registratie bij het departement van Justitie (voordien was dit een taak van Binnenlandse Zaken). Justitie zorgde ook voor publicatie in de Staatscourant. Nadat Nederland was toegetreden tot de zogenaamde Berner Conventie, werd de wet in 1912 aangepast aan internationaal geldende maatstaven.
Adelszaken
De Grondwet van 1814 kende de Soevereine Vorst het recht toe tot verheffing in de adelstand. In hetzelfde jaar werd de Hoge Raad van Adel ingesteld, die rechtstreeks aan de Koning adviseerde. Vanaf 1860 gaf de raad zijn adviezen aan de minister van Justitie. De raad adviseerde onder meer over alle adelszaken (waaronder verzoeken om naamswijziging bij adellijke geslachten) en over wapens van publiekrechtelijke lichamen.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De verwerving van het archief
Het archief is bij Koninklijk Besluit of ministeriële beschikking overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het volgens het verbaalstelsel geordende hoofdarchief van Justitie is beschreven in een drietal toegangen, respectievelijk over de periodes 1813-1876, 1876-1914 en 1915-1955. In deze drie toegangen zijn eveneens opgenomen het geheim archief en de archieven van de als ‘beheersafdelingen’ aan te duiden afdelingen Kabinet, Algemeen Secretariaat en Comptabiliteit. Een aantal bestanden betreffende specifieke taken van Justitie (wetgeving, registratie verenigingen e.d.) werden buiten het verbaal gehouden: deze bestanden, die over langere periodes lopen (zowel voor als na 1876) zijn in afzonderlijke toegangen beschreven.
In de periode september 1876 tot en met september 1906 is het algemene verbaal vervangen door verbalen per afdeling, met (over de gehele periode 1876-1914) afzonderlijke series agenda’s, indices en klappers per afdeling. De gehele periode bleef het verbaalstelsel toegepast.
Bij raadpleging van de inventaris dient men bedacht te zijn op enige lacunes: zo is het afzonderlijke verbaal Adelszaken 1876-1937 in zijn geheel opgenomen in de plaatsingslijst 1915-1955, terwijl de bijbehorende agenda’s, indices en klappers zowel in deze als in de voorafgaande inventaris (1876-1914) zijn opgenomen, zonder enige verwijzing. Ook de ontbrekende indices en klappers van de afdeling 1 B over 1905-1914 blijken te zijn opgenomen in de plaatsingslijst 1915-1955.
De inventaris is voor wat betreft de jaren 1876-1906 onderverdeeld per afdeling. Dit houdt in, dat het archief van de 5e afdeling (Comptabiliteit) eindigt in 1889; na dit jaar moet men comptabele stukken zoeken in het archief van de 4e afdeling, die in de jaren 1876-1889 belast was met het gevangeniswezen, dat vanaf 1889 onder de 3e afdeling viel. De archieven van de 1e en 2e afdeling zijn bovendien vanaf circa 1890 verdeeld naar onderafdeling (A, B, C).
In de indices is soms voorin een hoofdenlijst opgenomen, maar meestal ontbreekt deze. De rubrieken zijn in de indices in alfabetische volgorde opgenomen: hun aantal is beperkt. De opzet bleef ongewijzigd. Soms is achterin een nummerlijst (aangeduid als ‘respectlijst’) opgenomen. Bij de indices van het Algemeen Secretariaat vallen de grote rubrieken ‘Notariaat’ (met sub-rubrieken als ‘personeel’ en ‘protocollen’) en ‘Organisatie’ (benoemingen leden van de rechterlijke macht) op, onderwerpen die men eerder bij een van de beleidsafdelingen zou verwachten. In de indices van de 1e afdeling was de rubriek ‘Bijzondere individuele belangen’ aanvankelijk onderverdeeld in talrijke sub-rubrieken, die later werden opgewaardeerd tot zelfstandige rubrieken. De rubrieken ‘Vereenigingen’ en ‘Vennootschappen’ waren zo omvangrijk, dat ze gezamenlijk vanaf 1896 zelfs een afzonderlijke index (van de onderafdeling 1 B) gingen vormen. De 4e (vanaf 1889 3e) afdeling kende steeds een afzonderlijke index ‘Bedelaarsgestichten’, die vanaf 1887 met ‘Rijkswerkinrichtingen’ werd aangeduid.
De klappers verwijzen naar een (sterk afgekorte) rubriek en naar een volgnummer binnen die rubriek. Als de indices van een bepaalde afdeling werden opgesplitst naar onderafdeling, werd deze splitsing als regel ook bij de klappers toegepast. Hetzelfde geldt voor de agenda’s, die overigens als zoekinstrument van weinig belang zijn.
Binnen de afdelingsverbalen werd steeds het verbaalstelsel toegepast. Wel werden in 1876 nieuwe regels voor de agendering ingevoerd. De ingekomen stukken werden op het Algemeen Secretariaat voorzien van een datum van ontvangst en een per dag doorlopende nummering, waarna ze werden toegezonden aan de afdelingen onder opgave van de voor elke afdeling gereserveerde agendanummers. De uitgaande stukken kregen eveneens een over alle afdelingen doorlopende nummering, die echter niet bij nummer 1 begon, maar aansloot bij het hoogste nummer van de ingekomen stukken.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie [periode 1876-1914], nummer toegang 2.09.05, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Justitie, 1876-1914, 2.09.05, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Voor klappers en indexen van de afd. I B over de jaren 1907-1910 zie het vervolg: Ministerie van Justitie, Verbaalarchief, 1915-1955; Kabinetsarchief, 1915-1940, nummer toegang 2.09.22.

Bijlagen

Bijlage I: Schematisch overzicht van de belangrijkste taken van het Ministerie van Justitie, verdeeld over de afdelingen
Over de periode 1858-1908
TAKEN 1858 1866 1876 1878 1886 1889 1901 1906 1908
Ministerie, organ. + pers. AS AS AS AS AS AS AS AS AS
Personeel rechterl. macht, notarissen en deurwaarders AS AS AS AS AS AS AS AS AS
Ridderorden AS AS AS AS AS AS AS AS AS
Testamentenregister - - - - - - - - -
Uitgifte Staatsblad AS AS AS AS AS AS AS AS AS
Adelszaken 6/2 2 2 2 1 1 AS AS 1A
Auteursrecht - - - 1 1 1 1A 1A AS
Erediensten - - 2 2 1 1 1C 1C 1C
Gerechtelijke stukken AS/1 1 1 1 1 1 1C 1C 1C
Naturalisaties 2/AS 1-feb 1 1 1 1 1C 1C 1C
Privaatrecht AS/1 2 1 1 1 1 1C 1C 1C
Rechterlijke organisatie AS AS 1 1 1 1 1C 1C 1C
Rechtspersonen 2-jan 2 1 1 1 1 1B 1B 1B
Sociale wetgeving - - - - - 2A 2A 2A 2A
Staats- en volkenrecht, administratierecht AS/1 1 2 2 2 2A 2A 2A 2A
Strafrecht en strafvordering AS/1 2 2 2 2 2A 2A 2A 2A
Vreemdelingenzaken AS/1 1 2 2 2 2A 2A 2A 2A
Gratie 2/3 3 3 2 2 2B 2B 2B 2B
Voorw. invrijheidsstelling - - - - - 2B 2B 2B 2B
Politie 3 3 3 3 3 2C 2C 2C 2C
Gevangeniswezen 4 4 4 4 4 3 3 3A 3A
Rijkstucht- + opvoedingswezen - - - - - - - 3B 3B
Gevangenis 4 4 4 4 4 3 3 3C 3C
Reclassering - - - - - - - - -
Comptabiliteit 5 5 5 5 5 4 4 4 4
Wetgeving AS/1 2 - - - - - - -
Burgerlijk en handelsrecht AS/1 2 1 1 1 1 1C 1C 1C
Internationale reschtshulp strafzaken AS/1 1 2 2 2 2A 2A 2A 2A
Over de periode 1911-1955
TAKEN 1911 1915 1934 1939 1940 1945 1947 1950 1953 1955
Ministerie, organ. + pers. AS AS AS AS AS AS AS AZ AZ AZ
Personeel rechterl. macht, notarissen en deurwaarders AS AS AS AS AS AS 8 8 8 8
Ridderorden AS AS AS AS AS AS AS AZ AZ AZ
Testamentenregister - AS AS AS AS 1C 1C 1C 1C 1C
Uitgifte Staatsblad AS AS AS AS AS AS AS AZ AZ AZ
Adelszaken 1A 1A 1A - - - - - - -
Auteursrecht AS 1C 1C 1A - 1A 1A 1A 1A 1A
Erediensten 1C 1C 1C 1A 1A 1A 1A 1A 1A 1A
Gerechtelijke stukken 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A
Naturalisaties 1C 1C 1C 1A 1A 1A 1A 1A 1A 1A
Privaatrecht 1C 1C 1C 1A 1A 1A 1A 1A 1A 1A
Rechterlijke organisatie 1C 1C 1C 1A 1A 1A 1A 8 8 8
Rechtspersonen 1B 1B 1B 1B 1B 1B 1B 1B 1B 1B
Sociale wetgeving 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A
Staats- en volkenrecht, administratierecht 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A
Strafrecht en strafvordering 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A 2A
Vreemdelingenzaken 2A 2A 2A 5 Pol 5 5 5 Pol 9
Gratie 2B 2B 2B 2B 2B 2B 2B 2B 2B 2B
Voorw. invrijheidsstelling 2B 3D 3D 2C 2C 2C 2C 2C 2C 2C
Politie 2C 2C 5 5 Pol 5 5 5 Pol Pol
Gevangeniswezen 3A 3A 3A 3A 3A 3A 3A 3A 3A 3A
Rijkstucht- + opvoedingswezen 3B 3B 3B 7 7 7 7 7 7 7
Gevangenis 3C 3C 3C 3B 3B 3B 3B 3B 3B 3B
Reclassering 3D 3D 3D 2C 2C 2C 2C 2C 2C 2C
Comptabiliteit 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
Wetgeving - - - 6 6 6 6 6 6 6
Burgerlijk en handelsrecht 1C 1C 1C 1A 1A 1A - - - -
Internationale reschtshulp strafzaken 2A 2A 2A 2A 2A 2A - - - -
Toelichting bij bijlage I:
  • AS = Algemeen Secretariaat
  • AZ = Algemene Zaken en Kabinet
  • POL = Directoraat-generaal (1940-1945) en Afdeling (vanaf 1953) Politie
Bijlage II: verklaring van de trefwoorden
Trefwoord
Verklaring
Ministerie, personeel:
zie ook archief van het Kabinet en geheim archief.
Personeel rechterlijke macht enz.:
zie ook archief van het Kabinet en geheim archief.
Ridderorden, Nederlandse:
vnl. Kabinetsarchief; toestemming dragen buitenlandse: AS.
Uitgifte Staatsblad:
tot 1863 verzorgd door het Kabinet des Konings.
Adelszaken:
tot 1861 bij Binnenl. Zaken 10 e afd.; zie ook geheim archief. in 1937 naar Min. van Algemene Zaken.
Auteursrecht:
tot 1881 bij Binnenl. Zaken afd. KW (1876-1881) en 1e afd. ASC (voor 1976); vanaf 1913 uitvoering Auteurswet gesplitst: beleidszaken bij IC later 1A, beheer boeken bij AS; in 1941 naar departement van Volksvoorlichting en Kunsten.
Erediensten:
tot 1871 afzonderlijke administraties; vanaf 1871 ook Miniterie van Financiën; hiertoe hoort ook: toestemming tot aanvaarden van legaten, erfstellingen en makingen door kerkgenootschappen.
Gerechtelijke stukken:
rogatoire commissiën en buitenlandse dagvaardingen; gerechtelijke stukken in civiele zaken blijven vanaf 1911 bij IC.
Naturalisaties:
hiertoe ook: Nederlanderschap en burgerschapsrechten.
Privaatrecht:
verzamelterm voor:
burgerlijke en handelsrecht
burgerlijke stand
consulaire wetgeving (burgerlijke stand en notariaat)
Huwelijk en echtscheiding
krankzinnigen (opneming van Nederlanders in buitenlandse gestichten)
marine en scheepvaart (koopvaardij)
meerderjarig verklaring
minderjarigen
naamsverandering en -aanneming
nalatenschappen
voogdijvoorzieningen
wettiging.
Rechterlijke organisatie:
hiertoe ook notariaat, rechtswezen en rechtsbijstand onvermogenden.
Rechtspersonen: hiertoe:
verenigingen en vennootschappen.
Sociale wetgeving: hiertoe:
Arbeidswet, 1889-1893, vervolgens naar Min. van Waterstaat, Handel en Nijverheid, Afd. Arbeid en Fabriekswezen; Beroepswet 1901.
Staats- en volkenrecht, administratierecht: verzamelterm voor:
Buitenlandse betrekkingen: vnl. tractaten en buitenlandse wetgeving handels- en fabrieksmerken 1881-1893, vervolgens ook naar Min. van Waterstaat, Handel en Nijverheid, Afd. Handel & Nijverheid I. industieel eigendom 1903-1914, vervolgens naar Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel, afd. Handel
loterijen, vanaf 1905.
rechterlijke organisatie in Egypte
uitgeslotenen kiesrecht, vanaf 1923
georganiseerd overleg, vanaf 1919
Strafrecht en strafvordering: verzamelterm voor:
bertillonnage, 1896-1922
drankwet, 1883-1905, vervolgens naar Min. van Binnenlandse Zaken.
gerechtelijke stukken en buitenlandse dagvaardingen in strafzaken, vanaf 1911.
marine en scheepvaart (desertie en overtredingen zeebrievenwet)
rogatoire commissiëen
statistiek (gerechtelijke)
strafregister, vanaf 1896
alsmede de in 1934 naar de 5e afdeling overgebracht onderwerpen:
politie op de Noordzee, vanaf 1884
vuurwapenwet, vanaf 1890
vrouwenhandel
bestrijding ontuchtige uitgaven
jachtwet, vanaf 1923
motor- en rijwielwet, vanaf 1927
opiumwet, vanaf 1928
Vreemdelingenzaken: verzamelterm voor:
vreemdelingen (zie ook bij politie)
tractaten van uitlevering
uitleveringen
Gratie
burgerlijke veroordeelden
jeugdige veroordeelden
militaire veroordeelden
verloven aan gevangenen
af- en ontslag van gevangenen
rehabilitatie, tot 1900
voorwaardelijke invrijheidstelling, vanaf 1915 naar Reclassering
Politie
algemeen politieblad
marechaussee
personeel: reglementen en verordeningen; toelating en uitzetting van vreemdelingen
rijksveldwacht: detacheringen; gratificaties; inspecties; kleding en wapening; personeel (bezoldigd en onbezoldigd); rijkswoningen; rijwielen; sollicitanten; vergoedingen voor woninghuur; watersurveillance; jacht en visserij, vanaf 1905 naar Min. van Landbouw, Nijverheid en Handel.
Gevangeniswezen
bevolking
cellulaire rijtuigen
comptabiliteit
gebouwen en meubilair
imprimés
inspectiën en jaarverslagen
landbouw, tuinbouw, veeteelt
maandstaten en andere verantwoordingsstukken
personeel: colleges van regenten; gevangenissen en rijkswerkinrichtingen; verloven
vakonderricht
verkopingen, verhuringen, verpachtingen
voeding, kleding, verpleging
Rijkstucht- en opvoedingswezen
bevolking
gebouwen en meubilair
imprimés
inspectiën en jaarverslagen
landbouw, tuinbouw, veeteelt
maandstaten
particuliere gestichten
personeel: algemeen college, commissies van toezicht, voogdijraden; rijksopvoedingsgestichten en tuchtscholen; verloven
voeding, kleding, verpleging
voogdijraden
gevangenisarbeid
boekhouding en administratie arbeidslonen
declaratiën
grondstoffen
leveringen aan departementen
leveringen gevangenissen
plan van arbeid
prijsberekeningen
Rijksinkoopbureau, vanaf 1922
Reclassering
Centraal college
instellingen
reclassering
lijst van niet-reclassabele personen; in geheim archief
Comptabiliteit
pensioenen
tractementen
gerechtsgebouwen
Wetgeving
in 1939 gecentraliseerd bij de 6e afdeling
TAKEN185818661876187818861889190119061908TAKEN1911191519341939194019451947195019531955

Inventories