Back to search results

2.09.01 Inventaris van het archief van het Ministerie van Justitie, (1800) 1813-1876 (1951)

Enter a search query
PreviousNext

Archief

Titel

2.09.01
Inventaris van het archief van het Ministerie van Justitie, (1800) 1813-1876 (1951)

Auteur

H. Bonder

Versie

24-01-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1933 cc0
( DIT ARCHIEF WORDT GEDIGITALISEERD )

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Justitie [periode 1813-1876]
Justitie, 1813-1876

Periodisering

archiefvorming: 1813-1876
oudste stuk - jongste stuk: 1800-1951

Archiefbloknummer

J25509

Omvang

; 5244 inventarisnummer(s) 670,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in heten in het. Een klein gedeelte is gesteld in talen alsen.
Nederlands
Frans
Duits
Engels

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie van Justitie Eerste president van het Hooggerechtshof Commissie tot Ontwerp van de Nationale Wetgeving Commissie van Redactie voor de Nationale Wetgeving Eerste President van het Hoog Gerechtshof der Verenigde Nederlanden Ministerie van Justitie / Algemeen Secretariaat Ministerie van Justitie / Derde Afdeling Ministerie van Justitie / Eerste Afdeling Ministerie van Justitie / Tweede Afdeling Ministerie van Justitie / Vierde Afdeling Ministerie van Justitie / Vijfde Afdeling Ministerie van Justitie / Zesde Afdeling Raad van Administratie over de Burgerlijke en Militaire Gevangenhuizen, 1813-1815

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bestaat voor het grootste deel uit een chronologisch verbaal, dat toegankelijk is met behulp van indices en alfabetische namenklappers. Voor bepaalde beleidsterreinen, zoals gratieverlening, gevangenissen, politie, jacht en visserij, adelszaken en erediensten, zijn er aparte series en soms ook aparte indices.
Een niet onbelangrijk gedeelte is buiten verbaal gehouden en op onderwerp geordend. Deze stukken betreffen onder meer: kerkelijke armenzorg; Nederlanderschap (naturalisatie); notariaat; openbare orde en veiligheid (met nogal uiteenlopende onderwerpen als: bestrijding van bedelarij, krankzinnigen (gestichten), toezicht op maten en gewichten, toezicht op middelen van vervoer); politie; rechterlijke macht; rechtspraak; vreemdelingen; wetgeving. In een Supplement zijn voorts opgenomen: bezoldigingsregisters, stukken betreffende naamsaanneming of naamswijziging en dossiers inzake uitleveringen. In een bijlage van de inventaris is een klapper op de uitleveringsdossiers opgenomen (zie toegang 2.09.03).
In het deel geheim archief zijn er uit de jaren 1815-1830 veel stukken over personen en instanties in de Belgische provincies, die zich tegen het regeringsbeleid keerden.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Na de aanvaarding van het Algemeen Bestuur door de Prins van Oranje werd bij besluit d.d. 1 december 1813, nr. 26 het bestuur der Binnenlandse Zaken geregeld. Art. 6 daarvan luidde: 'Het Justitiewezen blijft, ingevolge het besluit, op heden door het Algemeen bestuur genomen, provisioneel geconserveerd, alle voordrachten, welke door hetzelve aan den Groot-Regter-Minister van Justitie plegen te geschieden, en nu aan het Gouvernement zullen moeten plaats hebben, zullen gaan door het intermediair van den Commissaris-Generaal voor de Binnenlandsche Zaken'. Dit besluit was echter nauwelijks afgekondigd, of er volgde op 7 december 1813 (nr. 13) reeds een nieuw, dat luidde: 'Bij alteratie van het besluit van het Algemeen Bestuur in dato 1 December 1813 nr. 26, art. 6, zal de Eerste President van het Hooge Gerechtshof der Vereenigde Nederlandsen onmiddellijk met den Vorst arbeiden. Alle voordrachten, het Justitiewezen betreffende, welke tot dus verre aan den Groot-Regter-Minister der Justitie pleegden te geschieden, zullen ons voortaan gedaan worden door voormelden Eersten President. De Eerste President van het Hooge Gerechtshof zal voornamelijk zorgen, dat overeenkomstig het Besluit van het Algemeen Bestuur d.d. 1 December 1813 en behoudens de daarbij uitgedrukte bepalingen de Justitie bij voortduring behoorlijk en op den thans bestaanden voet wordt geadministreerd. Hij zal zich, hoe eer hoe liever, met den Commissaris-Generaal tot de Binnenlandsche Zaken en den Procureur-Generaal concerteeren tot het doen van een gemeenschappelijke voordracht aan Ons, omtrent den tegenwoordigen staat der gevangenissen en de voegzaamste middelen om de onmenschlievende verwaarlozing te doen ophouden, die daaromtrent in de laatste drie jaren plaats gevonden heeft.' Bij Soeverein Besluit van 12 augustus 1814, nr. 1 zijn de provisionele bepalingen vastgesteld voor de 'spoedige en rigtige behandeling der zaken in de Belgische provinciën'. Hierbij zijn ingesteld vier administratieve departementen onder leiding van commissarissen-generaal, terwijl aan ieder departement een commissaris kon worden benoemd, belast met een of meer gedeelten van de dienst.
  • Art. 20 van genoemd besluit zegt: 'De Commissaris-generaal van Justitie is belast met de rigtige administratie der Justitie. Hij adviseert op alle verzoeken om abolitie, om dispensatie of om brieven van naturalisatie, op de quaestiën van competentie en op de verschillen tusschen burgerlijke en militaire rechtbanken.
  • Art. 21. Hij draagt Ons de personen voor ter vervulling van opengevallen plaatsen in de Hoven, rechtbanken en vredegeregten, als mede tot aanstelling van procureurs en notarissen.
  • Art. 22. Aan het Departement van Justitie is mede verbonden de algemeene zorg voor de Policie, zoo verre dezelve betrekking heeft tot het voorkomen van delicten, tot de surveillance van vagabondeerende en het onderzoek der papieren van reizende personen.
  • Art. 23 Ter bereiking van de doeleinden hierboven gemeld zal de Commissaris-Generaal van Justitie zich moeten verstaan met de Departementale en andere administratiën en met de procureurs-generaal bij de Opperste Gerechtshoven te Brussel en te Luik, en zich door middel van derzelver geregelde en sedert lang gevestigde correspondentie met de officieren van Justitie die kennis verschaffen van al hetgeen hij voor de behoorlijke waarneming van zijn ambt noodig heeft.
  • Art. 24 Bij een nader te nemen besluit zal bepaald worden in hoeverre de dienst der Marechaussee tot dit Departement zal behooren.'
Het beheer van de politie berustte verder bij de op 30 november 1813 benoemde commissaris-generaal van politie, wiens functie en archieven bij Koninklijk Besluit d.d. 9 maart 1818, nr. 74 overgegaan zijn aan de procureur-generaal van het Hooggerechtshof. Deze archieven zijn dus daarheen overgegaan om eventueel in de inventaris van diens archieven te worden beschreven. Bij de definitieve regeling van het bestuur in de Nederlanden bij Koninklijk Besluit d.d. 16 september 1815, nr. 61 (La. H.) werd de heer Van Maanen minister van Justitie, wiens werkzaamheden zich over 'al de gedeelten van het Rijk uitstrekken' zouden. Te dien einde moest hij zich onverwijld in betrekking stellen met de opperste gerechtshoven van Brussel en Luik en met de procureurs-generaal aldaar. Te Brussel moesten voor de ministers en commissarissen-generaal hotels of woningen worden gekocht of gehuurd, die niet alleen voor woningen bureaus moesten dienen, maar vooral ook voor 'deftige huisvesting der hoofden van de verschillende Departementen'. Aan toelage wegens reis- en verblijfkosten van Den Haag naar Brussel of omgekeerd ontvingen de ministers vijfduizend gulden per jaar. De minister van Justitie zond 4 oktober 1815 aan de Hoge Gerechtshoven, procureurs-generaal en advocaten-fiscaal een circulaire, meldende de aanvaarding van zijn werkzaamheden. 'Die werkzaamheden', zegt hij, 'brengen mij meer bijzonder in betrekking tot de eerwaardige en aanzienlijke lichamen en ambtenaren van Staat, aan welke de bedeeling en handhaving van het Recht in het opperste rechtsgebied is toevertrouwd en ik reken het mij tot een zonderlinge eer en genoegen aan die allen, bij de aanvaarding mijner werkzaamheden te mogen betuigen, dat even gelijk ik mij verzekerd en overtuigd houde van hunne rechtvaardigheid, oprechtheid, ervarenheid en hartelijken ijver voor de belangen der Justitie, en voor den dienst van den koning en van het vaderland, het mij evenzeer eene aangename plichtsbetrachting zal zijn, de waardigheid, achtbaarheid, luister en onafhankelijkheid der Justitie te mogen helpen vestigen en bevorderen.
Ik heb gemeend, Mijne Heeren, dat deze zeer oprechte uitdrukking mijner gevoelens, aan Ulieden wellicht niet ongevallig zoude zijn; voor mij was zij eene behoefte, en geeft mij tevens de meest geschikte aanleiding, om Uwe goede medewerking, hulp en vertrouwen in te roepen in de behandeling van alle zoodanige onderwerpen, waarin ik ten dienste van den koning, en ter verzekering van een goeden en regelmatigen loop van zaken, het verkieselijk of hoofdzakelijk zal rekenen Uwe voorlichting en gedachten te verzoeken, welke door mij op zeer hoogen prijs worden gesteld.'
Van Maanen werd tevens bij besluit van 6 oktober 1815, nr. 38 'tot op de organisatie van de Regterlijke magt' opgedragen de functies van het tot dus verre bij hem beklede ambt van eerste president van het Hooggerechtshof in 's-Gravenhage te blijven waarnemen. 10 oktober 1815 stelde de minister aan de koning een provisionele regeling der werkzaamheden voor, uit te voeren door de daarbij voorgedragen ambtenaren, luidende voor de noordelijke Nederlanden: 'Hoezeer de ondervinding zal moeten uitwijzen, of en in hoeverre ik moge geslaagd zijn om in mijne berekeningen te dezen aanzien een juiste of genoegzame evenredigheid te treffen tusschen den omvang van den werkkring en de zamenstelling der hulpmiddelen en hoezeer ik daarom gemeend heb voor als nog tot het ontwerpen en voordragen van provisioneele schikkingen te moeten bepalen, is het mij evenwel voorgekomen, dat om aan de zaken eenen geregelden gang te geven, ook bij de meest mogelijke simplificatie, onmisbaar vereischt worden:
In de eerste plaats, een hoofdambtenaar, belast met het toezigt op de geregelde orde van dien dienst in deszelfs geheel, en met het afdoen van zoodanige zaken, welke daarmede in verband staan, of welke , uit hoofde van derzelver gewicht of om andere redenen, geoordeeld worden meer bijzonderlijk of op eene meer convenabele wijze aan zulk een ambtenaar te moeten of te kunnen worden opgedragen.
De verdeeling der gewone werkzaamheden van dezen ambtenaar zoude hoofdzakelijk deze moeten zijn:

  1. Het vak der Comptabiliteit;
  2. Het werk der expeditie;
  3. De zorg voor de bewaring der archieven en het houden van eenen behoorlijken index op dezelve.
Voor elk van welke drie vakken de orde en regelmatigheid van den inwendigen dienst een minderen ambtenaar onder de benaming van commies schijnen te vereischen. In de tweede plaats is mijn noodzakelijk voorgekomen de aanstelling van ten minste twee hoofdambtenaren, gelijkelijk belast met de behandeling en bewerking van alle zoodanige zaken, welke tot de dagelijksche en gewone onderwerpen, waarmede het Departement van Justitie zich moet bezighouden, een rechtstreeksche betrekking hebben. Eindelijk is het mij toegeschenen, dat aanvankelijk zal vereischt worden een getal van niet minder dan zes klerken benevens 2 à 2 boden en een concierge of kamerbewaarder.' De minister had in de bureaus van de voormalige commissaris-generaal van Justitie te Brussel ruim dertig hogere en lagere geëmployeerden gevonden, welke in verschillende divisies verdeeld waren en van welke de staatsminister de Thiennes aan zich verbonden had diegenen, welke hij meende voor het 'aan zijn directie aanbevolen vak der politie' noodzakelijk en meest bruikbaar te zijn. Aan de overigen der geëmployeerden gaf de minister voorlopige instructies omtrent de behandeling der zaken, die nog te Brussel mochten voorkomen, en vooral omtrent zodanige zaken, die niet dadelijk vatbaar waren voor een gelijke behandeling in de zuidelijke en in de noordelijke provincie, opdat aanvankelijk geen stagnatie in enig gedeelte van de dienst mocht plaatsvinden. Ofschoon het de minister voorkwam, dat aldaar aanmerkelijke inkrimping van personeel kon plaatshebben, oordeelde hij het beter zich daarmede vooralsnog niet bezig te houden, opdat daardoor geen stremming veroorzaakt zou worden in de noodzakelijke werkzaamheden, waarover hij de zorg en het toezicht had opgedragen voor zoveel betreft het vak der Justitie aan de commissaris-speciaal Van Hoogten, en voor zoveel betreft het vak der Comptabiliteit aan de commissaris-speciaal Wacken, die geregeld met de minister over elk der vakken corresponderen. Voorlopig konden geen van deze geëmployeerden naar Den Haag verplaatst worden, vermits deze niet alleen geheel onbekend waren met de vormen en met de behandeling van zaken, die in de noordelijke provincies zijn aangenomen, maar ook omdat slechts weinigen daarvan de Hollandse taal voldoende machtig waren om zich daarin op een duidelijke wijze uit te drukken, zodat het noodzakelijk was alhier ambtenaren te hebben, die genoegzaam bekend waren met de wijze van behandeling in de noordelijke provincies en die tevens in de gelegenheid gesteld werden om langzamerhand een volledige kennis van het geheel te krijgen. De instructie voor de Brusselse ambtenaren luidde als volgt: 'Le Ministre de la Justice désirant prendre les déterminations nécessaires pour règler la marche des affaires dans les Bureaux à Bruxelles, et tout ce qui est relatif aus service, arrête ce qui suit. Les fonctionaires de toutes classes, employés jusqu'ici au commissariat-général de la Justice à Bruxelles, y continueront provisoirement l'exercice de leurs fonctions, de la manière qui sera détaillée ci après, à l'exception de ceux qui Son Excellence M. Le Comte de Thiennes jugera convenable de choisir et désigner exclusiviement pour le service de ses bureaux; - ces derniers fonctionaires et employés cesseront desuite à être considerés comme faisant partie des bureaus du Ministère de la Justice; Son Excellence sera priée de vouloir avoir la bonté de m'en adresser un état nominatif. Les fonctionaires et employés qui continueront provisoirement l'exercie de leurs fonctions dans les bureaux de la Justice, s'occuperont: a. De tout la partie de la comptabilité sans exception; ils continueront à observer les règles, qui sont été suivies à cet égard jusqu'à ce moment. Monsieur Wacken, Chef de cette administration correspondra avec moi sur tout ce qui y a rapport; il m'adressera les mandats et autres pièces quelconques, qui devront être revêtue de ma signature; ainsi que les minutes des rapports ou propositions à faire à Sa Majesté qui pourraient encore être nécessaires dans cesse classe d'affaires. b. De toutes les affaires actuellement pendantes au Département de la Justice à Bruxelles, c'est à dire de celles, qui déjà y ont reçues un commencement d'exécution, on qui pourraient avoir été renvoyées préalablement au rapport d'une autorité quelconque. Ces affaires continueriont à y être traitées de la manière suivie jusqu'ici, elles continueront également à être portées notées sur les répertoires ou régistres du Déepartement. Monsieur Van Hoochten correspondra avec moi sur tout ce qui lui ont été confiées. Son Excellence Mr. le Comte de Thiennes ayant eu l'extrême bonté de m'offrir son assitance à cet égard, j'invite monsieur Van Hoochten et Wacken de vouloir traiter ces affaires sous les auspices de Son Excellence et de m'adresser les minutes des rapports ou propositions qui pourraient en resulter, ainsi que celles des lettres ou autres pièces, qui pourraient être nécessaires pour terminer ces affaires. c. De toutes les affaires nouvelles qui ne parviendront et que le jugerai propre à être traités dans les bureaux à Bruxelles - je correspondrai à cet égard avec mr. Van Hoochten, et lui communiquerai mes intentions au sujet de chaque affaire nouvelle que je lui renverrai. Toutes les nouvelles affaires quelconques seront traitées dorénavant, dès le commencement dans les bureaux à la Haye; - je ferai insérer dans les papiers publiés une notifications pour avertir les autorités constitées, et cous ceux àqui il appartiendra, de faire parvenir et adresser ces dépechêches au ministère à la Haye, afin que je puisse en prendre imméediatement connaissance et afin de m'en occuper ou de faire exécuter sous mes yeux le travail nécessaire, ce qui cependent ne m'empêchera pas d'en renvoyer quelques unes dans mes bureaux à Bruxelles, pour y être examinées, travaillées et soumises ensuite à ma décision, comme a été dit ci dessus.' Verder vermeldt deze instructie enige tijdelijke bepalingen omtrent de behandeling der zaken tot 1 november, terwijl daarna volgt: 'toutes dépêches quelconques, qui pourraient être adressées encore à moi, on à mon Département à Bruxelles me seront envoyées par monsieur Van Hoochten à la Haye mais closes, l'examen et le tirage en sera fait par moi même après la dite époque. J'invite M.M. van Hoochten et Wacken à Wacken à rédiger ou faire rédiger dans mes bureaux sous leur surveillance des listes exactes de toutes les affaires non terminées, et actuellement pendantes au Département de la Justice, avec indication très sommaire de l'état, dans lequel ces affaires se trouvent, ils m'adresseront une expédition de ces listes: il s'entend, que ceci ne s'applique pas aux affaires ordinaires de la comptabilité, qui se renouvellent mois pour mois et périodiquement. Je charge mr. Van Hoochten de la surveillance général du travail, qui se fera dans mes bureaux à Bruxelles et de celle sur la conduite, la moralité et l'application des fonctionaires et employés, - je suis persuadé qu'il y mettra tout le zêle et toute le franchise possible. Je désirerais enfin, que la correspondence avec moi, et les rapports à faire au Roi, fussent écrits et rédigés en langue hollandaise ou flamende pour autant que cela sera possible. Je charge mr. Van Hoochten de communiquer aux fontionaires et employés dans mes bureaux à Bruxelles les points et articles de la présente instruction et ordonnance pour autant qu'elle les concerne.' Bij Koninklijk Besluit van 13 oktober 1815 nr. 48 werden in afwachting van de finale organisatie van het Ministerie van Justitie provisioneel aangesteld:
  • N. Olivier, tot secretaris, belast met het toezicht op de geregelde orde van de dienst in zijn geheel.
  • A. Muller, hoofdcommies, belast met 'het vak der comptabiliteit'.
  • Mr. A.A. Meerman van de Goes, tot commies, belast met de expeditie.
  • Mr. M. Bonte, tot commies, belast met de bewaring der archieven en het houden van de index.
  • Mr. C. Asser en F. Nolst tot hoofdambtenaren, belast met de behandeling en afdoening der zaken, rakende de administratie der Justitie; terwijl het overige benodigde personeel als klerken enz. werd aangesteld bij Koninklijk Besluit d.d. 4 november 1815, nr. 8.
De minister had voor dit personeel voorlopig in gebruik genomen een enkel vertrek, dat vroeger door hem als eerste president in het hotel van de Hoge Raad op het Binnenhof was gebruikt. Al spoedig bleek echter de noodzakelijkheid, dat hierin op een andere wijze en meer overeenkomstig het getal ambtenaren en de verschillende aard hunner werkzaamheden behoorde te worden voorzien. 1 november 1815 (nr. 10) stelde hij de koning voor om voor het ministerie aangewezen te krijgen het gebouw, staande in de Poten, waarin vroeger de Staatsdrukkerij en vervolgens het kledingmagazijn van Oorlog was gevestigd geweest, daar volgens de controleur van 's Rijks gebouwen dit het enige was, waarover te beschikken viel. De minister zegt tot het bereiken van zijn doel: 'De dagelijks toenemende werkzaamheden laten niet toe om deze langer op de tegenwoordige plaats te laten verrichten, of dat de geëmployeerden ten hunnen huize blijven werken, gelijk thans bij velen nog moet plaatshebben, maar het belang van de dienst vordert integendeel dringend, dat zij zo spoedig mogelijk naar elders worden overgebracht.' Dientengevolge verzocht hij het gebouw aan de Poten ten gebruike van zijn ministerie te willen bestemmen, nadat daarin de vereiste reparaties waren verricht, overeenkomstig de bijgevoegde memorie, waarop deze waren aangegeven. Inzonderheid het gebruik, dat daarvan was gemaakt voor de drukkerij, had vooral de binnenbetimmering in een zodanige toestand gebracht, dat grondige reparatie dringend nodig was, die op een bedrag van achtduizend gulden werd begroot. Het Koninklijk Besluit d.d. 3 november 1815, nr. 16 stelde het bedoelde gebouw ter dispositie van de minister van Justitie ten einde daarin de bureaus van het departement in te richten. De hoofdzetel der werkzaamheden van het Departement van Justitie bleef te 's-Gravenhage gevestigd en in Brussel werd telkens zitting gehouden door de minister, geassisteerd door enige ambtenaren en bedienden uit 's-Gravenhage, waarmede dan het bureau te Brussel werd uitgebreid. De werkzaamheden te Brussel betroffen zaken, welke door dezelfde gewicht of uit hoofde van de spoed, waarmede zij moesten worden behandeld, of om enige andere uit de aard en het belang der zaak ontleende reden minder vatbaar waren om ter bewerking naar 's-Gravenhage te worden gezonden. Tijdens 's ministers verblijf te Brussel werden de werkzaamheden te 's-Gravenhage door de aldaar achtergebleven ambtenaren verricht onder leiding van de secretaris. Op deze provisionele regelingen werden de werkzaamheden bij het Departement van Justitie verricht. Een besluit, waarbij deze definitief zijn geregeld, is niet gevonden. De heer Beth heeft daarom uit de correspondentie een globaal overzicht gegeven van de meest voorkomende ontwerpen, die aan dat departement werden behandeld ( Zie ook de inleiding van J.C. Beth (Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven 1814 dl. I, Bijlage IV), welke inleiding wel uitvoeriger die werkzaamheden opsomt, maar niet, wanneer de toestand zo was, en evenmin de bron, waaruit die opgave is afgeleid. ) . Hoe de zaken zich aan dat departement hadden ontwikkeld, heeft de minister zoveel mogelijk getracht op een volledige wijze weer te geven door een beschrijving van de omvang der werkzaamheden en de wijze van uitvoering in een rapport aan de koning d.d. 22 september 1821, nr. 286. Dit rapport diende ter beantwoording der vragen, gesteld door de Staatscommissie, benoemd bij secreet besluit van de 1e augustus 1818 La. T.T., in het Koninklijk Besluit d.d. 31 juli 1821, nr. 67. Volgens dit rapport bestonden die werkzaamheden toen in de behandeling van de volgende onderwerpen: Ten eerste zaken betrekkelijk een of ander punt van wetgeving, van civiele of criminele justitie, zaken tot de administratie der justitie in het algemeen en de correspondentie daarover met de rechterlijke autoriteiten, tot hetgeen raakt het werk der politie, de surveillance der vreemdelingen, het toezicht op de dagbladen en dergelijke zaken van algemene aangelegenheden. Voor de overige meest gewone objecten noemde het rapport:
  1. de verzoeken om gratie, remissies of commutatie van straffen;
  2. de verzoeken om dispensaties van wettelijke bepalingen;
  3. de verzoeken om benoemingen tot notaris of procureur;
  4. de verzoeken en voordrachten ter benoeming tot rechterlijke ambten, posten of bedieningen zowel burgerlijk als militair ( De benoemingen van auditeurs-militair behoorden aan het Departement van Justitie ingevolge KB d.d. 26 augustus 1816, nr. 50. );
  5. de verzoeken tot het bekomen van 'breven' van naturalisatie en tot kwijtschelding of vermindering der daartoe staande rechten;
  6. de verzoeken om surséance van betaling, procedures en executies, mitsgaders tot ratificatie van akkoorden, met schuldeisers aangegaan;
  7. de verzoeken om ontslag of conversie van fideicommissaire verbanden;
  8. de verzoeken om begeving of bekrachtiging der collatie van vicarieën, praebenden en andere beneficiën;
  9. het beheer der werk-, tucht- en spinhuizen en der gevangenissen in het algemeen;
  10. het beheer der comptabiliteit en het werk der betalingen.
In de bijlagen tot dat rapport geeft de minister nauwkeurig weer, hoe de werkzaamheden werden verricht. Onder het onmiddellijk bestuur van de secretaris werden de inkomende stukken gebracht op een algemeen register, hetwelk in verschillende rubrieken of respecten was ingedeeld. Dit register (agenda), dat kolomsgewijze was ingericht, bevatte behalve een aanwijzing van de dag van het inkomen en een doorlopend volgnummer, een omschrijving der stukken met de korte inhoud, de naam van de naam van de ambtenaar, die het ter bewerking kreeg, terwijl de laatste kolom bestemd was om aan te wijzen, welk gevolg aan de zaken is gegeven en onder welke dagtekening en nummers de stukken in het archief geborgen zijn, met verwijzing naar de vroegere en volgende desbetreffende stukken. Voor het gemakkelijk terugvinden der in het algemeen register vermelde stukken, werd daarop ook onder leiding van de secretaris een alfabetische index op de namen en zaken gehouden. Voor zover de bewerking en afdoening der stukken en de behandeling der zaken niet door de minister aan zich zelf wordt voorbehouden, wordt die bewerking, afdoening en behandeling opgedragen aan de secretaris, aan de referendaris der 1e klasse en aan de beide commissarissen, die, hetzij rechtstreeks met de minister, hetzij rechtstreeks met de secretaris in alle gevallen, waarin zulks dienstig kan zijn, te werk gaan, gelijk ook in zaken, welke van een bijzondere aard zijn, onmiddellijk met de minister wordt te rade gegaan. Te Brussel was voortdurend een commies aanwezig ook inzonderheid voor vertaalwerk, die door zijn voormalige betrekking bij het gewezen commissariaat-generaal aldaar in staat was de minister behulpzaam te zijn en de nodige voorlichting te geven in Brusselse aangelegenheden. Verder waren enige ambtenaren belast met de expeditie, terwijl aan een archivist speciaal was opgedragen om voor en aleer de bij hem van de expediteur ontvangen stukken in het archief te rangschikken, de bij die stukken behorende bijlagen aan elkaar te bevestigen en toe te zien, dat geen stukken werden gelicht dan door de daartoe bevoegde ambtenaar tegen reçu. Het financieel beheer werd gevoerd door één commissaris, één commies en zes klerken, die verschillende registers hebben gehouden. Aldus is in het kort weergegeven de algemene wijze van werken aan het departement, zoals die blijkt uit het bovengenoemde rapport van de minister d.d. 22 september 1821 nr. 286. De volgende besluiten hebben nadien nog wijziging in de werkzaamheden van het departement gebracht en reorganisatie ten gevolge gehad. Helaas is het dossier betreffende het Departement van Justitie ( Oud dossiernr. 106. ) niet bij de overname aangetroffen. Pogingen om het alsnog op het departement te vinden hebben gefaald, zodat het dus mogelijk is, dat enkele wijzigingen niet zijn vermeld. Bij Koninklijk Besluit van 17 september 1823, nr. 12 werd het beheer over de gevangenissen, met ingang van 15 oktober daaraanvolgend opgedragen aan de minister van Binnenlandse Zaken en Waterstaat. Ingevolge Koninklijk Besluit d.d. 4 september 1823, nr. 7, waarbij de inrichting der bureaus van alle Departementen van Algemeen Bestuur opnieuw werd geregeld en voorschriften werden gegeven omtrent de behandeling der zaken, het aanleggen en bijhouden van agenda's enz., had op 1 december 1823 een reorganisatie der administratie aan het Departement van Justitie plaats. Bij Koninklijk Besluit d.d. 30 maart 1826, nr. 101 is met ingang van 1 april daaraanvolgend het werk der vicarieën, kanonisiën, praebenden en dergelijke beneficiën, dat bij Koninklijk Besluit 3 november 1815, nr. 25 van het Departement van Binnenlandse Zaken was overgenomen, weer daarheen teruggebracht. De administratie van de Nationale Nijverheid werd bij Koninklijk Besluit d.d. 4 februari 1841, nr. 101 opgeheven en de behandeling der zaken over verschillende departementen verdeeld. Het Departement van Justitie ontving het beheer over de naamloze vennootschappen. Het beheer over de gevangenissen is bij Koninklijk Besluit d.d. 25 mei 1842, nr. 98 wederom van Binnenlandse Zaken aan het Departement van Justitie overgegaan. De algemene of rijkspolitie werd bij Koninklijk Besluit d.d. 17 december 1851 (Staatsblad nr. 166) met ingang van 1 januari 1852 onder het oppertoezicht op de uitvoering der Wet op de kerkgenootschappen van 10 september 1853 (Staatsblad nr. 102) aan deze minister werd opgedragen. Bij Koninklijk Besluit d.d. 8 augustus 1856, nr. 54 werd het beheer over de jacht en visserij van Binnenlandse Zaken overgebracht naar het Departement van Justitie met ingang van 1 januari 1857. De ambtenaren, die die zaken tot die tijd hadden behandeld, werden mede overgeplaatst. De zaken betreffende de adelstand werden bij Koninklijk Besluit van 6 juli 1859, nr. 46 m.i.v. 1 januari 1860 van het Departement van Binnenlandse Zaken overgenomen en de Hoge Raad van Adel in gelijke betrekking gebracht tot de minister van Justitie, als dat college voor die tijd tot de minister van Binnenlandse Zaken had gestaan. Ook is de minister van Justitie tussen 1862 en 1870 met het beheer van de erediensten belast geweest, doch die administratie is afzonderlijk gehouden en in de inventarisatie erediensten ( Inventaris 2.07.01. ) opgenomen, waar in de inleiding ook de juiste gang van zaken tot 1870 is beschreven. Tot bij Koninklijk Besluit d.d. 29 oktober 1870 (Staatsblad nr. 173) met ingang van 1 januari 1871 die departementen geheel werden opgeheven, kwam de uitvoering en toepassing van de bepalingen ten aanzien van alle kerken, godsdienstige gestichten en kerkelijke instellingen van weldadigheid aan het Departement van Justitie, terwijl de uitvoering der financiële bepalingen aan dat van Financiën werd opgedragen. Nog werd bij Koninklijk Besluit d.d. 22 december 1863 (Staatsblad nr. 149) aan de minister van Justitie de zorg voor de uitgave van het Staatsblad opgedragen terwijl bij Koninklijk Besluit d.d. 10 september 1874, nr. 14 het beheer van de bedelaarsgestichten te Ommerschans en Veenhuizen van het Departement van Binnenlandse Zaken werd overgenomen. ( Bij deze inleiding is een zeer dankbaar gebruik gemaakt van de inleiding, door J.C. Beth gegeven bij zijn 'inventaris van archief, overgenomen van het Departement van Justitie 1813-1830' (Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven 1914, dl. I, bijlage IV). )
Geschiedenis van het archiefbeheer
De archieven van het Departement van Justitie over 1814-1830 zijn door het Algemeen Rijksarchief overgenomen bij proces-verbaal d.d. 30 juni 1909. Het gedeelte over 1831-1864 werd ingevolge Koninklijk Besluit d.d. 4 november 1926, nr. 49 overgenomen en het proces-verbaal van overdracht getekend 5 december 1929. Het verdere gedeelte tot 31 augustus 1876 werd overgenomen ingevolge Koninklijk Besluit d.d. 27 juni 1931, nr. 18 proces-verbaal d.d. 17 september 1931.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Van de dossiers wetten, is een gedrukte beschrijving in 1910 uitgegeven door het Departement van Justitie zelf. Eveneens is een korte overzicht van de geschiedenis der gebouwen bij het Departement van Justitie vervaardigd uit de dossiers, en gedrukt vanwege het departement in augustus 1912.
Supplementen
1. Terwijl deze inventaris reeds ter perse was, werd bij het ontruimen van de kelders van het Departement van Justitie ten behoeve van het archief, welke kelders tot opslagplaats voor brandstoffen hadden gediend, onder vuil bedolven nog aangetroffen de hierna volgende collectie bezoldigingsregisters. Wegens de verregaande staat van ontbinding van deze registers is er over gedacht deze te vernietigen, doch gezien het grote gemak, dat zij kunnen opleveren bij eventuele nasporingen, omdat er in vermeld zijn nevens de salarissen ook de volledige namen van alle rechters, ambtenaren, beambten enz. met de data der besluiten van aanstelling en ontslag en de reden, die daartoe hebben geleid, is besloten ze te bewaren en in deze inventaris op te nemen. Ter voorkoming van grote omnummering zijn ze geheel achteraan de inventaris als supplement geplaatst, hoewel ze eigenlijk onder A behoren.
2. De dossiers betreffende naamsveranderingen en de dossiers betreffende uitlevering van verdachte personen, waren evenmin zonder grote omnummering in het archief te passen en zijn daarom ook als supplement achter het archief geplaatst.
Verantwoording van de bewerking
De inventaris begint met de stukken van de eerste president van het Hooggerechtshof te 's-Gravenhage, die van 1 december 1813 tot 1 oktober 1815 tevens het Justitiewezen onder zijn beheer had.
Deze stukken zijn tot dossiers samengevoegd en in 1818, toen Van Maanen minister was, in het archief van het Departement van Justitie gedeponeerd. In hoeverre dit het gehele archief van de eerste president is, is bij gebrek aan indices niet met zekerheid te zeggen. In ieder geval bevat deze verzameling niet alle stukken over 1814-1815, enkele bevinden zich n.l. nog bij de besluiten, waarbij zij zijn gedeponeerd. Daar deze echter niet op de hierna volgende lijst en klapper voorkomen, zijn ze gelaten op de plaats, waar zij zich bevonden.
Blijkbaar zijn deze dossiers afzonderlijk gehouden, omdat ze bij de besluiten, waarbij ze zijn gedeponeerd, een te grote plaats innamen. Waar de gedeponeerde stukken de portefeuilles niet te veel opvulden, zijn deze gelaten bij het besluit van depot. Om te weten, bij welke besluiten de minister nog meer dossiers uit 1814-1815 in zijn archief heeft gedeponeerd, zie men zijn agenda's, van disposities en uitgegane stukken (inv.nrs. 408-410).
Eerst van 4 oktober 1815 af bestaat een doorlopende reeks archiefstukken met agenda's, klappers, enz., doorlopende tot 30 november 1823, toen ingevolge het Koninklijk Besluit d.d. 4 september 1823, nr. 7 de inrichting der bureaus werd gereorganiseerd. Zoveel mogelijk is met deze reorganisatie rekening gehouden en een scheiding aangebracht tussen de stukken van vóór en na 1 december 1823. Bij de dossiers bleek dit echter niet mogelijk, zodat die stukken over de gehele periode bijeen zijn gelaten en in één rubriek geheel achteraan zijn geplaatst.
De verbalen van december 1816 tot 30 september 1839 zijn gedeeltelijk in 's-Gravenhage en gedeeltelijk in Brussel gehouden en van elkaar afgezonderd bewaard. Van 1816 tot 30 september 1826 dragen de in 's-Gravenhage behandelde stukken cijfers en die in Brussels letters, doch van 1 oktober 1826 af dragen de eerstgenoemde letters en de laatstgenoemde cijfers.
Op verscheidene plaatsen liggen in het gewone verbaal strookjes of reçu's, waarop vermeld is het onderwerp, waarover het stuk handelt. Deze strookjes liggen in de plaats van de stukken, die afzonderlijk zijn geborgen in de rubrieken: gevangeniswezen, politiewezen, jacht en visserij, adel en erediensten. Deze rubrieken zijn achter het gewone verbaal geplaatst in de volgorde van de ouderdom, d.w.z. de oudste collectie voorop.
Na de achter de verbaalarchieven geplaatste agenda's, indices en klappers en het geheim archief volgen de dossiers of bundels, die gevormd zijn aan het departement zowel uit het gewoon als geheim verbaal van de minister.
Deze dossiers, die gevormd zijn sedert 1840, - althans op de oudste reçu's in het verbaal staat meestal gedrukt '184...', - bevatten stukken over de meest belangrijke onderwerpen, behandeld van 1814 af. Deze dossiers waren geborgen in portefeuilles, genummerd 1-149, welke nummering oorspronkelijk op de portefeuilles schijnt aangebracht te zijn, zonder rekening te houden met de inhoud. Dit had ten gevolge, dat verschillende dossiers, over verschillende zaken handelende, éénzelfde nummer droegen. Het was dus in de eerste plaats gewenst, dat ieder dossier een eigen inventarisnummer kreeg.
Aangezien die het meest in overeenstemming was met het herkomstbeginsel, is beproefd die dossiers, welke aan éénzelfde afdeling van het departement gevormd waren, bijeen te brengen in de inventaris. Dit bleek echter niet uitvoerbaar, aangezien de werkzaamheden, aan de afdelingen opgedragen, te veel wijzigingen hebben ondergaan.
Nadat ook de indeling naar de inhoudsopgave van de index geen voldoening kon schenken, is ten slotte door mr. C.C.D. Ebell een ordening gemaakt, waarbij de dossiers in hoofdgroepen verenigd zijn, en deze zijn in alfabetische volgorde na elkaar geplaatst.
De inventarissen 2.09.02, archief van de afdeling gevangenissen, 2.09.03, klapper op de dossiers betreffende uitleveringen van verdachte personen en 2.09.04. toegang op de bezoldigingsregisters zijn in deze inventaris geïntegreerd, en zijn daarmee komen te vervallen (zie C. supplementen en de bijlagen).
De inventarisnummers 5526-5530, stukken betreffende jacht en visserij, zijn gevoegd bij de stukken in de verbalen van de afdeling jacht en visserij (inventarisnummers 3734-3820), waartoe zij bleken te behoren.
Bovendien zijn nog in deze inventaris opgenomen de in 1923 van het Departement van Nijverheid en Handel overgenomen stukken betreffende jacht en visserij over 1837-1877. Deze waren, omdat dat beheer in 1877 van het Departement van Justitie naar het nieuw opgerichte Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel was overgegaan, mede daarheen verhuisd, doch zijn nu weer naar hun oorspronkelijke plaats teruggebracht.
Ook zijn de dossiers betreffende het ontstaan der wetboeken, die in 1921 van het Departement van Justitie zijn ontvangen, voor zover het departementsstukken zijn, in deze inventaris bij de nieuwe dossiers geplaatst.
Nadat deze inventaris reeds geheel persklaar was, zijn nog enige dossiers, grotendeels betreffende wetgeving en rechterlijke macht, ontdekt, die als nummers met A, B, C, enz. ingevoegd zijn. Geheel buiten de overname zijn gehouden de dossiers betreffende wetten en algemene maatregelen van inwendig bestuur, gebouwen, naamloze vennootschappen, verenigingen, uitleveringen en het tot stand komen van traktaten, wegens het veelvuldig gebruik, dat daarvan nog geregeld aan het departement wordt gemaakt .
Verder zijn niet in deze inventaris opgenomen de stukken betreffende het gevangeniswezen van 1823 tot 1842 en betreffende Ommerschans en Veenhuizen van 19 september 1859 tot 31 december 1874, hoewel die stukken wel van het Departement van Justitie zijn overgenomen. Dit beheer was gedurende die jaren bij het Departement van Binnenlandse Zaken en deze stukken zijn nu weer bij de archieven van dat departement geplaatst.
Ter voorkoming van grote omnummering zijn ze geheel achteraan de inventaris als supplement geplaatst, hoewel ze eigenlijk onder A behoren. De dossiers betreffende naamsveranderingen en de dossiers betreffende uitlevering van verdachte personen, waren evenmin zonder grote omnummering in het archief te passen en zijn daarom ook als supplement achter het archief geplaatst.
Ordening van het archief
Deze paragraaf bevat enige algemene aanwijzingen voor het verrichten van onderzoek in het archief van het ministerie van Justitie 1813-1876
Het archief bestaat uit een algemeen verbaal (serie ingekomen en minuten van uitgaande stukken), een geheim verbaal, afdelingsver-balen en een serie dossiers. Het verdient aanbeveling, om alvorens een onderzoek te beginnen in de algemene of afdelingsverbalen, na te kijken of de door u gezochte stukken wellicht in deze apart beschreven dossiers zijn terechtgekomen.
1813-1815 (Eerste President van het Hooggerechtshof te 's-Gravenhage).
Het "justitie-wezen" viel van december 1813 tot maart 1815 onder het ministerie van Binnenlandse Zaken. Zie voor de begin periode dus ook de archieven van dit ministerie (inventaris 2.04.01, 2.04.26 en 2.04.27)
De archiefstukken van de Eerste President van het Hooggerechtshof werden in 1818 in het archief van het ministerie van Justitie gedeponeerd. Een gedeelte is tot dossiers samengevoegd (inv. nrs. 1-7). De overige stukken liggen nog bij de besluiten (uit 1818) waarbij ze zijn gedeponeerd (inv. nrs. 40-52). Op de dossiers is een lijst + klapper gemaakt (inv. nr. 8).
Het terugzoeken van stukken uit de periode 1813-1815 dient als volgt te gebeuren: Onderwerp/zaak opzoeken in de klapper op de lijst van dossiers (inv. nr. 8). In de klapper staat vermeld op welke datum en onder welk nummer het stuk in de dossiers is gedeponeerd (inv. nrs. 1-7). Wanneer in de klapper geen verwijzing gevonden wordt is het mogelijk dat de gezochte stukken zich bevinden in de serie ingekomen en uitgaande stukken van 1818 (inv. nrs. 40-52). Om te weten te komen bij welke besluiten de minister de stukken uit 1814-1815 in zijn archief heeft gedeponeerd, moet men de agenda's van dispositiën en uitgaande stukken raadplegen (inv. nrs. 408-411). Een onderwerpenklapper op deze agenda's is er helaas niet.
In het archief van het Hooggerechtshof (inventaris 2.09.17) bevinden zich eveneens stukken van de Eerste President. En ook in het particulier archief van C.F. van Maanen (inventaris 2.21.04 en 2.21.14) zitten stukken van hem als Eerste President en Minister van Justitie.
1815-1876 (Ministerie van Justitie): Algemeen Verbaal
a. Algemeen verbaal 1815-1820 (inv.nrs. 13-84).
Stukken uit dit gedeelte van het archief zijn terug te vinden met behulp van per rubriek (bijv. gratie, naturalisatie, varia) vervaardigde agenda's (inv. nr. 235-343) en de alfabetische indices op de agenda's (inv. nrs. 419-443).
De alfabetische indices over de jaren 1815-1816 zijn achterin de betreffende agenda's te vinden (inv. nrs. 235-257).
De alfabetische index (d.i. een klapper op trefwoorden en persoonsnamen) verwijst naar datum en nummer in de agenda van de-zelfde rubriek. In de agenda staat vermeld op welke datum de stukken in de serie ingekomen en minuten van uitgegane stukken zijn opgelegd (inv. nrs. 13-190).
Voorbeeld:
U zoekt stukken betreffende een bepaalde nalatenschap in 1816, er is geen aparte rubrieks agenda nalatenschappen, dus u moet dan de agenda + klapper varia van 1816 raadplegen (inv. nr. 254-257 in ieder deel zit een klapper). U kunt in de klapper kijken bij het trefwoord nalatenschappen en/of bij de naam van de erflater, achter deze naam of trefwoord staat in de klapper een omschrijving van het ingekomen stuk, daarachter staat de datum + het nummer vermeld waarop het stuk in het Algemeen register (d.i. de agenda) is ingeschreven, wanneer er meer correspondentie is geweest, staan die data van inschrijving ook vermeld.
In de agenda op die datum onder dat nummer staat opnieuw de korte inhoud van het stuk, naam van degene die het stuk heeft behandeld en de datum van de "finale dispositie" in het archief. Als er bijv. staat finale disp. 23 juli 1816 no. 324 dan zou het stuk zich op deze datum onder dit nummer in de serie ingekomen en minuten van uitgegane stukken (inv. nrs. 13-190) moeten bevinden. Ook in de agenda wordt doorverwezen naar eventuele nadere correspondentie over dezelfde zaak. Deze stukken zouden dan ook te vinden moeten zijn op de in agenda vermelde datum van "finale dispositie".
Wanneer in de agenda verwezen wordt naar een datum + letter cijfercombinatie bijv. 19 juni 1819 la. y 4 betreffen dit "brusselse stukken" (stukken die op het buro van het departement van Justitie te Brussel werden afgehandeld). Deze stukken zijn in aparte mappen achter de "Haagse" stukken van dezelfde maand geplaatst. (zie inventaris)
b. Algemeen Verbaal 1820-1823 (inv.nrs.8.. - 190)
Vanaf 1820 verwijzen de klappers naar indices die rubrieksgewijs ingedeeld zijn (inv. nrs. 445-452).
Het terugzoeken van de stukken moet nu als volgt gebeuren;
Trefwoord opzoeken in klapper. Achter het trefwoord wordt vermeld de rubriek en het nummer waaronder de stukken in die rubriek in de index staan beschreven. Voor de diverse rubrieken worden in de klapper afkortingen gebruikt. Er kan bijvoorbeeld staan; "zie A d P onr. bew.1",, dit betreft dan de rubriek "Administratie der Politie Onrustige bewegingen".
Met behulp van de respectenlijst (dit is een lijst van alle in dat jaar gebruikte rubrieken) voorin de index, is het mogelijk de afkortingen thuis te brengen.
In de betreffende rubriek onder het aangegeven nummer vindt u dan een beschrijving van de stukken en de datum + het nummer waaronder de stukken in het archief (Algemeen Verbaal inv. nrs. 59-190) zijn opgeborgen. Indien een zaak verder loopt wordt er verwezen naar een volgend nummer in de index. Stukken betreffende één bepaalde zaak werden in deze periode niet bij elkaar gevoegd, maar bleven liggen op de in de index vermelde data.
c. Algemeen Verbaal 1823-1876 (inv. nrs. 517-2896)
Bij Koninklijk Besluit van 4 september 1823 no. 7 werd de inrichting der administraties van alle departementen opnieuw geregeld. Voorgeschreven werd o.a. als registratuurstelsel een dossierstelsel in afdoeningsorde (het zgn. verbaalstelsel), waarbij de voorstukken betreffende een bepaalde zaak moesten worden opgeborgen bij het op een dubbel blad geschreven minuut-besluit.
In principe moeten dus vanaf die tijd alle stukken betreffende een bepaalde zaak bij elkaar te vinden zijn op de in de index vermelde datum (+ nummer) van afdoening van de zaak. Dit is over het algemeen de een na laatst vermelde datum in de index, de laatste betreft meestal het verzenden van afschriften van het besluit In het archief van het ministerie van Justitie komt het echter ook na 1823 incidenteel voor dat de stukken toch liggen op de in de index vermelde data waarop ze zijn binnengekomen c.q. verzonden. Het is echter wel aan te raden bij onderzoek eerst te kijken bij de datum van afdoening, om te zien of alle stukken daar bij elkaar liggen.
De stukken van na 1823 zijn op dezelfde manier terug te zoeken als de stukken in het hierboven beschreven verbaal van 1820-1823. Dus via klappers die verwijzen naar een bepaalde rubriek in de indices (inv. nrs. 4248-4565), naar de vindplaats (datum + nummer of datum + cijfer) in de serie ingekomen en minuten van uitgaande stukken (inv. nrs. 517-2896). De gebruikte afkortingen voor de rubrieken staan vaak voorin de klapper vermeld.
Tot 1830 zijn er nog "Brusselse stukken"; dit zijn stukken die op het buro van het departement van Justitie te Brussel werden afgehandeld. Deze stukken staan over het algemeen achter de "Haagse stukken" van dezelfde maand (zie inventaris). De in de index met een letter aangeduide stukken betreffen "Haagse stukken" de "Brusselse stukken" hebben een nummer aanduiding.
Houdt er bij het onderzoek rekening mee dat men niet altijd even konsekwent is geweest in het gebruik van trefwoorden en rubrieken. Enige inventiviteit bij het gebruik van de klappers is wel noodzakelijk. Een groot aantal stukkenblijkt te zijn vernietigd. Over het algemeen liggen voorin de portefeuilles met ingekomen en uitgeganestukken lijsten met opgaven van de vernietigde stukken. Als de stukken vernietigd zijn, is het verloop van een "zaak" echter wel te volgen in de indices, en wanneerer een andere overheidsinstelling bij betrokken isgeweest zijn er wellicht stukken in het archief van dieinstelling te vinden.
1815-1876 (Ministerie van Justitie): Geheim verbaal
a. 1815-1823 (inv. nrs. 453-496)
De stukken van 1815-1816 (inv. nrs. 453-454) zijn tot dossiers geborgen. Deze stukken zijn terug te vinden met behulp van de klapper op de agenda (inv. nr. 509*). In de agenda (inv. nr. 497) staat vermeld onder welk nummer de stukken in het "secreet archief" zijn gedeponeerd. Vanaf 1817-1821 liggen de stukken op datum en nummer van "finale dispositie". Deze data zijn te vinden in de agenda's (inv. nrs. 498-509), die weer toegankelijk zijn gemaakt door klappers (inv. nrs. 509*-511), net zoals hierboven beschreven bij het algemeen verbaal van 1815-1820. De index van 1820 (inv. nr. 514) is niet volledig.
Na 1821 moeten de stukken teruggezocht worden met behulp van de systematisch ingedeelde indices met klapper (inv. nr. 515-516). Er wordt dan in de klapper niet verwezen naar een bepaalde datum, maar naar een rubriek + nummer in de index (bijv. zie A.dP.varia 1, met behulp van de respectenlijst voorin de index of de klapper zijn de afkortingen makkelijk te herleiden.)
b. 1824-1868 (inv. nrs. 4567-4696)
Ook dit gedeelte is weer toegankelijk d.m.v. systematisch ingedeelde indices waarop klappers zijn vervaardigd. (inv. nrs. 4714-4724).
Er zijn geen aparte klappers en indices op de geheime stukken van de periode december 1823-1829. Deze stukken staan in de gewone indices (inv. nrs. 4258-4565) Als in de index achter de datum en het nummer of cijfer staat "Geh", betreft het een geheim stuk.
De stukken in het geheim verbaal bevinden zich over het algemeen níet bijelkaar op afdoening, maar afzonderlijk op de in de index vermelde data.
Het geheim archief van na 1868 staat beschreven in inventaris 2.09.05.
Regelmatig treft men in het verbaal verwijsbriefjes aan. Deze verwijsbriefjes liggen in de plaats van stukken die afzonderlijk zijn geborgen in afdelingsverbalen, of in een dossier. Op het strookje staat de datum + het nummer van het stuk en de naam van de afdeling, of het onderwerp van het dossier waarin het terechtgekomen is.
1815-1876 (Ministerie van Justitie): Afdelingsverbalen
  • Gevangenissen 1813-1823 (inv.nrs.191-233), 1842-1876 (aparte inventaris zie toelichting hieronder)
  • Politiewezen 1850-1876 (inv.nrs.3482-3710)
  • Jacht en Visserij 1857-1877 (inv.nrs.3734-3820)
  • Adel 1860-1876 (inv.nrs.3821-3833)
  • Erediensten 1871-1876 (inv.nrs. 3834-3856)
De stukken in de afdelingsverbalen zijn terug te vinden via de serie indices (inv. nrs. 4258-4565) zoals hierboven beschreven en liggen dan op de datum van afdoening in het afdelingsverbaal. In het algemeen verbaal ligt op die datum een verwijsstrookje. Het archief van de afdeling Gevangenissen 1842-1876 is in een aparte inventaris (2.09.02) beschreven. Van de stukken uit dit verbaal zijn dossiers gevormd. Binnen deze dossiers liggen de stukken echter op datum en nummer zoals aangegeven in de indices. De indices op dit archief staan niet in inventaris 2.09.02 beschreven. Zij bevinden zich tussen de algemene serie indices en klappers in inventaris 2.09.01 (inv. nr. 4258-4565). Het terugzoeken van stukken betreffende het gevangeniswezen moet op dezelfde wijze gebeuren als de stukken in het algemene verbaal. Als u datum + nummer van de gezochte stukken heeft gevonden, moet u aan de hand van de lijst van dossiers in de inventaris (2.09.02) nagaan in welk dossier (en dus welk inventarisnummer) de stukken vermoedelijk te vinden zijn. Stukken betreffende het gevangeniswezen in de periode 1823-1842, bevinden zich in het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken (inventaris 2.04.09). Echter ook in de dossiers beschreven in inventaris 2.09.02 (inv.nrs 4779-4783) bevinden zich stukken uit deze periode.
1815-1876 (Ministerie van Justitie): De bundels en dossiers (inv. nrs. 4725-5274 en 5452-5526)
Deze zijn gevormd uit het gewoon- en het geheim verbaal, ze bevatten stukken over de meest belangrijke onderwerpen, behandeld van 1814 af. De dossiers zijn bij de inventarisatie van het archief in hoofdgroepen verenigd, en deze hoofdgroepen zijn in alfabetische volgorde geplaatst (zie inhoudsopgave in de inventaris en de klapper achterin de inventaris). Niet alle dossiers uit de periode 1813-1876 staan in deze inventaris beschreven. Van enkele grote bestanden zijn aparte inventarissen vervaardigd. De meeste stukken die in dossiers terecht zijn gekomen, zijn ook ingeschreven in de indices op het algemeen of geheim verbaalarchief. Het is dus mogelijk om het verloop van een bepaalde zaak hierin op te zoeken en eventueel ontbrekende stukken te traceren. De stukken liggen over het algemeen binnen de dossiers op de in de index vermelde data. Hoe het onderzoek met de agenda's, indices en klappers in zijn werk gaat is in de voorgaande hoofdstukken beschreven.
De volgende dossiers zijn in aparte inventarissen beschreven:
    • Circulaires 1818-1929
    • Kerkgenootschappen 1819-1940
    • Tractaten 1845 -1929
    • Gebouwen 1825-1954, in inventaris 2.09.35
  • Wettendossiers 1830-1945 in inventaris 2.09.47
  • De dossiers betreffende Naamloze vennootschappen 1820-1946, in inventaris 2.09.46.
  • De Verenigingsdossiers 1820-1976 in inventaris 2.09.12 en 2.23.13.
    Zie ook het afzonderlijke informatieblad betreffende Verenigingen en Stichtingen en het gidsje 2.23.13.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Een aantal stukken van dit archief is in een slechte materiële staat, wat tot gevolg heeft dat het niet aangevraagd kan worden.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie [periode 1813-1876], nummer toegang 2.09.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Justitie, 1813-1876, 2.09.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
In de particuliere verzamelingen van minister Van Maanen bevinden zich verschillende departementstukken, die in deze archieven behoren, doch die daar reeds zijn beschreven en nu ook in die verzamelingen zijn gelaten. Zie: Familie Van Maanen, (16e eeuw), 1787-1867, 2.21.04 en 2.21.114.
Zo zijn ook de op last van de minister van Justitie d.d. 24 maart 1818, nr. 407a overgezonden stukken, behorende tot het archief van het bij Koninklijk Besluit d.d. 19 maart 1818, nr. 74 opgeheven Departement van Politie voor de zuidelijke provincies, in het archief van Justitie geborgen. Deze stukken, lopende over de jaren 1814-1818, zijn te vinden bij de verbalen d.d. 9 mei 1818, nr. 129, 137, 12 mei 1818, nr. 145, 147, 149, 19 mei 1818, nr. 251 en 253, 20 mei 1818, nr. 287, 3 juni 1818, nr. 50, 51 en 53 en 5 juni 1818, nr. 115, terwijl in de verbalen d.d. 18 april, nr. 397 en 12 juni 1818, nr. 242 inventarissen zijn neergelegd, waarop bovengenoemde stukken staan vermeld ( Deze stukken zijn overgedragen aan het Rijksarchief in Brussel. ) .
Verwante archieven
Het beheer van het gevangeniswezen berustte tussen 1823-1843 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Waterstaat. Zie: Departement van Algmene Zaken, afdeling Armwezen en Gevangenissen, 1817-1878(1921), toegang 2.04.01, 2.04.19 en 2.04.20.
Ook is de minister van Justitie tussen 1862 en 1870 met het beheer van de erediensten belast geweest, doch die administratie is afzonderlijk gehouden en in de inventarisatie erediensten opgenomen, waar in de inleiding ook de juiste gang van zaken tot 1870 is beschreven. Zie: Ministerie van Financiën, afdeling Erediensten, 1871-1908, toegang: 2.08.13.
Tot bij Koninklijk Besluit d.d. 29 oktober 1870 (Staatsblad nr. 173) met ingang van 1 januari 1871 die departementen geheel werden opgeheven, kwam de uitvoering en toepassing van de bepalingen ten aanzien van alle kerken, godsdienstige gestichten en kerkelijke instellingen van weldadigheid aan het Departement van Justitie, terwijl de uitvoering der financiële bepalingen aan dat van Financiën werd opgedragen. Zie: Departementen van Erediensten, Administratie voor de zaken der hervormde en andere Erediensten, behalve de rooms-katholieke, 1815-1870, toegang: 2.07.01.
Vanaf 1874 had Justitie het beheer van de bedelaarsgestichten te Ommerschans en Veenhuizen overgenomen van het departement van Binnenlandse Zaken. Zie: Ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Armwezen en Gevangenissen, 1817-1878(1921), toegang: 2.04.01, 2.04.19 en 2.04.20

Bijlagen

Inventories