Back to search results

2.12.55 Inventaris van het archief van het Kabinet van de staatssecretaris van Marine, sinds 1959 Defensie (Marine) (1945) 1949-1971

Enter a search query
PreviousNext

Archief

Titel

2.12.55
Inventaris van het archief van het Kabinet van de staatssecretaris van Marine, sinds 1959 Defensie (Marine) (1945) 1949-1971

Auteur

H.E.M. Mettes

Versie

27-03-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2010 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Defensie; Kabinet van de Staatssecretaris van Marine
Defensie/ Kabinet Stas Marine

Periodisering

archiefvorming: 1949-1971
oudste stuk - jongste stuk: 1945-1971

Archiefbloknummer

D86

Omvang

; 666 inventarisnummer(s) 19,50 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie van Defensie, kabinet van de Staatssecretaris van Marine

Samenvatting van de inhoud van het archief

Bevat stukken die door de staatssecretaris van Marine zelf zijn behandeld, o.m. betreffende kabinetsformatie, de totstandkoming van het defensie- en personeelsbeleid bij de marine en de beantwoording van Kamervragen hierover, en de uitwerking hiervan in verdragen met het buitenland, internationale samenwerking - met name binnen het verband van de West-Europese Unie en de NAVO - en begrotingen. Het archief bevat voorts materiaal over werkbezoeken van de staatssecretaris in binnen- en buitenland en bijzondere onderwerpen als de aanleg van havens, de bouw van schepen en gebouwen en activiteiten van de Koninklijke Marine in Nederlands-Indië tijdens en na de politionele acties, in Nieuw-Guinea, Suriname en de Antillen.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Periode 1945-1963
Tot 1959 bestonden er twee afzonderlijke ministeries: het Ministerie van Oorlog, waar de krijgsmachtdelen land- en luchtmacht onder ressorteerden, en dat van Marine, waar uiteraard de zeemacht onder viel.
Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werd de organisatie van het Ministerie van Marine bij Koninklijk Besluit van 15 november 1945, nummer 69 opnieuw vastgesteld. Naast de Marinestaf, bestonden de hoofdafdelingen Materieel, Personeel en Intendance en Administratie. Een bijzonderheid is dat tot 1950 deze hoofdafdelingen niet onder de secretaris-generaal ressorteerden, maar rechtstreeks onder de minister. In 1950 besloot de minister in de Admiraliteitsraad (AR) dat ook de hoofdafdelingen onder de secretaris-generaal moesten ressorteren.
Naast de hoofdafdelingen bestond het Ministerie van Marine uit het Kabinet van de Minister, het Bureau van de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten, de Marine Voorlichtingsdienst, de Marinebibliotheek en vier afdelingen, te weten de afdelingen Loodswezen, Comptabiliteit, Juridische zaken en tenslotte de afdeling Secretarie, Indices Archieven.
Het Kabinet stond onder leiding van de adjudant van de minister.
In 1950 ( Koninklijk Besluit van 17 juni 1950, nr. 29. ) werd de inrichting van het Ministerie van Marine opnieuw vastgesteld. Het Kabinet werd omgedoopt in Kabinet van de minister en van de staatssecretaris. De hoofdafdelingen bleven gelijk aan die welke in 1945 waren ingesteld, en ook de vier afdelingen die toen werden ingesteld bleven bestaan. Naast die vier al bestaande afdelingen werden nog ingesteld de afdelingen Marineaccountantsdienst, de Afdeling algemene zaken en huishoudelijke dienst en de Afdeling reorganisatie van administratieve methoden en rationalisatie van de arbeid.
Sinds 1947 bestond er een personele unie tussen beide ministersfuncties en sinds 1953 bestond er ook een gezamenlijk Kabinet van de minister van Oorlog en Marine. Wanneer de minister in beide functies naar buiten trad, werd hij 'Minister voor Defensie' genoemd. De uiteindelijke samenvoeging van beide ministeries tot Ministerie van Defensie gebeurde bij Koninklijk Besluit van 19 mei 1959.
Ook de eerste jaren na de samenvoeging van beide ministeries bleef het krijgsmachtdeel Koninklijke Marine onveranderd functioneren naast de afdelingen van het Ministerie van Defensie die voor land- en luchtmacht werkten. Het ging voortaan door het leven als Kabinet van de staatssecretaris.
In de jaren vijftig werden horizontale, functionele raden ingesteld om de minister van Oorlog en van Marine van advies te dienen en om de samenwerking tussen de krijgsmachtdelen op de diverse beleidsterreinen te bevorderen en te coördineren. Deze raden waren het Comité Verenigde Chefs van Staven op operationeel gebied, de Personeelraad op personeelgebied en de Materieelraad op materieelgebied. In deze raden hadden van elk krijgsmachtdeel de hoofden van de verschillende functiegebieden zitting onder leiding van een voorzitter.
Periode 1963-1976
In 1963 reorganiseerde minister De Jong het Ministerie van Defensie en voerde daarbij de zogenaamde verticale organisatiestructuur in. De zelfstandigheid van de drie krijgsmachtdelen werd tot vlak onder de minister doorgetrokken, want elk krijgsmachtdeel kreeg een eigen staatssecretaris en een eigen plaatsvervangend secretaris-generaal. Op de belangrijkste beleidsterreinen, zoals operationeel, personeel en materieel werden de taken in principe verricht door de verschillende afdelingen van elk krijgsmachtdeel. Als coördinerende en adviserende organen bleven het Comité Verenigde Chefs van Staven, de Personeelraad en Materieelraad bestaan. Op centraal niveau werden enkele zelfstandige, overkoepelende afdelingen ingesteld, zoals Dienstplichtzaken, Comptabiliteit en Gebouwen, Werken en Terreinen, die taken verrichtten voor alle drie de krijgsmachtdelen.
Zo ontstonden drie zuilen, waarin het beleid werd voorbereid en uitgevoerd, waarbij bepaalde taken, zoals comptabiliteit, personeelszaken en juridische zaken, juist gecentraliseerd werden en werden ondergebracht bij een centrale organisatie.
Bovendien werd in 1963 een Grote Staf of Grote Raad ingesteld, de latere Defensieraad, die als toporgaan boven de krijgsmachtdelen werd gesteld. De Defensieraad, voorgezeten door de minister, adviseerde hem op het hoogste niveau over alle zaken van belang voor het defensiebeleid. Dit betekende dat hij formeel zowel de Defensieraad voorzat, als de krijgsmachtdeelraden. In de praktijk werden de krijgsmachtdeelraden voorgezeten door de staatssecretarissen.
De Defensieraad bestond uit de minister (voorzitter), de staatssecretarissen van de krijgsmachtdelen, de secretaris-generaal, de plaatsvervangende secretarissen-generaal, de voorzitter van het Comité Verenigde Chefs van Staven, de voorzitter van de Materieelraad, de voorzitter van de Personeelraad, de voorzitter van de Geneeskundige Raad (ingesteld in 1967), de Coördinator Voorlichtingsaangelegenheden (voorzitter van het Comité Hoofden van Voorlichtingsdiensten) en eventueel andere door de minister aan te wijzen autoriteiten. Sinds 1969 had ook de directeur Juridische Zaken zitting. Als secretaris trad op de adjudant van de minister. In 1971 werden de Bevelhebbers der Land-, Lucht- en Zeestrijdkrachten aan de Defensieraad toegevoegd en werd de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht als buitengewoon lid benoemd. Ook werd een permanent secretariaat ingesteld.
De kritiek op deze organisatievorm kreeg in de jaren zestig een steeds grotere omvang. Door de grote zelfstandigheid van de krijgsmachtdelen was het welhaast onmogelijk om een geïntegreerd defensiebeleid te voeren. Sinds het eind van de jaren zestig, toen de omvang van het defensiebudget ter discussie kwam te staan, rezen politieke bezwaren tegen de drie zuilenstructuur van de defensieorganisatie. In verschillende commentaren en rapporten van politieke partijen uit die jaren werd gewezen op de te grote autonomie van de krijgsmachtdelen, die elk een eigen aansluiting hadden op een groter NAVO-verband ( PVDA-nota "Doelmatig Defensiebeleid", Amsterdam 1968; KVP-nota "Defensie in de jaren '70", Den Haag 1972. Zie ook het rapport van de commissie Van Rijckevorsel "De toekomst van de Nederlandse defensie", Den Haag 1972. ) . De minister had weinig keuzevrijheid bij de besteding van het budget; hij kon de prioriteit van de wensen van het ene krijgsmachtdeel tegenover die van het andere niet werkelijk afwegen. Volgens de critici was het, bij gebrek aan informatie betreffende de besteding van de budgetten binnen de krijgsmachtdelen, voor het parlement evenmin mogelijk de jaarlijkse defensiebegroting werkelijk kritisch te bezien ( Voor deze kritiek zie o.a. het rapport van de commissie Van Rijckevorsel, pp. 51-54 en de PvdA-nota pp. 30-39. ) .
De verschillende hervormingsvoorstellen die in deze periode werden gedaan, kwamen neer op:
  1. verandering van de organisatie, zodanig dat de minister een organisatorisch instrument zou krijgen om de planningsprocessen binnen de defensiestructuur te beïnvloeden
  2. verandering van het planningsproces zelf van een versnipperd naar een geïntegreerd en centraal gecoördineerd proces ( Rapport Commissie Rijckevorsel pp 46-47 en 51-53, PvdA-nota pp 36-38 en 40-49, KVP-nota pp 63-67 en 71-72. ).
Daarom werd er gezocht naar een organisatievorm die de invloed van de minister op de krijgsmachtdelen zou vergroten, waardoor zijn ruimte om een eigen defensiebeleid te ontwikkelen groter zou worden.
Minister De Koster, die in 1971 aantrad, was een voorstander van een meer horizontale organisatievorm en hij stelde dan ook slechts één staatssecretaris aan in plaats van één voor elk krijgsmachtdeel. Dit betekende onder meer dat de krijgsmachtdeelraden niet meer door een eigen staatssecretaris konden worden voorgezeten. De raden werden daarom in de praktijk voorgezeten door de plaatsvervangende secretarissen-generaal, hoewel de minister formeel nog steeds voorzitter was. Onder het bewind van De Koster werden tevens enkele centrale afdelingen ingesteld, die op bepaalde gebieden het beleid moesten coördineren, zoals de Centrale Afdeling Militair Personeel ( De Koster zette zijn ideeën uiteen in de nota Defensie, waarheen in de komende 10 jaar?, Den Haag 1972. ) . Onder het kabinet-Den Uyl (1973-1977) werd deze trend voortgezet. Minister Vredeling benoemde twee functionele staatssecretarissen, respectievelijk voor materieel- en personeelszaken. In de Defensienota 1974 presenteerde Vredeling de grote lijnen van de komende reorganisatie van het ministerie.
Vanaf 1949 kende het Ministerie van Marine, later Defensie, de volgende staatssecretarissen:
Datum Gebeurtenis
1 mei 1949 H.C.W. Moorman
19 mei 1959 vacature
27 juni 1959 P.J.S. de Jong
14 augustus1963 A. van Es
15 september 1972 vacature
11 mei 1973 A. Stemerdink, staatssecretaris van Defensie (materieel)
11 mei 1973 J.A. Mommersteeg, staatssecretaris van Defensie (personeel)
Geschiedenis van het archiefbeheer
Dit archief kwam na het opheffen van het ambt van staatssecretaris van Marine in 1971 op enig moment onder beheer van de Afdeling Maritieme Historie van de Marinestaf. In welke toestand het archief zich toen bevond en wat de precieze omvang toen was is niet meer te achterhalen.
Wat wel bekend is, is dat het archief tussen 1971 en 1985 nog is overgeplaatst naar de afdeling Post en Archiefzaken Koninklijke Marine. Deze instantie droeg het archief in 1985 over aan het Centraal Archievendepot van het Ministerie van Defensie. Bij de overdracht werd een plaatsingslijst meegeleverd. De omvang in 1985 bedroeg 38 meter.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Op volgende selectielijsten zijn van toepassing voor de selectie:
  • de 'selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Militair Materieel over de periode vanaf 1945', 29 januari 2007/nr. C/S&A/07/240, (Stcrt. 24 april 2007, nr. 79/pag. 11)
  • de 'selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Militaire Operatiën over de periode vanaf 1945', 3 mei 2005/nr. C/S&A/05/933, (Stcrt. 15 juli 2005, nr. 113/pag. 14)
  • de 'selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Militair Personeel over de periode 1945-1993', 19 december 2005/nr. C/S&A/05/2602, (Stcrt. 6 maart 2006, nr. 46/pag. 8)
  • de 'selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Organisatie van de Rijksoverheid over de periode 1945-1999', 5 juli 2005/nr. C/S&A/05/1362, (Stcrt. 16 december 2005, nr.245/pag. 25)
  • de Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Overheidsinformatievoorziening over de periode 1945-1999, C/S/03/1691, gepubliceerd: Staatscourant 20 oktober 2003, nummer 202/ pag. 11.
Bij de overdracht van het archief aan het Centraal Archievendepot van het Ministerie van Defensie in 1985 bedroeg de omvang van het archief 38 meter.In 2008 is 1,82 meter archief vernietigd. Het archief heeft bij de overdracht aan het Nationaal Archief een omvang van 21 strekkende meter.
Verantwoording van de bewerking
Eind jaren tachtig werd het archief bewerkt door een medewerker van het Centraal Archievendepot. Deze bewerking vond plaats in het kader van een opleiding VVA.
Het archief bestond uit een aantal series, te weten een serie inschrijfmiddelen, een serie correspondentie, een aantal onderwerpbundels welke alfabetisch-lexicografisch waren gerangschikt, een aantal dozen met begrotingsstukken, maar het grootste deel van het archief bleek bij aanvang van de inventarisatie ongeordend.
De inventarisator merkte terecht op, dat het archief gedeponeerd archief bevat. In dit geval gedeponeerd archief van het Kabinet van de minister van Marine over 1945-1949. Dat komt omdat de staatssecretaris van Marine in 1949 het Kabinet van de voormalige minister van Marine overnam, inclusief het reeds gevormde archief.
Tijdens de inventarisatie in de jaren tachtig zijn archiefbescheiden die zijn afgedwaald uit de archieven van de Marinestaf en uit andere archieven teruggeplaatst. Tijdens de selectie is de omvang van het archief met meer dan de helft teruggebracht. Selectie vond plaats aan de hand van de toen vigerende vernietigingslijst.
De zes banden met daarin aangetekend de notulen van de hoofdenvergaderingen onder voorzitterschap van de staatssecretaris van Marine, later van Defensie (Marine) zijn afgescheiden van het archief van de Admiraliteitsraad. Dit archief werd in 2004 bewerkt door de Centrale Archief Selectiedienst. Na de afscheiding zijn deze weer opgenomen in dit archief.
De inventarisatie, zoals hierboven beschreven, resulteerde in een voorlopige inventaris en kende een ordening naar onderwerp. De ordening sloot losjes aan op het registratuurplan van de Koninklijke Marine.
Deze inventaris borduurt weer voort op de voorlopige inventaris. Waar dat kon, zijn voorlopige beschrijvingen samengevoegd. De inventarisnummers 351-360 zijn niet gebruikt.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Defensie; Kabinet van de Staatssecretaris van Marine, nummer toegang 2.12.55, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Defensie/ Kabinet Stas Marine, 2.12.55, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Inventories