Terug naar zoekresultaten

1.10.59 Inventaris van het archief van S.C. Nederburgh [levensjaren 1762-1811], 1606-1809 en van de familie Nederburgh, 1458-1965

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

1.10.59
Inventaris van het archief van S.C. Nederburgh [levensjaren 1762-1811], 1606-1809 en van de familie Nederburgh, 1458-1965

Auteur

M.E. van Opstall, R. de Vries

Versie

11-10-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1987 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie Nederburgh
Nederburgh

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1431-1965

Archiefbloknummer

1192

Omvang

; 1699 inventarisnummer(s) 14,05 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Batavia, Commissaris-Generaal Kaap, Commissaris-Generaal Verenigde Oostindische Compagnie, Advocaat Verenigde Oostindische Compagnie, Kamer Amsterdam, Advocaat
Diest, Van
Fremery, De
Gevers
Mori, La
Nederburgh
Scheltus
Schull
Spiegel, Van de
Spruyt
Nederburgh, Sebastiaan Cornelis
, , 1762-1811

Samenvatting van de inhoud van het archief

De collectie Nederburgh bestaat uit twee gedeeltes: het ambtelijk archief van S.C. Nederburgh (1762-1811) en het archief van de familie Nederburgh.
Sebastiaan Cornelis Nederburgh oefende aan het eind van de 18e eeuw het hoogste gezag uit in de Kaapkolonie van1792 tot 1793 en Batavia van 1793 tot 1799. Ook na terugkeer in Nederland vervulde hij nog een aantal belangrijke bestuurlijke functies. Het archief van Nederburgh zelf bevat vooral ambtelijke stukken over de V.O.C., zoals correspondentie met de Heren XVII, de handel en het plaatselijk bestuur in Azië.
Het familiearchief Nederburgh gaat terug tot in de 17e eeuw met stukken van Harmen Bastiaensz (1670-1738), schout van 's-Heeraertsbergen en Bergambacht. Het betreft hier overwegend correspondentie over familiezaken als opleiding en nalatenschap, maar bijvoorbeeld ook diverse (reis)journalen. Er zijn eveneens stukken van aanverwante geslachten, zoals La Mori, Scheltus en De Fremery. Tevens is er documentatie in de vorm van publicaties e.d..

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Mr. Sebastiaan Cornelis Nederburgh, geboren te 's-Gravenhage 7 maart 1762, overleden te 's-Gravenzande op "Huize Oostduin" 3 augustus 1811 was een zoon van mr. Herman Nederburgh, aanvankelijk advocaat te 's-Gravenhage en daarna van 1769 tot 1788 pensionaris van Rotterdam, en van Dina Adriana Spruyt.
Mr. S.C. Nederburgh werd 13 september 1777 te Leiden als student voor de juridische faculteit ingeschreven. Hierbij werd Rotterdam als zijn geboorteplaats aangegeven. 21 september 1782 promoveerde hij op het proefschrift "de violenta jurium defensione".Het jaar daarop werd mr. S.C. Nederburgh schepen van Kool en 16 februari 1785 secretaris van den Hove en de Hoge Vierschaar van Schieland. Eind 1785 stelden de Staten-Generaal en de Raad van State Nederburgh tot hun advokaat aan. 13 januari 1787 volgde zijn benoeming als tweede advocaat van de Oost-Indische Compagnie. Reeds een paar maanden later werd hij tot eerste advocaat bevorderd, als opvolger van mr. F.W. Boers. Behalve belast met een adviserende taak, had mr. S.C. Nederburgh ook alle uitgaande stukken van de V.O.C. op te stellen. Verder was hij afgevaardigde van de V.O.C. bij de Staten-Generaal en vreemde regeringen en had hij zitting in de vergadering der bewindhebbers en in die van de commissies en besognes uit de bewindhebbers.
Het verval van de V.O.C., dat zich reeds in het midden van de 18e eeuw openbaarde, was door de oorlog met Engeland in een kritiek stadium gekomen. De financiële moeilijkheden werden nog verergerd door de misbruiken
van de Nederlandse ambtenaren in Oost-Indië. Pogingen tot herstel hadden onder andere geleid tot de instelling van een vijfde departement, het zogenaamde "preparatoir" besogne of Departement tot de Indische zaken", dat vóór het Haagse besogne inzage van de uit Indië overgekomen brieven kreeg. In de volgende jaren tot 1789 werden vergeefse pogingen ondernomen om de financiële achteruitgang van de Compagnie te stuiten. In 1791 stelde een commissie, die de achtergronden van de financiële moeilijkheden had onderzocht, enige maatregelen voor, in het bijzonder bezuinigingen in Indië en Nederland, invoering van nieuwe belastingen in Indië en vermindering van de geldeis uit Indië. Van invloed op deze voorstellen waren de denkbeelden van de hoofdparticipant G. Titsingh, die behalve voor bezuinigingen ook ijverde voor inkrimping van de eigenhandel van de V.O.C., en vrije vaart en handel voor particulieren. De commissie besloot dit laatste voorstel over te nemen en bovendien zou er een ambtsgeld en een recht van kollaterale successie voor Compagnies-bedienden in Indië ingevoerd worden. Maar het belangrijkste voorstel was de uitzending van een commissie naar Indië, die tot taak kreeg tegen de daar heersende misbruiken op te treden. Nadat de Staten-Generaal hun goedkeuring hadden gegeven, benoemde de stadhouder, als opperbewindhebber van de V.O.C., tot leden van deze commissie: mr. S.C. Nederburgh, de kapitein ter zee S.H. Frijkenius, de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, Alting en de directeur-generaal Van Stockum. Nederburgh had de aandacht op zich gevestigd, doordat ook hij een memorie had opgesteld met voorstellen tot verbetering. In het bijzonder genoot Nederburgh de steun van de stadhouder, aan wie hij voornamelijk zijn benoeming tot commissaris-generaal scheen te danken te hebben.
December 1791 vertrokken Nederburgh en Frijkenius op het schip de "Amazone" vergezeld van twee andere schepen naar Indië. Met hen gingen mee: Eduard Daniëls als secretaris en twee geheimschrijvers onder andere een broer van Nederburgh: Johannes Jacobus Nederburgh, die in 1801 overleed als opperkoopman titulair en secretaris van het college van weesmeesters. De commissarissen-generaal kregen een geheime instructie mee, die hen een onbeperkte macht verschafte. Zij konden handelen als het opperste gezag. Bij afwezigheid van één van de leden mochten zij een plaatsvervanger aanwijzen.
Van 3 juli 1792 tot 24 september 1793 oefenden Nederburgh en Frijkenius het hoogste gezag in de Kaapkolonie uit, dat sinds het vertrek, in juni 1791,van de gouverneur van de Kaapkolonie, Cornelis Jacob van de Graaff (broer van Willem Jacob van de Graaff, de gouverneur en directeur van Ceylon) werd waargenomen door de secunde Johannes Isaac Rhenius. Bij hun vertrek droegen de commissarissen-generaal het gouverneurschap echter niet aan Rhenius op, doch aan Abraham Josias Sluysken, oud-agent der V.O.C. te Suratte, die net in die tijd op reis naar Nederland de Kaap aandeed. Tijdens hun verblijf in de Kaapkolonie namen de commissarissen-generaal maatregelen ter verbetering van de toestand der kolonisten, waardoor de grote macht der ambtenaren enigszins aan banden werd gelegd. Verder werd aandacht aan landbouw en veeteelt besteed en kwam door de invoering van Spaanse rammen de veestapel op beter peil. Een rederij voor de walvisvangst werd opgericht, waar de beide commissarissen-generaal een flink kapitaal in staken. Uit deze Kaapse periode dateert de vriendschap van Nederburgh met de fiskaal W.S. van Rijneveld.
Van 13 november 1793 tot 28 september 1799 bekleedde mr. S.C. Nederburgh het opperste gezag in Batavia. Tussen Nederburgh en Frijkenius was reeds spoedig onenigheid ontstaan door het autoritair optreden van Nederburgh. Deze werd geheel opgenomen in de corrupte familieregering van de gouverneur-generaal Alting. Tegen de wens van de regering in Nederland werd, toen de post van directeur-generaal en commissaris-generaal open kwam door het overlijden van Van Stockum, niet Willem Jacob van de Graaff, maar wel, met de steun van Nederburgh, de schoonzoon van Alting, J. Siberg aangesteld. Andere beschermelingen van Nederburgh en Alting waren: Nicolaus Engelhard, schoonzoon van Alting en gecommitteerde tot en over de zaken van de Inlander, en H.A. Nederburgh, broer van mr. S.C. Nederburgh en administrateur van de pakhuizen aan de Waterpoort. In feite kwam er van de belangrijke opdracht van de commissarissen-generaal, het bestrijden van de corruptie niets terecht. Geen bezuinigingen werden ingevoerd, terwijl de particuliere handel verboden of belemmerd bleef. Een militaire commissie, die de verdedigingstoestand van verschillende etablissementen onderzocht, bracht een negatief oordeel uit, in het bijzonder gold dit voor Batavia. Wel ondernam Nederburgh maatregelen om de ongezondheid te Batavia zoveel mogelijk te verbeteren. Onder andere schreef hij hiervoor een prijsvraag uit. Conflicten met de Raad van Justitie en met de burgerij van Batavia bleven niet uit. De commissarissen-generaal ontsloegen, ondanks het feit dat de Raad van Justitie een onafhankelijk orgaan was, drie leden uit hun ambten (1795), van wie het lid Wegener bovendien naar Nederland werd gezonden.
Tijdens het commissariaat van Nederburgh in Indië viel in de Republiek de omwenteling voor, waardoor aan het ancien régime daar een einde kwam en de Republiek een bondgenoot van Frankrijk werd. De naar Engeland gevluchte stadhouder gaf door zijn verklaring te Kew de Engelsen de vrije hand de overzeese Nederlandse nederzettingen te bezetten. De Kaapkolonie viel het eerst in Engelse handen: 15 september 1795 gaf gouverneur Sluysken zich over. Daarna volgde Ceylon, dat 15 februari 1796 capituleerde. Hier ging het regiment Meuron, sinds 1784 in dienst van de V.O.C., over in Britse dienst. Ook de Nederlandse vestigingen in de Indische archipel werden bedreigd. Een invasie kon alleen door militaire machtsmiddelen worden gekeerd en deze waren overal onvoldoende. De burgerij te Batavia, ontevreden over de weinig doortastende houding tegenover de Engelsen, bood de Hoge Regering en de commissarissen-generaal een adres aan (5 december 1795). Ter verdediging van Batavia benoemde de Hoge Regering een commissie, waarin behalve Frijkenius ook de kapiteins ter zee Kuvel en Dekker en de directeur-generaal W.J. van de Graaff zitting hadden. Nederburgh was het oneens met dit besluit en wist te verkrijgen dat er voortaan een gecombineerde vergadering (van commissarissen-generaal en de Hoge Regering) voor alle zaken van belang werden gehouden. Hierin voerde de partij van Alting en Siberg de boventoon. Van de Graaff weigerde dan ook in deze vergadering zitting te nemen.
Na het herstel van zijn invloed stelde Nederburgh een vervolging in tegen de belangrijkste adressanten van 5 december 1795: mr. J.G. Hartman en equipagemeester Andriessen. De laatstgenoemde werd naar Nederland gestuurd. In het bijzonder moest ook Van de Graaff het ontgelden. Hij had de verdediging van Batavia zó scherp becritiseerd, dat de gecombineerde vergadering hem zonder opgave van redenen ontsloeg (8 februari 1796). Toen Alting echter de wens te kennen gaf om af te treden, benoemde Nederburgh toch niet J. Siberg, maar Pieter Gerardus van Overstraten tot Alting's opvolger. Een Franse vloot onder commando van de schout bij nacht De Sercey, die met Van de Graaff aan boord te Batavia kwam om gezamenlijk met de Nederlanders tegen de Engelsen op te treden, keerde onverrichter zake terug.
In 1798 ondernam Nederburgh een reis langs de Oostkust van Java, die met grote onkosten gepaard ging, maar die volkomen zinloos bleek. Bij zijn terugkeer in Batavia bemerkte hij dat zijn beleid zeker niet de goedkeuring van de regering in Nederland droeg. De door hem ontslagen Wegener was als Raad van Indië en commissaris tot de zaken van de Inlander benoemd. Bovendien was ook een generaal-majoor Nordman uit Nederland gestuurd, die, onafhankelijk van de regering, als commandant van de troepen optrad. Maar blijkbaar beschikte Nederburgh nog over voldoende invloed om het zowel Wegener als Nordman moeilijk te maken, die beiden Oost-Indië spoedig verlieten. Maar ook Nederburgh neemt zijn ontslag en na ontbinding van de Hoge commissie, verliet hij in oktober 1799 Java.
Op de terugreis werd hij door de Engelsen gevangen genomen en naar Engeland gevoerd. Maar men gaf hem toestemming naar Nederland terug te keren. Bij zijn terugkeer in Nederland (juni 1800) stond Nederburgh aan ernstige critiek bloot. Op de meest scherpe wijze uitte zich Dirk van Hogendorp in diens "Berigt van de tegenwoordigen toestand der Bataafse bezittingen" (uitgegeven in 1799). Desondanks bleef Nederburgh ongemoeid en tenslotte verleende de Raad van Aziatische Bezittingen hem décharge voor zijn verrichtingen als commissarisgeneraal (17 november 1803). Spoedig trad hij weer in officiële functies op en reeds in 1802 kreeg Nederburgh samen met J. Meerman, F.O.J. Ponthoi, W. Six, C.A. Verhuell, R. Voute en D. van Hogendorp zitting in een commissie tot onderzoek van de handel op Oost-Indië. Terwijl Van Hogendorp een voorstander van vrijhandel was, wilde Nederburgh handhaving van het oude monopoliesysteem. In het charter van de Aziatische bezittingen, dat in september 1804 tot stand kwam, bleek de conservatieve politiek van Nederburgh het gewonnen te hebben. 22 maart 1804 kreeg Nederburgh zitting in de Aziatische Raad. Van 15 juli 1806 tot 22 november 1807 was hij chef van de eerste divisie voor Oost-Indische zaken bij het ministerie van koophandel en koloniën. Zijn laatste functie was die van directeur-generaal der publieke schatkist. Dit ambt bekleedde hij maart kort: van 1 oktober 1809 tot de inlijving in 1810, toen deze functie werd opgeheven.
Genealogisch overzicht
Geschiedenis van het archiefbeheer
Blijkens de correspondentie gevoerd tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken en James de Fremery enerzijds en de rijksarchivaris anderzijds zijn de meeste stukken, behorende tot het archief Nederburgh, in 1876 aan het Algemeen Rijksarchief overgedragen.
Bij zijn brief, d.d. 4 mei 1876, aan de rijksarchivaris voegt James de Fremery, consul te San Francisco en achterkleinzoon van mr. Herman Nederburgh, een door hem opgemaakte inventaris van de door mr. S.C. Nederburgh nagelaten papieren (in druk verschenen in "Handelingen van de maatschappij der Nederlandse Letterkunde", 1864). Deze inventaris komt niet geheel overeen met de nu nog aanwezige stukken. De heer De Fremery schijnt bovendien niet alle door hem in zijn inventarisatie genoemde stukken te hebben overgedragen. Van de stukken, nagelaten door mr. Herman Nederburgh, pensionaris van Rotterdam, kreeg de heer James de Fremery het merendeel teruggestuurd: de rijksarchivaris liet hem weten dat de belangrijkste stukken al in het bezit van het Rijksarchief waren. In november 1876 ontving het Rijksarchief ook nog stukken, nagelaten door mr. S.C. Nederburgh, van S.C.H. Nederburgh, oud-resident van Cheribon, die goed bij de schenking van James de Fremery aansloten. Een aantal stukken van meer particuliere aard werden echter in overeenstemming met de wens van de schenker aan deze teruggegeven.
Eind oktober 1899 bood mr. J.E. Heeres te Delft uit naam van deze zelfde kleinzoon, nu oud-lid van de Raad van Nederlands-Indië, enige stukken uit de nalatenschap van mr. S.C. Nederburgh aan, die door de algemeen rijksarchivaris in dank werden aanvaard. (Zie: Archief van het Algemeen Rijksarchief nr. 112 anno 1876 en de nrs. 309, 340 anno 1899).
De verwerving van het archief
Het archief is door schenking verworven.
De verwerving van het archief
Het archief is door schenking verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
Na de terugkeer van Nederburgh naar Nederland zijn een aantal stukken bewaard. Het was echter ondoenlijk een scheiding aan te brengen naar de verschillende functies die Nederburgh in deze periode heeft bekleed. Meer in het bijzonder schijnt Nederburgh zich te hebben geïnteresseerd voor de aangelegenheden aan de Kaap, waarvan zowel stukken bewaard zijn uit de tijd der Engelse bezetting als na de teruggave bij de vrede van Amiëns tot het opnieuw verloren gaan in 1806.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie Nederburgh, nummer toegang 1.10.59, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Nederburgh, 1.10.59, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Publicaties
Lijst van geraadpleegde werken A.J. van der Aa, " Biographisch woordenboek der Nederlanden ", Haarlem, 1852. H.T. Colenbrander, " Koloniale geschiedenis " 's-Gravenhage, 1926. E.C. Godee Molsbergen, " Geschiedenis van Nederlandsch Indië ,"deel IV, Amsterdam, 1939. F. de Haan, " Priangang ", Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1910. J.E. Heeres en F.W. Stapel, " Corpus Diplomaticum ", deel VI, 's-Gravenhage, 1955. G. Lauts, " Geschiedenis van de macht der Nederlanders in Indië ", Amsterdam, 1859. J.J. Meinsma, " Geschiedenis van de Nederlandsch Oost-Indische bezittingen ", deel I, Delft, 1872. P.C. Molhuysen e.a., " Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek ". Deel V, kol. 357-360 (W.H. de Savornin Lohman), Leiden, 1921. M.A. van Rhede van der Kloot, " De gouverneurs-generaal en commissarissen-generaal van Nederlandsch-Indië ", 's-Gravenhage, 1891. F.W. Stapel, " Wordingsgeschiedenis van het charter van 1804 " in de Bijdragen tot taal-, land- en volkenkunde van Nederlands-Indië, deel 90, 1933, p. 425. G.M. Theal, " Korte geschiedenis van Zuid-Afrika ", 's-Gravenhage, 1891. W.Wijnaendts van Resandt, " De gezaghebbers der Oost-Indische Compagnie op hare buitencomptoiren in Azië ", Amsterdam, 1944.

Archiefbestanddelen