Terug naar zoekresultaten

2.09.17 Inventaris van de archieven van het Keizerlijk Gerechtshof [1811-1813]; Hooggerechtshof der Verenigde Nederlanden, [1813-1838], (1807) 1811-1838 (1845)

Bekijk de zoekhulp bij dit archief

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.09.17
Inventaris van de archieven van het Keizerlijk Gerechtshof [1811-1813]; Hooggerechtshof der Verenigde Nederlanden, [1813-1838], (1807) 1811-1838 (1845)

Auteur

H. Bonder

Versie

25-01-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1939 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Keizerlijk Gerechtshof en Hooggerechtshof
Keizerlijk Gerechtshof en Hooggerechtshof

Periodisering

archiefvorming: 1811-1838
oudste stuk - jongste stuk: 1807-1845

Archiefbloknummer

J23901

Omvang

; 883 inventarisnummer(s) 73,80 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Een aantal stukken zijn in hetgesteld.
Nederlands
Frans

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Hooggerechtshof Hooggerechtshof der Verenigde Nederlanden Keizerlijk Gerechtshof Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof der Verenigde Nederlanden Procureur-Generaal bij het Keizerlijk Gerechtshof Speciaal Gerechtshof voor de Middelen te Water en te Lande

Samenvatting van de inhoud van het archief

Vanaf 1 maart 1811 golden in het voormalig Koninkrijk Holland de Franse wetten. Een nieuw Keizerlijk Gerechtshof verving de bestaande rechterlijke instellingen. Men werd verplicht tot het dragen van rode toga's bij plechtigheden net zoals dat in Frankrijk het geval was. Dit gerechtshof bestond uit vijf kamers, namelijk een eerste, een tweede en een derde civiele kamer voor burgelijke zaken en , een kamer van correctionele appèls en een kamer van beschuldiging die strafzaken afhandelden.
Van de kamer van beschuldiging zijn onder meer processen-verbaal en arresten bewaard gebleven. Daarnaast dagbladen van de kamer van correctionele appellen en registers van de op de terechtzittingen behandelde kwesties. Maar ook 'Processen-verbaal van executie' van aan de kaakstelling, brandmerken enz.
Van de civiele kamers zijn vooral audiëntiebladen van de terechtzittingen overgeleverd.
Inzake het Hooggerechtshof als adviseur van de koning, opgericht in 1813 na het vertrek van de Fransen, treft men bijvoorbeeld berichten en adviezen betreffende veroordeelden waarvoor rekesten om gratie zijn ingediend bij de koning. Het Hooggerechtshof handelde ook West-Indische zaken af. Hiervan zijn diverse stukken bewaard gebleven.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Het Keizerlijk Gerechtshof
Het keizerlijk decreet van 18 oktober 1810 ( Bulletin de lois nr. 322, pagina 345. Zie ook het besluit van het Senatus Consulte van de inlijving van Holland bij Frankrijk van 13 december 1810, artikel 6 bulletin de lois nr. 331 blz. 561. ) hief bij artikel 53 met ingang van 1 januari 1811 op 'al de aanwezige rechterlijke instellingen in de zeven met het Keizerrijk verenigde departementen, welke het grondgebied van het koninkrijk Holland uitmaakten en bepaalde, dat te rekenen van dien dag, daar zou worden rechtgesproken overeenkomstig de algemeene wetten van het Keizerrijk door de daartoe op te richten gerechten'. Artikel 54 van dat decreet beval voor die departementen de oprichting van een keizerlijk hof te vestigen in Den Haag. Artikel 55 bepaalde, dat het hof zou zijn samengesteld uit veertig rechters, waaronder acht raden auditeurs. Het decreet van 6 januari 1811 (artikel 1) bepaalde dat, te rekenen van 1 maart 1811 af, de Franse wetten, reglementen en decreten, zouden gelden in de zeven nieuwe departementen, gevormd van het grondgebied van het voormalig Koninkrijk Holland, terwijl artikel 2 erbij voegde, dat de wetten, betrekkelijk de rechtsbedeling, eerst in werking zouden gebracht worden met de dag van de installatie. Reeds 30 oktober 1810 had de benoeming plaats van mr. C.F. van Maanen tot eerste president en van J.F. Baron Beijts tot procureur-generaal, tewijl bij decreet van 24 januari 1811 de benoeming geschiedde van vier kamerpresidenten, vijfendertig raadsheren, acht raden-auditeurs en vier substituuts van de procureur-generaal ( Zie de samenstelling van het hof in 'Memorialen Rosa', uitgegeven door A.S. de Blécourt en E.M. Meijers. LXVII-LXXIII. ) .
Met veel plechtigheid werd het nieuwe Keizerlijk Gerechtshof op 1 maart 1811 geïnstalleerd door I.J.A. Gogel, intendant-generaal van Financiën en der Publieke Schatkist in het 'Oude Hof' te 's-Gravenhage. De rode toga's waren ook hierbij evenals in Frankrijk bij plechtige gelegenheden voorgeschreven. Op 5 maart daaropvolgend werden er vijf kamers gevormd namelijk een eerste, een tweede en een derde civiele kamer, een kamer van correctionele appèls en een kamer van beschuldiging. De eerste vier kamers telden één president en zeven leden, de laatste één president en zes leden. In de vergadering van 7 maart werd een provisioneel reglement vastgesteld voor het houden der zittingen.
Het Keizerlijk Gerechtshof had een geheel andere werkkring dan het vroegere Nationale Gerechtshof, doordat alle departementale hoven werden opgegeven. Het luidt als het ware een nieuw tijdperk in de geschiedenis van het Nederlandse rechtswezen in. Het was rechter in appèl voor de vonnissen van alle rechtbanken, waarvan men er een in ieder arrondissement vond. Het opperste rechtscollege was het echter niet. Het stond onder het Hof van Cassatie te Parijs; van zijn arresten stond cassatie beroep op het hof open ( Zie mr.dr. D.H.H. Struycken. Hoge Raad en hof in 'Die Haghe' 1905 blz. 202 vlg. ) .
Het Keizerlijk Gerechtshof werd bij besluit van het Algemeen Bestuur van 1 december 1813 opgegeven en datzelfde besluit stelde daarvoor in de plaats het Hooggerechtshof der Verenigde Nederlanden.
Het Hooggerechtshof der Verenigde Nederlanden
De organisatie en wijze van rechtspleging bleven vrijwel ongewijzigd, terwijl ook de justitiële autoriteiten in hun ambten bleven gehandhaafd. De titel 'Keizerlijk' veranderde in 'Hoog' en aan het hoofd der vonnissen moest worden gesteld: 'In naam der Hooge Overheid'. Het gebruik der Franse taal werd uitdrukkelijk verboden. Reeds 3 december 1813 vergaderde het Hooggerechtshof ( Daarnaast heeft nog bestaan een Hooggerechtshof voor de Financiën en Zeezaken. Zie Verslag omtrent 's Rijks Oude Archieven (VROA) 1916, blz. 325. ) in naam van Zijne Koninklijke Hoogheid.
Het soeverein besluit van 11 december 1813 regelde provisioneel de toestand van ons rechtswezen, tot de tijd dat de nationale wetgeving zou zijn tot stand gebracht, voornamelijk in de volgende artikelen: '19. Geene arresten, door het Hooggerechtshof der Vereenigde Nederlanden .... in het hoogste ressort gewezen zullen van nu af aan kunnen worden geattakeerd bij wijze van cassatie'. Artikel 20. 'Van alle vonnissen van Rechtbanken van Eerste instantie, gerechten en vrederegters in het hoogste ressort gewezen, van welke geen appèl maar cassatie werd geadmitteerd, zal men mogen appelleeren aan het Hooggerechtshof, ten dien effecte, dat het Hof, bevindende dat de behandeling der zaak aan wezenlijke nulliteiten laboreert, of dat in de toepassing der wet kwalijk is gehandeld, het vonnis waarvan geappelleerd is, zal annulleeren, de geheele zaak opnieuw onderzoeken en daarin, hetzij, bij een en hetzelfde arrest, hetzij, wanneer de zaak te omslagtig zijn mogt, bij een tweede arrest zoodanige uitspraak doen, als hetzelve in goede justitie zal bevinden te behoren'.
Hoewel de Grondwet van 1814 reeds vaststelde: 'Er zal een opperste Gerechtshof worden ingesteld onder de naam van Hoogen Raad der Vereenigde Nederlanden (art. 102)' heeft het Hooggerechtshof zijn werkzaamheden op de oude voet voortgezet tot 1838. De arresten enz. zijn in dezelfde delen vervolgd als die welke bij het Keizerlijk Gerechtshof in gebruik waren en de verschillende kamers bleven gehandhaafd tot het K.B. van 24 januari 1815 nr. 4 de tweede civiele kamer provisioneel 'supprimeerde' en de leden verdeelde over de eerste en derde civiele kamer en over de correctionele of criminele kamer. Met ingang van 1 juli 1815 werd bovendien een vakantiekamer ingesteld.
De arresten konden sedert februari 1814 door vijf rechters worden uitgebracht in plaats van door zeven.
Hoewel mr. van Maanen bij K.B. van 16 september 1815, nr. 61 minister van Justitie was geworden, bleef hij overeenkomstig het K.B. van 6 oktober 1815, nr. 38 'bij voortdurig belast met de functiën van Eersten President' welke titel bij tot 1838 heeft behouden.
Koning Willem I besloot 14 mei 1816 (nr. 66) 'zoo lang de Hooge Raad in de West-Indische Koloniën niet zal zijn ingesteld, alle zaken, die aan dien Raad zijn opgedragen, ter behandeling voor het Hooggerechtshof te brengen'. Ook de behandeling van appèls van criminele vonnissen door de hoven van Justitie te Suriname, Curaçao, St. Eustatius, St. Martin en Saba werd opgedragen aan het Hooggerechtshof te 's-Gravenhage (K.B. van 6 maart 1824, nr. 125).
Volgens K.B. van 5 juli 1830, Staatsblad nr. 41 zouden de wetboeken en de nieuwe rechterlijke organisatie worden ingevoerd op 1 februari 1831. Tengevolge van de Belgische opstand werd echter bij K.B. van 5 januari 1831 (Staatsblad nr. 1) de invoering opgeschort en bij K.B. van 24 februari 1831 opdracht gegeven tot herziening der algemene wetboeken en der wet op de organisatie der rechterlijke macht en het beleid der justitie. Deze herziening heeft nog geduurd tot op 10 april 1838 een besluit verscheen van koning Willem I, houdende de bepaling van het tijdstip waarop de invoering der nieuwe Nederlandse wetgeving en de instelling van de Hoge Raad der Nederlanden zou plaats hebben. Daarin was bepaald, dat een en ander verbindende kracht zou krijgen met de klokslag van middernacht tussen 30 september en 1 oktober van dit jaar. Hiermede eindigde dus het bestaan van het Hooggerechtshof.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Reeds bij K.B. van 8 juni 1829 (Staatsblad nr. 47) was bepaald, dat na de eventuele ontbinding van het Hooggerechtshof de archieven onder de voorlopige bewaring van het Provinciaal Gerechtshof van Holland zouden overgaan. Hierin werd verandering gebracht, door het K.B. van 14 december 1838 (Staatsblad nr. 40) waarbij de koning 'in aanmerking nemende, dat het bij de tegenwoordige inrichting der rechterlijke instellingen nuttig en doelmatig kan worden geacht, om bij de Hoge Raad .... over te brengen en te doen bewaren, zodanig gedeelte der charters .... als betrekking hebbende tot onderwerpen, waarvan de kennisneming aan het Collegie opgedragen is'.
Tengevolge van dit besluit zijn bij de Hoge Raad overgebracht de stukken betreffende de West-Indische zaken, surséance van betaling, gratie, cassatie zaken enz. zoals door de Hoge Raad op 30 oktober 1838 aan de minister van Justitie was voorgesteld.
Dit gedeelte is in 1919 van de griffier van de Hoge Raad overgenomen door het Algemeen Rijksarchief, zulks in verband met een voorgenomen verbouwing van het gebouw van de Hoge Raad. In 1924 volgde daarop het gedeelte, dat onder de griffier van het Hof van Holland had berust, zodat daarmede de beide delen weder herenigd zijn. Een proces verbaal is van deze overnemingen niet opgemaakt.
Hoewel bij het merendeel der archieven een scheidingslijn getrokken kan worden bij het jaar 1813, is uit het voorgaande gebleken, dat de Franse organisatie der hoogste rechtspraak vrijwel geheel is gehandhaafd onder de soevereine vorst later koning Willem I. Vele registers zijn dan ook bij de naamsverandering van Keizerlijk in Hooggerechtshof doorgebruikt tot zij volgeschreven waren, zodat splitsing der archieven praktisch niet mogelijk was. De rubrieken van deze inventaris bevatten dus elk de gehele periode van 1811-1838.
De verwerving van het archief
Het archief is bij Koninklijk Besluit of ministeriële beschikking overgebracht.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Keizerlijk Gerechtshof en Hooggerechtshof, nummer toegang 2.09.17, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Keizerlijk Gerechtshof en Hooggerechtshof, 2.09.17, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Niet opgenomen zijn de volgende bij het archief van het Hooggerechtshof aangetroffen archivalia:
  1. Vonnissie van de commissarissen-generaal ter judicature over de middelen te water in de Departementen Amsterdam en Oost-Friesland. 1809-1811.
  2. Archief van het Speciaal Hof over de middelen te water en te lande uit de kamer van appèls inzake van correctionele politie. 1812-1814.
Deze stukken zijn geplaatst bij: de archieven der collegia achtereenvolgens belast met de rechtspraak over de konvooien en licenten, waarmede een aldaar bestaand hiaat is aangevuld.

Archiefbestanddelen