Terug naar zoekresultaten

2.04.60 Inventaris van het archief van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring, (1926) 1928-1977

Bekijk de zoekhulp bij dit archief

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.04.60
Inventaris van het archief van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring, (1926) 1928-1977

Auteur

Centrale Archief Selectiedienst

Versie

23-06-2021

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1996 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Centrale Commissie voor de Filmkeuring
Cie. Filmkeuring

Periodisering

archiefvorming: 1928-1977
oudste stuk - jongste stuk: 1926-1977

Archiefbloknummer

B24501

Omvang

; 1675 inventarisnummer(s) 71,30 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Een klein gedeelte is gesteld in talen als heten het
Nederlands
Frans
Engels

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Centrale Commissie voor de Filmkeuring, 1928-1977

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring bevat notulen en correspondentie, waaronder die met film(verhuur)bedrijven. Daarnaast zijn er archiefbescheiden m.b.t. de organisatie van de commissie o.a. over benoemingen, financiën en personeel. Inzake de taakuitoefening - het keuringsbeleid - zijn er stukken over regelgeving, filmboeken en enige correspondentie (ook met plaatselijke commissies). De bulk van het materiaal in dit archief bestaat uit filmrapporten over de periode 1926-1977. Verder zijn er de gedeponeerde archieven van de voorzitters D. van Staveren en J.C. Schuller. Het archief bevat géén films.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Parlementaire geschiedenis
Met de komst van de speelfilm in Nederland deed een heel nieuw type amusement haar intrede. Rond 1910 begonnen de eerste filmexploitanten zich te vestigen in de steden. De plaatselijke overheden waren niet altijd even gelukkig met de komst van deze eerste bioscopen en namen hun maatregelen tegen wat algemeen als het 'bioscoopgevaar' werd aangeduid. Voor het geven van lichtbeeldvertoningen was in het vervolg toestemming nodig van het gemeentebestuur. Langzaam maar zeker groeide ook bij de minister van Binnenlandse Zaken, Ruys de Berenbrouck, het besef dat de rijksoverheid deze zaak niet aan de gemeentelijke gezagsdragers kon overlaten. Hij stelde in 1918 een staatscommissie in die het bioscoopvraagstuk moest gaan bestuderen ( De commissie Ledeboer, KB van 2 november 1918. ) .
Na veel overleg, tussen de confessionelen aan de ene en de liberalen en de socialisten aan de andere kant over deze omstreden kwestie, werd op 16 oktober 1925 het wetsontwerp van de Bioscoopwet met 57 tegen 41 stemmen in de Tweede Kamer aangenomen. De Eerste Kamer deed op 12 mei 1926 met 24 tegen 15 stemmen hetzelfde. De Bioscoopwet ofwel 'Wet tot bestrijding van de zedelijke en maatschappelijke gevaren van de bioscoop' verscheen op 14 mei in het Staatsblad.
Met de Bioscoopwet werd de keuring van openbaar te vertonen films geregeld. Aan de in deze wet bedoelde Centrale Commissie voor de Filmkeuring (CCFK) werd vorm en inhoud gegeven in het Bioscoopbesluit van 22 december 1927 (Stb. 401). De Bioscoopwet bood vanaf haar inwerkingtreding aan gemeentebesturen de mogelijkheid tot z.g. nakeuring. Hierbij werden films welke door de rijksfilmkeuring voor vertoning waren toegelaten, en bestemd om te worden vertoond in plaatselijke bioscopen, aan een gemeentelijke nakeuring onderworpen. Gemeenten in het zuiden van het land, verenigt sinds 1923 ( Vereeniging van Noordbrabantsche en Limburgsche Gemeenten voor Gemeenschappelijke Filmkeuring. ) , lieten deze nakeuring doen door de Stichting Katholieke Film Centrale. De KFC werd in 1967 opgeheven In de loop der jaren werden verschillende pogingen gedaan om tot wijziging van de Bioscoopwet te komen. Wetsontwerpen daartoe werden ingediend in 1940, 1948, 1949 n.a.v. het rapport van de commissie Sassen ( Ingesteld bij besluit van 18 december 1946 door de ministers van Binnenlandse Zaken en Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. ) , 1961 en de laatste in 1970. Minister Smallenbroek kondigde in 1966 aan een commissie onderzoek te laten doen naar de vraag wat er t.a.v. de nakeuring diende te gebeuren en of verdere wijzigingen in het bestaande stelsel van de filmkeuring dienden te worden aangebracht. Dit leidde tot de instelling van de Adviescommissie Filmkeuring op 11 juli 1966, de z.g. commissie Witte. Op 7 februari bracht de commissie Witte haar rapport uit. Geadviseerd werd om de filmkeuring voor volwassenen af te schaffen, evenals de gemeentelijke nakeuring en om de openbare filmvertoningen onder toezicht van de burgemeesters te brengen op grond van art. 221 van de Gemeentewet. De regering kondigde vervolgens aan om een commissie de veranderingen in de Bioscoopwet in verband te zien met wijziging van art. 221 van de Gemeentewet en art. 240 Wetboek van Strafrecht. Op 11 mei 1970 werd daartoe de Adviescommissie Zedelijkheidswetgeving ingesteld. Omdat minister Beernink niet snel genoeg reageerde op verzoeken uit de Tweede Kamer om wetsvoorstellen, kwamen de kamerleden drs E.C. Visser (D'66) en drs J.J. Voogd (PvdA) op 13 november 1970 met een initiatief wetsvoorstel. Dit leidde uiteindelijk in 1977 tot de Wet op de Filmvertoningen ( 5 januari 1977, Staatsblad 170. ) . Omdat de Nederlandse filmkeuring werd gezien als een aspect van jeugdwelzijnszorg was deze ondergebracht bij het ministerie van CRM.
Met deze wet werd de Centrale Commissie voor de Filmkeuring opgeheven.
Organisatie van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring
De centrale commissie was een rijksfilmkeuring met naast haar uitvoerende taak, ook een adviserende naar het ministerie van Binnenlandse Zaken toe, voor wat betreft de interpretatie van de wet en de goedkeuring van statuten van Nederlandse filmmaatschappijen. De taak, samenstelling en werkwijze werd geregeld door het Bioscoopbesluit ( Staatsblad 401, 1927. ) . De minister van Binnenlandse Zaken was belast met de uitvoering van dit besluit.
De commissie bestond uit minstens 60 leden, die werden benoemd door de minister van Binnenlandse Zaken op advies van de huishoudelijke commissie, het dagelijks bestuur van de CCFK. De vertegenwoordigers van de voornaamste in Nederland voorkomende levens- en wereld-beschouwingen hadden zitting in de CCFK. De leden waren mensen die midden in het leven behoorden te staan. Tot hen behoorden dan ook geestelijken (r.k. of protestant), leden van de magistratuur (Openbaar Ministerie of rechters), leraren, hoofdonderwijzers, artsen, advocaten en zij die zich bezig hielden met de jeugd en diverse jeugdproblemen.
De centrale commissie kon handelen door:
  • de algemene vergadering;
  • de voorzitter;
  • de huishoudelijke commissie;
  • de commissie voor het reclamemateriaal;
  • keuringscommissie;
  • herkeuringscommissies;
  • commissies met bijzondere last.
De algemene vergadering van de CCFK bestond uit een voorzitter, leden en een secretaris. Besluiten konden worden genomen, indien tenminste de helft van de leden aanwezig was. De werkwijze van de algemene vergadering was geregeld in het reglement van orde (zie inv.nrs. 136 en 142). Het fenomeen "algemene vergadering" geeft de indruk, dat zoals in het verenigingsleven, dit orgaan het hoogste is. In de praktijk bleek de beslissende macht te liggen bij de voorzitter en in mindere mate bij de huishoudelijke commissie.
De algemene voorzitter werd voor onbepaalde tijd benoemd door de Kroon. Hij werd bijgestaan door een secretaris, eveneens door de Kroon benoemd voor onbepaalde tijd. De huishoudelijke commissie, die werd samengesteld uit vier leden of adviserende leden van de commissie en onder presidium stond van de algemene voorzitter, had de leiding over de dagelijkse gang van zaken. In de huishoudelijke commissie werd het keuringsbeleid uitgestippeld. Besluiten werden genomen bij meerderheid van stemmen. De commissie met bijzondere last of de juridische adviescommissie was ingesteld ter bestudering van de wenselijkheid tot wijziging van de Bioscoopwet. De commissie voor het reclamemateriaal kon beslissingen nemen op de grond van advies van de plaatselijke commissies van toezicht.
Gedurende de oorlogsjaren kwam de uitvoering van de Bioscoopwet onder het departement van Volksvoorlichting en Kunsten te vallen en de CCFK veranderde in de Rijksfilmkeuring. Het aantal gekeurde films zeker speelfilms werd steeds geringer. Voornamelijk journaals werden vertoond. Op 22 augustus 1944 werd te Londen een Tijdelijke Filmkeuringscommissie ingesteld, ressorterende onder het ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze commissie keurde te Londen alvast films voor vertoning na de oorlog. Vlak na de oorlog werd D. van Staveren benoemd tot voorzitter van de toenmalige Tijdelijke Filmkeurings Commissie. In deze periode liep de filmdistributie enige maanden via het "Supreme Headquarters Allied Expiditionary Force" (Shaef). Op 21 september 1945 werd de Centrale Commissie voor de Filmkeuring weer in ere hersteld.
Taakuitvoering
De commissie begon op 1 maart 1928 met haar werkzaamheden. Tussen 1 maart en 1 september 1928 werden zogenaamde "overgangskaarten" afgegeven voor films, die voor de inwerkingtreding van de CCFK reeds toelaatbaar waren verklaard door de Gemeentelijke bioscoopcommissies van 's Gravenhage, Rotterdam en Amsterdam, met dien verstande dat de films na september alsnog tegen een aangepast tarief dienden te worden gekeurd. Er werd gekeurd door subcommissies van ieder vijf leden. In geval van herkeuring, die gevraagd kon worden door de algemene voorzitter, de minderheid der subcommissie of de belanghebbende, besloot een herkeuringscommissie van zeven leden onder presidium van de algemene voorzitter. In Nederland dienden alle films, die in het openbaar vertoond werden, vooraf te worden gekeurd door de CCFK. Men diende te keuren op het criterium "toelaatbaarheid" en niet op het pedagogisch criterium "geschiktheid". Bij de keuringen der films werd rekening gehouden met de in het eerste lid van artikel 16 der Bioscoopwet gestelde normen van openbare orde en goede zeden.
Bij toelating werden de volgende leeftijdsgrenzen gehanteerd:
  • toegelaten voor personen van alle leeftijden (A categorie);
  • toegelaten voor personen van 14 jaar en ouder (B categorie);
  • toegelaten voor personen van 18 jaar en ouder (C categorie) of
  • ontoelaatbaar verklaard.
Tot keuring werd overgegaan na inzending van een keuringsaanvraag voorzien van titellijsten en beschrijvingen van de desbetreffende film en aangevuld met het bijbehorende foto en reclamemateriaal. Voor elke ter keuring aangeboden film werd keurloon berekend, hierbij dient opgemerkt te worden dat culturele films voor een gereduceerd tarief gekeurd konden worden. Voor elke, al dan niet gecoupeerde, toegelaten film werd een keuringskaart uitgereikt voorzien van het keuringsrapport en het aantal gemaakte coupures. Met het toezicht op de naleving van de Bioscoopwet, de opsporing en de overtredingen zijn, naast justitie en politie, de leden van de CCFK en die van de plaatselijke commissies van toezicht (benoemd door de burgemeester van elke plaats waar een bioscoop gevestigd is) belast ( Zie Staatblad 402, 1927, voor de regeling van deze plaatselijke commissies. ) . De plaatselijke commissies van toezicht en de burgemeester hadden tevens het recht van nakeuring van films (art. 4 Bioscoopwet) op grond van mogelijk gevaar tot verstoring van de openbare orde. Filmvertoning op televisie werd het onderwerp van gesprek in de jaren '50. Aanvankelijk mochten alleen films voor alle leeftijden vertoond worden op televisie, maar na de opkomst van de buitenlandse zenders (met niet gekeurde films) bleek dat men geen standpunt kon bepalen. In het daarop volgend decennium manifesteerde de televisie zich meer en meer als concurrent van de bioscoop, terwijl daarnaast een toenemend aanbod ontstond van o.a. sex en geweldfilms.
In de jaren '70 vond een afname van ter keuring aangeboden films plaats. Het parlement en verschillende leden der Centrale Commissie pleitten voor afschaffing van de keuring voor volwassenen. De wet op de filmvertoning van 5 januari 1977 leidde tot afschaffing van de filmkeuring voor volwassenen en invoering van een nieuw systeem voor keuring van films voor jeugdigen. De Centrale Commissie werd op 5 juli 1977 opgeheven, waarna de Nederlandse Filmkeuring werd geïnstalleerd. Het filmkeuringsbeleid voor jeugdigen viel toen onder het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk.
Overzicht van voorzitters en secretarissen
Datum Gebeurtenis
1928-1940 D. van Staveren
1940-1941 D. van Andel (waarnemend)
1941 W.L.Z. van der Vegte
1941-1945 C.J. Teunissen
1945-1948 D. van Staveren
1948-1951 H.F.J.M.A. von Freijtag Drabbe
1951-1963 D. Bijdendijk
1963-1977 J.C. Schuller
Datum Gebeurtenis
1928-1929 B.I.A.A. ter Veer
1929 W.H.B. Overbosch
1929-1941 D. Bijdendijk
1941-1945 J.H. van Zwijndrecht
1945-1958 L.H. Eker
1958-1969 J.A. Fijn van Draat
Geschiedenis van het archiefbeheer
Omdat de administratie en personeels-bezetting van de CCFK klein was, kan er niet gesproken worden van een onderdeel dat met post- en archiefzaken belast was. Een medewerker was, part time, belast met archiefwerkzaamheden. Een archiefopleiding, registratuurplan of code voor postbehandeling was dan ook niet vereist. De bescheiden van de verschillende organen, voor zover zij hebben gefunctioneerd, zijn geborgen in het éne archief van de CCFK. Ook bleek voor de functionarissen het onderscheid tussen de diverse organen moeilijk te maken: soortgelijke stukken werden in de het ene geval door de voorzitter of secretaris namens de Centrale Commissie afgedaan, terwijl in een soortgelijk geval ondertekend werd namens de huishoudelijke commissie.
Het archief van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring is door de Centrale Archief Selectiedienst bewerkt als uitvloeisel van het meerjarenconvenant afgesloten op 15 september 1995 tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken en de Centrale Archief Selectiedienst.
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Dat de eerste stukken dateren uit 1926 is niet zo verwonderlijk, daar dit het jaar was waarop de Bioscoopwet werd aangenomen. Voor aanvang van de inventarisatie kon het archief, dat al in lichte mate herordend was, in drie blokken onderscheiden worden:
  1. de serie keuringsrapporten: deze rapporten zijn per jaar op volgorde van nummer geborgen;
  2. het correspondentie-archief: per jaar werden de bescheiden met behulp van een alfabetisch-systematische rubriekenlijst naar onderwerp geborgen; helaas bleken veelvuldig fouten te zijn gemaakt in het consequent toekennen van rubrieken, terwijl ook veel stukken niet in het juiste jaar waren opgeborgen;
  3. de jaarverslagen
  4. de notulen.
Het archief bevat géén films. De gekeurde films zijn, na de keuring, weer teruggegeven aan degene die de keuring heeft aangevraagd.
Tot slot dient te worden opgemerkt, dat er geen archivalia uit de periode 1971-1977 zijn aangetroffen.
Selectie en vernietiging
De voor vernietiging in aanmerking komende stukken worden vernietigd op grond van Hoofdstuk I Algemeen van de Vernietigingslijst van het ministerie van Binnenlandse Zaken of middels een incidentele machtiging van het Algemeen Rijksarchief. De daadwerkelijke vernietiging zal worden gerealiseerd door Lignac & Levison BV te Apeldoorn".
Verantwoording van de bewerking
Het correspondentie-archief en de jaarverslagen en notulen werden in een eerder stadium reeds geïnventariseerd door de heer A.C. Drupsteen van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Bij de bewerking van het correspondentie-archief is de verdeling over de rubrieken losgelaten gezien de inconsequentie in de vorming van de rubrieken. Omdat het archief als één geheel zal worden overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief is de CAS gevraagd de volgende werkzaamheden te verrichten:
  • het in goede materiële staat brengen van de archiefbestanddelen;
  • het aanpassen van de bestaande toegang op deze bestanden;
  • het vormen van één archiefblok met doorlopende nummering.
De blokken 1 t/m 3 werden als verzamelbeschrijvingen opgenomen in de inventaris.
Aangezien uit het archief zelf al was vernietigd, kon van verdere selectie voor dit gedeelte worden afgezien. De filmrapporten met toegangen kwamen integraal voor bewaring in aanmerking.
Ordening van het archief
Het archief omvat de periode 1926 1971. Het totale archief van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring bedroeg vóór de bewerking 115 strekkende meter. Het keuringsrapportenarchief heeft een omvang van 96 strekkende meter keurings-rapporten, welke buiten de inventarisatie zijn gelaten. Het inventarisatieproject beperkte zich derhalve tot 19 strekkende meter correspondentie en de series notulen en verslagen.
Na selectie en vernietiging is dit archief tot 10 strekkende meter teruggebracht. Bij de CAS werden de volgende "archiefblokken" ter bewerking aangeboden:
  • Blok 1:Filmrapporten reeds bewerkt door CSSA BiZa;
  • Blok 2:Filmrapporten nog niet bewerkt;
  • Blok 3:Toegangen op de filmrapporten;
  • Blok 4:Archief van de commissie zelf.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Een klein aantal stukken van dit archief is in een slechte materiële staat, wat tot gevolg heeft dat het niet aangevraagd kan worden.
Andere toegang
Op de Filmkeuringsrapporten (inventarisnummers 460-1675) is een digitale index beschikbaar.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Centrale Commissie voor de Filmkeuring, nummer toegang 2.04.60, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Cie. Filmkeuring, 2.04.60, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Mogelijk zijn de ontbrekende archiefbescheiden uit de periode 1971-1977 als referentiemateriaal overgegaan naar het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Navraag bij de Nederlandse Filmkeuring heeft geen resultaat opgeleverd.
Het documentatiemateriaal en de door de filmmaatschappijen nooit meer opgevraagde coupures zijn overgebracht naar het Filmmuseum te Amsterdam.

Bijlagen

Overzicht van geraadpleegde bronnen Burg, J. van de. De Centrale Commissie voor de Filmkeuring en de Russische film , 1928-1940, z.j. Kort, C. de. De geschiedenis van de CCFK in grote lijnen , (c. 1977). Boven, mr. D. Selectie van bescheiden van het archief der CCFK , 1977. Bijdendijk, mr. D. Inlichtingen over de werkwijze van de CCFK . Jaarverslagen CCFK , 1929-1968. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden , 1926, 1927 en 1977.

Archiefbestanddelen