Terug naar zoekresultaten

2.12.01 Inventaris van het archief van het Ministerie van Marine: openbaar verbaal, 1813-1900 (1963)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.12.01
Inventaris van het archief van het Ministerie van Marine: openbaar verbaal, 1813-1900 (1963)

Auteur

CAS 360

Versie

03-10-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1995 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Marine
Marine / Verbaal

Periodisering

archiefvorming: 1813-1900
oudste stuk - jongste stuk: 1813-1963

Archiefbloknummer

D23900

Omvang

; 4555 inventarisnummer(s) 554,60 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Commissariaat-Generaal voor de Marine Secretariaat voor de Marine Ministerie van Marine Ministerie van Marine en Koloniën / Directie voor de Zaken van de Marine Generale Directie van de Marine Generale Directie van Marine en Koloniën / Administratie voor de Marine Generale Directie van de Marine Ministerie van Marine, 1813-1814, 1814-1815, 1815-1825, 1825-1829, 1830-1840, 1840-1841, 1842-1843, 1843-1928

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bestaat uit series verbalen (besluiten, ingekomen en minuten van uitgaande brieven), missivenboeken, agenda's, indices, registers van trefwoorden op de indices, naamklapper op de indices en nagekomen stukken. De belangrijkste onderwerpen zijn de bescherming van de handelsroutes van de koopvaardij naar de koloniën, het politietoezicht op de zeevisserij op de Noordzee, de kustverdediging, de kustbeseining, het loodswezen en de betonning en bebakening vielen onder de marinetaak. Veel stukken betreffen het marinepersoneel: werving, betaling van tractementen, opleiding, pensionering, verstrekking van voedsel, kleding en verpleging. De afdeling Materieel had het toezicht op de werven en magazijnen, die zorgden voor de scheepsbouw (ook wel 'constructie' genoemd) respectievelijk de uitrusting ('equipage') van de schepen. Omdat een groot deel van de zeemacht opereerde in Nederlands-Indië betreft het archief ook de verdediging van de koloniën, de bestrijding van piraterij en het in kaart brengen van de zeewateren (hydrografie). Over de gehele periode is het archief chronologisch geordend volgens het verbaalstelsel. De jaarlijkse klappers en indices vormen de toegangen op het verbaal.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1 ORGANISATIE
Marine als zelfstandig departement en gecombineerd met Koloniën 1813-1843
Op 7 december 1813 werd J.C. van der Hoop benoemd tot commissaris-generaal voor de Marine, met als opdracht zo spoedig mogelijk een marine-organisatie op te bouwen. In april 1814 werd de benaming commissaris-generaal gewijzigd in secretaris van staat en in september 1815 in minister van Marine. In afwijking van de meeste andere departementen, die (tussen 1815 en 1830) nevenvestigingen kregen in Brussel, werd voor Marine Den Haag als enige vestigingsplaats aangewezen. Van 1820 tot 1928 zetelde het departement aan de Lange Voorhout.
Daarnaast waren er in Amsterdam, Rotterdam en Vlissingen commandanten der Marine, die tevens fungeerden als directeur van één van de drie hoofddepartementen waarin het Rijk was verdeeld, terwijl er in Willemsoord (Den Helder), Medemblik en Hellevoetsluis onder-directeuren waren aangesteld. Naast de marine-commandementen waren in de jaren na 1813 ook een enige onder het departement ressorterende diensten opgericht, zoals het Loodswezen en de Stoomvaartdienst.
Na enige interne reorganisaties kreeg het departement van Marine in 1815 een structuur die op hoofdlijnen tot eind 1823 ongewijzigd bleef, met een Secretarie en twee afdelingen, Equipage en Financiën, elk onder leiding van een commissaris. De secretarie telde twee bureaus: 1. registratie, expeditie en leges 2. charterkamer. De 1e afdeling was verdeeld in vier bureaus: 1. personeel, militaire operaties en mouvementen 2. materieel der werven en magazijnen 3. levensmiddelen en kleding en 4. loodswezen, tonnen, bakens, quarantaine, pensioenen en (vanaf 1820) justitiële zaken. De 2e afdeling had één bureau voor de comptabiliteit en twee voor de soldijen.
De secretaris stond aan het hoofd van de ambtelijke hiërarchie. Hij adviseerde de minister over de ingekomen stukken en rapporteerde over het verloop van de zaken. Daardoor werd de ‘eenheid van Bestuur volkomen behouden', aldus Van der Hoop, die eind 1823 dan ook geen behoefte had aan assistentie van een Raad van administrateurs zoals die bij het departement van Binnenlandse Zaken was ingesteld. Marine bleef inderdaad verschoond van een dergelijke Raad, maar kreeg wel (zoals de andere departementen) met ingang van 1 januari 1824 een secretaris-generaal die leiding gaf aan de gehele formatie, waarvan 6 commiezen en 12 adjunct-commiezen de vaste kern vormden. De afdelingen vervielen.
In april 1825 werd Marine als zelfstandig departement opgeheven: het ging nu samen met Koloniën het ministerie van Marine en Koloniën vormen. De combinatie van Marine en Koloniën was niet onlogisch gezien de omstandigheid, dat een groot deel van de vloot opereerde in de koloniën en dan vooral in de wateren van Nederlands-Indië. Daar verleende een eskader van de marine steun aan de (in 1816 opgerichte) Koloniale Marine, welke laatste minder goed voldeed en in 1838 werd opgenomen in de Nederlandse marine. Veel marine-officieren waren voorstander van een ongedeelde ‘Staatsmarine'.
Onder de minister kwamen twee directeuren, voor respectievelijk de Marine en de Koloniën, die de bevoegdheid kregen rechtstreeks met andere autoriteiten te corresponderen. De minister, de secretaris-generaal en de beide directeuren vormden samen een Raad, die zaken met ‘eene algemeene werking' zou bespreken. Naast de gemeenschappelijke Secretarie fungeerden op het departement een aantal bureaus voor hetzij specifieke marinetaken hetzij koloniale zaken.
Eind 1829 werd de band met Koloniën weer verbroken. Met ingang van 1830 werd prins Frederik door de Koning belast met de supervisie over zowel het leger als de marine. Onder prins Frederik, in zijn functie van admiraal van de vloot, kwamen twee directeuren-generaal, één voor Oorlog en één voor de Marine. Deze situatie bleef tot 1840 ongewijzigd. In dat jaar greep men terug op de combinatie van Marine en Koloniën in één departement, met een minister, twee directeuren en een secretaris-generaal. De bureaus die met marinetaken waren belast stonden onder toezicht van de directeur Marine (de bureaus B, C en D) en van de secretaris-generaal (bureaus E en F).
Als minister trad aan J.C. baron Baud, die in de koloniale administratie talrijke functies had vervuld. Baud zag in de combinatie van Koloniën met Marine weinig heil en in oktober 1841 ging Willem II op zijn aandringen van akkoord met een splitsing: Marine werd met ingang van 1842 opnieuw een zelfstandig departement onder leiding van een directeur-generaal en een eigen secretaris-generaal. In 1843 kreeg het departementshoofd J.C. Rijk de rang en titel van minister.
Gedurende de lange periode, dat J.J. Quarles van Ufford optrad als secretaris-generaal (1825-1851), waren de werkzaamheden van het departement verdeeld over een aantal met letters aangeduide bureaus: A. Secretarie (post- en archiefzaken) B. Zeemacht, loodswezen, militaire justitie, quarantaine C. Levensmiddelen, kleding D. Materieel, werven, magazijnen, scheepsbouw, uitrusting, gebouwen E. Soldijen, zeetractementen en F. Algemene comptabiliteit, vaste tractementen. Eind 1845 kwam daar bureau G (Loodswezen, afgesplitst van B) bij. De bureaus B, C en D, die samen de ‘Administratie' werden genoemd, stonden onder supervisie van een referendaris; hetzelfde was het geval met de bureaus E en F, die samen de ‘Comptabiliteit' vormden.
Ministerie van Marine 1843-1928
Onder minister Rijk werd in 1845 de algemene directie van het loodswezen (inclusief stoomvaartdienst) afgeschaft en overgebracht naar het departement, waar nu een afzonderlijk bureau Loodswezen (G) werd ingesteld onder leiding van de inspecteur van het Loodswezen. Onder de minister ressorteerden voorts een aantal ‘algemeene ambtenaren' zoals de inspecteurs van de Artillerie, de Geneeskundige Dienst, de Marinegebouwen e.d. In 1843 was de benaming hoofddepartement vervangen door directie der marine, waarbij het aantal directies werd uitgebreid tot vijf: Willemsoord, Amsterdam, Rotterdam, Hellevoetsluis, Vlissingen. Deze directies kregen meer zelfstandigheid, waardoor de correspondentie met het ministerie in Den Haag fors kon worden beperkt. Voor de steeds groeiende verzameling kaarten en tekeningen werd in 1851 een Depot kaarten in het leven geroepen. Met ingang van 1852 werden de bureaus samengevoegd tot een drietal genummerde afdelingen: 1. Materieel en personeel der zeemacht 2. Loodswezen 3. Staatsbegroting, militaire administratie en algemene zaken. Lang heeft deze driedeling niet geduurd, want in 1860 fungeerden inmiddels vijf afdelingen, waarvan de chefs vielen onder de secretaris-generaal:
  1. Materieel der zeemacht, inclusief de stoomvaartdienst, artillerie, technische zaken en bestuur van de scheepswerven;
  2. Personeel der zeemacht;
  3. Financiële comptabiliteit;
  4. Loodswezen, inclusief betonning, bebakening en verlichting en (tot 1874) hydrografie;
  5. Kabinet, vanaf 1865 Secretarie en archief en vanaf 1869 Generaal Secretariaat genoemd.
In deze afdelingsstructuur werden vanaf 1874 enige wijzigingen aangebracht. Zo werd in 1874 voor de hydrografie een aparte afdeling opgericht, na de opheffing van het Hydrografisch Bureau in Nederlands-Indië en de onttrekking van de hydrografie in Nederland aan de afdeling Loodswezen. In 1877 kwam er een nieuwe afdeling Soldijen, schafting (vanaf 1880: voeding) en kleding. Vanaf 1890 fungeerde tevens een afdeling Intendance. Anderzijds werd in 1877 de afdeling Financiële comptabiliteit omgezet in het bureau Comptabiliteit en staatsbegroting (vanaf 1890 Algemene Comptabiliteit). In 1880 werd ook het Generaal Secretariaat omgezet in een bureau, dat in 1886 werd gesplitst in een drietal bureaus. Vanaf 1890 fungeerden naast de hiervoor genoemde afdelingen een aantal bureaus, waaronder: Kabinet van de minister; Geneeskundige dienst der zeemacht; Artillerie; Scheepsbouw; Stoomvaartdienst. Inmiddels was in 1886 de Marinestaf opgericht, die vanaf 1892 op het departement met een bureau Marinestaf was vertegenwoordigd. In 1903 werd de chef Marinestaf tevens chef van de departementale afdeling Defensie en Personeel, waarin een aantal taken waren geclusterd, waaronder ‘algemeene zaken op het zeewezen betrekking hebbend'. In 1909 kreeg de chef Marinestaf de leiding over de afdeling Defensie en Marinestaf en werd Personeel weer een aparte afdeling. In de jaren 1909/1910 werden voorts de secretarietaken gereorganiseerd: er kwamen daarvoor twee afdelingen, de afdeling Secretariaat en de afdeling Zegel, leges en registratie, agenda's, indices en archieven. Gecompliceerd bleef de relatie tussen de minister van Marine en de commandant van de in Indië gestationeerde zeemacht enerzijds en de minister van Koloniën en het opperbestuur in Nederlands-Indië anderzijds. Volgens de Indische staatsregeling moesten het beleid van land- en zeemacht op elkaar worden afgestemd door het gemeenschappelijk opperbevel van de gouverneur-generaal. Ondanks deze koppeling ressorteerden beide krijgsmachtonderdelen (vanaf 1842) onder verschillende departementen in Nederland: het Indische leger onder Koloniën, de kern van de zeemacht onder Marine. De commandant zeemacht in Indië mocht alleen over administratieve zaken rechtstreeks corresponderen met de minister van Marine. Alle andere kwesties moest hij eerst opnemen met de gouverneur-generaal, die contact opnam met de minister van Koloniën en deze op zijn beurt met zijn collega van Marine. Omgekeerd moest dezelfde omweg worden gevolgd. Overigens was de invloed van de minister van Koloniën vrij gering, omdat het marinebeleid vooral materieel- en personeelsaangelegenheden betrof, zaken die op Marine werden bepaald. Vanaf 1868, na de opheffing van de directies te Rotterdam (1850) en Vlissingen (1868), was het aantal marine-directies verminderd tot drie: Den Helder (Willemsoord), Amsterdam en Hellevoetsluis (overigens bleven in Rotterdam en Vlissingen voorshands wel scheepswerven gehandhaafd). Om een betere coördinatie te verkrijgen met de defensie te land was in 1889 bepaald, dat de commandanten der marine te Willemsoord en Hellevoetsluis het commando zouden krijgen over de (overwegend maritieme) stellingen van Den Helder en van de ‘ Monden van de Maas en van het Haringvliet', inclusief de daarin gelegerde landmachtonderdelen. Omgekeerd kwam de marinecommandant te Amsterdam in oorlogstijd onder het bevel van de landmacht-commandant van de stelling van Amsterdam. Rond 1915 werd de directie Amsterdam opgeheven en in 1924 ook het inmiddels van Hellevoetsluis naar Middelburg verplaatste commandement, zodat vanaf 1925 alleen in Willemsoord nog een commandement fungeerde. Als adviesorgaan was in 1903 de Marineraad ingesteld, die in 1908 werd vervangen door de ‘Raad van Defensie', die beide krijgsmachtministers moest adviseren.
2 TAKEN
De Grondwet van 1814 (artikel 122) bepaalde, dat ‘eene der eerste zorgen van den Souvereinen Vorst' het onderhouden van ‘eene toereikende Zee- en Landmagt' zou uitmaken. In algemene zin omvatte de taak van het departement van Marine het uitoefenen van toezicht op alles wat de oorlog en defensie te water betrof. Dit hield in: de uitoefening van de zeedienst en van militaire operaties ter verdediging van de staat en zijn belangen en het realiseren van de daartoe geschikte organisatie met de personele en materiële voorzieningen.
In het besluit van Willem I van 7 december 1813 werden de taken van de commissaris-generaal voor de Marine als volgt samengevat: constructie en uitrusting van schepen, aanwerving van zeelieden, kustbeseining, loodswezen, betonning en bebakening en in het algemeen al hetgeen in verband staat met de defensie te water. In vergelijking met de periode vóór 1795 kreeg de marinetaak daarmee een meer militair karakter, omdat de inning van de convooien en licenten, vanouds een taak van de Admiraliteiten, was overgegaan naar het departement van Financiën en de zorg voor havenwerken naar de Directie voor de Waterstaat.
Kustverdediging in Nederland
In de decennia vanaf 1813 werd bij het beleid uitgegaan van de plannen uit de Bataafs-Franse tijd, die waren gebaseerd op de invasies van 1799 bij Den Helder en van 1809 in Zeeland. In verband met de Nederlandse neutraliteitspolitiek was de rol van de marine bij de kustverdediging vrij bescheiden en goeddeels beperkt tot het bewaken van de zeegaten en de mondingen van de grote rivieren. In de praktijk verrichtte de marine een ondersteunende taak naast de kustbatterijen van de landmacht. Vanaf het einde van de 19de eeuw werd nauwer samengewerkt met de landmacht, wat leidde tot gecombineerde kustmanoeuvres.
Bescherming van en toezicht op de koopvaardij en de visserij
Tijdens de beginjaren van het Koninkrijk lag het zwaartepunt van deze marinetaak in de Middellandse Zee. Gedurende de gehele periode was de bescherming van de handelsroutes naar Oost- en West-Indië van groot belang. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vergde deze taak veel van de marine. In Oost-Indië assisteerde een marine-eskader de Koloniale Marine bij de bestrijding van de zeeroverij. Voorts oefende de marine politietoezicht uit op de zeevisserij op de Noordzee.
Verdediging van de Nederlandse koloniën
Het grootste gedeelte van de zeemacht opereerde in Oost-Indië, waar het Nederlandse gezag zich geleidelijk aan uitbreidde over de gehele archipel. Vanaf circa 1900 werd als gevolg van de gewijzigde internationale verhoudingen, met name de opkomst van Japan, de rol van de marine belangrijker. Rapporten van verschillende staatscommissies adviseerden afwijkend: sommige wilden de verdediging van Indië vooral aan de vloot toevertrouwen, andere aan het KNIL dat sterk de nadruk legde op de verdediging van Java.
Beschikbaar stellen van personeel voor de zeemacht
Een omvangrijk taakonderdeel van het departement werd gevormd door de werving, betaling van tractementen, opleiding en pensionering van het marinepersoneel, de verstrekking van voeding, kleding en verpleging, en het regelen van de ‘mouvementen' (dislocatie) van de vloot. Ingevolge de Grondwet van 1848 en de herziene militiewet van 1861 kreeg de marine ook de beschikking over een (beperkt) aantal dienstplichtigen, de zogenaamde zeemilitie.
Beschikbaar stellen van materieel voor de zeemacht
De departementale afdeling Materieel had het toezicht op de werven en magazijnen. Deze dienstonderdelen waren belast met respectievelijk de scheepsbouw (ook wel ‘constructie' genaamd) en de uitrusting (of ‘equipage'). Vanaf 1868 vond alleen op de werf te Amsterdam bouw van nieuwe schepen plaats; Hellevoetsluis en Den Helder fungeerden als werven van onderhoud en uitrusting. De nieuwbouw van schepen werd in de 20ste eeuw steeds meer uitbesteed aan het particuliere bedrijfsleven, hoewel de marine het ontwerp en de productontwikkeling steeds in eigen hand hield. In 1913 werd de marinewerf in Amsterdam opgeheven.
Van 1824 tot 1845 fungeerde, als onderdeel van de dienst van het Loodswezen, een Stoomvaartdienst, die onder meer belast was met de opleiding van personeel voor de stoomnavigatie. G.M. Roentgen fungeerde daarbij tot 1841 als adviseur van het departement.
Loodswezen
De zorg voor het loodswezen viel vanaf eind 1813 weer onder Marine. Het Reglement van 1835 is de eerste algemene regeling van het bestuur over de loodsdiensten, de vereisten om als loods te worden aangesteld, de plichten van de schippers en gezagvoerders en de betaling van loodsgelden. Als complement omvatte de taak van de marine de zorg voor de betonning, bebakening en verlichting langs de kust, in de zeegaten en de benedenrivieren. Deze taken waren uiteraard niet alleen van belang voor de marine, maar ook voor de niet-militaire scheepvaart. De Loodswet van 1859, die onder meer particuliere loodsdiensten verbood, bleef, afgezien van beperkte wijzigingen, van kracht tot 1957. Aan het hoofd van het Loodswezen stond vrijwel de gehele periode een inspecteur-generaal van het Loodswezen, die deze functie vanaf 1859 combineerde met die van hoofd van de departementale afdeling Loodswezen.
Onder verantwoordelijkheid van het departement vielen voorts de in 1887 opgerichte Kustwacht (die bij mobilisatie werd opgenomen in de militaire kustwacht) en de van 1889 daterende Stormwaarschuwingsdienst.
Hydrografie
Nauw samenhangend met de taken van het loodswezen was de hydrografie: het opmeten, beschrijven en in kaart brengen van de zeewateren. Daarbij waren drie gebieden van belang: de Nederlandse kustwateren en de zeegebieden en kustwateren in Oost- en West-Indië. Het opnemen en in kaart brengen van de kustwateren en riviermonden in Nederland werd al in de eerste helft van de 19de eeuw goeddeels voltooid. In de Indische wateren zijn vanaf 1858 Nederlandse opnemingsvaartuigen onafgebroken werkzaam geweest. In West-Indië is tot 1965 nooit een speciaal daarvoor uitgerust opnemingsvaartuig werkzaam geweest.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het gewoon verbaal-archief van het Ministerie van Marine heeft ernstig geleden. De verbalen over de jaren 1900-1928 zijn door de bominslag aan de Fluwelen Burgwal 12a, op 26 februari 1945, in vlammen opgegaan.
In het verbaal-archief 1813-1900 is vòòr de overbrenging naar het Algemeen Rijksarchief een radicale schoning toegepast zonder dat thans bekend is volgens welke criteria werd geschoond. Evenmin zijn lijsten aangelegd c.q. overgeleverd van de verbalen die na deze schoning zijn overgebleven. Dat maakt het gebruik van het archief bijzonder lastig. Dat wordt nog verergerd door het ontbreken van een groot aantal eigentijdse ingangen, met name indices.
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
De Marine-archieven zijn bepaald niet volledig bewaard gebleven. In 1945 is bij een bominslag het verbaalarchief 1900-1928 verloren gegaan. In het archief over de periode 1813-1900 is door de administratie zelf geschoond, voor de jaren vanaf 1845 zeer rigoureus. Hoewel Marine in de jaren 1825-1829 en 1840-1841 met Koloniën één departement vormde, is de archiefvorming steeds gescheiden gebleven. Over de gehele periode is bij de vorming van het verbaalarchief een chronologisch stelsel, namelijk het verbaalstelsel toegepast. De organisatie in bureaus of afdelingen had geen gevolgen voor het archief: er werd één (verbaal)archief gevormd. Wel zijn er enige ‘buiten verbaal' gehouden bestanden.
Vanaf 1883 wordt onder de inventarisnummers een beschrijving van de inhoud van de verbalen gegeven volgens de volgende onderwerpslijst:
  • Algemeen
  • Algemene comptabiliteit en staatsbegroting
  • Algemene zaken met betrekking tot het zeewezen
  • Bevordering van officieren
  • Burgerpersoneel
  • Fonds voor oude en gebrekkige zeelieden
  • Hydrografie, meteorologie, zeekaarten, beschrijvingen, gidsen en bekendmakingen
  • Loodswezen, betonning, bebakening, verlichting en kustwacht
  • Marinepersoneel
  • Materieel
  • Materieel der zeemacht
  • Militaire justitie
  • Onderscheidingen en eretekenen
  • Ongevallen
  • Organisme
  • Pensioen
  • Reservepersoneel
  • Rijkswerven
  • Secretariaat, archief en bibliotheek
  • Technische en administratieve zaken
  • Traktementen, soldij en toelagen
  • Verrichtingen en oefeningen van het personeel
  • Voeding, kleding en verpleging
  • Weduwen- en wezenfonds
  • Zegel-, leges- en registratieheffingen
Agenda's
De serie agenda's vangt pas aan op 1 januari 1824, mogelijk een gevolg van het aantreden van de (eerste) secretaris-generaal op het departement van Marine. Het betreft hier losse katernen, die achteraf niet zijn gebonden. Per dag kende de agenda een doorlopende nummering van 1 tot x. De inhoud van de ingekomen stukken is, zeker in de beginperiode, vrij uitvoerig beschreven. In veel jaren is in de meest rechtse kolom een stempel ‘Vernietigd’ geplaatst.
Indices
De indices beslaan de gehele periode 1813-1928. In de jaren 1813-1815 betreft het in feite een mengvorm van index en klapper. In 1816 verdwijnen de persoons- en plaatsnamen en wordt het aantal hoofden (rubrieken) wat minder talrijk. Vanaf 1816 werd in een tweetal kolommen rechts op de pagina verwezen naar datum en nummer van afdoening en het eventuele vervolg van de zaak. Juist op die plaats is later door de administratie vaak het stempel ‘Vernietigd' geplaatst. Vanaf 1825 werd in de meest linkse kolom tevens datum en nummer van inschrijving in de agenda genoteerd.
Van 1816-1826 is voorin steeds een alfabetische hoofdenlijst opgenomen. Er is een apart hoofd ‘Besluiten van Z.M. (Zijne Majesteit)', waarbij steeds wordt verwezen naar het onderwerp van het desbetreffende besluit. De onderzoeker doet er goed aan onder meer hoofden te zoeken: zo is er naast het hoofd ‘Loodswezen' ook een hoofd ‘Pilotage'.
De opzet van de indices bleef vanaf 1827 steeds globaal dezelfde. In bepaalde jaren (aangegeven in de inventaris) ontbreken de indices. In een afdeling ‘Nagekomen bescheiden' is nog een tweede serie indices beschreven over de periode 1876-1930. Ze beslaan per deel een periode van een aantal jaren en betreffen een beperkt aantal stukken. Vermoedelijk zijn ze (ten dele) achteraf opgemaakt.
Klappers
Als nadere toegang op de indices zijn er twee series klappers: de naamklappers vanaf 1816 en de registers van trefwoorden op de index (zaken / onderwerpen) vanaf 1827. De laatste vervingen de alfabetische hoofdenlijsten die in de jaren 1816-1826 voorin de indices werden opgenomen. Beide soorten klappers zijn tot en met de tweede letter alfabetisch. Een naam of trefwoord kan (binnen de letter) een aantal malen voorkomen. Achter de namen en trefwoorden werd verwezen naar een hoofd in de index en daarbinnen naar datum en nummer, soms naar meerdere data en nummers. De registers van trefwoorden werden vanaf 1835 sterk ingekort, vanaf de jaren 1870 geven ze nog slechts verwijzingen naar hoofden in de index zonder nadere specificaties.
Verbaal
Het verbaal is in de eerste jaren vrij lacuneus als gevolg van schoning, vooral in de jaren 1824-1827. Over de periode 1828-1844 maakt het een vrij volledige indruk. De per dag genummerde stukken liggen geborgen op datum en nummer van afdoening, als regel van de minuut van de uitgaande brief.
Aanvankelijk kregen de ingekomen stukken dezelfde datum- en nummercombinatie als de bijbehorende minuut, maar later in de 19de eeuw is de exhibitum-datum op de ingekomen stukken nogal eens enige dagen eerder. Op de minuten en de ter kennisneming opgelegde stukken werd tevens met een letter aangegeven welk bureau of (in later jaren) welke afdeling de zaak had behandeld.
In de jaren 1813-1823 werd tevens een net-verbaal aangehouden in de vorm van registers met afschriften van alle genomen besluiten. Omdat de minuut-besluiten in het verbaal niet meer volledig zijn, kan dit net-verbaal voor het onderzoek van belang zijn (de beschrijving in de inventaris van dit net-verbaal als een ‘parallelreeks' met ‘minuten van beschikkingen en brieven met daarbij opgelegde ingekomen stukken ... ' is onjuist). Bij besluiten die een uitgaande missive tot gevolg hadden, volgde aan het slot een verwijzing naar bijvoorbeeld ‘missive van heden nr.50'. Dit laatste nummer vinden we terug in een serie ‘Missivenboeken' 1813-1820, waarin de afschriften van de missiven (naast de datum) een dubbele nummering kregen: zowel van het verbaal van die dag als een per jaar doorlopend nummer, bijvoorbeeld 1 april nr.6/200, gevolgd door 1 april nr.15/201.
Missiven aan de Koning werden in dezelfde periode 1813-1820 afgeschreven in een aparte serie registers, die echter niet zijn opgenomen in deze toegang, maar in toegang 2.12.02, waarin ze zijn omschreven als ‘Rapporten aan de Koning' (nrs. 194-203). Ook het archief Loodswezen (toegang 2.12.10) bevat veel stukken die afgescheiden zijn van het verbaalarchief.
Verantwoording van de bewerking
De oude plaatsingslijst van T.M. Polak uit 1971 (Schaasbergen) is qua inhoud ongewijzigd gebleven, alleen is de grafische uitvoering herzien. Toegevoegd is een categorie 'nagekomen stukken' die is ontstaan doordat druppelsgewijs uit verschillende hoeken van de Marine- c.q. Defensie-organisatie bij wijlen supplementair materiaal opduikt. Vaak is van dergelijke stukken niet duidelijk waar exact zij in de structuur van het archief thuishoren, zoals trouwens ook niet duidelijk is waarom van oudsher de eigenlijke verbalen in twee reeksen (nrs. 1 - 2753a en 2754 - 2870) zijn opgelegd. Toegevoegd is eveneens de bijlage en de index op deze bijlage.
Als voorheen zijn ontbrekende elementen in de reeksen eigentijdse ingangen wel in de plaatsingslijst vermeld, met toevoeging van NB: Ontbreekt. Ontbrekende nummers kunnen uiteraard niet worden aangevraagd in de studiezaal.
Het periodiek opduiken van supplement-bescheiden heeft mede ingegeven om de plaatsingslijst nog niet om te werken tot een behoorlijke inventaris. Een andere overweging voor die beslissing is dat samenhangende kennis omtrent de organisatie, werkwijze en registratuur van het Ministerie van Marine, mede als gevolg van de schade aan het archief, niet aanwezig is en ook niet eenvoudig is op te bouwen zodat onderzoek daarna een tijdrovende zaak zal zijn.
De onderzoeker kon in prakijk op grond van de toegangen (indices en klappers) lang niet altijd zien of verbalen bewaard zijn gebleven. In het meest gunstige geval is in de toegangen met een stempel aangegeven dat de organisatie de verbalen zelf vernietigd heeft. Om de effectieve raadpleging te bevorderen zijn in de 'Lijst van aanwezige verbalen vanaf 1845' alle verbalen apart genoemd die ook werkelijk aanwezig zijn.
In de opsomming van de vier complementaire archieven, die voor de onderzoeker van de geschiedenis van de Marine ook van belang zijn, wordt o.a. de zogenaamde collectie Witschey (2.12.15) genoemd. Hierin bevinden zich talrijke verbalen die in het gewone verbaal-archief van Marine ontbreken. Om de onderzoeker tegemoet te komen zijn deze ook in de voornoemde lijst opgenomen. Deze zijn van de doosnummers van het verbaal-archief te onderscheiden door de letters CW. Wanneer men deze verbalen wil raadplegen moet men uit de collectie Witschey het inventarisnummer aanvragen dat achter de CW staat vermeld. Dit is niet gedaan met de verbalen die in het archief van het Ministerie van Marine, IVe afdeling (Loodswezen), zijn verwerkt omdat de daarin voorkomende verbalen al in Bijlage 1 nader zijn ontsloten.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Marine, nummer toegang 2.12.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Marine / Verbaal, 2.12.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Geattendeerd wordt in het algemeen op de andere archiefblokken en toegangen vermeld in rubriek 2.12 van het archievenoverzicht en in het bijzonder op de volgende complementaire archiefblokken in het Algemeen Rijksarchief:
nummertoegang archief
2.12.02 Aanhangsel Marine-archief na 1813
2.12.10 Ministerie van Marine, IVe afdeling (Loodswezen), waarin een aanzienlijk aantal verbalen van het ministerie betreffende aangelegenheden inzake het Loodswezen is opgelegd
2.12.15 Ministerie van Marine, collectie Witschey
2.12.21 Geheim verbaal-archief van het ministerie van Marine
nummertoegangarchief