Terug naar zoekresultaten

3.03.42 Inventaris van het archief van de Krijgsraad en de Auditeur Militair in het voormalige 3e militaire Arrondissement, later het Provinciale Kommandement van Zuid-Holland, 1814-1834

Het archief bevat vonnissen van de Krijgsraad, ingekomen brieven van onder meer het Hoog Militair Gerechtshof en het Departement van Oorlog, signalementen van veroordeelden en een naamlijst van gevangenen.
Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.03.42
Inventaris van het archief van de Krijgsraad en de Auditeur Militair in het voormalige 3e militaire Arrondissement, later het Provinciale Kommandement van Zuid-Holland, 1814-1834

Auteur

J.C. Beth

Versie

01-11-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1912 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Krijgsraad en Auditeur-Militair in het 3e Militaire Arrondissement
Krijgsraad ZH, 1814-1834

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1814-1834

Archiefbloknummer

3321

Omvang

; 129 inventarisnummer(s) 14,10 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Auditeur-militair in het 1ste militaire arrondissement te 's Gravenhage Krijgsraad en Auditeur-militair in het 3e militaire arrrondissement te 's Gravenhage Krijgsraad en Auditeur-militair in het provinciale commandement van Zuid-Holland

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat vonnissen van de Krijgsraad, ingekomen brieven van onder meer het Hoog Militair Gerechtshof en het Departement van Oorlog, signalementen van veroordeelden en een naamlijst van gevangenen.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Na het herstel onzer onafhankelijkheid trad de Nederlandsche legerorganisatie voor de Fransche in de plaats. Het eerste uitgevaardigde besluit van den Souvereinen Vorst, dat betrekking had op de militaire justitie, was van 30 December-1813 (Staatsblad no. 19) en bepaalde, dat het Reglement van Krijgstucht of Crimineel Wetboek voor de militie van den Staat, zooals dat op den 26 Juni 1799 was gearresteerd, voor zoover de daarbij voorkomende qualificatie van misdaden en strafbepalingen aanging, kracht van wet zou hebben, totdat deswege nader zou zijn gedisponeerd. Er werden daarbij echter geene bepalingen gemaakt omtrent de wijze, waarop die strafwet zou worden ten uitvoer gelegd, en de rechters, die de straffen konden toepassen.
De Commissaris-Generaal van Oorlog achtte het, blijkens zijne voordracht, op 3 Januari 1814 aan den Vorst gedaan, noodzakelijk dat, zou de gepromulgeerde wet het verlangde effect hebben, er vooraf moest worden bepaald, hoedanig de krijgsraden, die over de gepleegde misdaden en delicten recht zouden spreken, moesten worden samengesteld; voorts of zij in alle garnizoensplaatsen of wel alleen in de hoofdplaatsen der districten of militaire arrondissementen moesten worden gevestigd, en welke of hoevele fiskaals of auditeurs-militair zouden moeten worden benoemd om bij de onderscheidene krijgsraden, in naam van den Souverein, als publieke aanklagers te ageeren. Daarom werd bij Souverein besluit van 10 Januari 1814 no. 30 bepaald, dat in de hoofdplaatsen van elke Territoriale militaire divisie kijgsraden zouden gehouden worden, welke telkens, wanneer het noodig was, door den kommandeerenden officier in de hoofdplaats zouden worden benoemd, en dat daarbij als auditeur-militair zou fungeeren zoodanig rechtsgeleerde, die bevorens deze functie had waargenomen en in de residentie van den krijgsraad woonde, of, bij gebreke van dien, een ander daartoe geschikt rechtsgeleerde, door den kommandeerenden officier der hoofdplaats te benoemen.
Dat besluit sprak van elke "Territoriale militaire divisie", wat in overeenstemming was met de voordrachten van den Commissaris-Generaal van Oorlog dd. 24 December 1813 no. 10 en 1 Januari 1814 no. 16, tot verdeeling van het Rijk in militaire divisiën. Bij Souverein besluit van 17 Januari 1814, no. 174, werd het Rijk echter-zonder nadere schriftelijke voordracht-verdeeld in acht Militaire arrondissementen ( Het bij de Wet van 20 Juli 1814 (Staatsblad no. 85) vastgestelde en op 17 October 1814, krachtens Souverein besluit van 1 October 1814 no. 60, in werking getreden Reglement op de rechtspleging van het krijgsvolk te lande sprak in de artikelen 130 en 133 van Militair arrondissement of district. ) . Reeds krachtens Souverein besluit van 28 Juli 1814 no. 44 (Staatsblad no. 93) trad eene nieuwe verdeeling van het Rijk in negen provinciale kommandementen daarvoor in de plaats ( Hoofdplaatsen der provinciale kommandementen waren: Alkmaar. 's-Gravenhage, Utrecht, Arnhem, Middelburg, Leeuwarden, Groningen, Zwolle en Breda. ) . Op 25 Augustus 1814 maakte de Commissaris-Generaal van Oorlog de noodige regeling, om de bepalingen van het Souverein besluit van 10 Januari 1814 no. 30, welke in de arrondissementen waren ingevoerd, te kunnen toepassen in de provinciale kommandementen. Deze regeling, welke door den Souvereinen Vorst op 1 September 1814 werd goedgekeurd, bepaalde "dat over het algemeen, alles wat bij besluit van 10 Januari 1814, no. 30, bepaald was, omtrent de arrondissementen, provisioneel verstaan zou worden te zijn bepaald, omtrent de provinciale kommandementen; dat dienvolgens de krijgsraden in de hoofdplaatsen of residentiën der provinciale kommandanten zouden worden gehouden; dat de provisioneel fungeerende auditeurs-militair binnen diezelfde steden hun verblijf zouden vestigen ( De auditeur-militair, die te Breda moest resideeren, bleef aanvankelijk te 's Hertogenbosch wonen. ) , en dat in het algemeen de jurisdictiën dier krijgsraden zich juist over hetzelfde territoir zouden uitstrekken, als dat van den provincialen kommandant, zoodanig nochtans dat de fungeerende auditeur-militair in Amsterdam (hoezeer ook die stad anderszins tot het provinciaal kommandement van Noord-Holland behoorde) zou blijven geconserveerd en de krijgsraden insgelijks bij voortduring binnen die stad zouden worden gehouden, met bepaling dat die krijgsraden derzelver jurisdictie zouden uitoefenen over het voormalige 1e arrondissement, mitsgaders de geheele provincie Utrecht, waardoor het onnoodig was om een temporairen auditeur in Utrecht aan te stellen". Als gevolg daarvan werd de jurisdictie van den krijgsraad in het provinciale kommandement van Noord-Holland beperkt tot dat gedeelte der provincie Noord-Hoolland, dat bevorens het 2e militaire arrondissement uitmaakte. Voorts werd geen nieuwe post van auditeur-militair in het provinciale kommandement van Friesland gecreëerd, maar de krijgsraad te Groningen, ingesteld voor het provinciale kommandement van Groningen, moest voortaan zijne jurisdictie uitstrekken over de provinciën Groningen, Friesland en Drente, terwijl de krijgsraad in de vesting Maastricht zijne jurisdictie zoude uitstrekken over het territoir van het voormalig 9e militaire arrondissement ( Bij Koninklijk besluit van 5 October 1815 la Q8 word de Commissaris-Generaal van Oorlog gemachtigd den auditeur-militair te Maastricht aan te schrijven om provisioneel en zoolang daaromtrent niet anders zal zijn beschikt, het officie bij de krijgsraden in de plaatsen, gelegen aan den rechteroever van de Maas, waar te nemen. ) . Zooals reeds in eene noot is vermeld ( Zie noot 1. ) , was bij de wet van 20 Juli 1814 (Staatsblad no. 85) een Reglement op de rechtspleging van het krijgsvolk te lande vastgesteld. Bij de wet van 15 Maart 1815 (Staatsblad no. 26) werden vervolgens gearresteerd: een Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande en een Reglement van krijgstucht voor dat krijgsvolk. ( In werking getreden op 1 Mei 1815. ) Na de vereeniging van Noord-Nederland met België werd het geheele rijk verdeeld in 18 provinciale kommandementen, waarvan 10 tot de Noordelijke Nederlanden behoorden. ( Hoofdplaatsen: Alkmaar, 's-Gravenhage, Utrecht, Arnhem. Zwolle, Leeuwarden, Groningen, Middelburg, 's-Hertogenbosch en Maastricht. ) In elk provinciale kommandement zou een auditeur-militaïr worden aangesteld, die zijn verblijf moest houden in de residentieplaats van den provincialen kommandant ( De hoofdplaats van het provinciale kommandement. ) . De benoemingen van die auditeurs hadden plaats bij Koninklijk besluit van 25 October 1816, 1a Q, terwijl bij Koninklijk besluit van 13 Januari 1818, no. 75, ook een substituut-auditeur-militair te Alkmaar werd aangesteld, die in April 1818 in functie is getreden ( Bij Koninklijk besluit van 21 December 1818 la B werd de hoofdplaats van het provinciale kommandement van Noord-Holland overgebracht van Alkmaar naar Haarlem. De auditeur-militair vestigde in Juni 1819 zijne woonplaats in laatstgenoemde plaats. De substituut-auditeur-militair bleef te Alkmaar gevestigd. Blijkens missive van den advocaat fiskaal dd. 3 Mei 1819, la O no. 33, kon in bijzondere gevallen ook te Amsterdam krijgsraad worden gehouden. Dat heeft plaats gehad op 5 Juli en 23 September 1819. ) . Die substituut-auditeur-militair behandelde de zaken der auditie tot de garnizoenen van Alkmaar, den Helder en Hoorn behoorende, als ook die der andere in de nabijheid daarvan gelegen plaatsen, waar van tijd tot tijd garnizoen was ( Missive van den advocaat-fiskaal dd. 14 September 1821 la J, no. 113. ) . Hij werd bij Koninklijk besluit van 17 Juli 1827, no. 17, eervol ontslagen en niet vervangen. Na de afscheiding van België bleven de provinciale kommandementen in Noord-Nederland in hoofdzaak op den ouden voet voortbestaan; want toen deze bij Koninklijk besluit van 25 Februari 1860, no. 56, werden opgeheven, geschiedde dit met herziening van het besluit van 5 December 1815, no. 55, waarbij zij waren ingesteld. In de door ontslag of overlijden opengevallen plaatsen werd echter niet altijd door de benoeming van nieuwe auditeurs-militair voorzien. Na het overlijden van den auditeur-militair te Groningen (voor Groningen en Drente) in 1831 werd de auditeur-militair in het provinciale kommandement van Friesland te Leeuwarden, bij Koninklijk besluit van 28 April 1831 no. 64, tevens belast met de waarneming der auditie in het provinciale kommandement van Groningen en Drente, terwijl na het ontslag van den auditeur-militair in het provinciale kommandement van Overijssel in 1845, zijn ambtgenoot in het provinciale kommandement van Gelderland bij Koninklijk besluit van 26 November 1845, no. 64, tevens werd belast met de waarneming der auditie in het provinciale kommandement van Overijssel. ( Die besluiten bepaalden, dat de waarnemingen "voorloopig" waren, doch in die voorloopige toestanden werd tot 25 Februari 1860 geene verandering gebracht. )
Bij het reeds genoemde Koninklijk besluit van 25 Februari 1860, no. 56, werd het rijk verdeeld in zeven militaire afdeelingen, als:
  • 1e Militaire afdeeling, de provincie Noord-Brabant, hoofdplaats 's-Hertogenbosch;
  • 2e Militaire afdeeling, de provinciën Gelderland en Overijssel, hoofdplaats Arnhem;
  • 3e Militaire afdeeling, de provincie Zuid-Holland, hoofdplaats 's-Gravenhage;
  • 4e Militaire afdeeling, de provinciën Noord-Holland en Utrecht, hoofdplaats Haarlem;
  • 5e Militaire afdeeling, de provincie Zeeland, hoofdplaats Middelburg;
  • 6e Militaire afdeeling, de provinciën Friesland, Groningen en Drente, hoofdplaats Groningen;
  • 7e Militaire afdeeling, het Hertogdom Limburg, hoofdplaats Maastricht.
De auditeur-militair en de auditiën, waarin zij werkzaam waren, werden van toen af aangeduid onder de benamingen van "militaire-auditeur in de .... militaire afdeeling" en "auditie in de .... militaire afdeeling". ( Koninklijk besluit van 6 Mei 1860 no. 55. ) De werkzaamheden, verbonden aan de betrekking van auditeur-militair in Utrecht, werden toen opgedragen aan den auditeur-militair in de vierde militaire afdeeling ter standplaats Haarlem. De vesting Gorinchem en het fort Loevestein kwamen in 1863 onder de auditie in de eerste militaire afdeeling. ( Koninklijk besluit van 30 november 1863 no. 5. De vesting Gorinchem en het fort Loevestein bleven van 1867-1873 onder het rechtsgebied van den krijgsraad te 's-Hertogenbosch, doch kwamen met de vesting Woudrichem met ingang van 1 Januari 1874 onder het rechtsgebied van den krijgsraad te 's-Gravenhage (Koninklijke besluiten 5 Mei 1867 no. 27 en 16. December 1873 no. 15). )
Het Koninklijk besluit van 10 April 1867, no. 54, bepaalde, dat het Rijk voortaan in vier militaire afdeelingen zou zijn verdeeld, als:
Hoofdplaats 's-Gravenhage
  • 1e Milit. afd.
    • de provincie Zuid-Holland
    • de provincie Noord-Holland
    • de provincie Utrecht
Hoofdplaats 's-Hertogenbosch
  • 2e Milit. afd.
    • de provincie Noord-Brabant
    • de provincie Zeeland
    • het Hertogdom Limburg
Hoofdplaats Arnhem
  • 3e Milit. afd.
    • de provincie Gelderland
    • de provincie Overijsel
Hoofdplaats Groningen
  • 4e Milit. afd.
    • de provincie Friesland .
    • de provincie Groningen
    • de provincie Drente
De militaire auditeurs werden van toen af aangeduid, als bovengemeld, met vermelding van de nieuwe nummers der afdeelingen, waarin zij gevestigd waren en van hunne stand plaatsen, t.w. de hoofdplaatsen der auditiën. ( Koninklijk besluit van 5 Mei 1867 no.27. )
Militaire auditeurs bleven gevestigd te 's-Gravenhage, Haarlem, 's-Hertogenbosch, Middelburg, Maastricht, Arnhem en Leeuwarden. Daaruit blijkt, dat de verdeeling van het Rijk in vier militaire afdeelingen geen invloed had op het rechtsgebied der militaire auditiën. De auditiën voor de provincie Zeeland en het Hertogdom Limburg werden bij Koninklijk besluit van 23 Juni 1871, no. 40, met ingang van 1 Juli 1871 opgeheven en toegevoegd aan het rechtsgebied der auditie voor de provincie Noord-Brabant (2e mil. afd.). Van toen af waren er vijf militaire auditiën, wier hoofdplaatsen weren: 's-Gravenhage, Haarlem, 's-Hertogenbosch, Arnhem en Leeuwarden.
Daarna werd het Rijk bij Koninklijk besluit van 26 Maart 1873, no. 25, opnieuw in vier militaire afdeelingen verdeeld (hoofdplaatsen: 's-Gravenhage, 's-Hertogenbosch, Arnhem en Amsterdam): Ook deze regeling werd bij Koninklijk besluit van 21 Juni 1873, no. 29, met het-rechtsgebied der auditiën in verband gebracht. Vervolgens werd het Rijk bij Koninklijk besluit van 7 Juli 1875, no. 48, verdeeld in vijf militaire afdeelingen. Onafhankelijk hiervan werd bij Koninklijk besluit van 19 Maart 1875 no. 10, de thans nog bestaande vijf militaire arrondissementen, met ingang van 1 October 1875, ingevoerd. Art. 3 van dat besluit bepaalt, dat de destijds bestaande militaire auditiën zouden worden vervangen door vijf nieuwe auditiën, waarvan het rechtsgebied respectievelijk gelijk is aan het grondgebied der militaire arrondissementen. De auditeurs bleven hunne betrekkingen vervullen in de auditiën, welke in de vijf arrondissementen werden gevestigd, en moeten worden aangeduid als: "Auditeur militair in het.... militaire arrondissement, standplaats........" Als standplaatsen voor die auditeurs bleven aangewezen de gemeenten 's-Gravenhage, 's-Hertogenbosch, Arnhem, Haarlem en Leeuwarden, respectievelijk voor de auditeurs in het 1e, 2e, 3e, 4e en 5e militaire arrondissement.
Tijdelijke regelingen hebben in 1870 plaats gehad. Eerst werd bij Koninklijk besluit van 26 Augustus 1870 no. 13 bepaald, dat de provinciën Utrecht en Overijsel tijdelijk afzonderlijke auditiën zouden vormen, met hoofdplaatsen Utrecht en Zwolle. Vervolgens werd de auditie van Overijsel bij Koninklijk besluit van 30 September 1870 no. 15 terstond opgeheven terwijl dit ten aanzien van de auditie Utrecht met ingang van 1 Februari 1871 plaats vond, krachtens Koninklijk besluit van 29 December 1870 no. 15. Daarna werd bij Koninklijk besluit van 6 Augustus 1870 no. 28 bepaald, dat de zaken, welke te Maastricht en Middelburg behoorden te worden behandeld, zouden worden afgedaan te 's-Hertogenbosch ( Zooals reeds is gemeld, werden de auditiën in Zeeland en Limburg bij Koninklijk besluit van 23 Juni 1871, no. 40, met ingang van 1 Juli 1871 definitief opgeheven. ) en dat Leeuwarden, in plaats van Groningen, de standplaats zou zijn van den militairen auditeur voor Friesland, Groningen en Drente. Deze regeling is bij Koninklijk besluit van 14 October 1870, no. 27, ingetrokken.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Bij brief van den Minister van Justitie van 21 Februari 1907, afd. 2A no. 334, werd de Algemeene Rijksarchivaris gemachtigd om maatregelen te treffen tot het overbrengen van de archieven der onderscheidene militaire audities van 1814-1830 naar het Rijksarchief te 's-Gravenhage. Als gevolg daarvan werden achtereenvolgens in de jaren 1907-1910 opgevraagd en ten behoeve van genoemd archief overgenomen:
De rechtstitel is (nog) onbekend

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Krijgsraad en Auditeur-Militair in het 3e Militaire Arrondissement, nummer toegang 3.03.42, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Krijgsraad ZH, 1814-1834, 3.03.42, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar