Terug naar zoekresultaten

3.17.17.04 Inventaris van het archief van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam, 1922-2013

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.17.17.04
Inventaris van het archief van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam, 1922-2013

Auteur

Centrale Archief Selectiedienst

Versie

26-06-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1996 (2020) cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam: Secretariaat
KvK Rotterdam / Secretariaat

Periodisering

archiefvorming: 1922-2013
oudste stuk - jongste stuk: 1922-2013

Archiefbloknummer

35464

Omvang

; 6431 inventarisnummer(s) 176,50 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam Kamer van Koophandel en Fabrieken van Rotterdam en Beneden-Maas

Samenvatting van de inhoud van het archief

De Kamers van Koophandel hebben als doelstelling bevordering van handel en nijverheid in de regio. Dit deel-archief is onderverdeeld in een algemeen deel, met vergaderstukken en jaarverslagen van diverse besturen en commissies, en een bijzonder deel dat betrekking heeft op het voortbestaan van de organisatie en de taakuitvoering. Stukken die direct verband houden met de taakuitoefening betreffen onder andere belangenbehartiging van het bedrijfsleven en bevordering van samenwerking op economisch vlak op zowel (inter)nationaal, als regionaal en lokaal niveau. Het archief bevat stukken over allerlei handelsmissies naar het buitenland, het gemeenschappelijk beleid van de EEG en advisering van diverse overheidsorganen (met name op het punt van wetgeving). Verder zijn er stukken op deelterreinen zoals openbare orde en veiligheid, handel, verkeer en vervoer (inclusief scheepvaart, zeehavens - met overzichten van goederenvervoer - en luchtvaart), energievoorziening en onderwijs. Tevens is er materiaal omtrent de eigen geschiedenis, van de dienst voorlichting en allerlei documentatie. Het archief bevat ook materiaal over de Tweede Wereldoorlog: het betreft maatregelen tegen de Joden, oorlogsschade, zuivering en rechtsherstel. Er zijn eveneens stukken over de Crisiscomités en de voedselvoorziening in de voorafgaande jaren.
Bij het archief zijn gedeponeerd een aantal archieven van stichtingen, commissies en comité's.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
GESCHIEDENIS VAN DE KAMERS VAN KOOPHANDEL EN FABRIEKEN
Organisatie
De oorsprong van de Kamer van Koophandel kan gevonden worden in Frankrijk. Reeds in 1599 werd in Marseille een Chambre de Commerce opgericht. In de achttiende eeuw werd in Frankrijk zelfs al een samenwerkingsverband (Conseil de Commerce) van verschillende regionale Kamers tot stand gebracht, dat de regering adviseerde omtrent de belangenbehar-tiging van nijverheid en handel. Aangezien het Franse systeem goed functioneerde vond het navolging in andere landen.
In Nederland waren er vóór de negentiende eeuw al instituten die als voorloper van de Kamer van Koophandel beschouwd kunnen worden. In Zeeland kende men al vanaf 1720 een College van Kooplieden dat was ontstaan uit het gildewezen. In 1795 werden in Rotterdam en Amsterdam Comités van Koophandel en Zeevaert, Fabriquen en Trafieken opgericht, die de stadsbestuurders adviseerden over de belangenbehartiging van het bedrijfsleven. De eerste Kamer van Koophandel naar Frans model werd in 1803 in Rotterdam opgericht. Na de Franse overheersing waren er in Nederland vijf van dergelijke Kamers opgericht: Rotterdam, Amsterdam, Dordrecht, Middelburg en Vlissingen. In 1815 werd door Koning Willem I, in navolging van Napoleon, bij koninklijk besluit het bestaansrecht van de Kamers van Koophandel en Fabryken vastgelegd. Met de toevoeging "en Fabryken" gaf hij te kennen dat Nederland zich tevens industrieel moest gaan ontwikkelen.
In de loop van de negentiende eeuw nam het aantal Kamers gestaag toe. Financieel waren de Kamers echter afhankelijk van de gemeente waar ze gevestigd waren en aan wie ze adviseerden. Bovendien was er geen overkoepelende instantie voor de plaatselijke Kamers, zodat ze maar een zeer beperkte invloed hadden op de centrale overheid. Veel van de plaatselijke Kamers hadden dan ook maar weinig bestaansrecht.
Op 9 november 1851 (Stb. 142) werd bij koninklijk besluit het nieuwe reglement op de Kamers van Koophandel en Fabrieken afgekondigd en werden de tot dan toe geldende min of meer locale regelingen buiten werking gesteld. Volgens de algemene bepalingen van dit reglement werden de Kamers beschouwd als de wettelijke organen voor handel en nijverheid. Als zodanig moesten zij inlichtingen verschaffen aan hogere en lagere besturen en brachten zij de ontvangen berichten officieel ter kennis van de burgerij.
In 1896 werd het reglement vervangen, omdat de basis van de kiesbevoegdheid, neergelegd in het reglement van 1851, namelijk het zijn aangeslagen in de patentbelasting, in 1893 was vervallen. Bij koninklijk besluit van 4 mei 1896 werd in het reglement onder meer een gedetailleerd geregeld kiesrecht vastgesteld.
De gevolgen van de Eerste Wereldoorlog wezen de overheid op de noodzaak het economisch leven beter te kunnen sturen: ze was daar echter onvoldoende voor toegerust. Door middel van de Handelsregisterwet (Stb. 1918) kreeg de overheid de bevoegdheid tot registratie van het bedrijfsleven. Deze registratie, waaraan retributies verbonden waren, werd een taak van de Kamers. Hierdoor werden de contacten tussen de regering en het bedrijfsleven beter geregeld en de Kamers werden financieel onafhankelijk van de gemeenten. Deze nieuwe organisatie werd vastgelegd in de Wet op de Kamers van Koophandel (Stb. nr. 152) die in werking trad op 15 maart 1921. Het aantal Kamers werd beperkt tot 36 en de opzet kreeg een regionaal karakter. De Kamers bestonden uit twee afdelingen, één voor het kleinbedrijf en één voor het grootbedrijf. De hoogte van het inschrijfgeld en de jaarlijkse bijdrage, die een ondernemer betaalde voor de registratie in het Handelsregister, bepaalde onder welke afdeling zijn bedrijf viel. De minister van Economische Zaken hield een zeker toezicht, de Kamers waren verplicht jaarlijks een verslag aan hem uit te brengen over de verrichte werkzaamheden en de toestand van handel en nijverheid in hun district. De ingeschreven bedrijven in het Handelsregister hadden bij de verkiezing van de leden van de Kamers actief en passief kiesrecht.
Tijdens de oorlog werden de Kamers door de bezetter gereorganiseerd. Met ingang van 1 april 1942 werden provinciale in plaats van regionale Kamers ingevoerd, met plaatselijke kantoren. De indeling in klein- en grootbedrijf werd afgeschaft. De nieuwe indeling was die in afdelingen voor handel, verkeer, industrie en ambacht. Bij de Kamers werd een Raad van Bijstand benoemd die de secretaris van de Kamer moest assisteren. Na de oorlog bleef de structuur die door de bezetter was ingevoerd nog enkele jaren gehandhaafd. Bij de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken van 21 augustus 1950 (Stb. K 367) werden de provinciale Kamers en de plaatselijke kantoren opgeheven en kregen de Kamers hun zelfstandigheid van vóór 1942 terug. Deze wet trad in werking op 1 januari 1951.
De binding tussen het kiezen van de leden en het ingeschreven staan in het Handelsregister verviel. Zodoende konden er nu ook vertegenwoordigers van werknemersorganisaties tot lid worden benoemd. In 1950 benoemde de minister van Economische Zaken de leden van de Kamers op voordracht van die Kamers zelf. Daarna gold tot 1963 een systeem van coöptatie: leden kozen leden, waarbij de kandidaten werden voorgedragen door het bestuur van de Kamer na daarover representatieve regionale organisaties, aangewezen door de Sociaal Economische Raad, te hebben gehoord. Bij de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken van 27 juni 1963 (Stb. 286) kwam het benoemingsrecht van de leden bij de regionale organisaties zelf te liggen. De Sociaal Economische Raad bepaalde, na overleg met de Kamers, welke organisaties dit moesten zijn.
De jaren 1960-1975 kunnen algemeen worden beschouwd als een periode waarin werd gezocht naar een gewestelijke bestuursstructuur. In het kader van deze discussie over bestuurlijke schaalvergroting, werd ook in de kring van de Kamers van Koophandel gepraat over het feit of de indeling in districten met elk een eigen Kamer nog steeds doelmatig was. In een gezamenlijk rapport dat de Kamers uitbrachten zagen ze hun beleidsterrein uitgebreid met een sociale invalshoek, omdat er toch een duidelijke relatie bestaat met de economische belangenbehartiging.
De SER adviseerde nogal verdeeld over het standpunt van de Kamers. Dit, en de onduidelijkheid over de algemene bestuurlijke wijzigingen, zorgden er voor dat de Staatssecretaris voor Economische Zaken pas eind 1980 het Wetsontwerp tot wijziging van de Wet van 1963 kon indienen. Op 30 december 1983 leidde dit tot een definitieve wijziging van de wet. De Kamers bleven echter bevorderaars van de regionale economische belangen.
Taak
Algemeen kan gezegd worden dat de taak van de Kamers is: "Het bevorderen van de belangen van handel en nijverheid". Dit neemt echter niet weg dat ook aan de individuele ondernemer informatie en hulp wordt geboden. Veel adviezen worden door de Kamer ongevraagd verstrekt aan o.a. ministers, Tweede of Eerste Kamer en provinciale of gemeentelijke overheden. Verder ook aan instanties als de Nederlandse Spoorwegen en de PTT over tarieven, dienstregelingen, enz. Daarnaast worden ook gevraagde adviezen gegeven aan bijvoorbeeld Gedeputeerde Staten en gemeenten over allerlei verordeningen die met het economisch leven te maken hebben. Verder hebben de Kamers een taak bij de uitvoering van enkele wetten. Deze taken zijn vaak opgedragen aan commissies uit de Kamers of aan de secretariaten. De eerste wet waarin een belangrijke uitvoerende taak voor de Kamer was weggelegd was de Handelsregisterwet die in 1921 in werking trad.
Dit register kan gezien worden als een soort burgerlijke stand voor bedrijven en hun neven-vestigingen.
De Kamers hadden ook een uitvoerende taak in de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937. Deze wet had tot doel het grote aantal nieuwe middenstandsondernemingen te beperken door het stellen van eisen aan personen, waaronder de vele werklozen, die een eigen bedrijf wilden starten. De wet werd na de oorlog vervangen door de Vestigingswet Bedrijven 1954, de Drank- en Horecawet 1954 en de Vestigingswet Detailhandel 1972.
Andere wetten en taken waarbij de Kamers betrokken zijn:
  • Handelsnaamwet;
  • Winkelsluitingswet;
  • Wet opruiming en uitverkopen;
  • Wet beperking cadeaustelsel;
  • Wet op het afbetalingsstelsel;
  • Colportagewet;
  • Wet op de kansspelen;
  • Woonruimtewet;
  • Wet autovervoer goederen;
  • Wet autovervoer personen;
  • Legalisatie van handtekeningen;
  • Beëdigingen van makelaars;
  • Verenigingen- en stichtingenregister.
De taakomschrijving van de Kamers werd vanaf 1963 als volgt gedefinieerd: "Behartiging van de economische belangen van handel en industrie, ambacht en dienstverlening in hun gebied". Deze taak kan worden onderverdeeld in een drietal gebieden: de voorlichting en dienstverlening aan het bedrijfsleven, de uitvoering van een aantal wetten en de pleit- en adviesfunctie jegens de overheid.
GESCHIEDENIS VAN DE KAMER VAN KOOPHANDEL EN FABRIEKEN VOOR ROTTERDAM
Na de omwenteling van 21 januari 1795 werd in Rotterdam al op 16 februari van dat jaar door de "Wethouderen en Raden" van Rotterdam besloten tot benoeming van "adviseerende lichamen ter behartiging van de belangen van handel en bedrijf". Nog op dezelfde dag werden de leden benoemd van een "Committé van Koophandel of Commercie en Zeevaart" en van een "Committé van Fabrieken en Trafieken". Dit waren nog geen zuivere Kamers van Koophandel, maar dat was slechts een kwestie van tijd.
In 1802 werd in het reglement van de stad Rotterdam het voorschrift opgenomen dat een adviserende "Kamer van Koophandel, Zeevaard en Fabrycquen" zou worden ingesteld. Op 7 maart 1803 werden de beide "committé's" ontslagen en werden de inrichting en instructie van de Kamer vastgesteld en de elf leden benoemd. Uit de leden werden C. van Vollenhoven Jansz. tot president en G. van Gennep tot secretaris gekozen. Op 24 maart 1803 kwam de Kamer voor het eerst bijeen. Door de inlijving bij Frankrijk in 1810 werden ook hier de Chambres de Commerce ingevoerd. Het keizerlijk decreet van 18 oktober 1810 bepaalde dat er ondermeer in Rotterdam zo'n chambre zou worden opgericht.
Op 18 april 1811 werden in een vergadering van vooraanstaande kooplieden de 15 leden van de Kamer gekozen. De installatie vond plaats op 19 juni 1811 in een van de lokalen van de Beurs. Bij koninklijk besluit van 8 oktober 1815 werd een reglement ter organisatie van de Kamers vastgesteld, waarbij de samenstelling van de Kamers te Amsterdam en Rotterdam in het bijzonder geregeld was. Op 1 mei 1816 hield de nieuwe Kamer haar eerste vergadering. Een belangrijke wijziging in het reglement van de Kamer kwam tot stand naar aanleiding van het Koninklijk besluit van 29 mei 1818, waarbij werd bepaald dat de Kamers voortaan hun inkomsten zouden krijgen uit de stadskas. Onder invloed van de Rotterdamse Kamer werd in het Koninklijk besluit van 9 november 1851 bepaald dat de leden voortaan zouden worden gekozen door een vergadering van kiesgerechtigden. Ten gevolge van de annexatie van Delfshaven door Rotterdam werden bij koninklijk besluit van 24 maart 1886 de Kamers van beide plaatsen met ingang van 1 september 1886 ontbonden en werd een nieuwe Kamer voor het vergrote Rotterdam ingesteld. Bij de Wet op de Kamers van Koophandel van 26 maart 1920 werd bepaald dat de Kamers voortaan een meer regionale functie zouden hebben. Het ressort van de Rotterdamse Kamer zou de volgende gemeenten omvatten: Rotterdam, Barendrecht, Bergschenhoek, Capelle a/d IJssel, Hillegersberg, Hoogvliet, IJsselmonde, Krimpen a/d Lek, Krimpen a/d IJssel, Overschie, Pernis, Poortugaal, Rhoon, Ridderkerk en Schiebroek. Het aantal leden voor de nieuwe Kamer te Rotterdam werd bij koninklijk besluit van 29 december 1921 bepaald op 34. De oude Kamer hield op 31 maart 1922 haar laatste vergadering en de volgende dag werd de nieuwe geïnstalleerd. In de eerste vergadering werd het reglement van orde vastgesteld.
Al spoedig na de reorganisatie van de Kamers in 1922 werd van vele kanten aangedrongen op een regeling ter verbetering van de samenwerking van de Kamers. Hiertoe werd op 9 oktober 1922 aan het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel door afgevaardigden van de verschillende Kamers een commissie van voorbereiding ingesteld om voorstellen te doen tot instelling van een orgaan voor samenwerking. Op 22 april 1924 werd de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland opgericht. In de statuten werd bepaald dat er bij de negen leden van het bestuur altijd een lid van de Kamers van Amsterdam en van Rotterdam zou moeten zijn.
Op 7 maart 1928 werd het 125-jarig bestaan van de Kamer gevierd. Bij deze gelegenheid werd een gedenkboek uitgegeven over de periode 1803-1928, samengesteld door het secretariaat. (inv.nr. 118) Krachtens het besluit van 2 december 1935, genomen door de zeven Kamers in Zuid-Holland en twee in Zeeland, werd de Stichting Economisch Technologisch Instituut voor Zuid-Holland en Zeeland en later nog Utrecht opgericht, ter bevordering van de industrievestiging. Tijdens de crisisjaren had de Kamer veel bemoeienis met allerlei maatregelen zoals de Landbouwcrisiswet, de Crisis-invoerwet, de Tariefmachtigingswet, de contingenteringspolitiek en de steunmaatregelen voor het bedrijfsleven.
Als gevolg van de herziening van de gemeentegrenzen van Rotterdam met ingang van 24 juli 1941 werd het ressort van de Kamer met ingang van dezelfde datum uitgebreid met de gemeenten Overschie, Schiebroek, Hillegersberg, IJsselmonde en gedeelten van de gemeenten Barendrecht, Capelle a/d IJssel, Kethel en Spaland en Rozenburg.
Bij besluit van de Secretaris-Generaal van Handel, Nijverheid en Scheepvaart van 25 november 1941 werden de bestaande Kamers ontbonden. Bij het Uitvoeringsbesluit van 31 maart 1942 werd bepaald dat de zetel van de nieuwe provinciale Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-Holland zou worden gevestigd te Rotterdam en dat plaatselijke kantoren werden ingesteld in Delft, Dordrecht, Gouda, 's-Gravenhage, Leiden en Vlaardingen. In april 1943 werd aan de Kamer voor Zuid-Holland een Raad van Bijstand toegevoegd. Vanaf 1945 was er een Rotterdamse Commissie als een soort kantoor Rotterdam van de Kamer voor Zuid-Holland.
Tijdens de oorlogsjaren was er veel werk voor de Kamer op het gebied van financiële ondersteuning, de wederopbouw en de goederenvoorziening.
In 1940 werd in samenwerking met het gemeentebestuur van Rotterdam de Stichting Rotterdam 1940 opgericht ter verlening van kredieten aan door de oorlog getroffen ondernemingen en later ook nog de regeling van voor-oorlogse schulden van oorlogsslachtoffers. Daarnaast richtte de Kamer de Stichting Centrale Voorziening op met als doel het naar Rotterdam trekken van de benodigde goederen ter voorziening van de oorlogsslachtoffers en herbevoorrading van gedupeerde bedrijven. Verder was er nauw contact met het adviesbureau Stadsplan Rotterdam inzake de technische wederopbouwvraagstukken en met het gemeentebestuur over de bouw en bezetting van noodwinkels en noodgebouwen en de instelling van een vestigingsverbod voor bedrijven van buiten de gemeente.
Met ingang van 1 februari 1944 werd de Stichting Economisch Technologisch Instituut, na terugtrekking van de Kamers uit Utrecht en Zeeland, opgeheven en werd op hetzelfde moment een gelijknamig instituut gevormd bij de Kamer voor Zuid-Holland. Na de oorlog deed zich de behoefte voor aan een centraal provinciaal research-orgaan. Op 23 september 1947 leidde het overleg tussen de Kamer en het provinciaal bestuur tot de oprichting van de Stichting Economisch Technologisch Instituut voor Zuid-Holland.
Ter bevordering van de handel werd, mede door de Kamer, in 1945 het Nederlandsch Overzee Instituut opgericht. Later werden, vooral door bemoeienis van mr. K.P. van der Mandele, door de Kamer afzonderlijke landeninstituten ingesteld.
Op 4 augustus 1947 kwam de Wet tot bevordering van doelmatige verdeling van woongelegenheid (Woonruimtewet 1947) tot stand. De Kamer kreeg van de minister van Economische Zaken de bevoegdheid om verklaringen af te geven voor het gebruik van ruimten als bedrijfsruimte.
Bij de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken van 21 augustus 1950 werden de provinciale Kamers en de plaatselijke kantoren opgeheven. De Kamer te Rotterdam werd weer zelfstandig zoals vóór 1942.
De viering van het 150-jarig bestaan van de Kamer op 7 maart 1953 viel helaas samen met de watersnoodramp, zodat het geheel een minder feestelijk tintje kreeg. Wel werd er opnieuw een gedenkboek uitgebracht, nu over de periode 1928-1953. (inv.nr. 168-174)
Per 1 januari 1976 werd de Kamer van Koophandel te Vlaardingen samengevoegd met de Kamer te Rotterdam, die vanaf deze datum officieel Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam en de Beneden Maas werd genoemd, met kantoren te Vlaardingen en Rotterdam. Het gebied van Vlaardingen werd verdeeld over de Kamers van Dordrecht en Rotterdam.
De Kamer had in de loop van de jaren veel bemoeienis met de Europese samenwerkingsverbanden zoals de Europese Gemeenschap Kolen en Staal (EGKS), de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Conference Permanente, het overleg van de Kamers van Koophandel binnen de EEG. Verder waren er de scheepvaartkwesties, zoals de Rijnvaartproblemen en de Rotterdamse havenaangelegenheden en de kwestie van de aanleg en verbetering van een vliegveld bij Rotterdam.
De zittingen van de Kamer vonden vanaf 1811 plaats in de Beurs. Rond 1930 was er sprake van groot ruimtegebrek binnen het kantoorgedeelte van de Kamer. De vraag rees of men een eigen gebouw zou moeten gaan stichten of ruimte moest gaan huren in het toekomstige nieuwe Beursgebouw aan de Coolsingel. Op 31 december 1934 werd een huurcontract afgesloten met de "NV De Beurs van Koophandel" voor de huur van een gedeelte van het nieuwe Beursgebouw. De huur zou ingaan op 1 juli 1941. In mei 1940 werd een groot deel van Rotterdam door de bombardementen vernield, waaronder het dan ruim 200 jaar oude Beursgebouw met daarin de zetel van de Kamer. De zittingen van de Kamer vonden voorlopig plaats ten huize van de voorzitter aan de 's-Gravenweg 69. Ook het nieuwe Beursgebouw had door de oorlogshandelingen schade opgelopen en was bovendien nog niet geheel afgebouwd. Na enige reparatiewerkzaamheden was het mogelijk om in juni het Beursgebouw te betrekken, waarin het de eerste jaren nog behelpen was. Toen het gebouw geheel gereed was, had de Kamer de beschikking over een riante zetel met een zeer grote vergaderzaal.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De tijd waarin het archief is gevormd beslaat de periode 1922-1969. In 1922 werd de gereorganiseerde Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam ingesteld naar aanleiding van de Wet op de Kamers van Koophandel van 1921. De einddatum is bepaald door het einde van het desbetreffende tienjarenblok op 31 december1969.
Door de bombardementen op Rotterdam in mei 1940 werd de zetel van de Kamer in het Beursgebouw verwoest. Hierbij ging ook een gedeelte van het archief verloren. De bescheiden van de laatste vier jaar voorafgaand aan 1940, gedeelten uit het oude archief, de gespecialiseerde bibliotheek bestaande uit 30.000 delen en de met zorg opgebouwde economische documentatie werden vernietigd. Het oudere archief, dat in de kluis was opgeborgen, bleef gespaard, evenals de briefwisseling van vóór 1877 dat in het gemeente-archief was opgeslagen. Via een oproep aan andere Kamers en aan bedrijven om documentatiemateriaal, publicaties en andere gegevens af te staan, is men er in geslaagd de bibliotheek en het archief weer gedeeltelijk te herstellen.
Het archief is gevormd door het secretariaat van de Kamer van Koophandel te Rotterdam en was verdeeld in 3 blokken: 1922-1950, 1950-1959 en 1960-1969.
Het grootste deel van het archief bestond uit series dossiers, die per jaar op onderwerp waren samengevoegd tot een geheel, waarbij de numerieke onderverdeling van de rubrieken niet in ieder jaar dezelfde was. Voor zo ver bekend is er uit het archief in het verleden niet vernietigd. Van het gedeelte 1922-1950 was reeds een, zij het matige, inventaris gemaakt.
De verwerving van het archief
De rechtstitel is (nog) onbekend

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
Het archief is door de Centrale Archief Selectiedienst bewerkt in het kader van de bewerking van de archieven van de Kamers van Koophandel en Fabrieken in Zuid-Holland als uitvloeisel van het meerjarenconvenant afgesloten op 29 september 1994 tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken, de Rijksarchiefdienst en de Centrale Archief Selectiedienst. De selectie- en inventarisatiewerkzaamheden werden uitgevoerd door O. Bos, J. Brouwer, M. Doeve-van Rijkom, T. Esman-Volders, M. Jager, G. Marquering, E. Muller, A. Nanninga, G. van Oosterom en J. Prak.
Het archief is bewerkt aan de hand van de "Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden van de Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland, 1979" (kenmerk MMA/Ar. 193.970, 12 februari 1979 en MH/PAZ 479/207, 23 maart 1979). Op deze lijst zijn door het Algemeen Rijksarchief enkele uitzonderingen en kanttekeningen geformuleerd.
Daarnaast is er bij de selectie rekening mee gehouden dat bescheiden over de volgende onderwerpen bewaard zijn gebleven:
  • stukken betreffende karakteristieke regionale werken en gebouwen;
  • stukken betreffende plaatselijke verenigingen en vooraanstaande personen;
  • stukken betreffende onderwerpen die het eigen karakter van de regio belichten.
De stukken zijn zoveel mogelijk per oude eenheid beschreven. Seriematige stukken zoals notulen, rekeningen en begrotingen, die materieel afgedwaald waren, zijn als serie afzonderlijk beschreven. De nieuwe inventaris is ingedeeld volgens de systematiek van de Kamer van Koophandel te Vlaardingen. Hierbij is uitgegaan van de taakuitvoering van de Kamers in de desbetreffende periode, met een ordening van algemeen naar bijzonder.
Bescheiden van zowel permanente als ad hoc commissies zijn geplaatst bij het onderwerp waar de betreffende commissie mee te maken had. Onder de rubriek "Commissies" zijn alleen algemene zaken betreffende commissies geplaatst. De secretariaatsarchieven zijn achter in de inventaris geplaatst op volgorde van onderwerp.
Als er in een beschrijving sprake is van B en W of burgemeester zonder plaatsnaamaanduiding dan wordt Rotterdam bedoeld. Andere Kamers van Koophandel zijn in de inventaris aangeduid met hun vestigingsplaats en niet met hun officiële naam.
Als extra toegangen zijn achter in de inventaris een alfabetische trefwoordenindex en een index op rubriekscodes opgenomen.
De omvang van het archief vóór de bewerking bedroeg in totaal 286.5 meter, waarvan na de selectie 124,5 meter voor bewaring is aangewezen en bijna 0,5 meter, als zijnde archief buiten de periode, teruggezonden. Verder is er ruim vier meter archief afgescheiden als archief van de Vereniging van Kamers van Koophandel in Nederland en van de Secretarissen van de Kamers van Koophandel in Nederland.
In 2019 is het digitale archief 2002-2013 toegevoegd.
Ordening van het archief
Bepaalde onderwerpen kunnen op verschillende manieren in de inventaris teruggezocht worden:
  • Rechtstreeks via de rubriekenlijst in de inhoudsopgave van deze inventaris.
  • Via de oude dossierlijsten (inv. nrs. 1-7). In deze oude toegangen staan de dossiers vermeld op volgorde van rubrieksnummers. Deze nummers staan ieder jaar voor dezelfde onderwerpen. In de dossierlijsten zijn ook klappers op de rubrieksomschrijvingen opgenomen, die weer verwijzen naar de bijbehorende rubrieksnummers. Om via deze oude toegangen onderwerpen in deze inventaris terug te vinden kan gebruik worden gemaakt van de concordans. Hierin staan de oude rubriekscodes met verwijzing naar de bijbehorende inventarisnummers in de inventaris.
  • Via de alfabetische trefwoordenindex (bijlage 1). Hierin staan trefwoorden vermeld met een verwijzing naar de inventarisnummers waarin deze woorden voorkomen.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam: Secretariaat, nummer toegang 3.17.17.04, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, KvK Rotterdam / Secretariaat, 3.17.17.04, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Er is een kaart in het archief aanwezig van het district van de Kamer van Koophandel Rotterdam. Ook zijn er tekeningen van het Winkelcentrum Rotterdam-Zuid (1963-1969).

Bijlagen

Archiefbestanddelen