Bij het Londense Besluit herstel rechtsverkeer van 17 september 1944 Staatsblad E 100, is de Raad voor het Rechtsherstel ingesteld. Doel van dit besluit was het door de Duitsers tijdens de bezetting 1940-1945 gepleegde onrecht van het zich toeëigenen, liquideren en doen verloren gaan van vermogensbestanddelen van bepaalde bevolkingsgroepen en instellingen zoveel ongedaan te maken. De Raad was verdeeld in zes afdelingen: Rechtspraak, Effectenregistratie, Beheer - waarvan het bij het Besluit Vijandelijk Vermogen van 20 oktober 1944 Staatsblad E 133 ingestelde Nederlandse Beheersinstituut deel uitmaakte -, Voorzieningen voor Rechtspersonen, Voorzieningen voor Afwezigen en Onroerende Goederen. De voorzitter van de Raad vormde met de voorzitter van de verschillende afdelingen het Dagelijks Bestuur van de Raad. De Raad voor het Rechtsherstel was gevestigd in Den Haag. Op 1 juni 1967 trad de Rijkswet van 9 maart 1967 in werking, houdende het regelen inzake de opheffing van de Raad voor het Rechtsherstel. Dit had als gevolg, dat de Raad met zijn afdelingen en organen werd opgeheven met uitzondering van de Afdeling Effectenregistratie, die per 1 oktober 1971 bij wet werd opgeheven.
Binnen de Raad van het Rechtsherstel nam de afdeling Rechtspraak een aparte positie in. Om de doelstelling - 'het ongedaan maken van onrecht' in het spanningsveld van de tegenstrijdige belangen van oude en nieuwe eigenaren en het algemeen belang van economisch en financieel herstel en wederopbouw - te kunnen realiseren diende de onafhankelijkheid van rechtspraak verzekerd te zijn. Met het oog hierop bevatte het Besluit E 100 een aantal speciale bepalingen. Voorzitter en leden van de afdeling Rechtspraak werden door de Kroon benoemd en waren onafzetbaar gedurende de werkingsduur van het Besluit herstel rechtsverkeer. De overige leden van de Raad konden altijd worden geschorst of ontslagen. De griffier van de afdeling en de substituut-griffiers van de kamers werden benoemd door de minister van Justitie. De bepaling dat de Raad de aanwijzingen van de betrokken ministers diende te volgen, gold niet voor de afdeling Rechtspraak. De afdeling was bevoegd om zelf haar interne organisatie te regelen en zo nodig verschillende meervoudige of enkele kamers in te stellen. In tegenstelling tot de andere afdelingen van de Raad hadden de leden van de afdeling Rechtspraak verder een groot aandeel in de uitvoerende taak. De vonnissen van de kamer werden in openbare zittingen uitgesproken en waren bindend tussen alle partijen, ook al waren zij niet alle verschenen.
Van eind 1944 tot aan de feitelijke instelling van de Raad voor het Rechtsherstel op 9 augustus 1945 voerde het Militair Commissariaat voor het Rechtsherstel de taken uit welke aan de Raad voor het Rechtsherstel waren opgedragen. De afdeling Rechtspraak kwam op 20 augustus 1945 voor het eerst in vergadering bijeen. Het college telde zestien leden, van wie er een optrad als voorzitter. In de loop der tijd zou het ledental groeien tot 65, exclusief de plaatsvervangers. De college werd bijgestaan door een griffier. De leden kwamen slechts een aantal malen in gezamenlijke vergadering bijeen ter bespreking van de beleid, organisatie en werkwijze van de afdeling als geheel Zie inv.nr. 1. Drs. Dekking en dr.mr. Schrijvers, Rapport nopens de organisatie van de Raad voor het Rechtsherstel te 's-Gravenhage, 6 augustus 1945, in: archief van het Secretariaat van het Rechtsherstel, voorlopig inv. nr. 344. Zie Besluit E 100, art. 147-150, herzien bij Besluit F272. Archief van het Secretariaat van de Raad voor het Rechtsherstel, voorlopig inv. nr. 35.
In 1946 waren kamers ingesteld op acht verschillende plaatsen, Amsterdam, Arnhem, Den Haag, Groningen, 's-Hertogenbosch, Leeuwarden, Middelburg en Utrecht. In verband met de hoeveelheid werk, werden de kamers Amsterdam en Den Haag weer onderverdeeld in respectievelijk 9 en 7 sub-kamers, wat het totaal op 22 bracht. De kamers waren enkelvoudig, bestaande uit één lid of meervoudig, bestaande uit een oneven aantal leden. Elke kamer werd bijgestaan door een substituut-griffier en er werden zonodig waarnemend griffiers benoemd.
Aanvankelijk verwees de centrale griffie zaken uitsluitend op basis van de woonplaats van partijen naar een bepaalde kamer. Ten behoeve van efficiëntie en om tegenstrijdigheden in de rechtspraak te voorkomen kwam men al gauw tot een zekere specialisatie. Effecten- en zogenaamde Distex-zaken werden voornamelijk verwezen naar Amsterdam, ontvijandings- en levensverzekeringszaken naar Den Haag. Pacht- en landbouwzaken werden vooral behandeld in Arnhem, zeevaart- en onroerend goed-zaken in Groningen.
Het aantal rechtsherstelprocedures bleek groter dan verwacht. Op de afdelingsvergadering van 9 oktober 1945 had de voorzitter, Cleveringa, het aantal te behandelen zaken geschat op 5000. Eind 1950 waren er echter al meer dan 20.000 verzoeken bij de afdeling Rechtspraak ingediend. In totaal werden ca. 30.000 zaken aanhangig gemaakt, waarvan ongeveer 11.000 behandeld werden door de Haagse kamer, 14.000 door de kamer te Amsterdam en 5000 door de zes overige kamers. De behandeling vergde met name door het ontbreken van jurisprudentie veel tijd. Bij de bespreking van de Justitiebegroting voor 1949 werd in de Tweede Kamer geklaagd over traagheid en groeiende achterstand. De minister van Justitie maande daarom tot spoed, een meer efficiënte aanpak en beperking van het personeelsbestand. Op 6 maart 1950 werd door de Ministerraad besloten tot het maken van liquidatieschema's van alle diensten met een aflopend karakter. In de daarop volgende jaren werd verschillende keren geprobeerd een streefdatum vast te stellen voor opheffing van het dure rechtsherstelapparaat met zijn duizenden medewerkers. Uiteraard zou de afdeling Rechtspraak - als beroepsinstantie voor uitspraken van de andere afdelingen van de Raad - niet eerder dan de andere afdelingen kunnen worden opgeheven Zie inv.nrs. 30-35 en 40, alsmede archief van het Secretariaat van de Raad voor het Rechtsherstel, voorlopige inv. nrs. 36-39. Zie Wet van 19 maart 1954, S. 105. Bij de Amsterdamse kamer waren op dat moment nog slechts elf zaken aanhangig. De Haagse kamer deed op 31 mei 1967 zijn laatste uitspraak. Zie inv.nrs. 81 en 575.
Het totaal aantal rechtsherstelzaken waarmee de overheid bemoeienis heeft gehad, kan alleen geschat worden. Tot op heden ontbreekt elke gedegen studie van het functioneren van de Raad voor het Rechtsherstel en van de afdeling Rechtspraak in het bijzonder. Het vermoeden bestaat dat veel goederen en vermogensbestanddelen rechtstreeks - zonder tussenkomst van de Raad - zijn teruggegeven. Waarschijnlijk hebben belanghebbenden dikwijls om financiële of andere redenen afgezien van een rechtsherstelprocedure. Bij de helft van de in totaal bij de afdeling Rechtspraak ingediende rekesten - ca. 30.000 - werd geen uitspraak gedaan. Daarvoor waren verschillende redenen: een verzoekschrift kon niet in behandeling worden genomen wegens vormfouten; de afdeling verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar een competente instantie, bijvoorbeeld een andere afdeling van de Raad, de Schade Enquêtecommissie of de gewone rechter; een zaak werd geroyeerd omdat de rekwestrant niet meer reageerde op brieven van de griffier; of - wat het meest voorkwam - een zaak werd ingetrokken omdat inmiddels een schikking getroffen was.
De bevoegdheden en taken van de afdeling Rechtspraak waren vastgelegd in de - enkele malen herziene en aangevulde - Besluiten E 100 en E 133. De afdeling Rechtspraak bepaalde - door haar jurisprudentie Zie inv.nr. 131: Register op de jurisprudentie van de afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel (Den Haag 1957).
Rechtspraak in eerste aanleg en tevens hoogste ressort inzake rechtsherstel van rechtsbetrekkingen was geregeld in art. 20-38 van Besluit E 100. De afdeling Rechtspraak was bevoegd ten verzoeke van elke belanghebbende of ambtshalve in iedere tijdens de bezetting totstandgekomen, gewijzigde of tenietgedane rechtsbetrekking in te grijpen, als zij dit op grond van bijzondere omstandigheden billijk vond. Tegen desbetreffende uitspraken stond geen hoger beroep of cassatie open. Wel kon herziening van een vonnis worden verzocht in het licht van nieuwe feiten of omstandigheden (art. 143).
Het ingrijpen in rechtsbetrekkingen impliceerde de volgende handelingen:
Met 'bijzondere omstandigheden' die ingrijpen rechtvaardigden werd bedoeld dat rechtsbetrekkingen waren ontstaan als gevolg van deelname van Nederland aan de oorlog, gewijzigd of vernietigd door dwang, bedreiging of onbehoorlijke invloed van de vijand of door personen die door de vijand met macht waren bekleed. Ook werd gedoeld op handelingen verricht zonder geoorloofde oorzaak of op basis van bezettingsmaatregelen die met terugwerkende kracht waren ingetrokken. Er werden daarmee een aantal tot dan toe in de Nederlandse wetgeving onbekende elementen ingevoerd: invoering van een vierde wilsgebrek ('onbehoorlijke beïnvloeding') als grond om in te grijpen in rechtsbetrekkingen; geen onderscheid tussen vrijwillig en onvrijwillig bezitsverlies; toekenning terugkooprecht aan de beroofde eigenaar J.C.E. van den Brandhof, De besluitwetgeving van de kabinetten De Geer en Gerbrandy (Deventer 1986), p. 412.
Bij het bepalen van de vraag of ingrijpen billijk was en zo ja welke uitspraak in concreto gedaan zou moeten worden, bezat de afdeling Rechtspraak een grote mate van vrijheid. Deze vrijheid, bijvoorbeeld bij het gewijzigd vaststellen van de inhoud van een rechtsbetrekking, maakte de precieze uitkomst van een geding voor eiser en gedaagde bij voorbaat onzeker Van den Brandhof, p. 310, 311, 323.
De bevoegdheden van de afdeling waren ook anderszins ruimer dan van de gewone rechter. In afwijking van de regels van het burgerlijk procesrecht had de rechtsherstel-rechter geen lijdelijke rol. Er konden belanghebbenden, getuigen en deskundigen worden opgeroepen. De afdeling kon iedereen gelasten inlichtingen en bescheiden te verstrekken. Zaken konden worden samengevoegd of gesplitst. Ook kon de rechtsgang vereenvoudigd worden door het horen van partijen achterwege te laten Van den Brandhof, p. 308-310.
Voor een belangrijk deel bestonden de werkzaamheden van de afdeling uit behandeling in hoger beroep van beslissingen van de andere afdelingen van de Raad voor het Rechtsherstel: Effectenregistratie, Beheer - inclusief het daaronder ressorterende Nederlandse Beheersinstituut (NBI) - en Onroerende Goederen. Uitzondering vormden de beroepszaken over NBI-beheersbeslissingen die aan de voorzitter van de Raad voor het Rechtsherstel waren opgedragen krachtens art. 11, lid 4 van Besluit Vijandelijk Vermogen E 133, gewijzigd bij art. XIII van Besluit F 272.
Bij de behandeling van zaken in hoger beroep traden belangentegenstellingen tussen de partijen, die bij de rechtsherstelprocedures betrokken waren, scherp aan het licht. De onafhankelijke positie van de afdeling Rechtspraak bleek van cruciale betekenis.
Het bepalen van de eigendomsrechten op effecten veronderstelde de nodige voorbereiding door de afdeling Effectenregistratie. Het ging om numerieke registratie en het bepalen van de rechtsverhoudingen van alle binnenlandse effecten in binnen- en buitenland en alle buitenlandse effecten in Nederland. Uitvoering van de opdracht werd bemoeilijkt door de eenvoudige verhandelbaarheid van effecten.
Tijdens de bezetting hadden Joden al hun roerende goederen, waaronder effecten, moeten in leveren bij een door de bezetter daarvoor speciaal opgerichte bank, de zogenaamde 'roofbank' Lippmann Rosenthal en Co. (LiRo), gevestigd aan de Sarphatistraat te Amsterdam. Deze 'besmette' effecten werden - vaak onder de prijs - verkocht via de Amsterdam effectenbeurs. Op grond van het Besluit E 100 kwamen ze in aanmerking voor teruggave aan de oorspronkelijke eigenaren of hun nabestaanden. De commissionairs die ze destijds op de beurs hadden gebracht waren echter bang dat de nieuwe eigenaren bij teruggave schadevergoeding zouden eisen. De regering zwichtte voor druk van de beurswereld en paste E 100 bij Besluit F 272 zo aan dat aankoop in regelmatig beursverkeer als verwerving te goeder trouw gold. Gedupeerden gingen vervolgens - met name gesteund door de advocaat mr H. Sanders Zie het archief van de Commissie tot bescherming der aanspraken van gedepossedeerden 1950-1957, nummer toegang 2.19.42.56. J. Michman, H. Beem, D. Michman, Pinkas: Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland (Ede/Antwerpen 1992), p. 215.
Op het gebied van het beheer van de vermogens van 'landverraderlijke' organisaties, politieke delinquenten, vijandelijke staten en onderdanen en aan de staat toegevallen vermogens krachtens de Markenwet (H 251) had het Nederlandse Beheersinstituut vergaande bevoegdheden. Het aantal beheren van vaak aanzienlijke vermogensbestanddelen was zeer groot. Op 1 mei 1946 ging het al om 160.000 beheren. Beheer impliceerde uitoefening van alle uit dat vermogen voortvloeiende rechten, zoals vervreemding en liquidatie van goederen, handelszaken of bedrijven in het belang van het beheerd vermogen of de schuldeisers daarvan, maar ook in het algemeen belang of voor de juiste verhoudingen in een bepaalde bedrijfstak of beroepsgroep. Voor de gevoerde beheren werden kosten in rekening gebracht die betaald werden uit de betreffende vermogens.
Tegen het door de NBI gevoerde beheer werden veel klachten ingediend. Tegen beschikkingen inzake vervreemding en liquidatie van onder beheer staand vermogen stond echter conform artikel 11 van E 133 geen beroep open bij de afdeling Rechtspraak, maar bij de voorzitter van de Raad voor het Rechtsherstel. Bij kwesties die deels tot de competentie van de Raadsvoorzitter en deels tot de bevoegdheid van de afdeling Rechtspraak behoorden besliste de voorzitter Zie inv.nr. 46, alsmede archief van het Secretariaat van de Raad voor het Rechtsherstel, voorlopig inv.nr. 118. Deze commissies vervulden in de jaren 1948-1953 vooral een verwijzende rol voor allerlei onrecht naar Schade Enquêtecommissie, ministerie van Oorlog, Stichting Toezicht Politieke Delinquenten etc. De archieven van deze commissies berusten in de rijkarchiefbewaarplaatsen in de provincies. Zie voor de archieven van de commissies te 's-Gravenhage en Rotterdam de toegangen 3.05.21.01 en 3.05.21.02.
Voor de uit de kampen teruggekeerde statenloze - voorheen Duitse en Oostenrijkse joden - was het een bittere ervaring dat zij in eerste instantie door de Raad voor het Rechtsherstel beschouwd werden als vijandelijk onderdaan. De Nederlandse wetgever had overigens - ondanks aandrang van bijvoorbeeld de Nederlandse Joodse Coördinatiecommissie in Genève - nadrukkelijk vermeden in de Londense wetsbesluiten specifieke aandacht te geven aan het anti-joodse karakter van de bezettingsmaatregelen en een collectieve regeling voor economisch rechtsherstel van Joden in Nederland van de hand gewezen. Het gevolg was dat iedere betrokkene verplicht was een individuele aanvraag in te dienen bij het NBI om niet langer als vijand beschouwd te worden. De behandeling van deze verzoeken vergde soms jaren, terwijl voormalige landverraders intussen alweer in vrijheid en in het bezit van hun eigendommen waren gesteld Zie archief van het Secretariaat van de Raad voor het Rechtsherstel, voorlopig inv. nr. 54. D. Mulder, Overzicht nopens de geschiedenis van het ontvijandingsbeleid voorzover het Nederlandse Beheersinstituut (NBI) erbij betrokken is geweest (Den Haag 1962).
Dit bleek ook bij het treffen van voorzieningen voor de bewindvoering voor rechtspersonen en afwezigen en onbekende eigenaren. Die joden hadden hun geld en bezittingen moeten inleveren bij de eerder genoemde LiRo-bank. Uit dit vermogen waren onder andere de transportkosten van hun eigen deportatie betaald. Een bedrag van 400 miljoen gulden werd overgedragen aan de Vermögensverwaltungs- und Rentenanstalt (VVRA). Na uitvoerig onderzoek bleek dat er 70.000 rekeninghouders geweest waren. Eind 1948 werd 30 % van de ingediende vorderingen uitgekeerd. De regering wilde het resterende bedrag aan de staat doen vervallen. De benadeelden gingen echter in beroep bij de afdeling Rechtspraak. Door een uitspraak van deze onafhankelijke rechter werd het voorstel geannuleerd Michman, p. 214-217.
Rechtsherstel op dit terrein impliceerde het terugdraaien van de - vaak gedwongen - verkoop van huizen, bedrijfspanden en landerijen. De afdeling Onroerende Goederen moest in eerste instantie proberen om bij geschillen met hulp van notarissen-bemiddelaars een minnelijke schikking te treffen. Wanneer dit niet lukte, kon het geschil worden voorgelegd aan de afdeling Rechtspraak. Bij spoedeisende zaken kon de voorzitter van de afdeling Onroerende Goederen een onmiddellijke voorziening bij voorraad geven, waartegen eveneens beroep kon worden ingesteld bij de afdeling Rechtspraak. In de praktijk verliep de afwikkeling van deze kwesties traag door geringe belangstelling van de notarissen-bemiddelaars, tegenzin van de kopers van joods onroerend goed aan een minnelijk rechtsherstel mee te werken en het ontbreken van leidinggevende jurisprudentie. De betekenis van deze factoren verminderde naarmate meer zaken werden door verwezen naar de afdeling Rechtspraak Zie archief van het Secretariaat van de Raad voor het Rechtsherstel, voorlopige inv.nrs. 56, 396.
In gevallen waarin volgens het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering conservatoir beslag is toegelaten, kon zodanig beslag worden gelegd in verband met gedingen die tot de competentie van de afdeling Rechtspraak behoorden. Dit behoorde tot de bevoegdheid van de voorzitter van de afdeling of de voorzitter van een van de kamers Besluit E 100, art. 147-150.
Regeling van de rechtsgang had betrekking op het in behandeling nemen van een zaak, verwijzing naar een van de kamers, het stellen van termijnen, samenvoegen of splitsen van zaken en uitbreiding of vereenvoudiging van behandeling. Omdat de afdeling een tijdelijk karakter had, moest een uiterste datum voor het indienen van verzoeken om rechtsherstel worden vastgesteld, dat werd 1 september 1946. Bij Besluit van 16 januari 1947 S. H 22 werd de Raad echter bevoegd verklaard zelf een einddatum te bepalen. Aanvankelijk werd gekozen voor 1 januari 1948. Daarna volgde een aantal keren verlenging met een half jaar. Ook verzoeken om behandeling in hoger beroep en om herziening van beslissingen werden aan termijnen gebonden Dr L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12, p. 655-656.
De procedure voor de afdeling Rechtspraak was geregeld in art. 121-146 van Besluit E 100. Zonodig kon de afdeling zelf nadere regelen stellen Zie b.v. Handleiding (voor de werkzaamheden van de griffie van de Amsterdamse kamer) in inv.nr. 30; Overzicht van de werkzaamheden ter Haagse Griffie in inv.nr. 42.
De centrale griffie bepaalde welke kamer competent was en verwees de zaak ter behandeling daarheen. De substituut-griffier van de kamer oordeelde of het verzoekschrift aan de formele vereisten voldeed, vroeg eventuele nadere gegevens op en wees de zaak toe aan een sub-kamer als de kamer een dergelijke onderverdeling kende. De substituut-griffier zond de stukken aan de gerequestreerden met vermelding van de termijn waarbinnen schriftelijke antwoorden, voldoend aan bepaalde vormvereisten, moesten worden ingediend bij de kamer.
Zoals hiervoor werd aangegeven konden de kamers verschillende rekesten samenvoegen of een geding splitsen in verschillende zaken. Ook kon het geding geschorst worden als bleek dat bij de gewone rechter of bij een van de andere afdelingen een kwestie aanhangig was gemaakt waarvan de uitslag van invloed kon zijn op de uitkomst van het voorliggende geding. De kamer kon verder niet in het geding betrokken belanghebbenden, al of niet op hun verzoek als partij oproepen of toelaten, bij zaken in hoger beroep inlichtingen inwinnen bij de andere afdelingen van de Raad en in openbare zitting getuigen of deskundigen horen.
Na ontvangst van het antwoord of na verstrijking van de daarvoor gestelde termijn bepaalde de substituut-griffier in overleg met de voorzitter van de kamer of een nadere mondelinge toelichting ter zitting van de kamer nodig was, stelde eventueel een dag daarvoor vast en riep partijen op.
Wanneer werd afgezien van mondelinge behandeling, maakte een der leden een concept-uitspraak en zond deze naar de andere leden van de kamer. Na goedkeuring werden partijen opgeroepen voor de uitspraak. Wanneer nog geen definitieve uitspraak gedaan kon worden, werd per zogenaamd interlocutoir vonnis nadere informatie verzameld, bijvoorbeeld door andere partijen op te roepen, deskundigen uit te nodigen en getuigen te horen.
Uitspraak geschiedde in openbare zitting. Iedere partij had recht op afgifte van een afschrift van het vonnis. Binnen drie maanden na de uitspraak konden partijen op grond van nieuwe feiten en omstandigheden herziening vragen.
De centrale griffie had tot taak alle afzonderlijke rekesten in ontvangst te nemen, te verwijzen naar een behandelende kamer en voortgang van behandeling en wijze van afdoening te registreren. Daarnaast werd de griffie geacht de voortgang van de werkzaamheden van de afdeling als geheel in het oog te houden, de nodige statistische overzichten te vervaardigen en daarover verslag uit te brengen aan ministerie van Justitie. De griffies van de kamers en sub-kamers leverden daartoe periodiek de nodige rapportages.
Om de eenheid te bevorderen was de centrale griffie het registratiepunt van behandeling van alle zaken, met uitzondering van de kort geding-procedures. Kopieën van vonnissen van de verschillende kamers - die voor de jurisprudentievorming van belang waren - werden door de centrale griffie in de afdeling verspreid tezamen met desbetreffende mededelingen, instructies e.d. ; één exemplaar ging naar de uitgever ter publicatie Zie hieronder "Voorlichting". Ook elders bestond behoefte aan dergelijke 'naslagwerken'. Het NBI vervaardigde bijvoorbeeld een kaartsysteem op alle uitspraken in hoger beroep over beslissingen van het NBI. Zie: Rapport inzake een onderzoek ingesteld naar de personeelsformatie van het Hoofdkantoor van het Nederlands Beheersinstituut p. 119. Zie inv.nr. 131.
Door onbekendheid met de rechtsherstelwetgeving deden aanvankelijk tal van rechtzoekende burgers een beroep op de Raad voor het Rechtsherstel voor zaken die niet tot de competentie van de Raad behoorden. Ook meldden zich geregeld bezoekers bij de griffies van de verschillende kamers met mondelinge verzoeken om informatie. Vaak betrof het mensen die geen weg wisten in de desbetreffende wetgeving en geen juridische bijstand konden bekostigen Zie inv. 39.
Deze situatie bracht het Dagelijks Bestuur van de Raad er toe om vanaf juni 1946 het tijdschrift Rechtsherstel te publiceren met mededelingen over organisatie, samenstelling en werkwijze van de Raad, alsmede samenvattingen van besluiten van de afdelingen Zie archief van het Secretariaat van de Raad van het Rechtsherstel, voorlopige inv.nrs. 46, 160-172.
Ook in kringen van juristen bestond onduidelijkheid over de rechtsherstelbesluiten, met name over de interpretatie van bepaalde artikelen. Dit was deels te wijten aan het feit dat de toelichtingen op deze besluiten pas na de oorlog en slechts ten dele werden gepubliceerd Van den Brandhof, p. 312, 411; Archief van het Secretariaat van de Raad voor het Rechtsherstel, voorlopig inv. nr. 342; Archief van de afdeling Rechtspraak, inv.nr. 94; Enige wetten en besluiten betrekking hebbende op de werkzaamheden van de Raad voor het Rechtsherstel. Uitgegeven door de Raad voor het Rechtsherstel ca. 1948. Zie: Overzicht van de rechtspraak: rechtsliteratuur administratieve beslissingen, verzameld voor de gebruikers van het Weekblad van het Recht en van Léons Rechtspraak 1925-1951 (Den Haag), voortgezet als Klapper op de rechtspraak en de rechtsliteratuur 1952-1987 (Zwolle): trefwoorden: Herstel rechtsverkeer, Vijandelijk vermogen.
Om voor de burger duidelijkheid te scheppen over het functioneren van de Raad werd de belangrijkste jurisprudentie gepubliceerd. Vonnissen van de afdeling Rechtspraak werden van februari 1946 tot eind 1950 opgenomen in het tijdschrift Tribunalen in Nederland en andere Na-oorlogse Rechtspraak (NOR) tezamen met vonnissen van Tribunalen en arresten van Bijzondere Gerechtshoven en van de Bijzondere Raad van Cassatie. De uitspraken van al deze instanties werden in NOR doorlopend genummerd van 1 t/m 1791 Zie inv.nrs. 120-124.
In september 1957 werd publicatie van uitspraken van de afdeling Rechtspraak gestaakt Laatst gepubliceerde vonnis 57/589.
De onderscheidene archiefdelen zijn ontstaan tussen 1945 en 1971. De stukken uit de periode 1967 tot en met 1971 zijn gevormd door het Gerechtshof te Amsterdam. In de procesdossiers kunnen, als bewijsmateriaal, oudere stukken worden aangetroffen.
Tijdens het functioneren van de Raad voor het Rechtsherstel werden de archiefdelen beheerd door de griffier en de substituut-griffiers van de kamers. Bij de opheffing van de kamer te Arnhem, Groningen, 's-Hertogenbosch en Utrecht werden de archieven door de substituut-griffiers overgedragen aan de griffier in Den Haag. Het archief van de centrale griffie werd na opheffing van de Raad in 1967 tezamen met bescheiden van de kamer Den Haag en de eerder opgeheven kamers overgenomen door het Ministerie van Justitie en geplaatst bij de omvangrijke archieven van het Nederlandse Beheersinstituut. Het rekestregister met de namenklapper (inv.nrs. 137-202) en nog een relatief geringe hoeveelheid bescheiden van de kamer Den Haag was terecht gekomen bij het Gerechtshof in Den Haag. Het archief van de kamer Amsterdam was in 1967 en 1974 ondergebracht bij de griffie van het gerechtshof in Amsterdam respectievelijk in het Rijksadministratiegebouw te Amsterdam. De archieven van de twee kleinste kamers, Middelburg en Leeuwarden zijn tot op heden niet teruggevonden. Van de werkzaamheden van deze twee kamers resten slechts de kopie-vonnissen in het archief van de centrale griffie (inv.nrs. 287-288).
In 1978 werd het grootste gedeelte van het archief door het Ministerie van Justitie overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief. In 1979 volgde het gedeelte dat was ondergebracht bij het Haagse Gerechtshof. Correspondentie van de griffie van de kamer Arnhem werd in 1982 afzonderlijk overgedragen door het Ministerie van Justitie. In 1988 tenslotte volgde het archief van de kamer Amsterdam.
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.
In de archieven van de kamers is de neerslag te vinden van de feitelijke behandeling van de rekesten in de vorm van de procesdossiers. Procesdossiers van zaken waarin geen uitspraak was gedaan, bevonden zich tussen dossiers waarin vonnis werd gewezen, dan wel een minnelijke schikking of een akte van dading werd bekrachtigd. De dossiers zelf bevatten naast de voor afhandeling van de procedure formeel vereiste stukken als rekesten, verweerschriften, pleitnota's, bewijsstukken, processen-verbaal van getuigenverhoor en zittingen en getekende vonnissen een groot aantal geleidebrieven en procedurele routinestukken.
Naast de procesdossiers zijn er bescheiden over het functioneren van de desbetreffende kamer in organisatorische en personele zin. Verschil in de omvang van het aantal te behandelen zaken per kamer leidde tot de nodige variatie in administratieve organisatie en ontwikkeling van hulpmiddelen.
De archieven van de kamers verschillen onderling sterk naar inhoud en ordening. Alleen van de kamers Den Haag, Arnhem en Amsterdam zijn de griffiecorrespondentie, audintiebladen en aanvullende registraties bewaard gebleven.
Onderzoek naar dossiers, betrekking hebbend op individuele zaken, is in dit archief goed te doen. Toch zijn er enkele problemen, welke hieronder worden aangegeven. Wil men een dossier raadplegen, dan dient men te weten welke kamer vonnis heeft gewezen in die zaak en onder welk nummer een zaak bij die kamer is geregistreerd.
Belangrijk: als in een zaak geen vonnis is gewezen, is het dossier niet bewaard gebleven! dan is alleen in het rekestregister nog iets over het verloop van die zaak te vinden.
Meestal weet men de naam van de verzoekende of eisende partij. Dat is de meest belanghebbende partij in het geding.
De centrale griffie heeft een complete namenklapper (inv.nrs. 163-202) aangelegd. Deze klapper, een kaartsysteem, verwijst naar het rekestregister (inv.nrs. 137-162). Daarin is te vinden onder welk R-nummer de zaak is geregistreerd, naar welke kamer de zaak destijds is verwezen en of er een uitspraak of vonnis is en zo ja, op welke datum dat vonnis is uitgesproken. Deze gegevens zijn zeer belangrijk voor verder onderzoek bij stap 2A en 2B.
Is men enkel geïnteresseerd in het vonnis, dan kan men direct het vonnis raadplegen. In de inv.nrs. 203-236 bevinden zich alle vonnissen van de Raad voor het Rechtsherstel in afschrift. Men kent het R-nummer en zoekt het inventarisnummer op waarin dat vonnis is opgeborgen.
Wil men echter het rekestdossier raadplegen, dan dient men te weten welke kamer de zaak heeft behandeld. Dat staat ook vermeld in het rekestregister (inv.nrs. 137-162) van de centrale griffie. Als er verwezen wordt naar de kamers 's-Gravenhage, Groningen en 's-Hertogenbosch, is er verder niet zo'n probleem. De rekestdossiers liggen geborgen op de R-nummers, die de centrale griffie aan de zaak heeft toegekend. In de inventaris kan men het inventarisnummer vinden, waaronder het betreffende dossier in het archief is opgeborgen. De overige kamers hebben zelf eigen nummers aan de zaken toegekend. En op die nummers liggen de dossiers geborgen. Het verdere onderzoek verschilt per kamer.
Is de zaak verwezen naar de kamer Amsterdam, dan kan men de volgende stappen ondernemen.
Het dossiernummer van de kamer Amsterdam bestaat altijd uit een breuk: het eerste getal, liggend tussen 45 en 69, verwijst naar het jaar, het tweede naar het volgnummer binnen dat jaar. Dus de verwijzing 48/130 verwijst naar rekestdossier uit het jaar 1948, volgnummer 130, en is te vinden in inv.nr. 795.
Is de zaak verwezen naar de kamer Arnhem, dan kan men de volgende stappen ondernemen.
Is de zaak verwezen naar de kamer Utrecht, dan heeft men slechts één mogelijkheid om het dossier te vinden.
Weet men nu welke kamer de zaak heeft behandeld, en onder welk dossiernummer een zaak is geregistreerd, dan kan men in de inventaris vinden onder welk inventarisnummer het gezochte dossier is op te vragen.
Deze methode is vooral relevant als men via de jurisprudentie het volledige dossier wil raadplegen.
Als de datum van het vonnis bekend is en als men weet welke kamer het vonnis heeft uitgesproken, dan kan men in de op datum geordende vonnissen (inv.nrs. 237-291) verder zoeken naar het betreffende dossier. Op deze vonnissen staat altijd vermeld tot welk rekestdossier een vonnis behoort. Wees erop bedacht dat de kamers 's-Gravenhage, Groningen en 's-Hertogenbosch de R-nummers van de centrale griffie gebruikt hebben. De overige kamers hebben eigen dossiernummers gebruikt. Soms staan beide nummers op het vonnis vermeld.
Volg verder 'stap 2B', hiervoor in paragraaf 5.1 vermeld.
Als alléén de datum bekend is, wordt het onderzoek wat lastiger. Men moet dan elke 'kamerreeks' van de chronologische geordende vonnissen (inv.nrs. 237-291) raadplegen. Begin in zo'n geval altijd met de reeksen van de kamers 's-Gravenhage en Amsterdam. Die hebben de meeste zaken behandeld, zodat men met die reeksen de meeste kans op succes zal hebben.
De griffiers hebben geen index of klapper op soort zaken vervaardigd. Wel bestaat er het kaartsysteem op de jurisprudentie. In dit register, onderverdeeld in 404 rubrieken, zijn per rubriek één of meer vonnissen vermeld, welke zijn gepubliceerd in de tijdschriften Tribunalen en andere na-oorlogse rechtspraak (inv.nrs. 120-124) en Rechtsherstel (archief Raad voor het Rechtsherstel, afdeling Secretariaat). In die tijdschriften wordt meestal niet de naam van de partijen vermeld, maar wel de datum van het vonnis en de kamer die dat vonnis heeft uitgesproken. Verder onderzoek is dan mogelijk zoals omschreven in paragraaf 5.2.
In de rekestregisters van de centrale, Haagse en Amsterdamse griffie (inv.nrs. 137-162, 310-321 en 743-753) is een beperkte rubricering aangebracht naar soort zaken. Deze aanduidingen zijn zeer globaal en zeker niet volledig.
In de correspondentie van de griffiers, betrekking hebbend op interpretatie en jurisprudentievorming, wordt soms verwezen naar bepaalde concrete zaken. Met name zijn de inv.nrs. 107-118 en 706-713 in dit verband van belang.
Bij de inventarisatie van de archieven van de afdeling Rechtspraak in 1978-1983 en in 1995 werd de griffiecorrespondentie - die voor 90 % bestond uit dubbelen, stukken van huishoudelijke en comptabele aard en geleidebrieven - geschoond. De omvang van het vernietigde gedeelte bedraagt c. 30 meter.
De rekestdossiers waren ongeschoond overgedragen. In 1995 en 1996 vond de laatste bewerking plaats. De laatste aanvullingen werden beschreven. De Centrale Archiefselectiedienst heeft de series rekestdossiers en kort-gedingdossiers geselecteerd, het archief materieel verzorgd en de inventaris afgewerkt.
De selectie is verricht aan de hand van een door H.A.J. van Schie opgestelde selectielijst, speciaal bedoeld voor het archief van de Raad voor het Rechtsherstel, afdeling Rechtspraak 1945-1967 (1971).
Vernietigd zijn:
Voor de selectie bedroeg de omvang van het archief bijna 200 meter. Na de laatste bewerking bleef 90,7 meter over. De archiefbestanddelen van het archief die voor vernietiging zijn aangewezen (73,5 meter uit de procesdossiers en 30 meter van de griffiecorrespondentie) zijn na verkregen toestemming van het Algemeen Rijksarchief afgevoerd naar KNP BT Paper Recycling (voorheen Lignac & Levison B.V.) te Apeldoorn, waar deze op de gebruikelijke wijze zijn vernietigd.
Er worden geen aanvullingen meer verwacht op het archief. Eventuele ontbrekende bestanddelen moeten als verloren worden beschouwd.
De hoofdindeling van het archief wordt bepaald door de organisatieonderdelen van de Afdeling Rechtspraak, nl. de centrale griffie en de kamers. Daarbinnen is een nadere onderverdeling aangebracht, afhankelijk van de hoeveelheid bewaard gebleven stukken. Het archief van de centrale griffie is ingedeeld naar taken. De archieven van de kamers hoofdzakelijk naar soort stukken (notulen, griffiecorrespondentie, rol en audiëntiebladen, procesdossiers).
De rekestdossiers, die het hoofdbestanddeel van de archieven van de kamers vormen, zijn van Den Haag, Groningen en 's-Hertogenbosch geplaatst in de volgorde van de door de centrale griffie toegekende rekestnummers. Het kaartsysteem van de centrale griffie (inv.nrs. 137-202) vormt dus een directe toegang op deze dossiers.
De dossiers van de kamers Amsterdam, Utrecht en Arnhem zijn opgeborgen in volgorde van een door de desbetreffende kamer toegekend rolnummer. De dossiers van Amsterdam en Arnhem zijn toegankelijk met behulp van door die kamers vervaardigde toegangen op rolnummer. Voor Utrecht ontbreekt een dergelijke toegang. Dikwijls kan een Utrechts dossier toch eenvoudig worden opgespoord via het rekestregister van de centrale griffie (inv.nrs. 137-202), dankzij daarin aangebrachte verwijzingen naar rolnummers. Kort geding-dossiers met bijbehorende toegangen zijn uitsluitend te vinden in de archieven van de kamers.
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Een klein aantal stukken van dit archief kunnen in een materiële slechte staat verkeren, wat tot gevolg heeft dat ze niet aangevraagd kunnen worden. Een opgave van de desbetreffende inventarisnummers op deze plaats is nagelaten, aangezien de materiële staat en de bijbehorende raadpleegbeperkingen niet een permanente situatie vormen (restauratie, verfilming, etc.) Bij het aanvragen met de terminal in de studiezaal krijgt u een mededeling terzake.
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Raad voor het Rechtsherstel: Afdeling Rechtspraak, nummer toegang 2.09.48.02, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Raad voor het Rechtsherstel / Rechtspraak, 2.09.48.02, inv.nr. ...
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
In andere archieven, met name de archieven van partijen die voor de Afdeling Rechtspraak hebben geprocedeerd, kunnen kopieën van uitspraken worden aangetroffen. Niet als serie, maar als onderdeel van een dossier. Daarnaast bevinden zich in de archieven van organen, die ook belast waren met de uitvoering van de Besluiten E 100 en E 133 dossiers en stukken betreffende gelijke onderwerpen als in het archief van de Afdeling Rechtspraak aanwezig. Van groot belang zijn de archieven van de Ministeries van Justitie en van Financiën, van het Nederlandse Beheersinstituut (2.09.16, 2.09.49) en van de andere afdelingen van de Raad voor het Rechtsherstel (2.09.15, 2.09.48.01) In september 1997 was toegang 2.09.48.01 nog in bewerking.
Verder kunnen zeker ook de archieven van de Commissies Beheersconflicten (3.05.21.01 en 3.05.21.02) en van de Commissie Gedepossedeerden (2.19.042.56) van belang zijn.
Er zijn geen bronnenpublikaties bekend van archiefbescheiden, berustend in dit archief. Wel is ongeveer tien procent van de uitspraken van de Afdeling Rechtspraak gepubliceerd, aanvankelijk in het tijdschrift Tribunalen en andere na-oorlogse rechtspraak (inv.nrs. 120-124). Vanaf begin 1951 is deze publikatie voortgezet in het tijdschrift Rechtsherstel. Zie voor dit laatste tijdschrift het archief van het Secretariaat van de Raad voor het Rechtsherstel (toegang 2.09.48.01).
Het archief van de Raad voor het Rechtsherstel in Nederlands-Indië is in Jakarta gebleven. Met deze instellng heeft de Nederlandse Raad geen relatie onderhouden.
Onvolledig.
Zie ook inv.nrs. 16, 34 en 35.
Zie inv.nr. 119.
Dit stuk is aan te vragen onder nummer 119.
Zie ook inv.nrs. 34 en 35.
Deze taak is hoofdzakelijk vervuld door het Secretariaat van de Raad voor het Rechtsherstel
Een aantal vonnissen van de afdeling Rechtspraak is gepubliceerd in de serie na-oorlogse rechtspraak. Vanaf begin 1951 is de publikatie voortgezet in het tijdschrift Rechtsherstel. Zie voor dit tijdschrift het archief van het Secretariaat van de Raad voor het Rechtsherstel.
De jurisprudentie is gepubliceerd in de tijdschriften Tribunalen en andere na-oorlogse rechtspraak (artikelnrs. 1 - 1791, zie inventarisnrs. 120-124) en Rechtsherstel (artikelnrs. 51/1 - 57/589).
Het enige door het Militair Commissariaat gewezen vonnis bevindt zich in dossier R 4.
De dossiers zijn genummerd R 3-5, 14-16, 19, 23, 27, 29 en 94.
De dossiers zijn genummerd R 220, 304, 306 en 308.
De rekesten zijn genummerd R 485, 885, 977, 2253, 2719, 2925, 3342, 7071 en 14275.
Als voorbeeld bewaard R 4, 268, 305, 308-311, WOA 1 - 150, WDT 1- 12, A 1 - 24 en EA 1 - 100
Op de kaarten staan vermeld de namen van appellant(en), rekwestrant(en), gerekwestreerde(n), gemachtigde, datum van het rekest, data van ontvangst en verzending van het rekest, behandelende kamer, datum van het vonnis en categorie beroepszaak in rood potlood. E staat voor een beroep tegen een beslissing van de Afdeling Effectenregistratie, BI voor een beroep tegen een beslissing van het NBI en OG betekent onroerend goed-zaak.
Vermeld zijn naam en woonplaats, naam van de tegenpartij en rekestnummer (R-nummer). Verwijzingen naar A-, EA-, Waldfeucht-, WDT- of WOA-nummers duiden op rekesten die niet in behandeling zijn genomen. Deze rekesten zijn niet bewaard gebleven, behoudens een paar voorbeelden (inv.nrs. 52 en 136). Deze klapper is ook bruikbaar voor de dossiers van de kamers van 's-Gravenhage, Groningen en 's-Hertogenbosch, omdat deze kamers de rekestnummers van de centrale griffie gebruikt hebben.
De overige audiëntiebladen zijn niet bewaard gebleven.
De rekesten 1 - 35 zijn niet aangetroffen.
De ontbrekende dossiers zijn R-dossiers geworden.
Het rekestregister is identiek aan dat van de centrale griffie (inv.nrs. 137-162), maar vermeldt meer gegevens over de voortgang van het proces en kent ook andere categorieaanduidingen in rood potlood. N-E is ontvijanding, NBI 1-4 betreft beroepszaken tegen het NBI en LV staat voor levensverzekeringszaken).
Deze klapper is identiek aan die van de centrale griffie. Verwezen wordt naar de R-nummers van het register van rekestdossiers.
Op deze serie dossiers bestaat geen toegang.
Zie voor rekestdossier R 851 inv.nr. 932.
Vermeld zijn rekestnummer, het antwoordnummer (voorzien van de letter A, waarbij tevens verwezen wordt naar het bijbehorende rekestnummer), datum van ontvangst, naam van de gemachtigde, beknopte inhoud van rekest en antwoord, bij effectenzaken een E-nummer, data van behandeling en eventueel de datum van intrekking van het rekest.
Vermeld zijn het E-nummer, datum van ontvangst van het beroepschrift, naam van appellant, naam van gemachtigde en het rekestnummer.
Het betreft de rekestkaarten, zoals bij de centrale griffie in gebruik, doch nu alfabetisch geordend en niet op R-nummer. Vermeld zijn de namen van partijen, het eventuele E-nummer (bij effectenzaken), rechtsboven de categorie zaak en op de achterzijde het verloop van de zaak (intrekking, royement of vonnis).
Dit betreft een zaak die van de kamer Utrecht is overgenomen, en die niet in de dossiernummering van de kamer Amsterdam is opgenomen.