DIT ARCHIEF WORDT GEDIGITALISEERD
Na de aanvaarding van het Algemeen Bestuur door de Prins van Oranje werd bij besluit d.d. 1 december 1813, nr. 26 het bestuur der Binnenlandse Zaken geregeld. Art. 6 daarvan luidde:
'Het Justitiewezen blijft, ingevolge het besluit, op heden door het Algemeen bestuur genomen, provisioneel geconserveerd, alle voordrachten, welke door hetzelve aan den Groot-Regter-Minister van Justitie plegen te geschieden, en nu aan het Gouvernement zullen moeten plaats hebben, zullen gaan door het intermediair van den Commissaris-Generaal voor de Binnenlandsche Zaken'.
Dit besluit was echter nauwelijks afgekondigd, of er volgde op 7 december 1813 (nr. 13) reeds een nieuw, dat luidde:
'Bij alteratie van het besluit van het Algemeen Bestuur in dato 1 December 1813 nr. 26, art. 6, zal de Eerste President van het Hooge Gerechtshof der Vereenigde Nederlandsen onmiddellijk met den Vorst arbeiden. Alle voordrachten, het Justitiewezen betreffende, welke tot dus verre aan den Groot-Regter-Minister der Justitie pleegden te geschieden, zullen ons voortaan gedaan worden door voormelden Eersten President. De Eerste President van het Hooge Gerechtshof zal voornamelijk zorgen, dat overeenkomstig het Besluit van het Algemeen Bestuur d.d. 1 December 1813 en behoudens de daarbij uitgedrukte bepalingen de Justitie bij voortduring behoorlijk en op den thans bestaanden voet wordt geadministreerd. Hij zal zich, hoe eer hoe liever, met den Commissaris-Generaal tot de Binnenlandsche Zaken en den Procureur-Generaal concerteeren tot het doen van een gemeenschappelijke voordracht aan Ons, omtrent den tegenwoordigen staat der gevangenissen en de voegzaamste middelen om de onmenschlievende verwaarlozing te doen ophouden, die daaromtrent in de laatste drie jaren plaats gevonden heeft.'
Bij Soeverein Besluit van 12 augustus 1814, nr. 1 zijn de provisionele bepalingen vastgesteld voor de 'spoedige en rigtige behandeling der zaken in de Belgische provinciën'. Hierbij zijn ingesteld vier administratieve departementen onder leiding van commissarissen-generaal, terwijl aan ieder departement een commissaris kon worden benoemd, belast met een of meer gedeelten van de dienst.
Het beheer van de politie berustte verder bij de op 30 november 1813 benoemde commissaris-generaal van politie, wiens functie en archieven bij Koninklijk Besluit d.d. 9 maart 1818, nr. 74 overgegaan zijn aan de procureur-generaal van het Hooggerechtshof. Deze archieven zijn dus daarheen overgegaan om eventueel in de inventaris van diens archieven te worden beschreven.
Bij de definitieve regeling van het bestuur in de Nederlanden bij Koninklijk Besluit d.d. 16 september 1815, nr. 61 (La. H.) werd de heer Van Maanen minister van Justitie, wiens werkzaamheden zich over 'al de gedeelten van het Rijk uitstrekken' zouden. Te dien einde moest hij zich onverwijld in betrekking stellen met de opperste gerechtshoven van Brussel en Luik en met de procureurs-generaal aldaar.
Te Brussel moesten voor de ministers en commissarissen-generaal hotels of woningen worden gekocht of gehuurd, die niet alleen voor woningen bureaus moesten dienen, maar vooral ook voor 'deftige huisvesting der hoofden van de verschillende Departementen'. Aan toelage wegens reis- en verblijfkosten van Den Haag naar Brussel of omgekeerd ontvingen de ministers vijfduizend gulden per jaar.
De minister van Justitie zond 4 oktober 1815 aan de Hoge Gerechtshoven, procureurs-generaal en advocaten-fiscaal een circulaire, meldende de aanvaarding van zijn werkzaamheden. 'Die werkzaamheden', zegt hij, 'brengen mij meer bijzonder in betrekking tot de eerwaardige en aanzienlijke lichamen en ambtenaren van Staat, aan welke de bedeeling en handhaving van het Recht in het opperste rechtsgebied is toevertrouwd en ik reken het mij tot een zonderlinge eer en genoegen aan die allen, bij de aanvaarding mijner werkzaamheden te mogen betuigen, dat even gelijk ik mij verzekerd en overtuigd houde van hunne rechtvaardigheid, oprechtheid, ervarenheid en hartelijken ijver voor de belangen der Justitie, en voor den dienst van den koning en van het vaderland, het mij evenzeer eene aangename plichtsbetrachting zal zijn, de waardigheid, achtbaarheid, luister en onafhankelijkheid der Justitie te mogen helpen vestigen en bevorderen.
Ik heb gemeend, Mijne Heeren, dat deze zeer oprechte uitdrukking mijner gevoelens, aan Ulieden wellicht niet ongevallig zoude zijn; voor mij was zij eene behoefte, en geeft mij tevens de meest geschikte aanleiding, om Uwe goede medewerking, hulp en vertrouwen in te roepen in de behandeling van alle zoodanige onderwerpen, waarin ik ten dienste van den koning, en ter verzekering van een goeden en regelmatigen loop van zaken, het verkieselijk of hoofdzakelijk zal rekenen Uwe voorlichting en gedachten te verzoeken, welke door mij op zeer hoogen prijs worden gesteld.'
Van Maanen werd tevens bij besluit van 6 oktober 1815, nr. 38 'tot op de organisatie van de Regterlijke magt' opgedragen de functies van het tot dus verre bij hem beklede ambt van eerste president van het Hooggerechtshof in 's-Gravenhage te blijven waarnemen. 10 oktober 1815 stelde de minister aan de koning een provisionele regeling der werkzaamheden voor, uit te voeren door de daarbij voorgedragen ambtenaren, luidende voor de noordelijke Nederlanden:
'Hoezeer de ondervinding zal moeten uitwijzen, of en in hoeverre ik moge geslaagd zijn om in mijne berekeningen te dezen aanzien een juiste of genoegzame evenredigheid te treffen tusschen den omvang van den werkkring en de zamenstelling der hulpmiddelen en hoezeer ik daarom gemeend heb voor als nog tot het ontwerpen en voordragen van provisioneele schikkingen te moeten bepalen, is het mij evenwel voorgekomen, dat om aan de zaken eenen geregelden gang te geven, ook bij de meest mogelijke simplificatie, onmisbaar vereischt worden:
In de eerste plaats, een hoofdambtenaar, belast met het toezigt op de geregelde orde van dien dienst in deszelfs geheel, en met het afdoen van zoodanige zaken, welke daarmede in verband staan, of welke , uit hoofde van derzelver gewicht of om andere redenen, geoordeeld worden meer bijzonderlijk of op eene meer convenabele wijze aan zulk een ambtenaar te moeten of te kunnen worden opgedragen.
De verdeeling der gewone werkzaamheden van dezen ambtenaar zoude hoofdzakelijk deze moeten zijn:
Voor elk van welke drie vakken de orde en regelmatigheid van den inwendigen dienst een minderen ambtenaar onder de benaming van commies schijnen te vereischen.
In de tweede plaats is mijn noodzakelijk voorgekomen de aanstelling van ten minste twee hoofdambtenaren, gelijkelijk belast met de behandeling en bewerking van alle zoodanige zaken, welke tot de dagelijksche en gewone onderwerpen, waarmede het Departement van Justitie zich moet bezighouden, een rechtstreeksche betrekking hebben.
Eindelijk is het mij toegeschenen, dat aanvankelijk zal vereischt worden een getal van niet minder dan zes klerken benevens 2 à 2 boden en een concierge of kamerbewaarder.'
De minister had in de bureaus van de voormalige commissaris-generaal van Justitie te Brussel ruim dertig hogere en lagere geëmployeerden gevonden, welke in verschillende divisies verdeeld waren en van welke de staatsminister de Thiennes aan zich verbonden had diegenen, welke hij meende voor het 'aan zijn directie aanbevolen vak der politie' noodzakelijk en meest bruikbaar te zijn. Aan de overigen der geëmployeerden gaf de minister voorlopige instructies omtrent de behandeling der zaken, die nog te Brussel mochten voorkomen, en vooral omtrent zodanige zaken, die niet dadelijk vatbaar waren voor een gelijke behandeling in de zuidelijke en in de noordelijke provincie, opdat aanvankelijk geen stagnatie in enig gedeelte van de dienst mocht plaatsvinden. Ofschoon het de minister voorkwam, dat aldaar aanmerkelijke inkrimping van personeel kon plaatshebben, oordeelde hij het beter zich daarmede vooralsnog niet bezig te houden, opdat daardoor geen stremming veroorzaakt zou worden in de noodzakelijke werkzaamheden, waarover hij de zorg en het toezicht had opgedragen voor zoveel betreft het vak der Justitie aan de commissaris-speciaal Van Hoogten, en voor zoveel betreft het vak der Comptabiliteit aan de commissaris-speciaal Wacken, die geregeld met de minister over elk der vakken corresponderen.
Voorlopig konden geen van deze geëmployeerden naar Den Haag verplaatst worden, vermits deze niet alleen geheel onbekend waren met de vormen en met de behandeling van zaken, die in de noordelijke provincies zijn aangenomen, maar ook omdat slechts weinigen daarvan de Hollandse taal voldoende machtig waren om zich daarin op een duidelijke wijze uit te drukken, zodat het noodzakelijk was alhier ambtenaren te hebben, die genoegzaam bekend waren met de wijze van behandeling in de noordelijke provincies en die tevens in de gelegenheid gesteld werden om langzamerhand een volledige kennis van het geheel te krijgen.
De instructie voor de Brusselse ambtenaren luidde als volgt:
'Le Ministre de la Justice désirant prendre les déterminations nécessaires pour règler la marche des affaires dans les Bureaux à Bruxelles, et tout ce qui est relatif aus service, arrête ce qui suit.
Les fonctionaires de toutes classes, employés jusqu'ici au commissariat-général de la Justice à Bruxelles, y continueront provisoirement l'exercice de leurs fonctions, de la manière qui sera détaillée ci après, à l'exception de ceux qui Son Excellence M. Le Comte de Thiennes jugera convenable de choisir et désigner exclusiviement pour le service de ses bureaux; - ces derniers fonctionaires et employés cesseront desuite à être considerés comme faisant partie des bureaus du Ministère de la Justice; Son Excellence sera priée de vouloir avoir la bonté de m'en adresser un état nominatif.
Les fonctionaires et employés qui continueront provisoirement l'exercie de leurs fonctions dans les bureaux de la Justice, s'occuperont:
a. De tout la partie de la comptabilité sans exception; ils continueront à observer les règles, qui sont été suivies à cet égard jusqu'à ce moment. Monsieur Wacken, Chef de cette administration correspondra avec moi sur tout ce qui y a rapport; il m'adressera les mandats et autres pièces quelconques, qui devront être revêtue de ma signature; ainsi que les minutes des rapports ou propositions à faire à Sa Majesté qui pourraient encore être nécessaires dans cesse classe d'affaires.
b. De toutes les affaires actuellement pendantes au Département de la Justice à Bruxelles, c'est à dire de celles, qui déjà y ont reçues un commencement d'exécution, on qui pourraient avoir été renvoyées préalablement au rapport d'une autorité quelconque. Ces affaires continueriont à y être traitées de la manière suivie jusqu'ici, elles continueront également à être portées notées sur les répertoires ou régistres du Déepartement. Monsieur Van Hoochten correspondra avec moi sur tout ce qui lui ont été confiées. Son Excellence Mr. le Comte de Thiennes ayant eu l'extrême bonté de m'offrir son assitance à cet égard, j'invite monsieur Van Hoochten et Wacken de vouloir traiter ces affaires sous les auspices de Son Excellence et de m'adresser les minutes des rapports ou propositions qui pourraient en resulter, ainsi que celles des lettres ou autres pièces, qui pourraient être nécessaires pour terminer ces affaires.
c. De toutes les affaires nouvelles qui ne parviendront et que le jugerai propre à être traités dans les bureaux à Bruxelles - je correspondrai à cet égard avec mr. Van Hoochten, et lui communiquerai mes intentions au sujet de chaque affaire nouvelle que je lui renverrai.
Toutes les nouvelles affaires quelconques seront traitées dorénavant, dès le commencement dans les bureaux à la Haye; - je ferai insérer dans les papiers publiés une notifications pour avertir les autorités constitées, et cous ceux àqui il appartiendra, de faire parvenir et adresser ces dépechêches au ministère à la Haye, afin que je puisse en prendre imméediatement connaissance et afin de m'en occuper ou de faire exécuter sous mes yeux le travail nécessaire, ce qui cependent ne m'empêchera pas d'en renvoyer quelques unes dans mes bureaux à Bruxelles, pour y être examinées, travaillées et soumises ensuite à ma décision, comme a été dit ci dessus.'
Verder vermeldt deze instructie enige tijdelijke bepalingen omtrent de behandeling der zaken tot 1 november, terwijl daarna volgt: 'toutes dépêches quelconques, qui pourraient être adressées encore à moi, on à mon Département à Bruxelles me seront envoyées par monsieur Van Hoochten à la Haye mais closes, l'examen et le tirage en sera fait par moi même après la dite époque.
J'invite M.M. van Hoochten et Wacken à Wacken à rédiger ou faire rédiger dans mes bureaux sous leur surveillance des listes exactes de toutes les affaires non terminées, et actuellement pendantes au Département de la Justice, avec indication très sommaire de l'état, dans lequel ces affaires se trouvent, ils m'adresseront une expédition de ces listes: il s'entend, que ceci ne s'applique pas aux affaires ordinaires de la comptabilité, qui se renouvellent mois pour mois et périodiquement.
Je charge mr. Van Hoochten de la surveillance général du travail, qui se fera dans mes bureaux à Bruxelles et de celle sur la conduite, la moralité et l'application des fonctionaires et employés, - je suis persuadé qu'il y mettra tout le zêle et toute le franchise possible.
Je désirerais enfin, que la correspondence avec moi, et les rapports à faire au Roi, fussent écrits et rédigés en langue hollandaise ou flamende pour autant que cela sera possible. Je charge mr. Van Hoochten de communiquer aux fontionaires et employés dans mes bureaux à Bruxelles les points et articles de la présente instruction et ordonnance pour autant qu'elle les concerne.'
Bij Koninklijk Besluit van 13 oktober 1815 nr. 48 werden in afwachting van de finale organisatie van het Ministerie van Justitie provisioneel aangesteld:
De minister had voor dit personeel voorlopig in gebruik genomen een enkel vertrek, dat vroeger door hem als eerste president in het hotel van de Hoge Raad op het Binnenhof was gebruikt. Al spoedig bleek echter de noodzakelijkheid, dat hierin op een andere wijze en meer overeenkomstig het getal ambtenaren en de verschillende aard hunner werkzaamheden behoorde te worden voorzien.
1 november 1815 (nr. 10) stelde hij de koning voor om voor het ministerie aangewezen te krijgen het gebouw, staande in de Poten, waarin vroeger de Staatsdrukkerij en vervolgens het kledingmagazijn van Oorlog was gevestigd geweest, daar volgens de controleur van 's Rijks gebouwen dit het enige was, waarover te beschikken viel.
De minister zegt tot het bereiken van zijn doel:
'De dagelijks toenemende werkzaamheden laten niet toe om deze langer op de tegenwoordige plaats te laten verrichten, of dat de geëmployeerden ten hunnen huize blijven werken, gelijk thans bij velen nog moet plaatshebben, maar het belang van de dienst vordert integendeel dringend, dat zij zo spoedig mogelijk naar elders worden overgebracht.'
Dientengevolge verzocht hij het gebouw aan de Poten ten gebruike van zijn ministerie te willen bestemmen, nadat daarin de vereiste reparaties waren verricht, overeenkomstig de bijgevoegde memorie, waarop deze waren aangegeven. Inzonderheid het gebruik, dat daarvan was gemaakt voor de drukkerij, had vooral de binnenbetimmering in een zodanige toestand gebracht, dat grondige reparatie dringend nodig was, die op een bedrag van achtduizend gulden werd begroot. Het Koninklijk Besluit d.d. 3 november 1815, nr. 16 stelde het bedoelde gebouw ter dispositie van de minister van Justitie ten einde daarin de bureaus van het departement in te richten.
De hoofdzetel der werkzaamheden van het Departement van Justitie bleef te 's-Gravenhage gevestigd en in Brussel werd telkens zitting gehouden door de minister, geassisteerd door enige ambtenaren en bedienden uit 's-Gravenhage, waarmede dan het bureau te Brussel werd uitgebreid. De werkzaamheden te Brussel betroffen zaken, welke door dezelfde gewicht of uit hoofde van de spoed, waarmede zij moesten worden behandeld, of om enige andere uit de aard en het belang der zaak ontleende reden minder vatbaar waren om ter bewerking naar 's-Gravenhage te worden gezonden. Tijdens 's ministers verblijf te Brussel werden de werkzaamheden te 's-Gravenhage door de aldaar achtergebleven ambtenaren verricht onder leiding van de secretaris.
Op deze provisionele regelingen werden de werkzaamheden bij het Departement van Justitie verricht. Een besluit, waarbij deze definitief zijn geregeld, is niet gevonden. De heer Beth heeft daarom uit de correspondentie een globaal overzicht gegeven van de meest voorkomende ontwerpen, die aan dat departement werden behandeld Zie ook de inleiding van J.C. Beth (Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven 1814 dl. I, Bijlage IV), welke inleiding wel uitvoeriger die werkzaamheden opsomt, maar niet, wanneer de toestand zo was, en evenmin de bron, waaruit die opgave is afgeleid.
Ten eerste zaken betrekkelijk een of ander punt van wetgeving, van civiele of criminele justitie, zaken tot de administratie der justitie in het algemeen en de correspondentie daarover met de rechterlijke autoriteiten, tot hetgeen raakt het werk der politie, de surveillance der vreemdelingen, het toezicht op de dagbladen en dergelijke zaken van algemene aangelegenheden. Voor de overige meest gewone objecten noemde het rapport:
De benoemingen van auditeurs-militair behoorden aan het Departement van Justitie ingevolge KB d.d. 26 augustus 1816, nr. 50.
In de bijlagen tot dat rapport geeft de minister nauwkeurig weer, hoe de werkzaamheden werden verricht. Onder het onmiddellijk bestuur van de secretaris werden de inkomende stukken gebracht op een algemeen register, hetwelk in verschillende rubrieken of respecten was ingedeeld. Dit register (agenda), dat kolomsgewijze was ingericht, bevatte behalve een aanwijzing van de dag van het inkomen en een doorlopend volgnummer, een omschrijving der stukken met de korte inhoud, de naam van de naam van de ambtenaar, die het ter bewerking kreeg, terwijl de laatste kolom bestemd was om aan te wijzen, welk gevolg aan de zaken is gegeven en onder welke dagtekening en nummers de stukken in het archief geborgen zijn, met verwijzing naar de vroegere en volgende desbetreffende stukken.
Voor het gemakkelijk terugvinden der in het algemeen register vermelde stukken, werd daarop ook onder leiding van de secretaris een alfabetische index op de namen en zaken gehouden.
Voor zover de bewerking en afdoening der stukken en de behandeling der zaken niet door de minister aan zich zelf wordt voorbehouden, wordt die bewerking, afdoening en behandeling opgedragen aan de secretaris, aan de referendaris der 1e klasse en aan de beide commissarissen, die, hetzij rechtstreeks met de minister, hetzij rechtstreeks met de secretaris in alle gevallen, waarin zulks dienstig kan zijn, te werk gaan, gelijk ook in zaken, welke van een bijzondere aard zijn, onmiddellijk met de minister wordt te rade gegaan.
Te Brussel was voortdurend een commies aanwezig ook inzonderheid voor vertaalwerk, die door zijn voormalige betrekking bij het gewezen commissariaat-generaal aldaar in staat was de minister behulpzaam te zijn en de nodige voorlichting te geven in Brusselse aangelegenheden.
Verder waren enige ambtenaren belast met de expeditie, terwijl aan een archivist speciaal was opgedragen om voor en aleer de bij hem van de expediteur ontvangen stukken in het archief te rangschikken, de bij die stukken behorende bijlagen aan elkaar te bevestigen en toe te zien, dat geen stukken werden gelicht dan door de daartoe bevoegde ambtenaar tegen reçu. Het financieel beheer werd gevoerd door één commissaris, één commies en zes klerken, die verschillende registers hebben gehouden.
Aldus is in het kort weergegeven de algemene wijze van werken aan het departement, zoals die blijkt uit het bovengenoemde rapport van de minister d.d. 22 september 1821 nr. 286. De volgende besluiten hebben nadien nog wijziging in de werkzaamheden van het departement gebracht en reorganisatie ten gevolge gehad. Helaas is het dossier betreffende het Departement van Justitie Oud dossiernr. 106.
Bij Koninklijk Besluit van 17 september 1823, nr. 12 werd het beheer over de gevangenissen, met ingang van 15 oktober daaraanvolgend opgedragen aan de minister van Binnenlandse Zaken en Waterstaat.
Ingevolge Koninklijk Besluit d.d. 4 september 1823, nr. 7, waarbij de inrichting der bureaus van alle Departementen van Algemeen Bestuur opnieuw werd geregeld en voorschriften werden gegeven omtrent de behandeling der zaken, het aanleggen en bijhouden van agenda's enz., had op 1 december 1823 een reorganisatie der administratie aan het Departement van Justitie plaats.
Bij Koninklijk Besluit d.d. 30 maart 1826, nr. 101 is met ingang van 1 april daaraanvolgend het werk der vicarieën, kanonisiën, praebenden en dergelijke beneficiën, dat bij Koninklijk Besluit 3 november 1815, nr. 25 van het Departement van Binnenlandse Zaken was overgenomen, weer daarheen teruggebracht.
De administratie van de Nationale Nijverheid werd bij Koninklijk Besluit d.d. 4 februari 1841, nr. 101 opgeheven en de behandeling der zaken over verschillende departementen verdeeld. Het Departement van Justitie ontving het beheer over de naamloze vennootschappen.
Het beheer over de gevangenissen is bij Koninklijk Besluit d.d. 25 mei 1842, nr. 98 wederom van Binnenlandse Zaken aan het Departement van Justitie overgegaan.
De algemene of rijkspolitie werd bij Koninklijk Besluit d.d. 17 december 1851 (Staatsblad nr. 166) met ingang van 1 januari 1852 onder het oppertoezicht op de uitvoering der Wet op de kerkgenootschappen van 10 september 1853 (Staatsblad nr. 102) aan deze minister werd opgedragen.
Bij Koninklijk Besluit d.d. 8 augustus 1856, nr. 54 werd het beheer over de jacht en visserij van Binnenlandse Zaken overgebracht naar het Departement van Justitie met ingang van 1 januari 1857. De ambtenaren, die die zaken tot die tijd hadden behandeld, werden mede overgeplaatst.
De zaken betreffende de adelstand werden bij Koninklijk Besluit van 6 juli 1859, nr. 46 m.i.v. 1 januari 1860 van het Departement van Binnenlandse Zaken overgenomen en de Hoge Raad van Adel in gelijke betrekking gebracht tot de minister van Justitie, als dat college voor die tijd tot de minister van Binnenlandse Zaken had gestaan.
Ook is de minister van Justitie tussen 1862 en 1870 met het beheer van de erediensten belast geweest, doch die administratie is afzonderlijk gehouden en in de inventarisatie erediensten Inventaris 2.07.01.
Tot bij Koninklijk Besluit d.d. 29 oktober 1870 (Staatsblad nr. 173) met ingang van 1 januari 1871 die departementen geheel werden opgeheven, kwam de uitvoering en toepassing van de bepalingen ten aanzien van alle kerken, godsdienstige gestichten en kerkelijke instellingen van weldadigheid aan het Departement van Justitie, terwijl de uitvoering der financiële bepalingen aan dat van Financiën werd opgedragen.
Nog werd bij Koninklijk Besluit d.d. 22 december 1863 (Staatsblad nr. 149) aan de minister van Justitie de zorg voor de uitgave van het Staatsblad opgedragen terwijl bij Koninklijk Besluit d.d. 10 september 1874, nr. 14 het beheer van de bedelaarsgestichten te Ommerschans en Veenhuizen van het Departement van Binnenlandse Zaken werd overgenomen. Bij deze inleiding is een zeer dankbaar gebruik gemaakt van de inleiding, door J.C. Beth gegeven bij zijn 'inventaris van archief, overgenomen van het Departement van Justitie 1813-1830' (Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven 1914, dl. I, bijlage IV).
De archieven van het Departement van Justitie over 1814-1830 zijn door het Algemeen Rijksarchief overgenomen bij proces-verbaal d.d. 30 juni 1909. Het gedeelte over 1831-1864 werd ingevolge Koninklijk Besluit d.d. 4 november 1926, nr. 49 overgenomen en het proces-verbaal van overdracht getekend 5 december 1929. Het verdere gedeelte tot 31 augustus 1876 werd overgenomen ingevolge Koninklijk Besluit d.d. 27 juni 1931, nr. 18 proces-verbaal d.d. 17 september 1931.
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.
Van de dossiers wetten, is een gedrukte beschrijving in 1910 uitgegeven door het Departement van Justitie zelf. Eveneens is een korte overzicht van de geschiedenis der gebouwen bij het Departement van Justitie vervaardigd uit de dossiers, en gedrukt vanwege het departement in augustus 1912.
Supplementen
1. Terwijl deze inventaris reeds ter perse was, werd bij het ontruimen van de kelders van het Departement van Justitie ten behoeve van het archief, welke kelders tot opslagplaats voor brandstoffen hadden gediend, onder vuil bedolven nog aangetroffen de hierna volgende collectie bezoldigingsregisters. Wegens de verregaande staat van ontbinding van deze registers is er over gedacht deze te vernietigen, doch gezien het grote gemak, dat zij kunnen opleveren bij eventuele nasporingen, omdat er in vermeld zijn nevens de salarissen ook de volledige namen van alle rechters, ambtenaren, beambten enz. met de data der besluiten van aanstelling en ontslag en de reden, die daartoe hebben geleid, is besloten ze te bewaren en in deze inventaris op te nemen. Ter voorkoming van grote omnummering zijn ze geheel achteraan de inventaris als supplement geplaatst, hoewel ze eigenlijk onder A behoren.
2. De dossiers betreffende naamsveranderingen en de dossiers betreffende uitlevering van verdachte personen, waren evenmin zonder grote omnummering in het archief te passen en zijn daarom ook als supplement achter het archief geplaatst.
De inventaris begint met de stukken van de eerste president van het Hooggerechtshof te 's-Gravenhage, die van 1 december 1813 tot 1 oktober 1815 tevens het Justitiewezen onder zijn beheer had.
Deze stukken zijn tot dossiers samengevoegd en in 1818, toen Van Maanen minister was, in het archief van het Departement van Justitie gedeponeerd. In hoeverre dit het gehele archief van de eerste president is, is bij gebrek aan indices niet met zekerheid te zeggen. In ieder geval bevat deze verzameling niet alle stukken over 1814-1815, enkele bevinden zich n.l. nog bij de besluiten, waarbij zij zijn gedeponeerd. Daar deze echter niet op de hierna volgende lijst en klapper voorkomen, zijn ze gelaten op de plaats, waar zij zich bevonden.
Blijkbaar zijn deze dossiers afzonderlijk gehouden, omdat ze bij de besluiten, waarbij ze zijn gedeponeerd, een te grote plaats innamen. Waar de gedeponeerde stukken de portefeuilles niet te veel opvulden, zijn deze gelaten bij het besluit van depot. Om te weten, bij welke besluiten de minister nog meer dossiers uit 1814-1815 in zijn archief heeft gedeponeerd, zie men zijn agenda's, van disposities en uitgegane stukken (inv.nrs. 408-410).
Eerst van 4 oktober 1815 af bestaat een doorlopende reeks archiefstukken met agenda's, klappers, enz., doorlopende tot 30 november 1823, toen ingevolge het Koninklijk Besluit d.d. 4 september 1823, nr. 7 de inrichting der bureaus werd gereorganiseerd. Zoveel mogelijk is met deze reorganisatie rekening gehouden en een scheiding aangebracht tussen de stukken van vóór en na 1 december 1823. Bij de dossiers bleek dit echter niet mogelijk, zodat die stukken over de gehele periode bijeen zijn gelaten en in één rubriek geheel achteraan zijn geplaatst.
De verbalen van december 1816 tot 30 september 1839 zijn gedeeltelijk in 's-Gravenhage en gedeeltelijk in Brussel gehouden en van elkaar afgezonderd bewaard. Van 1816 tot 30 september 1826 dragen de in 's-Gravenhage behandelde stukken cijfers en die in Brussels letters, doch van 1 oktober 1826 af dragen de eerstgenoemde letters en de laatstgenoemde cijfers.
Op verscheidene plaatsen liggen in het gewone verbaal strookjes of reçu's, waarop vermeld is het onderwerp, waarover het stuk handelt. Deze strookjes liggen in de plaats van de stukken, die afzonderlijk zijn geborgen in de rubrieken: gevangeniswezen, politiewezen, jacht en visserij, adel en erediensten. Deze rubrieken zijn achter het gewone verbaal geplaatst in de volgorde van de ouderdom, d.w.z. de oudste collectie voorop.
Na de achter de verbaalarchieven geplaatste agenda's, indices en klappers en het geheim archief volgen de dossiers of bundels, die gevormd zijn aan het departement zowel uit het gewoon als geheim verbaal van de minister.
Deze dossiers, die gevormd zijn sedert 1840, - althans op de oudste reçu's in het verbaal staat meestal gedrukt '184...', - bevatten stukken over de meest belangrijke onderwerpen, behandeld van 1814 af. Deze dossiers waren geborgen in portefeuilles, genummerd 1-149, welke nummering oorspronkelijk op de portefeuilles schijnt aangebracht te zijn, zonder rekening te houden met de inhoud. Dit had ten gevolge, dat verschillende dossiers, over verschillende zaken handelende, éénzelfde nummer droegen. Het was dus in de eerste plaats gewenst, dat ieder dossier een eigen inventarisnummer kreeg.
Aangezien die het meest in overeenstemming was met het herkomstbeginsel, is beproefd die dossiers, welke aan éénzelfde afdeling van het departement gevormd waren, bijeen te brengen in de inventaris. Dit bleek echter niet uitvoerbaar, aangezien de werkzaamheden, aan de afdelingen opgedragen, te veel wijzigingen hebben ondergaan.
Nadat ook de indeling naar de inhoudsopgave van de index geen voldoening kon schenken, is ten slotte door mr. C.C.D. Ebell een ordening gemaakt, waarbij de dossiers in hoofdgroepen verenigd zijn, en deze zijn in alfabetische volgorde na elkaar geplaatst.
De inventarissen 2.09.02, archief van de afdeling gevangenissen, 2.09.03, klapper op de dossiers betreffende uitleveringen van verdachte personen en 2.09.04. toegang op de bezoldigingsregisters zijn in deze inventaris geïntegreerd, en zijn daarmee komen te vervallen (zie C. supplementen en de bijlagen).
De inventarisnummers 5526-5530, stukken betreffende jacht en visserij, zijn gevoegd bij de stukken in de verbalen van de afdeling jacht en visserij (inventarisnummers 3734-3820), waartoe zij bleken te behoren.
Bovendien zijn nog in deze inventaris opgenomen de in 1923 van het Departement van Nijverheid en Handel overgenomen stukken betreffende jacht en visserij over 1837-1877. Deze waren, omdat dat beheer in 1877 van het Departement van Justitie naar het nieuw opgerichte Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel was overgegaan, mede daarheen verhuisd, doch zijn nu weer naar hun oorspronkelijke plaats teruggebracht.
Ook zijn de dossiers betreffende het ontstaan der wetboeken, die in 1921 van het Departement van Justitie zijn ontvangen, voor zover het departementsstukken zijn, in deze inventaris bij de nieuwe dossiers geplaatst.
Nadat deze inventaris reeds geheel persklaar was, zijn nog enige dossiers, grotendeels betreffende wetgeving en rechterlijke macht, ontdekt, die als nummers met A, B, C, enz. ingevoegd zijn. Geheel buiten de overname zijn gehouden de dossiers betreffende wetten en algemene maatregelen van inwendig bestuur, gebouwen, naamloze vennootschappen, verenigingen, uitleveringen en het tot stand komen van traktaten, wegens het veelvuldig gebruik, dat daarvan nog geregeld aan het departement wordt gemaakt .
Verder zijn niet in deze inventaris opgenomen de stukken betreffende het gevangeniswezen van 1823 tot 1842 en betreffende Ommerschans en Veenhuizen van 19 september 1859 tot 31 december 1874, hoewel die stukken wel van het Departement van Justitie zijn overgenomen. Dit beheer was gedurende die jaren bij het Departement van Binnenlandse Zaken en deze stukken zijn nu weer bij de archieven van dat departement geplaatst.
Ter voorkoming van grote omnummering zijn ze geheel achteraan de inventaris als supplement geplaatst, hoewel ze eigenlijk onder A behoren. De dossiers betreffende naamsveranderingen en de dossiers betreffende uitlevering van verdachte personen, waren evenmin zonder grote omnummering in het archief te passen en zijn daarom ook als supplement achter het archief geplaatst.
Deze paragraaf bevat enige algemene aanwijzingen voor het verrichten van onderzoek in het archief van het ministerie van Justitie 1813-1876
Het archief bestaat uit een algemeen verbaal (serie ingekomen en minuten van uitgaande stukken), een geheim verbaal, afdelingsver-balen en een serie dossiers. Het verdient aanbeveling, om alvorens een onderzoek te beginnen in de algemene of afdelingsverbalen, na te kijken of de door u gezochte stukken wellicht in deze apart beschreven dossiers zijn terechtgekomen.
Het "justitie-wezen" viel van december 1813 tot maart 1815 onder het ministerie van Binnenlandse Zaken. Zie voor de begin periode dus ook de archieven van dit ministerie (inventaris 2.04.01, 2.04.26 en 2.04.27)
De archiefstukken van de Eerste President van het Hooggerechtshof werden in 1818 in het archief van het ministerie van Justitie gedeponeerd. Een gedeelte is tot dossiers samengevoegd (inv. nrs. 1-7). De overige stukken liggen nog bij de besluiten (uit 1818) waarbij ze zijn gedeponeerd (inv. nrs. 40-52). Op de dossiers is een lijst + klapper gemaakt (inv. nr. 8).
Het terugzoeken van stukken uit de periode 1813-1815 dient als volgt te gebeuren: Onderwerp/zaak opzoeken in de klapper op de lijst van dossiers (inv. nr. 8). In de klapper staat vermeld op welke datum en onder welk nummer het stuk in de dossiers is gedeponeerd (inv. nrs. 1-7). Wanneer in de klapper geen verwijzing gevonden wordt is het mogelijk dat de gezochte stukken zich bevinden in de serie ingekomen en uitgaande stukken van 1818 (inv. nrs. 40-52). Om te weten te komen bij welke besluiten de minister de stukken uit 1814-1815 in zijn archief heeft gedeponeerd, moet men de agenda's van dispositiën en uitgaande stukken raadplegen (inv. nrs. 408-411). Een onderwerpenklapper op deze agenda's is er helaas niet.
In het archief van het Hooggerechtshof (inventaris 2.09.17) bevinden zich eveneens stukken van de Eerste President. En ook in het particulier archief van C.F. van Maanen (inventaris 2.21.04 en 2.21.14) zitten stukken van hem als Eerste President en Minister van Justitie.
Stukken uit dit gedeelte van het archief zijn terug te vinden met behulp van per rubriek (bijv. gratie, naturalisatie, varia) vervaardigde agenda's (inv. nr. 235-343) en de alfabetische indices op de agenda's (inv. nrs. 419-443).
De alfabetische indices over de jaren 1815-1816 zijn achterin de betreffende agenda's te vinden (inv. nrs. 235-257).
De alfabetische index (d.i. een klapper op trefwoorden en persoonsnamen) verwijst naar datum en nummer in de agenda van de-zelfde rubriek. In de agenda staat vermeld op welke datum de stukken in de serie ingekomen en minuten van uitgegane stukken zijn opgelegd (inv. nrs. 13-190).
Voorbeeld:
U zoekt stukken betreffende een bepaalde nalatenschap in 1816, er is geen aparte rubrieks agenda nalatenschappen, dus u moet dan de agenda + klapper varia van 1816 raadplegen (inv. nr. 254-257 in ieder deel zit een klapper). U kunt in de klapper kijken bij het trefwoord nalatenschappen en/of bij de naam van de erflater, achter deze naam of trefwoord staat in de klapper een omschrijving van het ingekomen stuk, daarachter staat de datum + het nummer vermeld waarop het stuk in het Algemeen register (d.i. de agenda) is ingeschreven, wanneer er meer correspondentie is geweest, staan die data van inschrijving ook vermeld.
In de agenda op die datum onder dat nummer staat opnieuw de korte inhoud van het stuk, naam van degene die het stuk heeft behandeld en de datum van de "finale dispositie" in het archief. Als er bijv. staat finale disp. 23 juli 1816 no. 324 dan zou het stuk zich op deze datum onder dit nummer in de serie ingekomen en minuten van uitgegane stukken (inv. nrs. 13-190) moeten bevinden. Ook in de agenda wordt doorverwezen naar eventuele nadere correspondentie over dezelfde zaak. Deze stukken zouden dan ook te vinden moeten zijn op de in agenda vermelde datum van "finale dispositie".
Wanneer in de agenda verwezen wordt naar een datum + letter cijfercombinatie bijv. 19 juni 1819 la. y 4 betreffen dit "brusselse stukken" (stukken die op het buro van het departement van Justitie te Brussel werden afgehandeld). Deze stukken zijn in aparte mappen achter de "Haagse" stukken van dezelfde maand geplaatst. (zie inventaris)
Vanaf 1820 verwijzen de klappers naar indices die rubrieksgewijs ingedeeld zijn (inv. nrs. 445-452).
Het terugzoeken van de stukken moet nu als volgt gebeuren;
Trefwoord opzoeken in klapper. Achter het trefwoord wordt vermeld de rubriek en het nummer waaronder de stukken in die rubriek in de index staan beschreven. Voor de diverse rubrieken worden in de klapper afkortingen gebruikt. Er kan bijvoorbeeld staan; "zie A d P onr. bew.1",, dit betreft dan de rubriek "Administratie der Politie Onrustige bewegingen".
Met behulp van de respectenlijst (dit is een lijst van alle in dat jaar gebruikte rubrieken) voorin de index, is het mogelijk de afkortingen thuis te brengen.
In de betreffende rubriek onder het aangegeven nummer vindt u dan een beschrijving van de stukken en de datum + het nummer waaronder de stukken in het archief (Algemeen Verbaal inv. nrs. 59-190) zijn opgeborgen. Indien een zaak verder loopt wordt er verwezen naar een volgend nummer in de index. Stukken betreffende één bepaalde zaak werden in deze periode niet bij elkaar gevoegd, maar bleven liggen op de in de index vermelde data.
Bij Koninklijk Besluit van 4 september 1823 no. 7 werd de inrichting der administraties van alle departementen opnieuw geregeld. Voorgeschreven werd o.a. als registratuurstelsel een dossierstelsel in afdoeningsorde (het zgn. verbaalstelsel), waarbij de voorstukken betreffende een bepaalde zaak moesten worden opgeborgen bij het op een dubbel blad geschreven minuut-besluit.
In principe moeten dus vanaf die tijd alle stukken betreffende een bepaalde zaak bij elkaar te vinden zijn op de in de index vermelde datum (+ nummer) van afdoening van de zaak. Dit is over het algemeen de een na laatst vermelde datum in de index, de laatste betreft meestal het verzenden van afschriften van het besluit In het archief van het ministerie van Justitie komt het echter ook na 1823 incidenteel voor dat de stukken toch liggen op de in de index vermelde data waarop ze zijn binnengekomen c.q. verzonden. Het is echter wel aan te raden bij onderzoek eerst te kijken bij de datum van afdoening, om te zien of alle stukken daar bij elkaar liggen.
De stukken van na 1823 zijn op dezelfde manier terug te zoeken als de stukken in het hierboven beschreven verbaal van 1820-1823. Dus via klappers die verwijzen naar een bepaalde rubriek in de indices (inv. nrs. 4248-4565), naar de vindplaats (datum + nummer of datum + cijfer) in de serie ingekomen en minuten van uitgaande stukken (inv. nrs. 517-2896). De gebruikte afkortingen voor de rubrieken staan vaak voorin de klapper vermeld.
Tot 1830 zijn er nog "Brusselse stukken"; dit zijn stukken die op het buro van het departement van Justitie te Brussel werden afgehandeld. Deze stukken staan over het algemeen achter de "Haagse stukken" van dezelfde maand (zie inventaris). De in de index met een letter aangeduide stukken betreffen "Haagse stukken" de "Brusselse stukken" hebben een nummer aanduiding.
Houdt er bij het onderzoek rekening mee dat men niet altijd even konsekwent is geweest in het gebruik van trefwoorden en rubrieken. Enige inventiviteit bij het gebruik van de klappers is wel noodzakelijk. Een groot aantal stukkenblijkt te zijn vernietigd. Over het algemeen liggen voorin de portefeuilles met ingekomen en uitgeganestukken lijsten met opgaven van de vernietigde stukken. Als de stukken vernietigd zijn, is het verloop van een "zaak" echter wel te volgen in de indices, en wanneerer een andere overheidsinstelling bij betrokken isgeweest zijn er wellicht stukken in het archief van dieinstelling te vinden.
De stukken van 1815-1816 (inv. nrs. 453-454) zijn tot dossiers geborgen. Deze stukken zijn terug te vinden met behulp van de klapper op de agenda (inv. nr. 509*). In de agenda (inv. nr. 497) staat vermeld onder welk nummer de stukken in het "secreet archief" zijn gedeponeerd. Vanaf 1817-1821 liggen de stukken op datum en nummer van "finale dispositie". Deze data zijn te vinden in de agenda's (inv. nrs. 498-509), die weer toegankelijk zijn gemaakt door klappers (inv. nrs. 509*-511), net zoals hierboven beschreven bij het algemeen verbaal van 1815-1820. De index van 1820 (inv. nr. 514) is niet volledig.
Na 1821 moeten de stukken teruggezocht worden met behulp van de systematisch ingedeelde indices met klapper (inv. nr. 515-516). Er wordt dan in de klapper niet verwezen naar een bepaalde datum, maar naar een rubriek + nummer in de index (bijv. zie A.dP.varia 1, met behulp van de respectenlijst voorin de index of de klapper zijn de afkortingen makkelijk te herleiden.)
Ook dit gedeelte is weer toegankelijk d.m.v. systematisch ingedeelde indices waarop klappers zijn vervaardigd. (inv. nrs. 4714-4724).
Er zijn geen aparte klappers en indices op de geheime stukken van de periode december 1823-1829. Deze stukken staan in de gewone indices (inv. nrs. 4258-4565) Als in de index achter de datum en het nummer of cijfer staat "Geh", betreft het een geheim stuk.
De stukken in het geheim verbaal bevinden zich over het algemeen níet bijelkaar op afdoening, maar afzonderlijk op de in de index vermelde data.
Het geheim archief van na 1868 staat beschreven in inventaris 2.09.05.
Regelmatig treft men in het verbaal verwijsbriefjes aan. Deze verwijsbriefjes liggen in de plaats van stukken die afzonderlijk zijn geborgen in afdelingsverbalen, of in een dossier. Op het strookje staat de datum + het nummer van het stuk en de naam van de afdeling, of het onderwerp van het dossier waarin het terechtgekomen is.
De stukken in de afdelingsverbalen zijn terug te vinden via de serie indices (inv. nrs. 4258-4565) zoals hierboven beschreven en liggen dan op de datum van afdoening in het afdelingsverbaal. In het algemeen verbaal ligt op die datum een verwijsstrookje.
Het archief van de afdeling Gevangenissen 1842-1876 is in een aparte inventaris (2.09.02) beschreven. Van de stukken uit dit verbaal zijn dossiers gevormd. Binnen deze dossiers liggen de stukken echter op datum en nummer zoals aangegeven in de indices. De indices op dit archief staan niet in inventaris 2.09.02 beschreven. Zij bevinden zich tussen de algemene serie indices en klappers in inventaris 2.09.01 (inv. nr. 4258-4565). Het terugzoeken van stukken betreffende het gevangeniswezen moet op dezelfde wijze gebeuren als de stukken in het algemene verbaal. Als u datum + nummer van de gezochte stukken heeft gevonden, moet u aan de hand van de lijst van dossiers in de inventaris (2.09.02) nagaan in welk dossier (en dus welk inventarisnummer) de stukken vermoedelijk te vinden zijn.
Stukken betreffende het gevangeniswezen in de periode 1823-1842, bevinden zich in het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken (inventaris 2.04.09). Echter ook in de dossiers beschreven in inventaris 2.09.02 (inv.nrs 4779-4783) bevinden zich stukken uit deze periode.
Deze zijn gevormd uit het gewoon- en het geheim verbaal, ze bevatten stukken over de meest belangrijke onderwerpen, behandeld van 1814 af. De dossiers zijn bij de inventarisatie van het archief in hoofdgroepen verenigd, en deze hoofdgroepen zijn in alfabetische volgorde geplaatst (zie inhoudsopgave in de inventaris en de klapper achterin de inventaris). Niet alle dossiers uit de periode 1813-1876 staan in deze inventaris beschreven. Van enkele grote bestanden zijn aparte inventarissen vervaardigd. De meeste stukken die in dossiers terecht zijn gekomen, zijn ook ingeschreven in de indices op het algemeen of geheim verbaalarchief. Het is dus mogelijk om het verloop van een bepaalde zaak hierin op te zoeken en eventueel ontbrekende stukken te traceren. De stukken liggen over het algemeen binnen de dossiers op de in de index vermelde data. Hoe het onderzoek met de agenda's, indices en klappers in zijn werk gaat is in de voorgaande hoofdstukken beschreven.
De volgende dossiers zijn in aparte inventarissen beschreven:
Zie ook het afzonderlijke informatieblad betreffende Verenigingen en Stichtingen en het gidsje 2.23.13.
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Een aantal stukken van dit archief is in een slechte materiële staat, wat tot gevolg heeft dat het niet aangevraagd kan worden.
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie [periode 1813-1876], nummer toegang 2.09.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Justitie, 1813-1876, 2.09.01, inv.nr. ...
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
In de particuliere verzamelingen van minister Van Maanen bevinden zich verschillende departementstukken, die in deze archieven behoren, doch die daar reeds zijn beschreven en nu ook in die verzamelingen zijn gelaten. Zie: Familie Van Maanen, (16e eeuw), 1787-1867, 2.21.04 en 2.21.114.
Zo zijn ook de op last van de minister van Justitie d.d. 24 maart 1818, nr. 407a overgezonden stukken, behorende tot het archief van het bij Koninklijk Besluit d.d. 19 maart 1818, nr. 74 opgeheven Departement van Politie voor de zuidelijke provincies, in het archief van Justitie geborgen. Deze stukken, lopende over de jaren 1814-1818, zijn te vinden bij de verbalen d.d. 9 mei 1818, nr. 129, 137, 12 mei 1818, nr. 145, 147, 149, 19 mei 1818, nr. 251 en 253, 20 mei 1818, nr. 287, 3 juni 1818, nr. 50, 51 en 53 en 5 juni 1818, nr. 115, terwijl in de verbalen d.d. 18 april, nr. 397 en 12 juni 1818, nr. 242 inventarissen zijn neergelegd, waarop bovengenoemde stukken staan vermeld Deze stukken zijn overgedragen aan het Rijksarchief in Brussel.
Het beheer van het gevangeniswezen berustte tussen 1823-1843 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Waterstaat. Zie: Departement van Algmene Zaken, afdeling Armwezen en Gevangenissen, 1817-1878(1921), toegang 2.04.01, 2.04.19 en 2.04.20.
Ook is de minister van Justitie tussen 1862 en 1870 met het beheer van de erediensten belast geweest, doch die administratie is afzonderlijk gehouden en in de inventarisatie erediensten opgenomen, waar in de inleiding ook de juiste gang van zaken tot 1870 is beschreven. Zie: Ministerie van Financiën, afdeling Erediensten, 1871-1908, toegang: 2.08.13.
Tot bij Koninklijk Besluit d.d. 29 oktober 1870 (Staatsblad nr. 173) met ingang van 1 januari 1871 die departementen geheel werden opgeheven, kwam de uitvoering en toepassing van de bepalingen ten aanzien van alle kerken, godsdienstige gestichten en kerkelijke instellingen van weldadigheid aan het Departement van Justitie, terwijl de uitvoering der financiële bepalingen aan dat van Financiën werd opgedragen. Zie: Departementen van Erediensten, Administratie voor de zaken der hervormde en andere Erediensten, behalve de rooms-katholieke, 1815-1870, toegang: 2.07.01.
Vanaf 1874 had Justitie het beheer van de bedelaarsgestichten te Ommerschans en Veenhuizen overgenomen van het departement van Binnenlandse Zaken. Zie: Ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Armwezen en Gevangenissen, 1817-1878(1921), toegang: 2.04.01, 2.04.19 en 2.04.20
Dit archief wordt gedigitaliseerd en is voor een langere periode niet in te zien op de studiezaal. Op de webpagina
Deze dossiers zijn door de minister van Justitie ingevolge verschillende besluiten tussen 25 augustus en 16 september 1818 in het archief gedeponeerd.
Hierin bevinden zich bovendien enkele besluiten over 1815, nl. 10 januari nr. 83, 24 januari nr. 41, 31 januari nr. 56, 2 februari nr. 12, 15 februari nr. 16, 2 maart nr. 145, 8 april nr. 104, 11 juli nr. 225 en 20 juni nr. 283.
Bovendien bevinden zich hier voorin enige besluiten d.d. 29 januari 1814, nr. 62, 19 februari 1814, nr. 2, 28 juli 1814, nr. 30, 6 december 1814, nr. 10, die niet zijn gezonden aan de eerste president en een van 16 december 1814, nr. 8, dat wel aan de eerste president is gezonden, maar in het vorige deel behoort, terwijl achterin enige besluiten zijn gebonden over 1815 oktober 12 - december 11, bestemd voor de minister van Justitie.
Bovendien hierbij een circulaire van de officier van Justitie te Rotterdam aan de vrederechters d.d. 4 februari 1815 (origineel) en een exemplaar van een gedrukte circulaire, uitgegaan van de eerste president d.d. juli 1815. Zie voor het vervolg nrs. 5265-5267.
De stukken over 1815-1818 zijn op enkele uitzonderingen na per maand geborgen, over 1819 per 2 maanden, daarna grotendeels per halve maand, terwijl de besluiten, in 's-Gravenhage genomen, gescheiden zijn gehouden van die, welke te Brussel zijn genomen.
Ontbreekt.
De stukken uit de periode 23-31 aug. ontbreken.
Deze agenda's betreffen dezelfde onderwerpen als de hierna genoemde onder inv.nrs. 235-243.
De klad-klapper op de agenda's: Gratie en Varia is samengebonden met inv.nr. 497.
De agenda's over 1815-1816 zijn voorzien van klappers, terwijl over 1817- 1820 de agenda's en klappers afzonderlijk zijn gebonden. Deze agenda's zijn wederom in hun oorspronkelijke volgorde geplaatst in tegenstelling met de beschrijving, voorkomende in verslagen 1914, deel een, bijlage IV, daar ze aldus ontstaan zijn en daar tevens niet altijd dezelfde onderwerpen bijeen zijn gehouden, zodat het niet mogelijk is van elk onderwerp een doorlopende serie te vormen. Alleen de agenda's betreffende het ministerie over 1815-1823 waren bijeengebonden.
Van 1818-1820 loopt elk deel over 3 maanden.
zie inv.nr. 444.
Deze index is waarschijnlijk vervaardigd in 1820, toen men een nieuw systeem van indiceren is begonnen.
Vervolg op de klappers, gebonden in de agenda's over 1815-1816, inv.nrs. 235-257.
Deze indices verwijzen naar cahiers, die niet teruggevonden zijn, evenmin als de desbetreffende agenda's over die tijd, terwijl ook de stukken betreffende personeel zijn vernietigd. Dientengevolge is niet na te gaan, hoever dit deel loopt.
Hoewel Van Maanen eerst 4 oktober 1815 zijn functie aanvaardde, werd hij reeds 26 september minister genoemd. Evenals hij zijn archief als eerste president tot dossiers had geborgen, is hij daarmee ook voortgegaan als minister met het geheim archief over 1815 en 1816, welke dossiers gedeeltelijk zijn genummerd.
Niet raadpleegbaar
Samengebonden met de klapper, volgend op inv.nr. 234.
Voor toegangen op het algemeen verbaal zie inv.nrs. 4258-4565.
De stukken uit de periode 24-30 april ontbreken sedert 1877.
De stukken uit de periode 15-20 juni ontbreken sedert 1876.
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
De stukken betreffende gevangenissen over 1823 -1842 bevinden zich in het archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, welk departement gedurende die tijd het beheer daarover heeft gehad (inventaris 2.04.19.01). Echter ook in de dossiers beschreven in deze inventaris, inv.nrs. 4779-4783 bevinden zich stukken uit de periode 1823 -1842.
Een lijst van onderwerpen van de dossiers bevindt zich achterin de inventaris als bijlage 1.
Zie voor een lijst van tekeningen van huizen van arrest etcetera voorkomende in dossier 14, bijlage 2, achterin de inventaris.
Zending van J.G. van Gendt en J. Warnsinck naar Engeland ter bestudering van het gevangeniswezen aldaar, 1843.
Bestekken van het Huis van Arrest en Justitie te Amsterdam, 1845-1848.
Gevangenissen te Amsterdam, Leuven en Utrecht, 1845-1852.
Bestek aanbouw nieuwe vleugel militaire strafgevangenis te Woerden, [1852]
Hoewel dit beheer met ingang van 1 januari 1852 onder de minister van Justitie is gekomen, zijn ook reeds vroegere stukken betreffende de totstandkoming van het Koninklijk Besluit d.d. 17 december 1851 (Staatsblad nr. 106) enz. hierbij aanwezig.
Tot 1868 zijn hierbij ook de desbetreffende agenda's aanwezig. De einddatum van deze rubriek is iets later dan van het overige deel van het archief, omdat dit beheer in 1878 van Justitie naar het Departement van Binnenlandse Zaken is overgegaan en nimmer bij Justitie is teruggekeerd. Indien dus een scheiding op 31 augustus 1876 was aangebracht, zou een klein brokje afzonderlijk een plaatsje hebben moeten vinden aan het Departement van Justitie, waar het grote kans zou hebben uit het oog verloren te raken.
Naast de gewone algemene agenda's zijn aan de afdeling 2C nog afzonderlijke agenda's gehouden.
Met de indices is evenzo gehandeld als met de agenda's.
Over 1823-1829 zijn ook de geheime stukken hierin vermeld. Elk deel bevat merendeels 2 maanden.
Over 1823-1829 zijn ook de geheime stukken hierin vermeld. Elk deel bevat merendeels 2 maanden.
Over 1823-1829 zijn hierin ook de geheime stukken vermeld.
Index en klapper Gevangenissen 1850 ontbreken.
Index en klapper Gevangenissen 1851 ontbreken.
Van 1854 af zijn 'Gevangenissen' in de gewone indices en klappers opgenomen.
Deze stukken behoren ws. tot het archief van het Ministerie van Oorlog: er is blijkens aantekeningen sprake van 'voorg(aande) beh(andeling) bij Justitie'.
Voor toegangen op het geheim archief zie inv.nrs. 4714-4724.
Voor geheim archief na 1868, zie inventaris 2.09.05. In dat archief bevinden zich ook enkele stukken van voor 1868( zie inv.nr 6616 e.v.).
Voor het Kabinetsarchief, de periode 1855-1914, zie inventaris 2.09.05, inv.nrs. 6218-6456.
in 4657 gegevens over veldwachters in alle provincies op nominatieve staten.
De geheime stukken over december 1823-1829 zijn in de gewone agenda's vermeld.
Zie voor agenda's 1867-1868 inventaris 2.09.05.
Zie over 1823-1829 de gewone indices.
Dit zijn stukken van de aanvang af afzonderlijk gehouden of gelicht uit zowel het gewoon als het geheim archief betreffende specifieke onderwerpen, zoals aangegeven in de rubrieken 3.5.01 t/m 3.5.25.
Voorin een alfabetische naamlijst der personen, die verzoeken hebben ingediend tot het voeren van adellijke titels en waardigheden. 1815-1834.
Zie ook inv.nr. 5070.
Zie ook de rubriek Archieven.
Hier achter: Stukken betreffende huwelijken, waarvan dispensatie der afkondiging is verleend, 1853-1876, en stukken betreffende huwelijken, te sluiten bij procuratie, van personen uit West-Indië, 1825-1867.
Mr. Donny was gewezen keizerlijk procureur te Groningen.
Hierin een omslag met aantekeningen en afschriften van vroegere desbetreffende voorschriften.
Deze rapporten enz. zijn in advies gehouden ingevolge besluiten van de kabinetsraad d.d. 30 april 1831, nr. 47, 3 oktober 1831, nr. 40 en 13 maart 1832, nr. 45. Zij zijn onderverdeeld naar de onderwerpen (gemerkt a-jj) waarvan een lijst vóór in de eerste portefeuille ligt.
Zie ook nr. 4742.
Van 1857 af bestaat een afzonderlijke Afdeling Jacht en Visserij (zie hiervoor inv.nrs. 3734-3820).
Bij Exh. 22 november 1815, nr. 2, zijn aanwezig de originele stukken, ingekomen bij de intendant van Financiën ingevolge diens circulaire d.d. 19 november 1812, nr. 2, met de minuten der bij diens schrijven van 9 augustus 1813, nr. 12, aan de minister van Financiën te Parijs gezonden tableaux. Bovendien hierbij enige oude stichtingsbrieven.
Betreft gevallen, waarbij het dubieus is, of art. 1717 of art. 1724 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is.
Voor vroegere periode zie inventaris 2.07.01, inv.nr. 1734.
Hierin zijn slechts enkele besluiten omtrent naturalisaties vermeld.
Hierbij stukken betreffende de komst van zijn vader, zich noemend Charles Louis de Bourbon, Duc de Normandie, en zijn verzoeken om steun en een paspoort. 1845.
Met aanvulling 1988: ontvangen van het Min. van Justitie: Stukken betr. Naundorff-De Bourbon en verwanten, 1873-1951.
Hierbij een pak onderhandse aanbevelingsbrieven voor sollicitanten.
Hierbij een omslag betreffende het maximum aantal notarissen in ieder arrondissement. 1861-1875.
Hierbij het besluit tot oprichting van de Hollandse IJzeren Spoorwegmaatschappij d.d. 1837, gedrukt.
Zie ook: Vreemdelingen.
Niet raadpleegbaar
uit inv.nr. 4925, stil "exh. 27 november 1827 no. 45" afgescheiden
De stukken liggen in alfabetische volgorde der namen van de aanvragers om vergunning tot nadrukken.
Betreft toepassing van art. 16 der Wet van 16 juni 1832.
Voor Dordrecht zie bij Utrecht.
Hierbij enige desbetreffende afschriften d.d. 1814.
De dossiers betreffen:
Zie ook hiervoor bij de provinciën.
De dossiers betreffen buitengewone diensten bij:
zie voor bezoldigingsregisters de inv.nrs. 5325-5414.
Betreft ook deurwaarders.
Bovendien hierbij een bundel stukken betreffende het domicilie van rechterlijke ambtenaren. 1844-1845.
Bovendien hierin 'rapporten en besluiten betreffende cumulaties van rechterlijke functies met administratieven ambten'. 1838-1856.
Hierbij ook enige stukken betreffende het verlenen van een ridderorde aan A. van de Graaf, 1849; en inhouding van zijn salaris wegens belasting en andere schulden, 1851.
Zie Koninklijk Besluit d.d. 5 oktober 1822 nr. 89. Deze stukken zijn niet chronologisch geborgen, doch van elk 'conflict' is een dossier gevormd; deze dossiers zijn gedeeltelijk geborgen in alfabetische volgorde der namen van de eisers, gedeeltelijk naar de datum van het eerste stuk van elk dossier. Een lijst dezer 'conflicten' en een alfabetische klapper der partijen liggen vóór in de eerste portefeuille.
Voorin bevinden zich enige gedrukte voorschriften voor zeeofficieren, monsterrollen d.d. 1772-1798 en ongedateerd, benevens 'een kopie der oude papieren' van A. Dully betreffende het Deense zeerecht.
Hierbij ook klachten van J.B. Vos, arbeider te Roozendaal, over hem aangedaan onrecht, 1856-1870.
Zie ook het rapport van de eerste president van het Hooggerechtshof d.d. 3 september 1815, dat op 11 september 1818 (nr. 305) in het archief van de minister van Justitie is gedeponeerd (Inv.nr. 8).
Deze stukken betreffen W. Lobry, C.J. van Asperen, J.W. Themmen, P. Hennequin en J.D. Pasteur.
Zie ook inv.nrs. 5485-5525.
Zie ook: openbare orde, veiligheid en zekerheid.
Hierbij twee omslagen betreffende:
Zie inventaris 2.09.47. Wettendossiers 1830-1945.
Deze rapporten zijn 4 augustus 1827 (nr. 11) aan de koning gezonden, behandeld bij K.B. d.d. 16 november 1827, nr. 123 en op 28 december van de Staatssecretarie bij het Departement terug ontvangen.
Hierbij ook stukken betr. Oost- en West-Indië.
zie ook: van Lijnden van Hoevelaken aanw. 1946.
Overgenomen van het Departement van Landbouw, Handel en Nijverheid.
Een groot deel van deze stukken is gebonden, zodat deze niet tussen de correspondentie kon worden geborgen.
C. 5, rapporten van de officieren van de Zeemacht, ontbreekt.
Hierop aangetekend: 'de minuut, toebehorende aan het departement, schijnt in het ongerede te zijn geraakt.'.
Zie ook nr. 5236-5240.
De dossiernummers, waarnaar in dit registers verwezen wordt, zijn òf vervallen òf gewijzigd.
het deel is in 1938 overgenomen.
Ten einde meer eenparigheid in de behandeling van de zaken betreffende de gevangenissen te brengen en tevens vermindering in de kosten van verpleging te verkrijgen werd bij Koninklijk Besluit d.d. 12 december 1820, nr. 97 een commissie benoemd om een onderzoek in te stellen naar de toestand van de tucht- en gevangenhuizen, zowel militair als civiel, die zich in het bijzonder zou bezighouden met na te gaan de mogelijkheid en doelmatigheid van de invoering 'eener regie of van een eigen beheer' voor al die gestichten.
Deze commissie, bestaande uit baron J. Fagel, president, baron C.L.G.J. van Keverberg van Kessel, J. de Snellinck, mr. P.J. de Bije en mr. A.P. de Moor, leden, bracht 29 juni 1821 (nr. 1) een zeer uitvoerig rapport uit aan de koning, waarop de minister van Justitie 9 oktober 1821 (nr. 168) een memorie indiende, hetgeen ten gevolge had, dat bij Koninklijk Besluit d.d. 26 oktober 1821, nr. 38 die commissie werd ontbonden en een raad van administratie over de burgerlijke en militaire gevangenhuizen aan het Departement van Justitie werd toegevoegd, onder de opperdirectie van de minister, ten einde de verdere inrichtingen, welke ten dezen nuttig worden geoordeeld voor te bereiden en in werking te brengen. Tot leden van de raad werden aangesteld mr. P.J. de Bije, N. Olivier, F. de Macar, I.L.M. Gobart en A. Muller en tot secretaris mr. D.F. Gevers.
Op 5 november 1821 hield deze raad zijn eerste zitting, waarin o.a. aan de heren De Bije en Olivier werd opgedragen een instructie te ontwerpen, die bij Koninklijk Besluit d.d. 28 april 1822, nr. 136 werd vastgesteld. Daarbij werd de raad o.a. opgedragen om binnen de kortst mogelijke tijd de dienst van de gevangenissen te regelen overeenkomstig de Koninklijke Besluiten d.d. 26 oktober 1821, nr. 38 en 4 november 1821, nr. 16, ten einde het daarbij aangenomen nieuwe stelsel successievelijk voor te bereiden en daarover de nodige voorstellen te doen en toezicht te houden over al hetgeen de dienst van de gevangenissen betreft. Verder had de raad zich nauwkeurig op de hoogte te stellen van alles, wat op de dienst van de gevangenissen betrekking had, toe te zien op de naleving van de desbetreffende voorschriften en verordeningen en zoveel mogelijk voorstellen te doen tot verbetering en vereenvoudiging van die dienst. De minister kon de leden committeren tot het doen van de daarvoor nodige inspecties in loco enz.
De secretaris werd belast met het houden van de notulen, voeren van de correspondentie, bewaren van de archieven enz.
Bij de algemene reorganisatie van de Departementen van Algemeen Bestuur in 1823 werd, daar vereniging van het oppertoezicht en bestuur over de instellingen ten behoeve van de armen en van de gevangenen, voor die instellingen wederkerig nuttig en voordelig zijn kon, het beheer van de gevangenissen met dat van het armwezen onder een administrateur bij Binnenlandse Zaken gebracht en de Raad van Administratie van de gevangenissen bij het Departement van Justitie met ingang van 15 oktober 1823 (Koninklijk Besluit 17 september 1823, nr. 12) opgeheven.
Omtrent de archieven van die commissie en van de raad blijkt het volgende. Het eerste besluit van de raad (5 november 1821 nr. 1b) hield in, 'dat ten dienste van de raad behoren te worden verzameld alle respectieve stukken betrekkelijk het nieuwe werk der gevangenhuizen, 't welk het onderwerp zijner deliberaties uitmaken moet. Dat tot deze verzameling in de eerste plaats zullen moeten behoren alle stukken, notulen en papieren van de commissie, benoemd bij Zr. Mts. besluit van 12 december 1820, nr. 97, waarvan de overgave aan de minister van Justitie bij art. 15 van het K.B. d.d. 26 oktober l.l., nr. 38 is gelast en in de tweede plaats alle stukken tot 's raads werkzaamheden betrekkelijk, bij het Ministerie van Justitie voorhanden en tot genoemd einde uit dat archief gelicht. En is de secretaris verzocht en geautoriseerd om van genoemde stukken, mitsgaders van de zodanigen, welke in het vervolg nog daarbij zullen behoren, te formeren een bijzonder archief, van dat van het Ministerie van Justitie geheel onderscheiden en afgezonderd.'
Van de dientengevolge aan de raad overgegeven stukken zijn overeenkomstig de raadsbesluiten d.d. 5 november 1821, nrs. 1, 2 en 3 lijsten opgemaakt, maar helaas zijn de originele Koninklijke Besluiten, die de commissie had gebruikt, alsmede de notulen, rapporten en bijlagen van die commissie niet meer bij het archief van de raad aanwezig, ofschoon zij alle overgenomen waren volgens besluit d.d. 5 november 1823, nr. 2. Ook zijn die Koninklijke Besluiten niet weder op hun originele plaats teruggekeerd, maar nog steeds liggen daar de reçu's, waaruit blijkt, dat ze aan de commissie zijn afgegeven. Wel zijn de stukken, gelicht uit het archief van de minister van Justitie, daarbij teruggevonden (inventaris nr. 5277). Bij de opheffing van de raad in 1823 werd bepaald, dat de archieven bij het Ministerie van Justitie zouden worden gedeponeerd, hetgeen op 7 en 14 oktober 1823 plaats had onder overlegging van een behoorlijke inventaris in duplo, die nog in het archief berust. De indeling van deze inventaris is ook vrijwel gevolgd bij de hierna volgende beschrijving, voor zover de stukken nog aanwezig waren. De op die inventaris vermelde 'grote houten kist, houdende het archief van de commissie, benoemd bij besluit van 12 december 1820' nr. 97', is evenwel, zoals boven reeds blijkt, niet meer aangetroffen evenals enkele verzamelingen, reglementen, staten enz. niet meer zijn teruggevonden. De secretaris had zeer terecht de stukken, die hij verzameld had en waarop geen eindbeslissing was gevallen, niet bij de bijlagen ingevoegd, maar afzonderlijk daar achter geplaatst. Later zijn sommige van die verzamelingen, tabellen enz. weder tussen de bijlagen ingevoegd op de plaatsen, waar de circulaires om die opgaven toe te zenden waren uitgegaan. Waar uit de inventaris van de secretaris blijkt, dat deze niet tussen de bijlagen behoren, doch oorspronkelijk afzonderlijk zijn geborgen geweest, zijn ze nu ook weder afzonderlijk beschreven.
Dit zijn alle stukken, gelicht uit het archief van het Ministerie van Justitie.
Ingezonden ingevolge circulaire d.d. 1 april 1822, nr. 2.
Ingezonden ingevolge aanschrijving d.d. 3 juni 1822 nr. 5 en bijeengebonden volgens besluit d.d. 24 juni 1822 nr. 4.
Ingezonden ingevolge circulaire d.d. 7 februari 1822 nr. 6.
Bijeengehouden ingevolge besluit d.d. 21 juli 1823 nr. 1.
Ingezonden ingevolge circulaire d.d. 3 juli 1823 nr. 6 en bijeengehouden volgens besluit d.d. 6 augustus 1823 nr. 3a.
Bovendien hierbij ingebonden:
In de dossiers van het Departement van Justitie, overgenomen in 1921, ('Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven' 1921, deel 1 blz. 91) zijn aangetroffen, vermengd met stukken van de minister, de archiefjes, gevormd door de commissies van redactie voor de Nederlandse wetboeken. Deze commissie-archieven, die niet in het departementsarchief behoren, doch geheel op zich zelf gevormd zijn, zijn dus ook nu weder als zodanig beschreven. Hoe de samenstelling van die commissies is geweest, blijkt uit de navolgende korte uiteenzetting. Om inzake de totstandkoming van de wetboeken een volledig beeld te geven zou te ver voeren. Daarvoor zij verwezen naar het werk van mr. J.C. Voorduin, Geschiedenis en beginselen der Nederlandse Wetboeken, Utrecht 1837.
Bij Soeverein besluit d.d. 18 april 1814, nr. 6 werd een commissie benoemd, om de nationale wetgeving te ontwerpen, bestaande uit de heren J.M. Kemper, buitengewoon Staatsraad (Hoogleraar in de rechten te Leiden) A.W. Philipse (advocaat-generaal bij het hooggerechtshof) A. van Gennep, A.L. Farjon, C. Bijleveld (presidenten bij het hooggerechtshof) B.P. van Wesele Scholten, F.H. Moorrees, H. van der Burgh, D. Westenbergh (raden in het hooggerechtshof) en J. Walraven (advocaat te Amsterdam). Deze moesten binnen een maand na hun eerste bijeenkomst (22 april) bij de koning een rapport inleveren, bevattende de gronden tot het samenstellen van het justitiewezen en de manier van procederen, en binnen drie maanden, nadat de beslissing van de koning dienaangaande bij de commissie was binnengekomen, het voltooide ontwerp aanbieden. De ontwerpen van de civiele, criminele en commerciële wetten moesten voor 1 oktober bij de koning inkomen. Mr. G.C. Hageman, advocaat te Leiden, werd bij besluit d.d. 27 april 1814, nr. 91 aan de commissie toegevoegd als secretaris.
In de eerste vergadering werden vier sub-commissies gekozen, waaraan het ontwerpen van de verschillende wetboeken op de volgende wijze werd opgedragen: voor het ontwerpen van het Burgerlijk Wetboek de heren Van Wesele Scholten, Moorrees en Westenbergh met toevoeging van de heer Kemper; voor het ontwerp-wetboek van koophandel de heren Van Gennep (ontslagen 12 augustus 1814, nr. 14 en in diens plaats benoemd J.E. Reuvens bij besluit van 20 augustus 1814, nr. 27) en Walraven; voor het ontwerp van een lijfstraffelijk wetboek de heren Kemper en Philipse en voor het ontwerp wet op de organisatie van de rechterlijke macht en de manier van procederen zo in civiele als criminele zaken, de heren Farjon, Bijleveld en Van der Burgh met toevoeging van de heer Philipse. In deze sub-commissie nam de heer Farjon de bewerking op zich van het ontwerp ener wet op de rechterlijke macht, de heer Bijleveld dat van een wetboek op de manier van procederen in civiele zaken, de heer Van der Burgh dat van een wetboek van strafvordering. Bij de vereniging van de Belgische provincies met de Noordelijke Nederlanden in 1815 werd bij Koninklijk besluit d.d. 5 september 1815, nr. 19 besloten de gedrukte ontwerpen van wetboeken te doen onderzoeken door rechtsgeleerden uit de zuidelijke gedeelten van het Rijk en wel: de organisatie van de rechterlijke macht en het wetboek van burgerlijke rechtspleging door een commissie, bestaande uit de procureur-generaal Daniëls en de heren Wantelée en De Brabandere; het lijfstraffelijk wetboek en het wetboek van strafvordering door de heren De Kerswaker, Willemsz en Calmeyn; het wetboek van koophandel door de heren De Martinelli en Van Cutsem en Palmaert. Tot het geven van inlichtingen aan die Belgische leden werden de heren Van Gennep en Philipse 'voor geruime tijd' naar Brussel overgeplaatst.
Bij Koninklijk Besluit d.d. 16 maart 1816, nr. 105 werd het ontwerp Burgerlijk Wetboek gesteld in handen van een Belgische commissie, bestaande uit de heren Lammens, De Guchteneere en Nicolaï, waaraan toegevoegd waren tot het geven van inlichtingen de heren Kemper en Reuvens.
Op 20 augustus 1817 (nr. 3) benoemt de koning de Staatsraad Kemper, de president Bijleveld, mr. J.T. van der Meersch en mr. J.C. Sontag in de gecombineerde commissie, belast om de ontwerpen van Wet op de hypotheek en zegelrechten met het ontwerp van een Burgerlijk Wetboek en dat van burgerlijke rechtspleging te vergelijken en in verband te brengen. De verschillende ontwerpen gingen daarop naar de Raad van State, die in zijn vergadering van 28 augustus 1818 een commissie van redactie benoemde, bestaande uit de heren Lammens, Kemper, Raoux en Membrède. Deze commissie werd ingevolge Zr. Ms. besluiten van 15 en 25 mei 1818 bijgestaan door de referendarissen aan het Departement van Justitie Asser en Laubry.
De door haar samengestelde ontwerpen werden bij Koninklijke boodschap d.d. 15 maart 1821 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden. Hieruit benoemde de koning bij besluit van 28 april 1821, nr. 72 een Commissie van redactie voor de Nationale wetgeving, bestaande uit de heren J.H. baron Mollerus, A.C. Membrède, A.G. Raoux, jhr. J.M. Kemper, J.F. Gendebien, J. van Combrugge en P.F. Nicolaï, met assistentie van de heren referendarissen C. Asser en A.P.A. Laubry. Deze commissie van redactie had haar werkzaamheden 22 juli 1828 beëindigd, doch de behandeling van de ontwerpen in de Kamers duurde tot 2 juni 1830, terwijl de invoering der wetboeken bij Koninklijk Besluit d.d. 5 juli 1830, Staatsblad nr. 41, werd bepaald op 1 februari 1831. Bij de opening der zitting van de Tweede Kamer op 18 oktober 1830 gewaagde de koning van de onmogelijkheid door de tijdsomstandigheden om de nationale wetgeving op het bepaalde tijdstip in te voeren en 5 januari 1831 (Staatsblad nr. 1) werd de invoering opgeschort.
Bij Koninklijk Besluit d.d. 24 februari 1831, nr. 19 werd besloten de reeds aangenomen wetboeken van burgerlijk recht, van koophandel, van burgerlijke rechtsvordering en van strafvordering alsmede de Wet op de samenstelling der rechterlijke macht en het beleid der justitie nader te doen herzien, door de leden der commissie van redactie van de nationale wetgeving, alsnog bestaande uit de heren mr. T. Sypkens, jhr. Beelaerts van Blokland, mr. H.J. Dijckmeester en mr. C. Asser, met toevoeging van de heren mr. H.M.A.J. van Asch van Wyck, mr. W.B. Donker Curtius van Tienhoven, jhr. M.W. de Jonge, mr. F. Frets en mr. J. op den Hooff, welke vijf laatstgenoemden bij deze tot medeleden der commissie werden benoemd. Mede door de werkzaamheden van deze commissie zijn eindelijk de Nederlandse wetboeken tot stand gekomen en in 1838 ingevoerd.
De nagelaten ontwerpen enz. van de genoemde commissies zijn indertijd geordend naar de aard van de verschillende wetboeken en niet alles van elke commissie bijeen. Hoewel archivalisch deze ordening niet de juiste is, is toch, omdat de totstandkoming van elk wetboek op deze wijze het overzichtelijkst blijkt, die oude ordening zoveel mogelijk gehandhaafd.
Zie ook de archieven van Kemper en van Van Maanen en inv.nrs. 5203-5245 van deze inventaris.
In deze verzameling zijn zowel stukken aan de minister als aan de commissies bijeengebracht. Het is niet wel mogelijk gebleken, daarin een scheiding aan te brengen, omdat er vele ongeadresseerde staten enz. in worden aangetroffen. Waar een scheiding ook alle verband zou verbreken, is de gehele bundel hier geplaatst.
Deze afschriften zijn vervaardigd voor de Commissie van redactie.
In hoofdzaak uitgegeven na zijn dood in 1838 door zijn zoon mr. Louis Asser en zijn neef mr. C.D. Asser.
Hierbij een ingekomen stuk.
Voorin een afschrift van een desbetreffend rapport van de minister van Justitie d.d. 1829.
De minister heeft deze memorie op 9 juni 1828 gesteld in handen van de commissie, die haar volgens een concept-brief d.d. 22 juli daaraanvolgend weder aan de minister zou terugzenden, hetgeen blijkbaar niet heeft plaats gehad.
Terwijl deze inventaris reeds ter perse was, werd bij het ontruimen van de kelders van het Departement van Justitie ten behoeve van het archief, welke kelders tot opslagplaats voor brandstoffen hadden gediend, onder vuil bedolven nog aangetroffen de hierna volgende collectie bezoldigingsregisters. Wegens de verregaande staat van ontbinding van deze registers is er over gedacht deze te vernietigen, doch gezien het grote gemak, dat zij kunnen opleveren bij eventuele nasporingen, omdat er in vermeld zijn nevens de salarissen ook de volledige namen van alle rechters, ambtenaren, beambten enz. met de data der besluiten van aanstelling en ontslag en de reden, die daartoe hebben geleid, is besloten ze te bewaren en in deze inventaris op te nemen. Ter voorkoming van grote omnummering zijn ze geheel achteraan de inventaris als supplement geplaatst, hoewel ze eigenlijk onder A behoren.
De dossiers betreffende naamsveranderingen en de dossiers betreffende uitlevering van verdachte personen, waren evenmin zonder grote omnummering in het archief te passen en zijn daarom ook als supplement achter het archief geplaatst.
De gevangenisambtenaren komen er slechts tot 1823 in voor, toen het gevangeniswezen naar Binnenlandse Zaken is overgegaan.
In 1830 toen Noord- en Zuid-Nederland weder gescheiden zijn is ook de volgorde veranderd. Deze volgorde was in hoofdzaak vóór 1830:
Na 1830 was de volgorde steeds: Ministerie, Gerechtshoven, Hoog Militair Gerechtshof, Rechtbanken, kantongerechten enz. in Noord-Brabant, Gelderland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel, Groningen, Drenthe en Limburg. De registers lopen verschillend over één-, twee-, drie- en vierjarige perioden.
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Deze registers zijn gesplitst naar de ambtenaren, die per maand en die per kwartaal hun salaris ontvingen. De serie maandbetalingen loopt over 1852-1876. vijf delen. De serie kwartaalbetalingen loopt over 1857-1878. vier delen.
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
Een klapper van persoonsnamen op deze dossiers is als bijlage 3 opgenomen achterin deze inventaris.