Gegevens over het gezin, waartoe Salomon Sweers behoorde, zijn opgeteekend en bijeengebracht door zijn jongeren broeder, den bekenden vice-admiraal Isaäc Sweers. Diens collectie, voorzover op het zeewezen betrekking hebbend, is in 1892 aan het Rijksarchief te 's-Gravenhage geschonken; de papieren, de familiegebeurtenissen betreffend, zijn aan het gemeentearchief van Amsterdam gekomen. In de verzameling te 's-Gravenhage bevindt zich evenwel een register, waarin geslachtkundige aanteekeningen zijn opgenomen; dit register is eene notitie, waarin journaalsgewijze staat opgeteekend hetgeen met Isaäc Sweers is voorgevallen. Verzameling Isaäc Sweers no. 3; copie daarvan onder no. 2
Salomon Sweers werd 15 juni 1611 te Nijmegen geboren als zoon van Aernt Sweers en Alida van Bronckhorst. Nadat de vader door de provincie Gelderland voor het tijdvak 1627 - 1634 gecommitteerd was tot bewindhebber der O.-I. Compagnie ter Kamer Amsterdam, verhuisde de familie naar deze stad. Het gezin van Aernt Sweers, telde toen acht kinderen, in volgorde van leeftijd geheeten: Judith, Jan, Salomon, Jacob, Abraham, Catharina, Isaäc en Benjamin.
Ongeveer 1629 is Salomon Sweers te Amsterdam als Klerk op het comptoir der O.-I. Compagnie in dienst getreden . Zulks blijkt uit eene resolutie van bewindhebberen der Kamer Amsterdam van 23 december 1630, welke vermeldt, dat Sweers destijds als zoodanig twee jaren dienst had gedaan. Op het comptoir bleef Salomon werkzaam, totdat hij in december 1632 naar Oost-Indië vertrok. Hij maakte de reis in de kwaliteit van secretaris van de vloot, welke onder commando stond van Anthonio van Diemen. Rekwest van Salomon Sweers aan de Grafelijkheids-Rekenkamer van Holand, september 1638 Van Rhede van der Kloot, De Gouverneurs-generaal van Nederlands-Indië , pg 46, vermeldt foutief , dat Van Diemen reeds in april 1632 het vaderland verliet en in september 1632 te Batavia terugkeerde.
Van zijn dienst in Oost-Indië geeft Sweers zelf een kort overzicht in een rekwest van september 1638, door hem gericht aan de Grafelijkheids-Rekenkamer van Holland. Archief Rekenkamer
Waarschijnlijk zal Sweers naar Guzeratte zijn gegaan met de vloot, die onder commando van commissaris Philip Lucasz. in augustus 1633 naar Guzeratte-Perzië uitzeilde. Sweers' mededeling over zijn dienst aldaar wordt toegelicht door een document, dat zich bevindt bij de Sweers-papieren in de collectie C. S. Het is eene verklaring, afgegeven door Johan van Twist, gewezen opperhoofd over de comptoiren Amadabath, Cambaya, Brodera en Brotchia in het Rijk van Guzeratte; Van Twist verklaart daarin, dat Salomon Sweers, onderkoopman, gedurende achttien maanden als kassier op het comptoir Amadabath zich eerlijk en getrouw in Compagnie's dienst heeft gedragen.
De verklaring is geteekend te Batavia 1 augustus 1636, en Sweers zal zich dus op dit tijdstip op Java hebben bevonden. Ten aanzien van hetgeen hij voorts mededeelt over zijne werkzaamheid op Amboina en Banda vinden wij eene bevestiging in de bescheiden aangaande den scheepstocht, einde december 1636 naar de Ambonsche kwartieren ondernomen onder bevel van Gouverneur-generaal Van Diemen. Op de vloot blijkt zich ook de onderkoopman Salomon Sweers te hebben bevonden. In het Compagnies-archief is bewaard gebleven een copieboek van brieven, orders en commissiën, van Gouverneur-generaal en Raden op deze tocht uitgegaan: in Van Diemen's brief naar Batavia van 15 april 1637 wordt melding gemaakt van Sweers. De Ambonsche armada was midden juli 1637 voor Batavia teruggekeerd.
Op 16 augustus 1637 huwde Salomon Sweers aldaar met Catharina Jansdr. (geboortig van Hoorn), weduwe van Dirck Jemming, secretaris van den Raad van Justitie. Met de retourvloot, die einde van dat jaar onder commando van Artus Gijsels, Raad van Indië, vertrok, keerden Sweers en zijn vrouw naar patria terug; zij waren aan boord van de "Hollandia". Seinbrief voor de retourvloot 15 december 1637, in de collectie C. S.
Tijdens zijn verblijf in Indië waren Sweers' ouders te Nijmegen, waarheen zij metterwoon waren teruggekeerd, in 1635 komen te overlijden.
Spoedig na zijne aankomst, solliciteerde Sweers bij de Grafelijkheids-Rekenkamer van Holland naar het ambt van schout van Texel, baljuw van Eierland; hij kreeg de betrekking, waartoe hem 9 october 1638 commissie werd gegeven.
Na verloop van twee jaren besloot Sweers opnieuw naar Oost-Indië te gaan. Door de Heeren Zeventien, in september 1640 vergaderd, werd Salomon Sweers in dienst genomen, om vergezeld van zijn huisvrouw, in de kwaliteit van extra-ordinair Raad van Indië in het aanstaande voorjaar te vertrekken.
April 1641 zeilde Sweers van Texel uit op "De Vogel Struys", die tegelijk vertrok met het schip "Wesel", waarop zich de tot de extra-ordinaris Raad van Indië benoemde Cornelis Witsen bevond. Beurtelings zou elk der Raden voor een maand de commando-vlag voeren. Brief van Sweers aan Gouverneur-generaal Van Diemen, 30 september 1641 in collectie C. S. Van de acht kinderen uit het gezin van Aernt Sweers, was destijds geen meer in Nederland. De dochter Judith en de oudste zoon Jan, boekhouder op het comptoir der O.-I. Compagnie ter kamer Amsterdam, waren gestorven. Abraham was in dienst der W.I. Compagnie naar Brazilië gegaan; als ***** van een compagnie soldaten den tocht tot verovering van San Paulo de Loanda in Angola medemakend, werd hij augustus 1641 aan scheepsboord vermoord. In dienst der W.I. Compagnie had zich ook Isäac naar Brazilië begeven; aldaar werd hij in februari 1641 tot eersten klerk ter secretarie van den Politieken Raad aangesteld
Salomon Sweers, extra-ordinaris Raad van Indië, kwam begin November 1641 te Batavia aan. Van 15 November af nam Sweers deel aan de vergaderingen van den raad van Indië. Krachtens resolutie van dit college van 20 December 1641 kreeg hij zitting in den Raad van Justitie als vice-president. De Raad van Indië bestond destijds, nadat François Caron als commandeur der retourvloot was vertrokken, uit den Gouverneur-generaal Van Diemen, den Directeur-generaal Cornelis van der Lijn, den raadspensionaris mr. Joan Maetsuyker en den extra-ordinaris Raad Justus Schouten, waarbij toen nog kwamen: Salomon Sweers en Cornelis Witsen.
In zijne vergadering van 1 februari 1642 werd door den Raad eene regeling voor de verdeeling van sommige werkzaamheden getroffen. Gouverneur-generaal Van Diemen had reeds in de raadszitting van 23 october 1641 deze aangelegenheid ingeleid; hij had toen voorgedragen, dat door het toenemen van den Staat der Compagnie in Indië de besoignes meer en meer verzwaarden, zoodat het opstellen der vereischte schrifturen naar de diverse kwartieren (werkzaamheid tot nu toe voornamelijk door den Gouverneur-generaal alleen gedaan) door één persoon bezwaarlijk zou kunnen worden bijgehouden. Van Diemen gaf derhalve in overweging, of het voor de Compagnie tot verlichting van zijne persoon en tot "aankweeking" van de andere leden niet dienstig zoude wezen het generale werk over de raadspersonen eenigzins te verdeelen. De op de 1 februari 1642 getroffen regeling hield in, dat het opstellen van het generaal dagregister van het gepasseerde in Indië, tot nog toe door raadpensionaris Maetsuyker gehouden, onder de Raden verdeeld zoude worden, zoodat dit zoude bestaan uit vijf deelen, elk verschillende kwartieren van Indië betreffend; tevens zou dan het concipiëeren der antwoorden op de brieven, uit de kwartieren ontvangen, door de Raadsleden moeten geschieden. Salomon Sweers kreeg voor zijn deel de behandeling der papieren van Guzeratte, Hindustan, Perzië en Mocha. De bescheiden afkomstig van Sweers, aanwezig in de collectie C. S., wijzen uit, dat hij de eerste maal niet alleen het relaas van deze kwartieren, maar ook dat betreffende Choromandel, Bengalen en Pegu (toegewezen aan den secretaris van den Raad Pieter Mestdagh) bewerkte, waarbij het volgend jaar nog kwam het verslag over Ceylon en de Kust van Indië.
Nauwelijks had Sweers een kwart jaar in den Raad van Indië zitting gehad of hij werd in de waarneming van zijn ambt geschorst. Er was ontdekt, dat hij voor eigen rekening een partij barnsteen (hem, zijn broeders en Jacob en Benjamin en zijne zuster Catharina gemeenschappelijk toekomend) benevens eenige andere koopmanschappen aan een Chinees had verkocht - een particulier handeldrijven, dat den Compagnies-dienaren bij den Generale Articul-brief streng verboden was. In hun zitting van 22 februari 1642 besloten Gouverneur-generaal en Raden tegen niet der vergadering aanwezigen Sweers proces aanhangig te maken bij den Raad van Justitie en hem zoolang den toegang tot den Raad van Indië en dien van Justitie te ontzeggen. Sweers wendde zich daarop tot de Raden van Indië ieder afzonderlijk, opdat de zaak geen voortgang zoude hebben, maar dit mocht niet baten, zoodat Gouverneur-generaal en Raden op 10 maart bij het genomen besluit volhardden. Door den Raad van Justitie werd Sweers bij uitspraak van 5 april 1642 van zijn ambt gesuspendeerd tot discretie van den Gouverneur-generaal. Deze won de adviezen der Raden van Indië in en het resultaat was, dat Sweers op 7 juni 1642 door Van Diemen provisioneel in in zijn vorige kwaliteit hersteld, mits Bewindhebberen in Nederland zulks goedkeurden.
Sweers was gehuisvest in het kasteel te Batavia. Te zijnen huize overleed in april 1642 de jongste broeder Benjamin, assistent op de secretarie van den Gouverneur-generaal. Broeder Jacob huwde in mei 1642 te Batavia met Maria Aux Brebis (geboortig van Hamburg), weduwe van den kapitein-majoor in dienst der O.-I. Compagnie Adriaaen Anthonisz., eerder weduwe van den opperkoopman der O.-I. Compagnie Adriaen Daniël de Bucqoy. Catharina Sweers werd juli 1642 de vrouw van jeremias van Vliet, laatstelijk als commissaris naar Siam gedien hebbend.
Sweers' ambtelijk werkzaamheid te Batavia in de volgende jaren vinden wij toegelicht door enkele resolutiën van Gouverneur-generaal en Raden. Het commissariaat van de monstering der van Batavia vertrekkende schepen en jachten benevens het opzicht over de generale equipage werd hem 2 augustus 1642 opgedragen. Bij resolutie van 1 october 1642 kreeg hij aanstelling tot visitateur-generaal der negotieboeken in Indië. Op 5 januari 1643 wees de Raad van Indië hem aan als president van het College van Weesmeesteren.
De resolutie, door den Raad van Indië in de zaak Sweers genomen, zond Van Diemen aan Bewindhebberen bij brief van januari 1643. Heeren Zeventien beantwoordden dit schrijven in augustus; zij deelden daarin mede, dat - hoewel de zij de zaak van groot gevolg oordeelden - zij goedvonden het te laten bij het in den Raad van Indië gevallen besluit, met dien verstande evenwel, dat men Sweers voortaan gebruiken zou, waar hij het beste dienst zou kunnen doen, zonder hem verder in de Raad van Indië te admitteeren, hetgeen naar de mening van de Heeren Zeventien al te aanstootelijk zoude wezen. In april 1644 kwam de missive van Bewindhebberen te Batavia aan. Ondanks hun verbod bleef Sweers zitting houden in den Raad van Indië. Spoedig daarna, op 13 mei 1644, kreeg hij van dit college eene benoeming tot opperregent van Compagnie's ziekenhuis en bij resolutie van 17 juni 1644 werd hem opgelegd de uitbetaling der maandgelden benevens het toezicht op de beoken van het soldijcomptoir.
Voor den Gouverneur-generaal Van Diemen heeft Sweers groote achting gekoesterd en blijkbaar bleef de landvoogd ook hem genegen. Geheel anders was de verhouding van Sweers tot den Directeur-generaal Cornelis van der Lijn, oudsten Raad van Indië. Op een maaltijd ten huize van Sweers in januari 1645 kwam het tusschen deze beiden tot een hevige twist, waarbij Van der Lijn tegenover Sweers' vrouw van den rottang gebruik maakte en Sweers den Directeur-generaal beleedigende woorden toevoegde. De Raad van Indië hield zich met het geval in zijne zitting van 22 februari bezig. Gouverneur-generaal Van Diemen kwam in april 1645 te overlijden. Het oppergezag kwam aan Van der Lijn, onder den titel van "President in Rade van Indië". In het sterk geslonken college der Hooge Regeering, waarin Maetsuycker als eenige ordinaris Raad zitting had, zouden voortaan de extra-ordinaris Raden Sweers en Simon van Alphen mede in alle zaken concludeerende stem hebben.
Een tweede inbreuk van Sweers op zijn compagnie's verbod van particulieren handel door de ambtenaren zou zijn ontslag uit den dienst der Compagnie ten gevolge hebben. Over de toedracht heeft P. A. Leupe reeds een en ander medegedeeld in een opstel
De resolutiën van den Raad van Indië van 16 en 25 November 1645 maken nog melding van heftig optreden van Sweers; hij had den extra-ordinaris Raad Van Alphen beschuldigd van particuliere negotie, maar verklaarde later, dat zijne bewering in dronkenschap gedaan was.
Tot de administratie zijner goederen in Indië wees Sweers aan: Frederick Coyett, opperkoopman, en Hendrick van Seelst, kassier van het kasteel te Batavia.
Met de retourvloot, die einde december naar patria vertrok, verlieten Sweers en zijne vrouw op het schip "Vrede" Batavia; einde juni 1646 kwamen zij in Nederland aan.
Aanstonds wendde Sweers zich tot Heeren Zeventien in eene remonstrantie, die bewaard is onder zijne papieren en naar dit document gepubliceerd door Leupe in <i>Bijdragen voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië, Reeks 3, Deel 8.</i>
Sweers, die zich als koopman te Amsterdam vestigde, zou in zijn verdere leven een tegenstander der V. O. I. Compagnie blijven. Hierop wijzen enkele bescheiden onder zijne papieren, waaruit blijkt dat hij zich geïnteresseerd heeft voor de buitenlandsche pogingen tot oprichting van Indische handelscompagnieën. Hetgeen in zijne papieren voorkomt over de verstandhouding tot François Caron, heeft Leupe reeds medegedeeld in het bovenaangehaald opstel.
Salomon Sweers overleed te Amsterdam 2 maart 1674
Over zijn afkomst en diensttijd bij de Oostindische Compagnie tot 1639 heeft Van Vliet zelf mededeelingen verstrekt in een schrijven gericht aan de Weeskamer zijner geboortestad Schiedam, dat onder zijn papieren bewaard is gebleven. Brief, geschreven in Siam 6 october 1639, in collectie C.S., inv. nº. 3, fol. 271.
Van Vliets geboortejaar is waarschijnlijk1602, daar hij in 1642 als 40 jarige vermeld wordt. Door Salomon Sweers in diens brief in collectie C.S., Inv. nº. 2, fol. 30.
Van de vijf zonen uit hun gezin zouden er drie naar Oost-Indië gaan: Eeuwout, Daniël en Jeremias. Nadat hij in burgelijken staat in zijn geboortestad Schiedam gewoond en den meesten tijds levens daar door gebracht had, besloot Jeremias, aangezien het geluk hem naar wensch niet wilde dienen" zijn fortuin in Indië te zoeken. Voor de kamer Rotterdam der O.-I. Compagnie vertrok hij in mei 1628 op "Het Wapen van Rotterdam" als assistent naar Batavia, waar hij februari 1629 aankwam.
In dezen rang ging Jeremias van Vliet in juni 1629 naar Japan, toen daarheen commandeur Willem Jansz. werd gezonden tot wegneming van de voor de Compagnie's handel gerezen zwarigheden. In de komende moeilijke jaren bleef Van Vliet in Japan, totdat hij in Januari 1633 naar Batavia terugkeerde, waar hij de volgende maand arriveerde.
Op het comptoir te Firando was Van Vliet bevorderd tot onderkoopman op voorwaarde van approbatie door den Gouverneur-generaal. Na aankomst te Batavia werd zijne bevordering bevestigd door Gouverneur-generaal Brouwer onder driejarig verband van dienst.
In april 1633 vertrok Jeremias van Vliet naar Siam met het schip "Delft", waarop zich ook bevond het opperhoofd der Compagnie in Siam Joost Schouten. Instructie van 9 april 1633 in Batavia's uitgaand briefboek. Dit rapport is gepubliceerd in eene te Amstredam in 1647 verschenen uitgave, vermeld bij: Tiele,
Bij resolutie van 23 juli 1636 hadden Gouverneur-generaal en raden besloten Van Vliet in den rang van koopman tot opperhoofd van het comptoir Siam aan te stellen. Van Vliet meende aanspraak te mogen amken op eene bevordering tot den rang van opperkoopman en kreeg vergunning naar Batavia te komen om de Hooge Regeering rapport uit te brengen. Brief G.-G. en raden van Indië 25 augustus 1637.
Tiele,
Tijdens zijne nieuwe dienstperiode in Siam zou Van Vliet op zijn
Het eene bevat een kroniek der Siameesche Koningen en is onder zijne papieren in de collectie C. S. bewaard gebleven; de title er van luidt;
In hunne missive van 4 mei 1640 betuigden G.-G. en Raden aan Van Vliet hun dank; zij hadden het Tractaat van de successie der Siamsche Koningen en hun denkwaardig bedrijf, door Van Vliet beschreven en aan hen gedediceerd, aangenaam geaccepteerd; ïn toecomende sullen diergelijcke geschriften ons behaeglijck en U. E. loffelijck zijn".
Het daarbij aansluitend schriftuur is het Tiele,
In mei 1641 kwam van Vliet wederom te Batavia om aan de Hooge Regeering rapport over Siam uit te brengen Resol. G.-G. en raden 13 mei 1641
Op 31 juli 1642 huwde Jeremias van Vliet aldaar Catharina Sweers, zuster van den extra-ordinaris Raad van Indië Salomon Sweers. Volgens aantekeening van Isaäc Sweers (Verzameling Isaäc Sweers, Inv. nr. 3) Brief in de collectie C.S., Inv. nr. 2, fol. 30.
De Raad van Indië wees aanvankelijk van Vliet aan om als opperhoofd in Perzië opvolger van Wolbrandt Geleynsz. de Jongh te worden, doch wijsigde dit plan, toen door het ziek worden van Cornelis Witsen diens commissie naar Malakka moest vervallen. Bij resolutie van 6 september 1642 benoemden Gouverneur-generaal en Raden daarop Van Vliet om den Gouverneur van Malakka Joan van twist te vervangen.
Toen bij resolutie van 4 mei 1644 Gouverneur Van Vliet's diensttijd opnieuw onder driejarig verband verlengd werd, stelde de Raad van Indië als titel voor hem vast: Vice-Gouverneur en directeur van de stad Malacca en ressort van dien. Bij reslolutie van 3 april 1645 werd hem de rang toegestaan van extra-ordinaris Raad van Indië onder voorwaarde, dat hij zijn diensttijd van drie jaar in Malakka zoude doorbrengen.
Na bekomen vergunning van den Raad van Indië reisde Van Vliet nog hetzelfde jaar voor particuliere affaires naar Batavia, waar hij einde november aankwam. Zie res. G.-G. en Raden 4 december 1645. Res. G.-G Raden 9 januari 1646, 4 mei 1646. Zie res. G.-G. en Raden 20 october 1646.
Van de gelegenheid der inauguratie van Cornelis van der Lijn als Gouverneur-genraal maakten Van Vliet en Snouck gebruikt om opheffing der suspensie te verzoeken, die hun op 20 october 1646 door den Raad van Indië werd toegestaan. Naar Malakka terugkeeren zou Van Vliet evenwel niet meer. Bij resolutie van 11 december 1646 droegen Gouverneur-generaal en Raden hem het commando over de retourvloot op. Met negen retourschepen arriveerde Jeremias van Vliet in Augustus 1647 in het vaderland. Hij vestigde zich metterwoon in zijne geboortestad Schiedam, waar hij in 1652 zitting in de vroedschap kreeg; Van Vliet overleed aldaar in februari 1633.
In zijn boek
In Indië huwde de eene zuster met Philip Lucasz., de andere met Arent Gardenij, gouverneur ter kust van Choromandel. Zie het opstel over de papieren van Specx in
Niet geheel juist bij Van Rhede van der Kloot o.c.
Zie Van Rhede van der Kloot o.c.
Zie bovenaangehaald opstel.
In den jaargang 1652 van de uit Indië overgekomen papieren, aanwezig in het archief van de V.O.-I. Compagnie ter kamer Amsterdam bevindt zich eene lijst van Compagnie's gequalificeerde ambtenaren in Oost-Indië met vermelding van hun staat van dienst, opgemaakt in 1651. François Mannis vinden wij op deze lijst vermeld onder het hoofd Tayouan (Formosa), alwaar hij destijds op het kasteel Zeelandia in den rang van koopman als kassier dienst deed. Verder vernemen wij, dat Mannis als assistent in 1641 was uitgekomen op de "Vogel Struys" (hetzelfde schip dus, als waarop Salomon Sweers als extra-ordinaris Raad van Indië had gevaren). In 1646 was hij op Tayouan bevorderd tot onderkoopman, in 1650 tot koopman. Blijkens resolutie van Gouverneur-generaal en Raden van 11 october 1652 was Mannis destijds te Batavia. Op 13 december 1652 werd hij professioneel aangewezen als kassier tot het houden van Compagnie's cassa. Den rang van opperkoopman kreeg Mannis in 1653. Bij resolutie van den Raad van Indië van de 18 januari 1656 werd Mannis naar het vaderland verlost.
Onder de bescheiden, behoord hebbend aan jhr. mr. J.C. de Jonge, die voor het Rijksarchief te 's-Gravenhage in 1858 werden verworven, bevond zich eene verzameling stukken in acht banden, welke blijkens het op alle voorkomende merk C.S. gezamenlijk deel hadden uitgemaakt van ééne collectie. De acht banden waren door De Jonge, naar uitwijzen van een door hem ingeschreven aanteekening, in 1843 aangekocht op eene verkooping van den boekhandelaar Führi te 's-Gravenhage. Toen de acht banden waren voor het Rijksarchief werden verworven, bezat deze instelling reeds een dergelijken met C.S. gemerkte band, waarvan het, ook door den inhoud, duidelijk was, dat hij deel had uitgemaakt van dezelfde collectie. Deze negende band was aan het Rijksarchief gekomen met de overbrening van het Koloniaal Archief uit Amsterdam naar 's-Gravenhage; het deel was, gelijk blijkt uit eene aanteekening in den inventaris De Munnick van dit archief, in 1853 daarvoor verworven op de verkooping der verzameling De Petit. De banden bevatten stukken betreffende Oostindische zaken tot 1674, terwijl in één deel nog stukken aangaande de W.-I Compagnie zijn opgenomen. Op het Algemeen Rijksarchief zijn de negen banden ingevoegd in de verzameling Koloniale aanwisten Oost-Indië; zij kwamen bekend te staan als de collectie Sweers. Voor deze naamgeving bestond goede reden. Een groot gedeelte toch der bescheiden (en daardoor alle stukken uit het derde kwartaal der 17de eeuw) was afkomstig van den extra-ordinaris Raad van Indië Salomon Sweers, als koopman te Amsterdam overleden in 1674. Verder bleek in de verzameling C.S. opgenomen eene collectie papieren, afkomstig van Jeremias van Vliet, gehuwd met Salomon's zuster Catharina Sweers. Met de namen Salomon Sweers en Jeremias van Vliet was het mogelijk de aanwezigheid van een gedeelte der bescheiden te verklaren. De determineering van de herkomst der stukken wordt bemoeilijkt door de wijze, waarop deze in banden zijn ondergebracht. Van de negen banden zijn er acht (namelijk zeven uit de aanwist De Jonge, benevens het deel uit de verzameling De Petit) gelijkvormig; in elk dezer banden zijn de stukken naar tijdsorde gerangschikt, zonder dat gelet is op de collectie, hetzij Sweers of Van Vliet, waartoe de bescheiden behoord hebben. Het onderzoek van alle stukken in deze, één groep vormende acht banden, wees nu uit, dat bij de papieren Sweers-Van Vliet als derde collectie was gevoegd eene verzameling stukken, afkomstig van den Gouverneur-Generaal van Indië, Jacques Specx, bewindhebber der Westindische Compagnie ter kamer Amsterdam. De argumenteering van deze conclusie is gegeven in een opstel, door mij gepubliceerd in Nederl. Archievenblad, jaarg. 1927/8, afl. 3.
Aan de papieren in den op zich zelf staande negenden band is toegevoegd eene losse tafel, blijkens het handschrift dateerend uit het midden der 17e eeuw. Eene aanwijzing over de herkomst der stukken was aan de papieren zelf niet te ontleenen; kenmerkend was slechts de aanwezigheid van diverse stukken betreffende Formosa (Tayouan)
Het handschrift van de tafel der stukken leverde evenwel eene bruikbare aanwijzing: ik vond dit handschrift terug in de brieven, aan Salomon Sweers geschreven door François Mannis. Toen nu het verder onderzoek uitwees, dat deze compagnie's ambtenaar den langsten tijd op Formosa gediend had, juist in de jaren, waarop de stukken betrekking hebben, achtte ik het geoorloofd als eigenaar, aan wien de bescheiden in den negenden band behoord hadden, François Mannis aan te wijzen
De rechtstitel is (nog) onbekend
De negen banden, elk gemerkt C.S., aanwezig op het Algemeen Rijkarchief, vormen niet de complete verzameling C.S.; er is nog een aldus gemerkte band bekend, in het bezit van jonkheer Huydecoper van Nigtevecht. Zie de literatuuropgave bij Inv. nº. 8, fol. 1-34. Het nummer 244 is het deel, aangekocht uit de verzameling De Petit (thans inv. nr. 2)
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie Sweers, nummer toegang 1.10.78, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Sweers, 1.10.78, inv.nr. ...
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
De band bevatte oorspronkelijk bescheiden tot 1640; het stuk van 1674 is begin 18de eeuw ingevoegd bij het vervaardigen van de tafel die eveneens aanwezig is.
Gedrukt bij: Colenbrander,
Gedrukt bij: Colenbrander,
Gedrukt bij: Colenbrander,
Gedrukt bij: Colenbrander,
In sommige afschriften komen correcties in het handschrift van Specx voor.
Met aanteekening in dorso door Specx.
Met tafel, begin 18de eeuw.
Gedrukt bij: Colenbrander, Dagh-Register der stad Batavia 1643-1644, p. 1-4.
Vergelijk NA Den Haag, stukken van Sweers, Van Vliet c.s. nummer toegang 1.10.78, inv. nr. 3, fol. 282-293.
Vermoedelijk van Constantijn Ranst, directeur van Bengalen, aan Rijckloff van Goens den Jonge, 1671
Met tafel, 18e eeuw.
Met aanteekening van ontvangstdatum door Gouverneur-generaal Specx. Naar het afschrift in het archief der V. O.-I. Compagnie gedrukt bij: Colenbrander. Jan Pietersz. Coen, Bescheiden V, p. 842.
De Raad van Indië Carel Reyniersz. , commandeur van de in januari 1639 uit Indië vertrokken retoursvloot, was oud-gouverneur ter kust van Choromandel.
In resol. G.-G. en Raden, 16 mei 1645, wordt melding gemaakt van den commissaris en andere Portugeesche kooplieden van Macao.
Gedrukt: Bijdragen Taal-, Land-en Volkenkunde van Nederlandsch Indië. Derde Reeks, deel 8. p. 44-67.
Voor de V.O.-I. Compagnie bevonden zich destijds te Agra de kooplieden Jan Tack en Jan Berckhout (Misseve Directeur van Souratte aan Heeren Zeventien, 9 februari 1651), die derhalve als schrijvers van het verhaal in aanmerking komen.
Met tafel, 18e eeuw.
Zie eene andere copie der poincten in Inv. nº 9, fol. 214-220. Naar een afschrift in de collectie Melvill van Carnbee
Gedrukt bij: Colenbrander, Jan Pietersz. Coen, Bescheiden V, p. 373.
Vergelijk: R. Schück, Brandenburg-Preussens Kolonial-Politik, 1647-1721, p.21.
Het laatse artikel in het handschrift van Salomon Sweers. Het project maakt melding van den kardinaal en van den oorlog, door den koning van Frankrijk in Duitschland gevoerd.
Met tafel, 18e eeuw.
Naar het copie-dagregister in het archief der V. O.-I. Compagnie gedrukt bij: Colenbrander, Dagh-Register gehouden int Casteel Batavia, 1631-1634, p. 96-209.
Gedrukt bij: Colenbrander. Dagh-Register gehouden int Casteel Batavia, 1643-1644, p. 5-87. Het opschrift "Aanmerkelijke Annotatiën aº. 1644 gehouden in Batavia", is toegevoegd door den eigenaar aanvang 18de eeuw.
Tafel, begin 18e eeuw.
Gedrukt naar het copie-verbaal in het archief der V. O.-I. Compagnie ter kamer Amsterdam bij: Colenbrander. Dagh-Register Casteel Batavia, 1641-1642, p. 181-206. Zie de eindpagina van het minuut-verbaal in NA, Stukken van Sweers, Van Vliet c.s. toegangsnummer 1.10.78, inv. nr. 2, fol. 46.
Gedrukt naar het copi-verbaal in het archief der V.O.-I. Compagnie ter kamer Amsterdam bij: Colenbrander. Dagh-Register Casteel Batavia, 1641-1642, p. 260-308.
Gedrukt bij: Colenbrander. Dagh-Register Casteel Batavia, 1643-1644, p.199-227.
Gedrukt bij: Colenbrander. Dagh-Register Casteel Batavia, 1643-1644, p. 244-282.
Gedrukt bij: Colenbrander. Dagh-Register Casteel Batavia, 1643-1644, p. 162-188.
Gedrukt bij: Colenbrander. Dagh-Register Casteel Batavia, 1643-1644, p. 187-188.
Gedrukt bij: Colenbrander. Dagh-Register Casteel Batavia, 1643-1644, p. 187-198.
Gedrukt bij: Colenbrander. Dagh-Register Casteel Batavia, 1643-1644, p. ?25 - ?95.
Naar het minuut-verbaal gedrukt bij: Colenbrander. Dagh-Register Casteel Batavia, 1643-1644, p. 225 - 243; aldaar staan de aanvullingen uit de copi-redactie gedrukt, p. 305-313.
Gedrukt bij: Colenbrander. Dagh-Register Casteel Batavia, 1643-1644, p. 225 - 243.
Naar het Copie-verbaal in het archief der V.O.-I. Compagnie ter kamer Amsterdam gedrukt bij: De Hullu. Dagh-Register Casteel Batavia, 1644-1645, p. 266 - 308.
Met tafel, 18e eeuw.
Blijkens aanteekening in dorso bestemd "Voor Siam".
Zie betreffende de uitgave in Franschen text van dit verhaal: Tiele, Mémoire bibliographique, p. 271.
Waarschijnlijk gesteld door Jan Thijssen, president te Batticoloa, blijkens eene mededeeling in het verhaal, dat de schrijver er van in de jaren 1638, 1639 en 1640 gecommitteerd is geweest naat het Hof van den Keizer te Candia.
Dit journaal heeft een andere text dan het dagregister, gehouden door Cornelis Speelman, aanwezig in het arcjhief der V.O. -I. Compagnie en uitgegeven in de Werken van het Historisch genootschap, Derde serie, nº. 26.
Met tafel, 18e eeuw.
Zie betreffende dit journaal: De handschriften der ontdekkingsreis van Abel Jansz. Tasman, schipper- commandeur, en François Jacobsz. Visscher, opperpiloot-majoor, 1642-1643. (Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, Nieuwe Reeks, Deel VII); J.E. Heeres. Abel Jansz. Tasmans Journal of his Discovery of Van Diemens Land and New Zealand in 1642 (Amsterdam 1898); R. Posthumus Meyjes. De Reizen van Abel Jansz. Tasman en Franchoys Jacobsz. Visscher ter-nadere ontdekking van het Zuidland in 1642/3 en 1644 (Werken Linschoten-Vereeniging, Deel XVII, 's-Gravenhage 1919), p. LXIV; B.J. Slot, Abel Tasman and the discovery of New Zealand (Amsterdam 1992). Deze publicaties maken opmerkzaam op de foutieve datering in bovengenoemd journaal van 8 september 1642 af.
Naar het minuut-verbaal gedrukt bij: Colenbrander. Dagh-Register Casteel Batavia 1643-1644, p. 244-282.
Behoort als bijlage tot een brief van den secretaris der Weeskamer van 27 januari 1671 (aanwezig in Inv. nº. 2, fol. 205-208.
Met tafel, 17e eeuw in het handschrift van François Mannis.
In het afschrift foutief gedateerd 1638.
Gedrukt als: Beschrijvinghe van het machtigh Coninckrijcke Japan door Francoys Caron (Amsterdam 1638), die ook voorkomt in: Begin ende voortgangh van de V.N.G. O.I. Compagnie. Vergelijk: Tiele, Nederl. Bibliographie van Land-en Volkenkunde, p. 58.
De inhoud der stukken van Coen is, naar exemplaren in het archief der V. O.-I. Compagnie, gedrukt bij: Colenbrander, Jan Pietersz. Coen, Bescheiden III, p. 288-307, IV, p. 610-623. Zie voorts de noot bij Inv. nº. 4, fol. 1-14.