De stichting van de Portugees-Joodse gemeente in Suriname heeft, blijkens de gegevens in het kerkelijk archief, waarschijnlijk in het jaar 5422 (1661-1662) plaats gehad. Toen de gemeente enkele jaren oud was, verkreeg de Hebreeuwse natie in Suriname van het Engelse koloniale gouvernement onder dagtekening van 17 augustus 1665 belangrijke privileges, die o.a. ook inhielden vergunning tot vrije oefening van godsdienst en tot het bouwen van 'places of worship and schools' op 'ten acres of land at Thorarica'. Met Thorarica is blijkbaar de divisie van die naam bedoeld, zoals de in 1671 gedrukte kaart Inventaris verzameling kaarten Algemeen Rijksarchief, nummer toegang 4.VEL, inv.nr. 1666.
De kerkelijke gemeente, de Kahal Kados (Heilige Gemeente) zoals zij werd aangeduid, droeg de naam van 'Bechara ve Shalom' (B.V.S., Zegen en Vrede). Deze naam treffen wij o.a. aan in het fragment van een Askamoth-boek over de jaren 5442-5443 (inv.nr. 97), waaruit wij eveneens vernemen, dat de K.K.B.V.S. beschouwd werd als een 'filiaçao' van de Amsterdamse gemeente en van deze de gewoonten en gebruiken volgde. Het bestuur van de gemeente was opgedragen aan het college van de Senhores do Mahamad. Tot 1785 bestond dit college uit 4 parnassijns of Regenten en de Gabay (penningmeester).
De oud-leden van de Mahamad droegen de titel van adjunto: zij vormden met het College van de Mahamad de generale vergadering of Junta, aan welke voor bepaalde aangelegenheden het bestuur toekwam. Bijzonderheden over de bevoegdheid samenstelling enz. van het kerkbestuur zijn te vinden in de Reglementen of Askamoth. De oudste in het archief aangetroffen Askamoth zijn die van 1740, welke geboekt staan in het Recueil der Privilegiën (inv.nr. 94), daarna komen de Reglementen van 1748 en 1754.
Behalve als kerkelijk bestuurscollege fungeerde de Mahamad tevens als rechtbank voor kleine civiele zaken. Bij het Engelse privilege van 1665 was aan de Hebreeuwse natie voor kwesties tot een bedrag van tienduizend pond suiker een eigen rechtspraak toegestaan, uit te oefenen door 'Gedeputeerden van de Natie' (bij resolutie van het Hof van Politie van 30 november 1741 werd deze limiet gelijkgesteld aan vijfhonderd gulden. Hartsinck, Beschrijving van Guyana, II, 876 en Nassy, Histor-Proeve, I, 102 spreken van een limiet van zeshonderd gulden). Als gedeputeerden van de natie trad het College van de Mahamad op. De Askamoth van 1748 traktaat 39, art. 37 schreven voor, dat de Senhores do Mahamad 'como deputados' moesten vergaderen om recht te spreken in civiele zaken. In de Askamoth van 1754 is het artikel enigszins gewijzigd; het luidt thans, dat de Mahamad zal vergaderen 'com os deputados' en dat minstens vijf rechters voor het wijzen van een vonnis aanwezig moeten zijn (traktaat 39 art. 38).
Uit andere bepalingen blijkt dat de oud-leden of adjunctos waren aangewezen om met de leden van de Mahamad het nodige aantal 'Gedeputeerden der Natie' voltallig te maken.
De stichting van een gebedhuis te Paramaribo door enkele Hoogduitse Joden aldaar, waartoe zij in 1716 een erf aan de Keizerstraat kregen en het in 1724 door Mahamad en adjunctos genomen besluit tot separatie van de Hoogduitse natie gaven aanleiding tot geschillen, waarover de gouverneur bij schrijven van 9 maart 1729 de uitspraak van directeuren van de Sociëteit inriep; de kwestie werd beëindigd door de resolutie van directeuren van 6 januari 1734 en het contract van 5 januari 1735 bij hetwelk het gebedhuis Neve Shalom (Huis des Vredes) te Paramaribo aan de nieuw opgerichte Hoogduitse gemeente overging.
De Portugese Israëlieten gingen daarna een nieuw gebedhuis te Paramaribo bouwen, dat de naam kreeg van Sedek ve Shalom (S.V.S., Rechtvaardigheid en Vrede). Nadrukkelijk blijven de Askamoth vermelden dat er voor de Portugees-Joodse gemeente slechts één synagoge, die op de Savanne, zou bestaan, terwijl het gebouw te Paramaribo niet meer zou wezen dan een 'Caza de Oraçao'. Door de Junta werden in 1787 nieuwe Askamoth vastgesteld die, hoewel zij geen bekrachtiging kregen in het moederland, voortaan toch als reglement voor de gemeente zouden gelden.
De reglementering, in 1814 bij Organiek Besluit voor het Israëlitisch Kerkgenootschap in het Koninkrijk der Nederlanden vastgesteld, werd bij Koninklijk Besluit van 2 april 1825 nr. 149 toepasselijk verklaard voor de kerkorganisatie van de Israëlitische gemeenten in Nederlands West-Indië. Dit Koninklijk Besluit verklaarde tevens alle privileges aan de Israëlieten binnen de West-Indische volksplantingen verleend, voor afgeschaft. Na de bekendmaking er van in de kolonie Suriname bij gouverneurspublicatie van 20 juni 1825 (Gouvernementsblad van Suriname, 3) nam de rechtspraak van de Mahamad in kleine civiele zaken een einde. Door de beëindiging van de rechtspraak verviel voor de Mahamad, die al sinds lang gewoon was te Paramaribo te vergaderen, het voornaamste motief om voortaan nog op de Savanne bijeen te komen. In verband met het Koninklijk Besluit van 1825 en naar aanleiding van het Organiek Besluit van 1814 werd voor de Portugees-Israëlitische gemeente in Suriname de benaming vastgesteld van: Nederlandse Portugees-Israëlitische Hoofdsynagoge.
Het Koninklijk Besluit van 1825 gelastte in art. 5 het ontwerpen van kerkreglementen door de kerkbesturen van de Israëlitische gemeenten in West-Indië, ter opzending naar het moederland. Een concept-reglement voor de Nederlandse Portugees-Israëlitische Hoofdsynagoge in Suriname, in het jaar 1829 naar Nederland gezonden, verkreeg eerst de ministeriële goedkeuring in 1843. Het kerkbestuur in Suriname achtte dit reglement toen verouderd en ontwierp een nieuw, dat 20 maart 1845 door Parnassijns en ouderlingen werd vastgesteld. Het daarop in het moederland gewijzigde reglement, goedgekeurd door de ministers van Koloniën en voor de Zaken van de Hervormden Eredienst 20 augustus/7 september 1847, deed bezwaren rijzen bij het kerkbestuur in Suriname, zodat ook van dit reglement de invoering achterwege bleef.
De zorg voor het archief van de gemeente, hetwelk bewaard werd in de synagoge B.V.S. op het komptoir van de Sedaka, was bij de Askamoth van 1740, art. 8 en 9, van 1748 en 1754 traktaat 40 art. 1 en 3 opgedragen aan de Gabay, die aan het einde van zijn dienstjaar de boeken en papieren onder inventaris aan zijn opvolger moest overgeven. Askamoth 1787 traktaat VI, § 2 legde aan de secretaris van het college van de Mahamad de verplichting op voor het archief zorg te dragen.
In de vergadering van 20 december 1772 kreeg de Mahamad de klacht te behandelen, dat het archief van de gemeente geheel in wanorde was; het kerkbestuur besloot aan D.B. Louzada, tweede voorzanger B.V.S. op te dragen de papieren te onderzoeken en te inventariseren. Eerst in het jaar 1788 kwam Louzada met deze arbeid gereed (zie notulen Mahamad 17 juni en 23 september); zijn inventaris van 27 juli 1788 is door mij niet bij het archief aangetroffen. In 1819 bleken de papieren wederom in desorder te verkeren; krachtens resolutie van de Mahamad van 7 september 1819 toog Louzada opnieuw aan het werk; het verslag van zijn bemoeiingen is te vinden onder inventarisnummer 126 van deze inventaris. Naar uitwijzen van een inventaris, opgemaakt in het jaar 1831, werd het kerkelijk archief in die tijd niet meer op de Savanne, maar te Paramaribo bewaard. In de synagoge B.V.S. waren slechts achtergebleven de stukken betreffende de civiele rechtspraak. Bij een onderzoek ingesteld op de Savanne in september 1859, kwam aan het licht dat de aldaar woonachtige voorbidder de papieren geheel had verwaarloosd. Op voorstel van het koloniaal bestuur besloot de grote kerkenraad het archief van de vroeger bestaan hebbende rechtbank ter beschikking te stellen van het gouvernement. In de vergadering van het kerkbestuur van 21 april 1861 werd mededeling gedaan van de Gouvernementsresolutie van 19 april 1861, nr. 7, bepalend dat de papieren geplaatst zouden worden in de Surinaamse Koloniale Bibliotheek, onder uitdrukkelijke voorwaarde dat zij het eigendom van het gouvernement zouden blijven. De in 1861 naar de Koloniale Bibliotheek overgebrachte stukken zijn in 1916 mede overgekomen naar het Algemeen Rijksarchief en in deze inventaris beschreven onder inventarisnummers 251-331.
Voor de verzorging en het behoud van het kerkelijk archief heeft zich in latere tijd veel moeite getroost de heer P.A. Hilfman, leraar bij de Nederlandse Portugees-Israëlitisch Gemeente in Suriname. In Publication 16 (1907) van de American Jewish Historical Society gaf deze een lijst van door hem geïnventariseerde archiefstukken, die hoofdzakelijk de registers en de 19e-eeuwse losse stukken omvat. Aan zijn toedoen is het te danken, dat het archief (tot omstreeks 1864) naar het Algemeen Rijksarchief werd overgebracht. Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven (VROA) 1917, deel I, pagina 373-374, Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven (VROA) 1918, deel I, pagina 121-124, Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven (VROA), 1921 deel I, pagina 72-73.
De rechtstitel is (nog) onbekend
P.A. Hilfman, leraar bij de Nederlandse Portugees-Israëlitisch Gemeente in Suriname maakte een lijst van geïnventariseerde archiefstukken welke verscheen in Publication 16 (1907) van de American Jewish Historical Society. In deze lijst werden de notulenboeken van de Mahamad vóór 1769 vermeld, maar die zijn bij inventarisatie niet aangetroffen.
Bij de inventarisering ervan bleek mij, dat de door Louzada indertijd aangebrachte ordening zo goed als geheel te niet was gedaan: de papierrepen met nummers en opschriften, waarin de losse stukken waren verpakt, hadden geen weerstand geboden aan de invloeden van klimaat en vocht en de door hem bijeengevoegde papieren waren her en der verspreid geraakt. Dit maakte het noodzakelijk de losse stukken geheel opnieuw te ordenen, hetgeen dan echter ook volgens eigen systematisering kon geschieden.
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Van de papieren is een groot gedeelte door vocht ernstig geschonden, zodat zij nauwelijks geraadpleegd kunnen worden.
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Digitaal Duplicaat Suriname: Nederlands-Portugees Israëlitische Gemeente in Suriname, nummer toegang 1.05.11.18, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Nederlands-Portugees Israëlitische Gemeente Suriname [digitaal duplicaat], 1.05.11.18, inv.nr. ...
Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar
1.11.01.01 - Collectie Aanwinsten van de voormalige Eerste Afdeling van het Algemeen Rijksarchief, 11e eeuw-1933
Achterin zijn geschreven:
- een lijst van jaarlijks te zeggen gebeden (Misheberach en Escaba).
- een lijst van Adjuntos sedert 1772.
- een lijst van oude wetsrollen (Sepharim) in B.V.S. en S.V.S.
In de vergadering van 5 november 1837 werd besloten de notulen voortaan niet meer in het Portugees, maar in het Nederlands te houden.
Hierbij ook klad-notulen van vergaderingen van de gecombineerde kerkenraden van de Portugees-Israëlitische en de Nederlands-Israëlitische gemeente sedert 1852 tot 1857. De stukken over de jaren 1834-1861 zijn erg door vocht geschonden.
De klad-notulen beginnen juni 1840; zie inv.nr. 24.
Inv.nrs.75, 78-82, 85 en 87 met alfabetische naamwijzer, inv.nrs. 76 en 88-92 zijn pakken.
Het beginblad is gepagineerd 243; verder ontbreken p. 435-534.
Met inhoudstafel. Het oorspronkelijk Recueil van Privilegiën werd in 1746 vervaardigd door Ph. Camijn, gezworen klerk ter secretarie van Suriname, volgens contract van 24 januari 1746 (zie inv.nr. 138); zijn Recueil zond hij toe bij schrijven van 13 mei 1746 (zie inv.nr. 26). Dit exemplaar wordt thans nog bewaard in het archief van de gemeente te Paramaribo. Vergelijk daarover de mededeling van P.A. Hilfman in Publication American Jewish Historic Society, 16 (1907), p.188. Zie verder over het Recueil van Privilegiën nummer 238 van de inventaris van het Archief van het Hof van Politie in Suriname.
De beginbladen ontbreken.
De approbatie geschiedde bij schrijven van de prinses-gouvernante van 22 augustus 1754.
Beginnend met traktaat 46 en op de eerste pagina gemerkt p. 185.
Bevat traktaat 1-33.
De fol. 11, 60, 72, 143, 180 ontbreken.
Eindigt bij traktaat 28.
Toegezonden bij schrijven van 29 juni 1797.
De opdracht tot deze inventarisatie werd gegeven bij resolutie van de Mahamad van 7 september 1819.
Achterin zijn geschreven publicaties van het kerkbestuur 1766-1772.
Met alfabetische naamwijzer van begravenen.
Zeer geschonden door vocht.
Van de hand van M. Naar, oud-secretaris 1833; met een toevoegsel van de secretaris M. Nassy, 1854.
Bij akte van 20 december 1738 gaf D.B. Louzada, wonende op Barbados, volmacht aan regenten van de Portugees-Joodse Kerk in Suriname tot beheer van zijn goederen in Suriname. (Zie het Register van Procuratiën in de notariële archieven van Suriname, nummer toegang 1.05.11.14, inv. nr. 712, fol. 117). Vergelijk verder Louzada's testamenten van 1705 en 1739 in onderstaand nummer 167.
Bij akte gepasseerd voor de jurator David Nassy van 20 augustus 1775 (Notariële archieven van Suriname, nummer toegang 1.05.11.14, inv.nr. 789) stelde de wed. Is. Messias in haar plaats tot mede-executeurs in de boedel de regenten van de Portugees Joodse gemeente.
Bij testament, gepasseerd voor de jurator Jacob de Barrios, van 19 juni 1780 (Notariële archieven van Suriname, nummer toegang 1.05.11.14, inv.nr. 788) stelde Abr. Siprut de Gabay tot zijn erfgename de gemeente B.V.S.
Zie betreffende de verantwoording van de gabay: Askamoth van 1748 en van 1754. Traktaat 40, art. 14. Tot de documenten van zijn rekening behoort de jaarlijkse rekening en verantwoording van de administrateur (sedert 1740: parnas) van het gebedhuis S.V.S.; zie Askamoth Traktaat 35, art. 7). De rekeningen over 5492-5506, 5514, 5515, 5517, 5519, 5524, 5227 ontbreken.
Zie betreffende het afleggen van deze rekening de Askamoth van 1748 en van 1754, Traktaat 57, art. 4.
Zie betreffende de rekening van de recebedor-geral met de bijbehorende rekeningen van de parnas S.V.S. de contracten van aanstelling (inv. nr. 139) en Askamoth 1787 Traktaat IX, § 6.
Onvolledige serie, vooral over de latere jaren.
Het boekjaar ving aan in de maand Sivan.
Zie notulen van de Junta van 14 oktober 1788 en 4 juli 1789.
Enkele delen hebben tot opschrift: 'Livro de razao de queixas' (Boek van reden van klachten).
'Roll ou Lista de cazos civis'.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer over de eerste jaarhelft.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer, fol. 386-417 ontbreken.
Fol. 807-848 ontbreken.
Met alfabetische naamwijzer.
Deze stukken zijn buiten de banden (inv.nrs. 285-305) gehouden.
Zie betreffende de functie van de gabay de Askamoth van 1748 en 1754, Traktaat 40. Het ambt kwam in 1785 te vervallen door de instelling van het ontvangerschap.
Het gedeelte na fol. 86 ontbreekt.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Fol. 1-8 en het gedeelte na fol. 9 ontbreken.
Fol. 1-139 ontbreken en het gedeelte na fol. 212.
Hierin balansen op de jaren 5484, 5495, 5497, 5498, 5337, 5545.
Zie betreffende de functies van de trezorier de Askamoth van 1748 en 1754, Traktaat 57. Het ambt kwam in 1785 te vervallen door de instelling van het ontvangerschap.
Blijkens de nummers in dorso hebben deze stukken één verzameling uitgemaakt.
Zie betreffende de instelling van het ambt van recebedor-geral de resoluties van het College van de Mahamad van 13 april en 21 augustus 1785. Vergelijk daarbij het contract van aanstelling van 17 februari 1786 (inv.nr. 139). Over het ambt van de ontvanger handelt verder Traktaat VIII van Askamoth van 1787.
Ontbreken pag. 1-8.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
De eindpagina's ontbreken.
Zie betreffende de boedels Louzada en Messias, inv.nrs. 167 en 170. Over de administratie De Britto handelende de rekesten aan het Hof van Politie van 21 mei 1787 met de daarop genomen beschikkingen. Vergelijk daarbij rekest aan het Hof van Politie van 11 december 1753 met de beschikking van 4 januari 1754 (Zie deze rekesten in het archief van het Hof van Politie, nummer toegang 1.05.10.02).
De eerste voorzanger van de gemeente B.V.S. deed dienst in de synagoge B.V.S. op de Savanne. Bij Askamoth 1748 en 1754 Traktaat 46, art. 1, werd de zorg voor de Ketuboth-boeken opgedragen aan de eerste Hazan, in geval van ontstentenis van de Haham. Bij resolutie van 31 augustus 1834 stelde de Mahmar vast, dat de voorzanger van de synagoge op de Savanne niet langer de titel zou voeren van eerste Hazan; sedert was het opmaken van de Ketuboth opgedragen aan de voorzanger van S.V.S. te Paramaribo.
Zie betreffende de registers van geboorten en overlijden, te houden door de eerste voorzanger, de notulen Mahamad van 20 december 1772 en Askamoth 1787 Traktaat XI. De eerste voorzanger van B. V. S. op de Savanne was tevens administrateur van de kerkhoven aldaar (notulen Mahamad I januari 1778 en Askamoth 1787 Traktaat 26, § 4).
Met alfabetische naamwijzer. De akten zijn niet chronologisch gebonden; de ketuboth uit de jaren 1702-1710 werden aangetroffen op de pagina's 73-4, 85-6, 81-2, 198-9, 160-1, 162-3, 51-2, 59-60. Een naamlijst van bruidegoms en bruiden met vermelding van data en getuigen, over de jaren 1702-1743, ontleend aan deze Ketuboth, is gepubliceerd in Publications of the American Jewish Historical Society nummer 18 (1909) door P. A. Hilfman.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Met onvolledige tafel en onvolledige alfabetische naamwijzer.
Met alfabetische naamwijzer.
Dit afschrift is vervaardigd ter gelegenheid van de afgifte van het origineel aan het archief van de burgerlijke stand.
Hierin met andere hand bijgeschreven geboorten uit later jaren. Het register van geborenen over 1777-1828 bevindt zich in het archief van de burgerlijke stand.
Het register van overledenen over 1777-1827 bevindt zich in het archief van de burgerlijke stand.
Zie voor zijn instructie Askamoth 1754 Traktaat 35 en Askamoth 1787 Traktaat 9.
In het jaar 5438 (1677) werd een gebroederschap opgericht tot instandhouding van een leerschool 'Ets-Haim' (Boom des Levens) op de Savanne (zie het reglement inv.nr. 98). Blijkens Askamoth 1748 en 1754 Tractaat 42 berustte het bestuur bij de twee Parnassijns met een Trezorier, onder toezicht van het College van de Mahamad. De kerkelijke gemeente, die aanvankelijk subsidieerde, bestreed later de kosten van de Ets-Haim geheel, nadat de broederschap was opgeheven.
Blijkens de nummers in dorso hebben deze stukken één verzameling uitgemaakt.
Fragment, gefolieerd 127-166.
Doel van de broederschap 'Liviat Hen' (Liefdelijke kroon) was het dragen van de lijken van de Portugese Joden te Paramaribo. Opgericht in 1778, ontbonden in 1808. Opnieuw opgericht in 1812, ontbonden in 1819. (Zie notulen Mohamad van 15 juli en 8 augustus 1819.).
Met vermelding van na 1819 geïnde posten.
Doel van de gebroederschap 'Ahaba Usdaka' (Liefde en Barmhartigheid) was de instandhouding van en hulpverlening op de Savanna. Opgericht in 1815, ontbonden in 1824.
Doel van de Immandade des Coveiros 'Eben Yecara & Guemiluth Hassadim' (Gebroederschap van doodgravers 'Edel Steen en Betoon van Weldaden') was het begraven te Paramaribo. Als jaar van oprichting wordt 1745 genoemd in de notulen van 10 oktober 1808. Vergelijk over de oprichting en goedkeuring van het reglement: het rapport (inv.nr. 126), hetwelk het jaar 1748 (Tisry 5549) noemt. Ontbonden in 1830.
Doel van de gebroederschap 'Hozer Holim' (Verzorger van zieken) was - volgens het in 1802 herziene reglement - het verlenen van onderstand aan behoeftige zieken. Bij de herziening van het reglement in 1838 werd als doel vastgesteld; het verlenen van onderstand met woningbouw voor behoeftigen op de Savanne. Over de ontbinding van de gebroederschap handelen de brieven aan Parnassijns van 26 mei 1850 en 20 april 1851.
Pag. 1-14 ontbreken.
Bijgebonden zijn kladnotulen tot 1849.
Hierin losse uitgaande brieven van 1847.
Zie betreffende het reglement van deze gebroederschap notulen Mahamad 14 Maart 1769.
Met minuten van uitgaande stukken 1866.
Geverifieerd en akkoord bevonden door de commissie.
Onvolledig.