Terug naar zoekresultaten

2.25.14 Inventaris van het archief van het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten en de daaronder ressorterende Bedrijfschappen, 1942-1955

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.25.14
Inventaris van het archief van het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten en de daaronder ressorterende Bedrijfschappen, 1942-1955

Auteur

Hoofdproductschap Akkerbouw, Team Archief

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2006 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten en de daaronder ressorterende Bedrijfschappen
Hoofdbedrijfschap Akkerbouwproducten

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1942-1955

Archiefbloknummer

P14

Omvang

; 166 inventarisnummer(s) 10,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten (1942-1955) Bedrijfschap voor Veevoeder Bedrijfschap voor Granen, Zaden en Peulvruchten Bedrijfschap voor Zaaizaad en Pootgoed voor Akker- en Weidebouw Bedrijfschap voor Vlas en Hennep Bedrijfschap voor Suiker Bedrijfschap voor Hooi, Stroo en Ruwvoeder Bedrijfschap voor Griend en Riet Bedrijfschap voor Aardappelen Nederlandsche Meel Centrale (N.M.C.) (1931 t/m Nederlandsche Akkerbouw Centrale (N.A.C.) (1939 t/m Aan en- Verkoopbureau van Akkerbouwproducten (A.V.A.) (1942 t/m, , 1943), , 1942), , 1946)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten bevat vergaderstukken, week-, maand- en jaarverslagen, correspondentie en stukken betreffende personeel en voorlichting. De archiefbescheiden van de daaronder ressorterende Bedrijfschappen betreffen voornamelijk vergaderstukken, correspondentie en verordeningen. In de gedeponeerde archieven van het Aan- en Verkoopbureau van Akkerbouwproducten, de Nederlandsche Meel Centrale en de Nederlandsche Akkerbouw Centrale bevinden zich week- en jaarverslagen en stukken betreffende personeel en correspondentie.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Inleiding
Na de 1e Wereldoorlog (1914-1918) ontstond er een hang naar maatschappelijke hervorming. Een groep progressieve katholieken, onder leiding van prof. J.A. Veraart, vond dat het tijd was voor fundamentele hervorming in de organisatie van het economisch leven. Hij had een nieuwe economische orde voor ogen waarbij alle ondernemingen binnen elke economische sector met elkaar en met de betreffende arbeidersorganisaties tot ieders voordeel samenwerkten. Hij trok de vergelijking met het CAO overleg waar werkgevers en werknemers ook rond de tafel zitten om tot een vergelijk te komen. In 1922 werd een artikel in de grondwet opgenomen dat ook andere dan in de grondwet genoemde lichamen verordenende bevoegdheid kon geven. De gedachte van een publiekrechtelijke organisatie begon langzaam gestalte te krijgen. Dit gold met name voor de agrarische sector en daarmee verwante industrieën. Zo werd in 1923 tijdens een algemene jaarvergadering van het Koninklijk Nederlands Landbouw Comité (K.N.L.C.) de mening gepeild voor een publiekrechtelijke landbouworganisatie. Landbouwvoorman S.L. Louwes was een groot voorstander van een dergelijke organisatie.
Wettelijke grondslag
Grondwet
De oorsprong van de Nederlandse publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie voert terug tot ver voor de Tweede Wereldoorlog. Zoals hierboven al aangegeven bood de Grondwet van 1922 de mogelijkheid om nieuwe lichamen met regelgevende bevoegdheden in te stellen. Sindsdien waren verschillende pogingen ondernomen om een stelsel van functioneel gedecentraliseerde lichamen in leven te roepen. Mede naar aanleiding van de economische crisis van de jaren dertig zijn bij de grondwetsherziening van 1938 enkele artikelen (nrs. 152, 153 en 154), opgenomen die de mogelijkheid boden tot het instellen van openbare lichamen van bedrijf en beroep. Aan deze lichamen kon verordenende bevoegdheid worden verleend.
Organisatiebesluit Voedselvoorziening
Op grond van het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 werden op het gehele terrein van landbouw en voedselvoorziening publiekrechtelijke organisaties ingesteld.
Bij besluit van de Secretaris Generaal van het Departement van Landbouw en Visscherij en Voedselvoorziening d.d. 28 maart 1941 betreffende de opbouw van een organisatie voor de voedselvoorziening, werden lichamen ingesteld in de zin van artikel 152 uit de Grondwet. Deze lichamen konden zijn: (Hoofd-)Bedrijfschappen, Vakorganisaties, (Onder-)Bedrijfsgroepen en (Onder-)Vakgroepen.
(Hoofd-)Bedrijfschappen vormen zogenaamde verticale organisaties. Zij omvatten de producten in de landbouw, alsmede de vakorganisaties, (Onder-)Bedrijfsgroepen en (Onder-)Vakgroepen van handelaren, be- en verwerkers op het gebied waarvoor zij zijn ingesteld. Het werkterrein omvat productie, handel en industrie.
De (Onder-)Bedrijfsgroepen, (Onder-)Vakgroepen waren zogenaamde horizontale organisaties, hun werkgebied was beperkt tot de vakgenoten. Instelling gebeurde door de Commissie Woltersom.
Algemeen Reglement
Het Algemeen Reglement dateert van 15 juli 1941 en gaf algemene voorschriften met betrekking tot de samenstelling, inrichting en bevoegdheid van organisaties ingesteld op het gebied van de voedselvoorziening.
Instellingsbeschikking
De Instellingsbeschikking, met reglementen d.d. 30 maart 1942, van het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten en de daaronder ressorterende Bedrijfschappen stelt lichamen in, omschrijft het werkgebied ervan en bevat voorschriften van organisatorische aard, terwijl de daarbij behorende reglementen nadere regels bevatten ten aanzien van het Bedrijfschap waarop zij betrekking heeft, dit ter aanvulling van het Algemene Reglement.
Op het terrein van akkerbouwproducten werd het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten op 1 april 1942 ingesteld. Zij fungeerde als overkoepelend orgaan voor de acht (Onder-)Bedrijfschappen, te weten:
  • Veevoeder
  • Granen, Zaden en Peulvruchten
  • Zaaizaad en Pootgoed voor Akker- en Weidebouw
  • Aardappelen
  • Vlas en hennep
  • Suiker
  • Hooi, Stro en Ruwvoeder
  • Griend en Riet
Geschiedenis
Vanwege een toegenomen behoefte aan economische ordening is het de bedoeling geweest om het bedrijfsleven bij de sturingsactiviteiten van de overheid te betrekken. Solidariteit en verbondenheid tussen groepen in het economisch verkeer stonden centraal.
Bedrijfschappen zijn zelfstandige lichamen met een verordenende, uitvoerende en adviserende taak, omvattende de agrarische voortbrenging van, de handel in en de verwerking van akkerbouwproducten en derivaten daarvan. Zij moesten als verticale organisaties de gehele gang van het product langs de horizontale lijn regelen. Het lag voor de hand, dat bij het treffen van maatregelen nagenoeg steeds meer dan één groep belanghebbend was, zodat zij in groter verband moesten worden gezien.
Voorgangers zoals de vroegere Nederlandse Akkerbouw Centrale, de Nederlandse Meelcentrale en de Nederlandse Aardappelmeel Centrale gingen over in het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten.
Hoe verschillend ook over het doel en nut van de crisismaatregelen in de landbouw tijdens de periode 1929 t/m 1939 werd gedacht, de fel omstreden landbouwsteun heeft wel tot gevolg gehad dat daardoor de akker- en weidebouw in Nederland voor ineenstorting werden behoed. De grondslag bleef behouden en verzekerd, waardoor in de moeilijke oorlogsjaren na 1940, de voedselvoorziening voor mens en dier kon worden opgetrokken.
De voortdurende ongunstiger wordende toestand in de landbouw tijdens de crisisjaren, die aan het uitbreken van de 2e wereldoorlog vooraf ging, had een steeds grotere overheidsbemoeienis met zich meegebracht. Dit heeft tot gevolg gehad dat er een grote kennisopbouw van alle takken van het veelzijdige landbouwapparaat werd verzameld. De op dit terrein in de loop der jaren geheel ingewerkte steunorganen konden nu gemakkelijk bij de leiding en uitvoering van defensiemaatregelen worden ingeschakeld. Onder invloed van een toenemende oorlogsdreiging gedurende de jaren 1938 en 1939 had de Nederlandse Regering economische verdedigingsmaatregelen voorbereid.
Het uitvoerend apparaat
Voor de uitvoering van de regelingen was een uitgebreid uitvoerend apparaat een vereiste. Zoveel mogelijk werd hierbij geprofiteerd van wat in en door het bedrijfsleven al was gevormd en van de organen, die op het terrein van de nieuwe bedrijfsorganisatie waren ontstaan. De hoofdleiding berustte bij het centrale bewind te 's-Gravenhage, dat door het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd gevormd was en waarbij de centrales waren ingeschakeld. Toen per 1 april 1942 deze in staat van liquidatie kwamen te verkeren en hun taak overging op het toen ingestelde Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten met de daaronder ressorterende Bedrijfschappen, bleef dit eerst een formele overgang, die naar buiten weinig verandering bracht, behalve de naam. Zelfs het personeel moest nog vele maanden in dienstverband van de oude centrales blijven, omdat de nieuwe bedrijfsorganisatie nog niet over eigen inkomsten en geldmiddelen beschikte om het personeel te kunnen betalen. De overgang van oud naar nieuw verliep geleidelijk. De verschillende bedrijfschappen maakten zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare apparatuur van het Hoofdbedrijfschap.
Het is wel interessant om te weten, dat op 22 april 1942 het vraagstuk van de financiering van de bedrijfsorganisatie voor de akkerbouw werd behandeld en dat gestart werd met een bij het Rijk opgenomen voorschot van 1 miljoen gulden.
Bevoegdheden en taken van het Bedrijfschap
Bevoegdheden
Op 10 april 1942 heeft de Directeur Generaal van de Voedselvoorziening Dr. S.L. Louwes het bestuur van de toenmalige bedrijfsorganisatie voor Akkerbouwproducten geïnstalleerd. Het bestuur was bevoegd om de bestaande regelingen op marktordenend terrein, welke waren neergelegd in Koninklijke Besluiten en Beschikkingen van de Minister en de Secretaris Generaal in eigen verordeningen over te nemen en de uitvoering daarvan voort te zetten. Daarnaast was aan de Bedrijfschappen het recht op parate executie (executie zonder voorafgaand vonnis) toegekend, verder hadden zij bijzondere bevoegdheden ingeval aan een opgelegde leveringsplicht niet werd voldaan.
Taken
Taak van de nieuwe Bedrijfschappen was het regelen van alles wat voor het product, de verwerking en de distributie van belang kon zijn, zoals de gehele marktordening, de sanering, de vaststelling van de marges en alles wat daarmee verband hield. De Bedrijfschappen maakten verordeningen welke zij, in het belang van het gebied waarvoor zij waren ingesteld, nodig achten. Dat wil zeggen het treffen van maatregelen ter directe belangenbehartiging van de bedrijfsgenoten.
De taak van een Bedrijfschap was drieledig, te weten:
  1. Adviserend. De adviserende taak werd uitgeoefend door het verstrekken van adviezen op verzoek of uit eigen beweging.
  2. Uitvoerend. De uitvoerende taak kwam tot uitdrukking in de verplichte medewerking door de Bedrijfschappen aan de uitvoering van verordeningen. Tevens kon medewerking door de minister gevorderd worden. Omgekeerd konden Bedrijfschappen medewerking vorderen van de horizontale organisaties, welke tot hun gebied behoorden. De opgedragen uitvoering moest gedaan worden door het bestuur van het Bedrijfschap.
  3. Besturend. Hieronder dient te worden verstaan alle maatregelen die niet tot advisering en uitvoering behoorden. Dit was de autonome functie van de bedrijfschappen. Krachtens de op hun rustende besturende taak moesten zij alle maatregelen nemen die het belang van het gebied waarvoor zij waren ingesteld vorderde. De overheidstaak op dit gebied was praktisch geheel overgenomen. Aan de Bedrijfschappen was een verordenende bevoegdheid verleend. Zij maakten verordeningen en besluiten die zij in het licht van hun taakgebied nodig achten. Deze werden aan de Minister gezonden, hij had het recht om ze te schorsen of te vernietigen indien hij dit nodig achtte.
Inrichting van het Bedrijfschap
In de bedrijfschappen (oude stijl) waren in principe vertegenwoordigd:
  1. producenten in de landbouw en de visserij (voor zover ze werkzaam waren op het terrein van het bedrijfschap).
  2. vakorganisaties, (onder-)bedrijfsgroepen, vakgroepen en zo nodig ondervakgroepen voor handelaren, bewerkers en verwerkers op het gebied van de voedselvoorziening.
Een bedrijfschap omvatte dus alle schakels vanaf de teler tot aan de verbruiker en hield de belangen van die groepen in het oog. Het was evenals de huidige productschappen een zogenaamde verticale bedrijfsorganisatie: een samenwerking van groepen van ondernemingen die ten aanzien van één product verschillende functies vervullen; dit in tegenstelling tot de eerder genoemde vakgroepen.
Toezicht op de Bedrijfschappen
Algemeen
Het algemeen toezicht berustte bij de Minister van Landbouw, Visscherij en Voedselvoorziening of een door hem gemachtigde Directeur Generaal van de Voedselvoorziening. Deze had het recht de vergaderingen van de Bedrijfschappen bij te wonen, dit gold ook voor de Directeur Generaal van de Landbouw. Alle organen van de Bedrijfschappen waren verplicht de Directeur Generaal alle inlichtingen te verstrekken die hij ter controle nodig dacht te hebben.
De financiële controle op de Bedrijfschappen berustte eveneens bij de Minister. Hij keurde de begrotingen, de financiële verslagen en de rekeningen van winst en verlies goed.
Ook hadden de benoeming van bestuursleden en de secretaris de goedkeuring van de Minister nodig. De daadwerkelijke benoeming van de voorzitter gebeurde door de Minister zelf.
Beslissingen in geschillen tussen Bedrijfschappen onderling werden aan de Minister opgedragen.
Scheidsgerecht voor de Voedselvoorziening
Alle geschillen tussen een ondernemer en een Bedrijfschap werden bij uitsluiting in eerste instantie berecht door het Scheidsgerecht voor de Voedselvoorziening gevestigd te 's-Gravenhage. Op uitspraken van het Scheidsgerecht kon binnen 1 maand na dagtekening bezwaar worden aangetekend bij de Minister. Het Scheidsgerecht voor de Voedselvoorziening vormde een onderdeel van de administratieve rechtspraak.
Dit is rechtspraak betreffende geschillen waarbij de overheid was betrokken en als zodanig is opgetreden. Het Scheidsgerecht was een geheel onafhankelijk van de Bedrijfschappen staand college.
Tuchtrecht
Overtreding van verordeningen en besluiten van het Bedrijfschap, de distributievoorschriften en enige andere wettelijke bepalingen door personen werkzaam op het gebied van de voedselvoorziening kon tuchtrechtelijk worden afgedaan. Als straf kon o.a. worden opgelegd: een geldboete, inlevering van producten, sluiting of stillegging van het bedrijf voor ten hoogste 1 jaar, uitsluiting of vermindering van toewijzing van grondstoffen, verbeurdverklaring en openbaarmaking. Als maatregelen konden worden opgelegd: intrekking van vergunningen e.d. voor maximaal 1 jaar en storting van een waarborgsom.
De tuchtrechtelijke berechting geschiedde door tuchtrechters voor de voedselvoorziening op vordering van een ambtenaar voor de tuchtrechtspraak. Hoger beroep stond open op het Centraal College van de Voedselvoorziening
Strafrecht
Overtreding van verordeningen en besluiten van Bedrijfschappen kon indien nodig ook strafrechtelijk worden vervolgd indien met een tuchtrechtelijke afdoening niet kon worden volstaan. Als straf kon oa. worden opgelegd een gevangenisstraf, een geldboete of sluiting van het bedrijf. De berechting geschiedde door bij Arrondissementsrechtbank benoemde bijzondere politierechter.
Overzicht bestuurders
  1. Dr. Ir. S.L. Louwes
    • Directeur Generaal van de Voedselvoorziening
    • Periode: 1940 t/m 1953
  2. K.L. Gaaikema Schuiiringa
    • Voorzitter Nederlandse Akkerbouwcentrale
    • Periode: 1933 t/m maart 1942
    • Voorzitter Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten
    • Periode: april 1942 tot 1946
  3. N.H. Blink
    • Voorzitter Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten
    • Periode: 1946 tot 1948
  4. Ir. J.A.P. Franke
    • Voorzitter Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten
    • Periode: 1948 tot 1950
  5. Ir. T.P. Huisman
    • Voorzitter Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten
    • Periode: 1950 tot 1955
Organisatieonderdelen
Bedrijfschap voor Veevoeder
Grondslag
Op grond van het organisatiebesluit Voedselvoorziening werd op 1 april 1942 de Onderbedrijfsorganisatie voor Veevoeder ingesteld. Deze naam is met ingang 13 juli daar op volgend gewijzigd in het Bedrijfschap voor Veevoeder welke door het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten werd overkoepeld.
Bij beschikking van de Secretaris Generaal van het Departement van Landbouw en Visscherij werd het 1e bestuur van de Onderbedrijfsorganisatie als volgt samengesteld:
  • D. Koudijs (voorzitter),
  • W. Kruyshoop,
  • H.T. Balfoort,
  • J.F. Deelen,
  • J.M.L. Otten,
  • T.J. Twijnstra en
  • A. van Zijtveld.
  • J.J. van Wijk (secretaris)
Het bestuur werd bijgestaan door een Commissie van Bijstand, hierin zaten vertegenwoordigers van het Bedrijfschap voor Vee en Vleesch, Bedrijfschap voor Granen, Zaden en Peulvruchten, Bedrijfschap voor Aardappelen, Bedrijfschap voor Suiker, Bedrijfschap voor Zuivel en het Bedrijfschap voor Margarine Vetten en Oliën. De functie was vertegenwoordigend.
Het werkterrein omvatte de bereiding van veevoeder ongeacht of dit een enkelvoudig of samengesteld product was, met uitzondering van de productie van veevoeder, dat als afval of bijproduct verkregen werd.
Dit Bedrijfschap lijkt wat betreft de werkzaamheden en inrichting op het huidige productschap. Belangrijk verschil is dat in de besturen van de huidige Productschappen naast werkgevers ook de werknemers vertegenwoordigd zijn. Overigens was de taak van de Bedrijfschappen meer gericht op de voedseldistributie en de afschaffing hiervan in 1953 betekende dan ook een belangrijke taakverschuiving voor de werkzaamheden van het Bedrijfschap in de richting van marktordening. Deze tendens, alsmede de vastlegging van de economische medezeggenschap van de arbeiders in de wet op de Bedrijfsorganisatie van 1950 leidde tot de opheffing van de Bedrijfschappen oude stijl (gebaseerd op het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941), dus ook van het Bedrijfschap voor Veevoeder, en vervolgens tot de instelling van de Productschappen, i.c. het Productschap voor Veevoeder, bij wet van 30 september 1954.
Het Bedrijfschap was gevestigd aan de Zuid Oost Binnensingel (tegenwoordig: Uilebomen) 66-67 te 's-Gravenhage, in de gebouwen van de voormalige R.K. St. Vincentiusschool. Eind november 1943 vond een verhuizing plaats naar de panden van het Ministerie van Oorlog aan de Kalvermarkt waar meerdere onderdelen van het Hoofdbedrijfsschap gevestigd werden. Het correspondentie adres was Plein 4. Na de oorlog verhuisde het Bedrijfschap voor Veevoeder weer naar het complex gelegen aan de Zuid Oost Binnensingel, Zwarteweg en Hekkelaan.
Het officiële adres was Zwarteweg 75, waar het secretariaat was gevestigd met alle afdelingen, behalve de Afdeling Bonnen- en Voorraadadministratie, die gevestigd was aan de Koningskade nr. 15. Volgens het zogeheten "vertrouwelijk verslag van het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten" over de eerste weken van oktober 1945, verkeerde deze panden in zeer slechte toestand en ontbrak het met name aan vensterglas. De personeelsbezetting uit de beginjaren is niet bekend. Per 1 januari 1944 bedroeg deze 71 personen, welk aantal na de bevrijding sterk daalde tot 44 op 1 januari 1946. Na de afschaffing van de voedseldistributie verminderde dit aantal zeer sterk, tot 13 per 31 december 1955.
Bedrijfschap voor Granen, Zaden en Peulvruchten
Grondslag
Op grond van het organisatiebesluit Voedselvoorziening werd op 1 april 1942 de Onderbedrijfsorganisatie voor Granen, Zaden en Peulvruchten ingesteld. Deze naam is met ingang 13 juli daar op volgend gewijzigd in het Bedrijfschap voor Granen, Zaden en Peulvruchten welke door het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten werd overkoepeld.
Bij beschikking van de Secretaris Generaal van het Departement van Landbouw en Visscherij werd het 1e bestuur van de Onderbedrijfsorganisatie als volgt samengesteld:
  • K.L. Gaaikema Schuiringa (voorzitter)
  • D. Koudijs (ondervoorzitter)
  • J.P.F. Janssen
  • W. van Leeuwen
  • J. Spieler
  • A.H. Verkade
  • G.J. Weustenink
  • Mr. J. van Aartsen (secretaris)
Het bureau van de Onderbedrijfsorganisatie was gevestigd op de Wassenaarscheweg 80, de afdelingen Bloemverwerkende Industrie en Bonnenadministratie op de Zuid Oost Binnensingel 66-67 te 's-Gravenhage.
Het bestuur werd bijgestaan door een 1e Commissie van Bijstand die bestond uit 25 leden en een 2e Commissie van Bijstand die bestond uit 15 leden. De functie was vertegenwoordigend.
Het werkterrein van het bedrijfschap omvatte de afzet van, de handel in, de in- en uitvoer van granen, landbouwpeulvruchten en zaden en de be- en verwerking van deze producten inclusief de afval- en bijproducten en surrogaten.
Bedrijfschap voor Zaaizaad en Pootgoed voor Akker- en Weidebouw
Grondslag
Op grond van het organisatiebesluit Voedselvoorziening werd op 1 april 1942 de Onderbedrijfsorganisatie voor Zaaizaad en Pootgoed ingesteld. Deze naam is met ingang 13 juli daar op volgend gewijzigd in het Bedrijfschap voor Zaaizaad en Pootgoed welke door het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten werd overkoepeld.
Bij beschikking van de Secretaris Generaal van het Departement van Landbouw en Visscherij werd het 1e bestuur van de Onderbedrijfsorganisatie als volgt samengesteld:
  • A. Minderhoud (voorzitter)
  • W.J. Droessen (ondervoorzitter)
  • A. Robertus
Het bureau van de Onderbedrijfsorganisatie was gevestigd op de Wassenaarscheweg 80 te 's-Gravenhage.
Het bestuur werd bijgestaan door een Commissie van Bijstand voor Zaaizaad en een Commissie van Bijstand voor Pootgoed. De functie was vertegenwoordigend.
Het werkterrein omvatte de afzet van, de handel in en de in- en uitvoer van zaaizaad en pootgoed, met uitzondering van het onder het gebied van het Hoofdbedrijfschap voor de Tuinbouw vallende zaaizaad.
De grondslag waarop het Bedrijfschap ontstond was de reeds lang gevoelde behoefte om maatregelen m.b.t. het product pootgoed te moeten nemen. Dit waren economische maatregelen, die van direct belang waren voor de financiële gevolgen van de telers, de handelaren maar ook de gebruikers.
De taak van het Bedrijfschap kon worden samengevat in het woord marktordening. Dit betekent, dat de taak de gehele sfeer van het economisch verkeer omvatte, zowel wat betreft de teelt, de handel, de export als het gebruik van het product.
Doordat het Bedrijfschap verordenende bevoegdheid bezat konden regels in verordeningen en besluiten worden vastgelegd. Deze moesten na vaststelling door het bestuur van het Bedrijfschap tevens door het bestuur van het Hoofdbedrijfschap worden goedgekeurd. Hierna werden zij voor publicatie naar het Ministerie gezonden. Hierdoor had de Staat de mogelijkheid om, indien zij dit nodig achtte, bepaalde maatregelen tegen te houden. Voor prijzenverordeningen en erkenningsreglementen was tevens goedkeuring van de Minister nodig. Indien het Bedrijfschap op grond van een goedgekeurde verordening een vordering had, kon deze bij niet-betaling zonder tussenkomst van een rechter op de betrokkene worden geëxecuteerd (recht van parate executie)
Zaaizaad
Voor de oorlog werd door de Overheid op het gebied van de zaaizaadontwikkeling bijna geen rol vervuld. De opkomst en de ontwikkeling van de keuring van zaaizaden ging uit van de belanghebbende zelf, waarbij de overheid zich gedroeg als toeschouwer, die indien dit nodig was bemiddelde.
Toen in 1939 de oorlog uitbrak, waardoor de import van consumptieartikelen dreigde te verminderen, bleek het nodig specifieke maatregelen te nemen zodat die producten welke de grondslagen van een regelmatige voedselvoorziening vormden, onder controle kwamen.
De werkzaamheden van het Bedrijfschap lagen op het gebied van teelt, de afzet van, de handel in en de in- en uitvoer van zaaizaad. De maatregelen dienden om de zaaizaadvoorziening in goede banen te leiden en de kwaliteit van de zaaizaden op een hoog peil te brengen en te houden.
Dit had tot gevolg dat ook de zaaizaden onder controle moesten komen, omdat deze anders een lek zouden vormen, waardoor de andere maatregelen waardeloos zouden worden.
Deze maatregelen werden in het begin genomen door de Nederlandsche Akkerbouw Centrale (N.A.C.), met de hieronder ressorterende organen, zoals de Provinciale Inkoop Centrale van Akkerbouwproducten (P.I.C.A.), de Nederlandsche Inkoop Centrale van Akkerbouwproducten (N.I.C.A.). Later werd dit overgenomen door de Onderbedrijfsorganisatie voor Zaaizaad en Pootgoed, terwijl in april 1942 het Bedrijfschap werd ingesteld.
Om maatregelen die het Bedrijfschap nam correct uit te voeren was samenwerking met diverse instellingen en instanties nodig.
Op zaaizaadgebied waren dit o.a.: de Stichting voor de Landbouw, de Ondervakgroep Groothandel in Zaden voor Akker- en Weidebouw en de Ondervakgroep Kwekers/Handelaren, Nederlandsche Algemeene Keuringsdienst, de commissie voor Rassenonderzoek (ingesteld t.b.v. het Bedrijfschap), het Instituut voor Rassenonderzoek, het Rijksproefstation voor Zaadcontrole, het Centraal Orgaan en de Stichting Landbouwzaaizaadpropaganda in het buitenland.
Pootgoed
Maatregelen m.b.t. tot pootgoed werden vroeger nog door de Staat genomen met behulp van de Nederlandsche Akkerbouw Centrale (N.A.C.), de Provinciale Inkoop Centrale van Akkerbouwproducten (P.I.C.A.), de Nederlandsche Inkoop Centrale van Akkerbouwproducten (N.I.C.A.) en de Landbouw Crisis Organisatie (L.C.O.). Van werkelijke directe medezeggenschap was toen nog weinig sprake. Niettemin bestond er al een exportheffing, exportsubsidie en een verbod op de uitvoer van de kleine maat naar België.
De afdeling Pootaardappelen van de N.A.C. is in de begin jaren van de oorlog overgegaan in de Onderbedrijfsorganisatie voor Zaaizaad en Pootgoed welke vervolgens in april 1942 werd omgezet naar het Bedrijfschap voor Zaaizaad en Pootgoed. In de oorlog en de eerste jaren daarna bestond het werk hoofdzakelijk uit het verdelen van de voor de export beschikbare hoeveelheden, rassen, klassen en sorteringen over de diverse landen. Het vaststellen van de aan- en verkoopprijzen voor de pootaardappelen, die voor de export beschikbaar waren. Het vaststellen van het aandeel van de exporteurs in de exportverladingen (de zogenaamde quotering). Verder het regelen van de distributie en de hiervoor benodigde transportmiddelen.
Om de maatregelen die het Bedrijfschap nam correct uit te voeren was samenwerking met diverse instellingen en instanties nodig.
Op pootgoedgebied waren dit o.a.: de Nederlandsche Algemeene Keuringsdienst, het Instituut voor Rassenonderzoek, het C.I.L.O., de Phytosanitaire Dienst, de Stichting Aardappelbewaring, de Stichting Pootaardappelpropaganda in het Buitenland, de Stichting voor Plantenveredeling, de Stichting van de Landbouw, de Ondervakgroep Groothandel in Pootaardappelen en het Centraal Orgaan.
Bedrijfschap voor Vlas en hennep
Grondslag
Op grond van het organisatiebesluit Voedselvoorziening werd op 1 april 1942 de Onderbedrijfsorganisatie voor Vlas en Hennep ingesteld. Deze naam is met ingang 13 juli daar op volgend gewijzigd in het Bedrijfschap voor Vlas en Hennep welke door het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten werd overkoepeld.
Bij beschikking van de Secretaris Generaal van het Departement van Landbouw en Visscherij werd het 1e bestuur van de Onderbedrijfsorganisatie als volgt samengesteld:
  • P.J.J. Dekker (voorzitter)
  • A.L.A. de Jong (ondervoorzitter)
  • J. Boiten
  • P.B. Dijkhuis
  • C.L. Martinet
  • M. v.d. Meer
  • P. van Nes
  • C.S. Hekma (secretaris)
Het bureau van de Onderbedrijfsorganisatie was gevestigd op de Zuid Oost Binnensingel 66-67 te 's-Gravenhage.
Het bestuur werd bijgestaan door een Commissie van Bijstand die bestond uit ten hoogste 10 leden. De functie was vertegenwoordigend.
Het werkterrein omvatte de afzet van, de handel in, de in- en uitvoer van en de be- en verwerking van vlas en hennep en andere in Nederland voorkomende vezel planten inclusief de afval- en bijproducten.
De Onderbedrijfsorganisatie voor Vlas en Hennep was een overkoepelend lichaam voor drie ondervakgroepen, waarin de vlashandel en de vlasindustrie waren gesplitst. De vlassers waren ondergebracht in de Ondervakgroep Vlasbewerkende Industrie, de handelaren in Strovlas in de Ondervakgroep Groothandel in Strovlas en de handelaren in vlaslint en vlasafvallen in de Ondervakgroep Groothandel in gezwingeld en gehekeld vlas en vlasafvallen.
Uit het Bedrijfschap voor Vlas en Hennep, de Stichting Buvlaslint en het Rijks Textiel Bureau werd een commissie van Overleg in het leven geroepen ten einde overeenstemming te bereiken m.b.t. alle te treffen maatregelen. In 1945 hernam het Bedrijfschap de leiding van zaken voor het gehele land.
Het Nederlands Vlasinstituut gevestigd te Wageningen werd door het Bedrijfschap Vlas en Hennep, resp. het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten, jaarlijks krachtig financieel ondersteund.
Bedrijfschap voor Suiker
Grondslag
Op grond van het organisatiebesluit Voedselvoorziening werd op 1 april 1942 de Onderbedrijfsorganisatie voor Suiker ingesteld. Deze naam is met ingang 13 juli daar op volgend gewijzigd in het Bedrijfschap voor Suiker welke door het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten werd overkoepeld.
Bij beschikking van de Secretaris Generaal van het Departement van Landbouw en Visscherij werd het 1e bestuur van de Onderbedrijfsorganisatie als volgt samengesteld:
  • K.L. Gaaikema Schuiringa (voorzitter)
  • A. de Waard (ondervoorzitter)
  • J.M. van Bommel
  • A. Breure
  • A.B.C. Dudoc
  • N.P. Landsman
  • J.W. Oldenhof
  • S. Rietstra (secretaris)
Het bureau van de Onderbedrijfsorganisatie was gevestigd op de Zuid Oost Binnensingel 66-67 te 's-Gravenhage.
Het bestuur werd bijgestaan door een Commissie van Bijstand die bestond uit ten hoogste 15 leden. De functie was vertegenwoordigend.
Het werkterrein omvatte de afzet van, de handel in, de in- en uitvoer van en de be- en verwerking van suikerbieten, bijproducten en soortgelijke buitenlandse producten (rietsuiker en honing).
Per 1 april 1942 is de taak industriële suikertoewijzing overgegaan van de Nederlandsche Akkerbouw Centrale en de Nederlandsche Meelcentrale op het Bedrijfschap voor Suiker.
Bedrijfschap voor Hooi, Stro en Ruwvoeder
Grondslag
Op grond van het organisatiebesluit Voedselvoorziening werd op 1 april 1942 de Onderbedrijfsorganisatie voor Hooi, Stro en Ruwvoeder ingesteld. Deze naam is met ingang 13 juli daar op volgend gewijzigd in het Bedrijfschap voor Hooi, Stro en Ruwvoeder welke door het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten werd overkoepeld.
Bij beschikking van de Secretaris Generaal van het Departement van Landbouw en Visscherij werd het 1e bestuur van de Onderbedrijfsorganisatie als volgt samengesteld:
  • J.M. Toppinga (voorzitter)
  • A. Manting (ondervoorzitter)
  • E.T. Jager
  • W. Pleysier
  • Th. Van Zutphen
  • C.S. Hekma (secretaris)
Het bureau van de Onderbedrijfsorganisatie was gevestigd op de Wassenaarscheweg 80, de afdelingen Bloemverwerkende Industrie en Bonnenadministratie op de Zuid Oost Binnensingel 66-67.
Het bestuur werd bijgestaan door een Commissie van Bijstand die bestond uit ten hoogste 10 leden. De functie was vertegenwoordigend.
Het werkterrein omvatte de afzet van, de handel in, de in- en uitvoer van en de be- en verwerking van hooi, stro en ander ruwvoeder alsmede de handel in mest anders dan kunstmest.
Bedrijfschap voor Griend en Riet
Grondslag
Op grond van het organisatiebesluit Voedselvoorziening werd op 1 april 1942 de Onderbedrijfsorganisatie voor Griend en Riet ingesteld; deze nam de taak over van de Nederlandsche Akkerbouw Centrale (N.A.C.). Deze naam is met ingang 13 juli daar op volgend gewijzigd in het Bedrijfschap voor Griend en Riet welke door het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten werd overkoepeld.
Bij beschikking van de Secretaris Generaal van het Departement van Landbouw en Visscherij werd het 1e bestuur van de Onderbedrijfsorganisatie als volgt samengesteld:
  • L.J.M.E. van Wagenborg (voorzitter)
  • K. Visser (ondervoorzitter)
  • J. de Jong
  • A.C. Mijnlieff
  • L. van Splunder
  • K.M. ten Wolde
  • J. de Waard
  • H.G.J.M. Wagenaar (secretaris)
  • C.S. Hekma Wierda (plv secretaris)
Het bureau van de Onderbedrijfsorganisatie was gevestigd op de Zuid Oost Binnensingel 66-67 te 's-Gravenhage.
Het bestuur werd bijgestaan door een Commissie van Bijstand die bestond uit ten hoogste 15 leden. De functie was vertegenwoordigend.
Toezicht op de steunverlening werd gehouden door een regeringscommissaris, met de uitvoering was de Griend- en Rietcentrale belast. Nadat de steunverlening door de landbouw was gereorganiseerd werd bij beschikking van 16 oktober 1934 de Nederlandsche Gried- en Rietcentrale geliquideerd, de taken werden overgenomen door de Nederlandsche Akkerbouw Centrale (N.A.C.) Zij werd bijgestaan door een Bestuurscommissie voor Griend en Riet.
Op 18 augustus 1942 stelde het Bedrijfschap de Griendhoutverordening 1942 vast, die in het Voedselvoorzieningsblad van 2 october werd gepubliceerd. Hiermee werden bestaande regelingen in een nieuwe vorm gegoten. De uitvoering hiervan werd voor een deel aan de in het leven geroepen Vakgroepen gedelegeerd.
Direct na de bevrijding was de toestand onoverzichtelijk. Op 29 mei 1945 werd door de voorzitter een 1e oriënterend gesprek gehouden met het doel de industrie een nieuwe impuls te geven. In juli 1946 kwam een nieuw gevormd bestuur voor de eerste keer bij elkaar.
De financiële verslagen en begrotingen gedurende de jaren 1950-1955 zijn opgenomen in de inventaris van het Biesbosch museum (nr. T000169)
Bedrijfschap voor Aardappelen
Grondslag
Op grond van het organisatiebesluit Voedselvoorziening werd op 1 april 1942 de Onderbedrijfsorganisatie voor Aardappelen ingesteld. Deze naam is met ingang 13 juli daar op volgend gewijzigd in het Bedrijfschap voor Aardappelen welke door het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten werd overkoepeld.
Bij beschikking van de Secretaris Generaal van het Departement van Landbouw en Visscherij werd het 1e bestuur van de Onderbedrijfsorganisatie als volgt samengesteld:
  • K. de Vries (voorzitter)
  • R. Wichers (ondervoorzitter)
  • J. Bouwman
  • J.M Glotzbach (secretaris)
  • S. Riedstra (secretaris) voor aardappelmeel
De leiding van het Bedrijfschap berust bij het bestuur en de voorzitter, bijgestaan door drie commissies van Bijstand te weten;
  • een commissie voor consumptie aardappelen
  • een commissie voor fabriekaardappelen
  • een commissie voor vroege aardappelen.
Verder waren twee secretarissen aan het Bedrijfschap toegevoegd. De functie was vertegenwoordigend.
Het bureau van de Onderbedrijfsorganisatie was gevestigd op de Wassenaarscheweg 80, de afdeling Bonnenadministratie op de Zuid Oost Binnensingel 66-67 te 's-Gravenhage.
Verhouding tussen het Bedrijfschap Aardappelen en het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten
Het Bedrijfschap voor Aardappelen was hiërarchisch ondergeschikt aan het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten. Het Hoofdbedrijfschap was bevoegd richtlijnen voor het Bedrijfschap vast te stellen en aan het Bedrijfschap aanwijzingen te verstrekken, terwijl het toezicht uitoefende op alle werkzaamheden van het Bedrijfschap. Het Hoofdbedrijfschap kon daarbij de verordeningen van het Bedrijfschap wijzigen of vernietigen, terwijl het bepaalde onderwerpen aan de verordenende bevoegdheid kon onttrekken.
Het Bedrijfschap was verplicht zijn verordeningen aan het Hoofdbedrijfschap mede te delen. Indien het Hoofdbedrijfschap geen bezwaar tegen de verordening had werden ze aan de Directeur Generaal van de Voedselvoorziening gezonden.
Werkgebied van het Bedrijfschap voor Aardappelen
Als werkgebied van het Bedrijfschap was aangewezen alles m.b.t. het product aardappelen evenals de be- en verwerking van aardappelzetmeel en aardappelwalsmeel.
Door het eigen karakter van het gebied van de consumptie-aardappelen en dat van de fabrieksaardappelen viel in het Bedrijfschap een duidelijke scheiding tussen deze gebieden waar te nemen. Beide onderwerpen werden door een afzonderlijk bureau behandeld. Dit houdt verband met het feit dat bij het Bedrijfschap voor Aardappelen twee secretarissen waren aangewezen. Het product pootaardappelen ressorteerde onder het Bedrijfschap Zaaizaad en Pootgoed.
Bedrijfsgenoten
Het Bedrijfschap omvatte alle ondernemers werkzaam op het gebied waarvoor het Bedrijfschap was ingesteld. Zij werden aangeduid met de benaming bedrijfsgenoten. Hun belangen werden op bestuurlijk niveau vertegenwoordigd. De wettelijke regelingen van het Bedrijfschap hielden in hoofdzaak rechten en verplichtingen in ten aanzien van de bedrijfsgenoten. Een uitdrukkelijk lidmaatschap was niet voorgeschreven. Wel kon een register worden aangelegd waarin de bedrijfsgenoten naar groepsindeling werden ingeschreven. Geschil over de vraag of men een bedrijfsgenoot was werd beslist door het Scheidsgerecht voor de Voedselvoorziening. Het zijn van een bedrijfsgenoot bracht verder mee dat er tuchtrechtelijke sancties konden worden toegepast. Aan de status bedrijfsgenoot kwam een einde indien de betrokkene zijn bedrijf sloot en dit aan het Bedrijfschap meedeelde.
Bij de gedeponeerde archieven
Aan- en Verkoopbureau van Akkerbouwproducten (A.V.A.) 1942 t/m 1946
Aan het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten en de daaronder ressorterende Bedrijfschappen was verbonden het Aan- en Verkoopbureau van Akkerbouwproducten (commercieel lichaam), gevestigd te 's-Gravenhage.
Bij de totstandkoming van de Bedrijfschappen was men er van uitgegaan, dat het uitvoeren van een commerciële taak aan hen moest worden onthouden. Op het hier besproken terrein zouden alle handelsoperaties worden toevertrouwd aan een op dit gebied gespecialiseerd orgaan. Dit werd het Aan- en Verkoopbureau van Akkerbouwproducten, ook wel het A.V.A., genoemd. De taak van dit bureau bestond uit het verrichten van commerciële handelingen in aansluiting op de besturende en uitvoerende taak van de Bedrijfschappen.
Het bureau was bevoegd om producten aan te kopen en/of te verkopen, verder beheerden zij de opslag van deze producten. Hiervoor kregen zij van de Bedrijfschappen opdrachten.
Alle inkomsten en uitgaven van het bureau kwamen ten bate of ten laste van het Landbouw Crisisfonds. De inkomsten bestonden voor het grootste gedeelte uit heffingen die als gevolg van de verordeningen van de Bedrijfschappen werden geheven.
De buitendienst verrichtte allerlei controlewerkzaamheden voor de Bedrijfschappen.
Niet over het hoofd mag worden gezien, dat de gevestigde constructie een nauwer verband had gelegd tussen de Regering en het A.V.A. dan bestaat tussen de Regering en het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten en de Bedrijfschappen.
Het A.V.A. heeft zich in de oorlogsjaren o.a. bezig gehouden met de verdeling van de Rode-Kruisgoederen, verder hielpen zij mee aan de distributie van de "air-droppings" vlak voor en de verdeling van de door de Geallieerden aangevoerde levensmiddelen onmiddellijk na de bevrijding.
Het 1e boekjaar liep van 1 april 1942 t/m januari 1943. Het Aan- en Verkoopbureau van Akkerbouwproducten heeft vanaf oktober 1942 t/m december 1943 middels weekverslagen zelf voor verantwoording gezorgd. Vanaf januari 1943 vond ook verantwoording plaats in de weekverslagen van het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten.
Na de opheffing van het Aan- en Verkoopbureau van Akkerbouwproducten (A.V.A.) is het archief opgegaan in de archieven van het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten, een inmiddels tot stand gekomen publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO).
Nederlandsche Meel Centrale (N.M.C.) 1931 t/m 1943
Inleiding
De vereniging Nederlandse Meel Centrale is op 4 juli 1931 begonnen als particuliere vereniging van belanghebbenden. Aanleiding waren de sterk gedaalde graanprijzen in de laatste maanden van 1929.
Na twee jaar werd de vereniging op 28 oktober 1933 opgeheven en vervangen, krachtens Ministeriele beschikking ( Goedkeuring bij beschikking van Minister van Economische Zaken d.d. 28 oktober 1933, Nr 16318 Directeur van de Landbouw, afd. II Stscrt. van oktober 1933, Nr. 211 ) , door een Stichting Nederlandsche Meel Centrale (N.M.C.).
De regering besloot over te gaan tot het geven van steun aan de Nederlandse tarweverbouwers. Grondslag hiervoor was het zogenaamde maalgebod in de Tarwewet 1931. De verwerkers van tarwe tot tarwemeel en tarwebloem moesten verplicht een percentage inheemse tarwe verwerken.
De leiding werd 17 maart 1931 bij de benoemde regeringscommissaris Ir. S.L. Louwes gelegd, wie ook de voorzitter van de Commissie van Advies van het Ministerie van Economische zaken en Landbouw was.
De uitvoering van het maalgebod werd door de regering in handen gelegd bij verenigingen en organisaties van de belanghebbenden.
Voor dit doel werden onderstaande organisaties in het leven geroepen die in vier hoofdgroepen konden worden ingedeeld:
  1. Tarweverbouwers
    • Vereniging van boerenorganisaties die georganiseerd waren in de acht Gewestelijke Tarwe Organisaties (G.T.O.'s) met daarboven de Centrale Tarwe Organisatie (C.T.O.)
  2. Meelfabrikanten en Molenaars
    • Georganiseerd in de Vereniging van Inheemse Tarwe Afnemers (V.I.T.A.)
  3. Verwerkers van Tarwebloem en Tarwemeel
    • De bakkers, banketbakkers en de bloem verwerkende industrieën georganiseerd in de Nederlandsche Meel centrale (N.M.C.)
  4. Importeurs van Tarwebloem uit het buitenland
    • Georganiseerd in de Nederlandsche Meel centrale (N.M.C.)
De periode 1939 t/m 1942 neemt in de geschiedenis van de Meelcentrale een aparte plaats in. In deze drie jaren werd de organisatie op grond van veelzijdige bemoeienissen met allerlei takken van handel en bedrijven, geschikt bevonden de uitvoering van beheers- en distributieregelingen op zich te nemen.
Het handelskarakter maakt in de oorlogsjaren steeds meer plaats voor dat van een beheersinstituut van de overheid en distributie-orgaan van de regering.
De Meel Centrale hield dit karakter tot 1 april 1942, toen de taak formeel overging op de met ingang van die datum in het leven geroepen organisatie op het gebied van de voedselvoorziening.
Bij beschikking van 28 juli 1943 ( Stscrt.van 28 juli 1943, Nr. 144 ) werd bepaald, dat alle rechten en plichten van de Stichting Nederlandsche Meel Centrale (N.M.C.) overgingen op, voor zover aangegaan voor 1 januari 1943, het Aan- en Verkoopbureau van Akkerbouw-producten (A.V.A.).
Per 1 januari 1944 werd de Stichting Nederlandsche Meel Centrale opgeheven (beschikking in de Staatscourant van 1 november 1943).
Hiertoe werden het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten (HBsA) en de Bedrijfschappen ingesteld ( Voedselvoorzieningsblad Nr. 11, 27 juni 1942 ) , die als verticale organisaties de gehele gang van het product langs de horizontale lijn gingen regelen.
Taken en bevoegdheden van de Nederlandsche Meelcentrale
In 1933 werd de Meelcentrale een stichting, met als doel "medewerking te verlenen aan de uitvoering en het bevorderen van de doeleinden van de Landbouwcrisiswet 1933 en de Tarwewet 1931".
Per 1 mei 1934 werd de Stichting monopoliehoudster voor de invoer en/of de uitvoer van de aangewezen monopolieproducten en contingenteringsregelingen voor landbouwproducten (uitvoer van rijst, veekoeken, etc.).
Verder werd zij met ingang van 1 januari 1934 belast met de uitvoering van het Zetmeelbesluit 1933 ( K.B. van 15 December 1933, S (zie par. 34) ) .
Als uitvloeisel van de boven omschreven werkzaamheden verzorgde zij tevens de contingenteringsregeling van de ressorterende producten.
Na de mobilisatie eind augustus 1939 vielen de crisisinstellingen onder het Rijksbureau van de Voedselvoorziening in Oorlogstijd. In de jaren 1939 t/m 1942/43 waren de Meelcentrale en andere Centrales praktisch een beheersinstituut en distributieorgaan voor de overheid/bezetter.
Het archief
Na de opheffing van de Nederlandsche Meelcentrale 1 januari 1944 is het archief opgegaan in de archieven van het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten (HBsA), een inmiddels tot stand gekomen publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO).
Nederlandsche Akkerbouw Centrale (N.A.C.) 1939 t/m 1942
De Nederlandsche Akkerbouw Centrale voerde diverse steunregelingen op het gebied van akkerbouwproducten uit. Deze regelingen gingen veelal met teeltrestricties gepaard. Op grond van monopoliemaatregelen werd de gehele in- en uitvoerhandel binnen de aangegeven akkerbouwproducten onder controle van een aantal Centrales gebracht. Hun taak en strekking veranderde toen op 1 september 1939 de Duitse legers zonder oorlogsverklaring Polen binnenrukten en 28 augustus onze Regering de mobilisatie had afgekondigd. De serie Overheidsmaatregelen, welke tegelijkertijd met de afkondiging van de mobilisatie het bedrijfsleven overstroomde, bracht tal van belemmeringen met zich mee. Praktisch overal was een afleververbod voor. De Nederlandsche Akkerbouw Centrale kreeg bij deze problematiek een zeer ruime taak toebedeeld, als gevolg waarvan hun werkzaamheden in een snel tempo toenamen. Zij werden volledig ingeschakeld bij de werkzaamheden van het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd.
Ten einde beter op veranderingen te kunnen inspelen werd de Nederlandsche Akkerbouw Centrale in de zomermaanden van 1940 gereorganiseerd. Het innemen, opslaan, bewaren en verkopen van (binnenlandse) akkerbouwproducten werd toevertrouwd aan een gevormde Stichting, "de Nederlandsche Inkoop Centrale van Akkerbouwproducten (N.I.C.A.). De leidinggevende personen bij de N.A.C. en N.I.C.A. waren dezelfde. Het bestuur van de N.I.C.A. werd gevormd door 11 Provinciale Voedselcommissarissen.
Met ingang van april 1942 werden de belangen van de Nederlandsche Akkerbouw Centrale (N.A.C.) en de Nederlandsche Inkoop Centrale voor Akkerbouwproducten (N.I.C.A.) overgenomen door één nieuwe Bedrijfsorganisatie te weten het "Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten".
Na de opheffing van de Nederlandse Akkerbouw Centrale (N.A.C.) is het archief opgegaan in de archieven van het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten, een inmiddels tot stand gekomen publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO).
Geschiedenis van het archiefbeheer
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Voor de bewerking was de omvang van het archief ca. 12 strekkende meter, waarvan na selectie van te vernietigen stukken 10 strekkende meter is overgebleven. De selectie vond plaats op basis van de "Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden van lichamen ingesteld op grond van het Tweede Hoofdstuk van de Wet op de Bedrijfsorganisatie", vastgesteld bij beschikking van de Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van de Minister van Sociale Zaken van 30 januari 1979, nr.197.820 MMA/Ar.
Verantwoording van de bewerking
Het Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten en de daaronder ressorterende Bedrijfschappen
Tijdens de bewerking is de bestaande indeling zoveel mogelijk in stand gehouden. De oorspronkelijke orde was gebrekkig, voornamelijk als gevolg van een volstrekt onvoldoende inhoudelijke beschrijving van de archiefbestanddelen. Na een adequatere beschrijving zijn de voor bewaring in aanmerking komende archiefstukken overzichtelijker, d.w.z. naar taken van het bedrijfschap geordend. Het archief bleek nagenoeg volledig en in redelijk goede staat te zijn overgeleverd.
De structuur van de archieven was niet erg problematisch; de organisatie is gedurende het bestaan van de bedrijfschappen vrijwel gelijk gebleven: er was een bestuur dat uitvoering gaf aan de algemene taakstelling van het bedrijfschap (beleidsmatige beslissingen), er was een dagelijks bestuur dat ervoor zorgde dat de uitvoering van door het algemeen bestuur genomen maatregelen konden worden uitgevoerd en dat het ambtelijk apparaat functioneerde. Dit dagelijks bestuur werd gevormd door de staf, zij kwamen één of twee keer per week voor een vergadering bijeen.
De vergaderingen van de besturen van de Bedrijfschappen vormen verreweg het belangrijkste element. De neerslag van het handelen van de staf/directie is te vinden in de notulen van de overeenkomstige staf/directie vergaderingen. Er is overwogen deze laatstgenoemde stukken te vernietigen. Ze geven immers weinig informatie over het beleid van de Bedrijfschappen. Omdat er echter weinig dergelijke archieven bewaard zijn gebleven en middels deze notulen een redelijk beeld verkregen kan worden van het functioneren van een specifieke organisatie, hebben we ook de verslagen met bijlagen bewaard.
Van de meeste bedrijfschappen is weinig of geen correspondentie bewaard gebleven.
Aan- en Verkoopbureau van Akkerbouwproducten (A.V.A.) 1942 t/m 1946
De archiefstukken zijn in goede staat aangetroffen.
Van de bestaansperiode zijn geen archieflijsten of overzichten meegekomen, de volledigheid is dus niet te garanderen.
Nederlandsche Meel Centrale (N.M.C.) 1931 t/m 1943
De archiefstukken zijn in goede staat aangetroffen.
Van de bestaansperiode zijn geen archieflijsten of overzichten meegekomen, de volledigheid is dus niet te garanderen.
Tijdens de bewerking zijn bestaande mappen zoveel mogelijk intact gehouden.
De personeelskaarten zijn in de inventaris opgenomen omdat deze betrekking hebben op het begin van de oorlog.
Nederlandsche Akkerbouw Centrale (N.A.C.) 1939 t/m 1942
De archiefstukken zijn in goede staat aangetroffen.
Van de bestaansperiode zijn geen archieflijsten of overzichten meegekomen, de volledigheid is dus niet te garanderen.
Ordening van het archief
De inventaris wordt geopend door vergaderstukken, die zijn gevormd door de besturen van de afzonderlijke Bedrijfschappen (agenda's, notulen en bijlagen, de serie week-, maand en jaarverslagen). Ze staan voorin de inventaris omdat ze in archivistische zin een algemeen karakter hebben, ze geven een overzicht van het bestuurshandelen. Hierna volgen de series van het secretariaat, te weten: de "staf/directievergaderingen". In het tweede gedeelte komen stukken betreffende diverse afzonderlijke onderwerpen van de organisatie aan de orde (financiën en personeel). Als laatste zijn stukken met betrekking tot de taakuitvoering opgenomen zoals verordeningen en statistische gegevens.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouwproducten en de daaronder ressorterende Bedrijfschappen, nummer toegang 2.25.14, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Hoofdbedrijfschap Akkerbouwproducten, 2.25.14, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Publicaties
Geraadpleegde bronnen en literatuur De Nederlandsche Meelcentrale in de jaren 1931 t/m 1942/43 , uit 1950. Het werkterrein van het Hoofdbedrijfschap voor akkerbouwproducten en de daaronder ressorterende bedrijfschappen , uit 1948. De voedselvoorziening , aflevering nr. 16 van 8 mei 1950.

Bijlagen

Archiefbestanddelen