Terug naar zoekresultaten

2.21.178 Inventaris van het archief van mr. E.B.F.F. Baron Wittert van Hoogland

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.21.178
Inventaris van het archief van mr. E.B.F.F. Baron Wittert van Hoogland

Auteur

J.A.A. Bervoets

Versie

22-12-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1972 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie 161 E.B.F.F. Wittert van Hoogland Collectie 161 E.B.F.F. Wittert van Hoogland
Wittert van Hoogland Wittert van Hoogland

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1875-1959

Archiefbloknummer

C25139

Omvang

; 266 inventarisnummer(s) 6,80 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte stukken, geen bijzondere documenten.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Mr. E.B.F.F. Baron Wittert van Hoogland (1875-1959)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Mr. E.B.F.F. Baron Wittert van Hoogland (1875-1959) was voorstander van een democratisch katholieke, sociale politiek. Als lid van de katholieke adel huldigde hij het adagium "noblesse oblige". Door zijn volgens sommigen, met name zijn voormalige geestverwant te vooruitstrevende ideeën werd hij binnen de Rooms Katholieke Staats Partij op een zijspoor gezet. Deze breuk leidde tevens tot een uittreding uit de Katholieke kerk. De situatie die in Europa ontstond na de vrede van Versailles vond hij voor Duitsland onacceptabel. Om deze reden toonde hij begrip voor het feit dat dit land zich later tegen Engeland en Frankrijk keerde. Tijdens WOII sympathiseerde hij met de NSB, hoewel hij de Duitse inval en politiek afkeurde. Op grond hiervan werd hij na afloop van de oorlog oneervol ontslagen. Het archief bevat veel persoonlijke herinneringen, o.a. aan zijn omgang met Prins Hendrik en bij de uitoefening van zijn functies en nevenfuncties.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Mr. Evert Bonifacius François Frederik, baron Wittert van Hoogland en Emiclaer, heer van Hoogland, Emiclaer, Langenoorth en Bloemendael, werd op 2 april 1875 in Den Haag geboren. Hij was de oudste zoon van Frederik Adriaen Petrus Wittert van Hoogland (1840-1922) en Augustina Carolina Maria Hubertina Beerenbroeck (1853-1924). Stamvader van het geslacht Wittert van Hoogland was Herman Wittert uit Delfshaven (ca. 1440). In 1737 verkreeg het geslacht van de Staten Generaal de heerlijkheid Hoogland; in 1776 ontving het geslacht van keizerin Maria Theresia van Oostenrijk de titel van baron bij eerstgeboorte onder bevestiging van oude adel. ( Wittert van Hoogland heeft in totaal zeven werken geschreven over zijn geslacht en zijn afkomst. Hiervan is het belangrijkste wel Het Geslacht Wittert, 2 delen, Den Haag, 1914. )
Evert Wittert bracht zijn jeugd door in Den Haag en in het kasteel zijner grootouders te Roermond. Van 1888 tot 1893 bezocht hij het Gymnasium Haganum, waar de latere minister-president Ch.J.H.Ruys de Beerenbrouck en de latere minister van buitenlandse zaken H.A. van Karnebeek zijn klasgenoten waren. De daar begonnen opleiding werd voltooid op een internaat in Katwijk aan de Rijn. Tijdens zijn schooljaren kwam hij via zijn oom Mgr.W.M.G. Wittert van Hoogland in contact met diens vriend Herman Schaepman, wiens leven hij zich ten voorbeeld zou stellen.
Op 12 augustus 1896 slaagde Wittert van Hoogland voor zijn toelatingexamen voor de universiteit; te Leiden schreef hij zich in voor de rechtenstudie. Hij werd een actief student; als lid van de studentenweerbaarheid Pro Patria maakte hij deel uit van erewachten bij de inhuldiging van Koningin Wilhelmina in 1898 en bij haar huwelijk met Prins Hendrik in 1901; hij was voorzitter van de redactie van de studentenalmanak van 1900 en van de maskeradecommissie van het Corpslustrum in juni van het zelfde jaar. In 1901 richtte hij het Nederlandsch Adelsboek op, dat jaarlijks zou verschijnen en genealogieën zou bevatten van Nederlandse adellijke geslachten. Tot 1946 zou hij van dit jaarboek redakteur blijven. In 1908 leverden zijn genealogische activiteiten hem het lidmaatschap van het Historisch Genootschap op. Op 18 december 1903 studeerde hij af en op 16 januari 1904 promoveerde hij op juridische stellingen. Hij begon zijn werkzaamheden bij het departement van waterstaat, maar op 1 januari 1906 werd hij benoemd tot commies-griffier van de Eerste Kamer. Hiermee nam, volgens Wittert zelf, zijn politieke loopbaan een aanvang.
Als griffier zag hij in de Kamer de ministeries-de Meester (1905-1908), Heemskerk (1908-1913), Cort van der Linden (1913-1917) en Ruys de Beerenbrouck (1917-1919) optreden. Hij deed zich kennen als een man met geniale ideeën, waardoor hij belangrijk werk achter de schermen kon verrichten. Zo was hij de inspirator van de sociale wetten de door hem zeer bewonderde antirevolutionair A.S.Talma. Zelf zou hij zich bezighouden met de uitvoering van de invaliditeitswet van 1911 en van de ziektewet van 1913. De plaatselijke Raden van Arbeid, die in deze wetten worden voorgesteld, vormden z.i. de basis voor een democratische samenwerking tussen werkgevers en werknemers. Een weerslag van deze overtuiging is aan te treffen in zijn brochure "Katholieke Organisatie", waarin hij ook zijn eigen levensprogram belijdt: "Een edelman kan geen mooiere richting kiezen, dan die welke gericht is op de verheffing van het volk. Christus heeft de wereld een nieuw gebod gegeven, namelijk de naastenliefde. Laten toch vooral de adellijken voorgaan om dit gebod in practijk te brengen". ( Katholieke Organisatie. Amsterdam, 1914. Rede van Wittert van Hoogland, gehouden in Arnhem en Rotterdam, maart 1914. Inventarisnummer 58, pg. 2367-2368. ) Dit ideaal "de verheffing van het volk" zal het motief zijn van zijn politieke stellingname: "De katholieke adel is voorstander van de Christelijke democratie: de adel heeft zich altijd een gevoeld met het volk in den gezamelijken strijd voor de belangen van godsdienst en kerk en heeft met het volk geleden." ( Katholieke Organisatie. Amsterdam, 1914. Rede van Wittert van Hoogland, gehouden in Arnhem en Rotterdam, maart 1914. Inventarisnummer 58, pg. 2367-2368. ) Welbewust stelde hij zijn rel als aristocraat tegenover het materialisme van de fabrikanten, die zich evenals hij op het katholieke geloof beriepen. Het ontbrak hem echter aan het vermogen om zijn veelomvattende ideeën in de praktijk uit te werken. ( Mededeling van Mr.A.J.Sormani tijdens een gesprek op 9 februari 1971, Correspondentie van de 2e afdeling A.R.A. 1972, D 10.5. ) De heroprichting van de Nederlandsche Balije van de Orde van Malta, een katholieke tegenhanger van de in 1909 opgerichte Duitsche Orde der Johannieters was Witterts eerste initiatief. Deze Balije, door Wittert zelf in het leven geroepen, werd op 27 januari 1911 door de Grootkanselier als Nederlandse afdeling erkend en op 30 maart definitief als orde geïnstalleerd. Prins Hendrik werd het ere-baljuwschap aangeboden en raakte aldus met Wittert bevriend; zij deelden de liefde voor de jacht. Tijdens tochten rond Het Loo en tijdens een gezamelijke reis naar Zwitserland heeft Wittert de prins van zeer nabij leren kennen. ( Jachtherinneringen, door Wittert van Hoogland. Inventarisnummer 84. en Mijn Zwitsersche reis met Hendrik, Prins der Nederlanden, door Wittert van Hoogland. Inventarisnummer 87. ) . Ook op zakelijk niveau werkten zij nauw samen in het hoofdbestuur van het Nederlandsche Roode Kruis. Prins Hendrik was voorzitter en Wittert afgevaardigde van de Maltezer Orde. (De Orde werd nl. in 1913 erkend als een vereniging tot hulpverlening in oorlogstijd). De verhouding tussen Wittert en de prins verkoelde echter als gevolg van de invloed die enkele door Wittert scherp gekritiseerde hofkringen op het gedrag van de prins uitoefenen. Een conflict met de prins werd aanleiding van Witters ontslag in 1917 als lid van het hoofdbestuur van het Roode Kruis. Als actief lid van de Rooms-Katholieke Staatspartij heeft Wittert de democratische richting gekozen. In De Maasbode van 19 augustus 1913 pleitte hij voor de invoering van het algemeen kiesrecht. Wanneer dit in de grondwet van 1917 tot stand is gekomen, bepleit hij een reorganisatie van de partij in een "Roomsch Parlement", dat beslissingen zou nemen over het te voeren fractie-beleid. Dit parlement zou gekozen worden uit alle binnen de partij bestaande sociale geledingen. Hierdoor stelde hij zich duidelijk op tegenover de werkgeverskringen in deze partij, vertegenwoordigd door L.G.Kortenhorst, H.M.J.Blomjous en de gebroeders Regout. Maar dit betekende niet, dat hij zich op het standpunt van de klassenstrijd stelde; democratie hield voor hem slechts belangenbehartiging voor de arbeiders, geen arbeiders-regering in. In de openingsrede van de R.K.Meeting in Den Haag voor de Tweede-Kamerverkiezingen van 30 juni 1918 wijst hij als voorzitter van de Haagse kieskring in naam van de Christelijke naastenliefde zowel de liberalen als de socialisten af. Op 17 november van hetzelfde jaar leidt hij de katholieke meeting tegen de revolutie in de Houtrusthallen; als een der eersten voelde hij aan, dat de katholieke arbeiders vooralsnog niet revolutiegezind waren. Hij pleitte tevens voor medezeggenschap in de bedrijven en voor vérgaande sociale hervormingen. Het Paasmanifest van 1919, dat de katholieke werkgevers onder de druk van de revolutie-dreiging samen met organisaties uit de boeren- en middenstand en de arbeidersbeweging hadden uitgevaardigd, en op basis waarvan minister Aalberse de sociale wetgeving van Talma trachtte voort te zetten, gaf hem de illusie, dat de tijd van het kapitalisme weldra zou worden vervangen door "een nieuwe economische grondslag, dien men noemen kan: de democratie of volksregeering in het bedrijf" ( "Naar een Nieuwe Orde van Zaken", redevoering gehouden in Breda, 16 mei 1921. Politieke Redevoeringen (Inventarisnummer 138) pg. 50. ) . Het bedrijfsradenstelsel, dat de voorloper zou worden van de latere P.B.O. ondersteunde hij krachtig. Toen hem dan ook het voorzitterschap van de Raad van Arbeid van Den Haag werd aangeboden, nam hij dit met beide handen aan, omdat hij meende hiermee in Talma's geest te handelen: in 1919 nam hij ontslag als griffier van de Eerste Kamer om zich met hart en ziel in het sociale verzekeringswezen te storten. Op 18 oktober 1921 werd hij met algemene stemmen tot voorzitter van de Vereeniging van Raden van Arbeid gekozen.
In 1919 werd Wittert ook lid van de Haagse gemeenteraad; als ex-voorzitter van de R.K.Kieskring leidde hij daar de R.K.S.P.- fractie. Een wethouderszetel wees hij echter af: hij achtte zich daar te jong voor en bovendien was deze functie onverenigbaar met het eerstekamerlidmaatschap dat hem het volgend jaar zou worden toegewezen. Wel werd hij secretaris van de R.K.S.P., die onder voorzitterschap van Baron A. van Wijnbergen stond. Deze was als medelid van de Maltezer Orde met Wittert bevriend geraakt, zozeer zelfs, dat hij de peter werd van een van diens zonen.
In 1921 kwam aan deze goede relatie echter een einde. Van Wijnbergen deed zich kennen als een behoudend man, die de gelijkstelling van de Christelijke school met het openbare onderwijs hoger achtte dan de sociale wetgeving en de publiekrechtelijke bedrijforganisatie. Onder geen beding wenste hij zelfs op incidentele punten met de S.D.A.P. samen te gaan, ook al kwam daardoor de coalitie der Christelijke partijen niet in gevaar. De politieke tegenstelling met Wittert vond zijn complement in een conflict in de particuliere sfeer, dat tot een levenslange vete tussen beiden zou leiden. Op 21 maart 1921 nam Wittert van Hoogland ontslag als secretaris van de R.K.S.P. Kort daarvoor had hij in een redevoering "Naar een nieuwe Orde van Zaken" stelling genomen tegen Van Wijnbergen en gepleit voor arbeidersemancipatie in de bedrijven, een samengaan van kapitaal en arbeid "als bij de gildevorming" op basis van het Christelijk solidariteitsbeginsel. Baron van Wijnbergen had hierop geantwoord met een schrijven, gesigneerd door het Nederlands episcopaat, maar mede onder zijn invloed tot stand gekomen: hierin werd een samengaan met de S.D.A.P. ontraden en impliciet het streven van Wittert veroordeeld. Als verzet tegen de verrechtsing van de R.K.S.P. richtte Wittert in 1922 in Den Haag het geheim genootschap de Ultrem-club (naar: Ultimum Remedium- het laatste redmiddel) op. Toen hij in Prof. J.A. Veraart de inspirator van het Paasmanifest van 1919 en de journalist Max van Poll geestverwanten vond, nam hij mede het initiatief tot een landelijke oppositie. Het resultaat hiervan was een "Verbond van Clubs ter Bevordering van de Katholieke Democratische Gedachte "St.Michael", dat op 25 oktober 1924 werd opgericht. ( Voor nadere gegevens hierover, zie M.P.Bogaerts, Het Verbond van "St.Michaël", o.c. ) . Het verzet van deze beweging leidde uiteindelijk tot het ontslag van Van Wijnbergen, die zich als voorzitter van de R.K.S.P. onmogelijk maakte, en tot een democratische samenstelling van de kieslijst, waarin alle groeperingen zouden worden vertegenwoordigd. Toen Wittert een Tweede-Kamer zetel werd aangeboden weigerde hij, omdat hij daardoor z.i. de schijn van "Streberei" op zich zou laden.
Wittert stond nu op het hoogtepunt van zijn loopbaan. In de Eerste Kamer had hij zich doen gelden als een expert op het gebied van de sociale verzekering en hij de totstandkoming van de ongevallenwet van 1921 heeft hij zeker een rol gespeeld. Tijdens de behandeling van een voorstel tot grondwetsherziening in 1922 trok hij de aandacht met een pleidooi voor de vervanging van de Eerste Kamer door een Organische Kamer, waarin deskundigen als vertegenwoordigers van de verschillende maatschappelijke standen een complement zouden vormen bij de politieke volksvertegenwoordiging van de Tweede Kamer. Hierin gaf hij een radikale uitwerking van de opvattingen, die na de Tweede Wereldoorlog hun weerslag zouden vinden in het centraal overleg. In de Haagse gemeenteraad was hij betrokken bij de subsidiëring van de Koninklijke Schouwburg, waarbij hij een verdraagzaam toneelbeleid voorstond, voerde hij met succes verzet tegen de demping van een groot gedeelte van de Hofvijver ter verbreding van de Hofweg en opponeerde hij tegen een plan tot bouw van het stadhuis op het Spui, daarbij als alternatief de plaatsing op het Alexanderveld stellend.
Door zijn internationale relaties, die hij tijdens zijn werkzaamheden bij het Rode Kruis aanknoopte, was hij voorbestemd om ook in de buitenlandse politiek werkzaam te zijn. De hem in 1915 aangeboden post van gezant bij de H.Stoel kon hij om particuliere redenen niet vervullen. Wel was hij echter voorzitter van de Nederlandse delegatie bij de Interparlementaire Unie, waarvan hij met Dr. W.F.Treub de vergaderingen van 1913, 1916, 1922, 1925 en 1926 bijwoonde. De Volkenbond wilde hij versterkt zien door onderlinge verdragen van de lidstaten. Samen met Treub hield hij een pleidooi voor een internationale tolunie. Fel tekende hij verzet aan tegen het verdrag van Versailles, dat hij veroordeelde als een wraakoefening van Engeland en Frankrijk tegen Duitsland. Ook kwam hij op voor de rechten van de nationale minderheden, waarbij hij vooral ageerde tegen de toekenning van het oorspronkelijk onder de Dubbelmonarchie ressorterende Zevenburgen aan Roemenië.
In 1926 scheen Wittert de aangewezen man om de post van minister van sociale zaken te vervullen. Particuliere omstandigheden maakten echter zijn verdere politieke loopbaan in de R.K.S.P. onmogelijk. In 1921 scheidde hij na een ongelukkig huwelijk van 16 jaar van Christina Helena barones Snouckaert van Schauburg, een dochter van de hofdignitaris René Charles Edouard Georges Jean, baron Snouckaert van Schauburg, Vergeefs had Wittert gepoogd, een scheiding van tafel en bed te bewerkstelligen. De zorg van zijn drie zoons Ernest, Reindert en Oscar werd aan hem toevertrouwd. Hij zou weldra van hen vervreemd raken. Na vergeefs te hebben gepoogd, pauselijke dispensatie van zijn eerste huwelijk te verkrijgen, hertrouwde hij in 1926 met Maria Elisabeth van Ekeren, aangenomen baronesse von Bonin, en brak hij met de Rooms-Katholieke kerk. ( Zijn uit het tweede huwelijk geboren zoon Adriaan liet hij in 1928 dopen in de Duits-Evangelische kerk. ) . Hij nam ontslag als lid van de Eerste Kamer en van de Haagse gemeenteraad en nam afscheid van de St. Michaëlbeweging. Als gevolg van agitatie tegen zijn persoon van katholieke zijde deed hij ook afstand van het voorzitterschap van de Vereeniging van Raden van Arbeid.
Er volgt nu een ambteloze periode van drie jaar, die Wittert zelf als de gelukkigste van zijn hele leven beschouwt. Hij bracht deze jaren door met reizen door Oost-Europa en Noord-Afrika. Op 22 augustus 1928 werd Witterts vierde zoon Adriaan geboren, de enige, die hij later als de zijne zou blijven erkennen. Het volgend jaar werd Witterts opvolger in de Vereeniging van Raden van Arbeid, J.T.Verschuur, de ministerspost van Sociale Zaken toegekend; zelf nam Wittert toen de voorzittershamer weer in handen, die hij niet eerder neer zou leggen dan op 1 mei 1945, toen hij de pensioengerechtigde leeftijd van 70 jaar had bereikt.
In de oorlogsjaren zag Wittert het als zijn voornaamste taak, de Vereeniging vrij te houden van N.S.B.-invloed. Dit gelukte hem, maar hiervoor moest hij moeizame onderhandelingen met de bezetter aanknopen; zelf werd hij sympathiserend lid van de door hem verafschuwde beweging om aanvallen van deze zijde op zijn persoon de mond te snoeren. Hij meende hiermee te handelen volgens de in 1937 door Colijn opgestelde "Aanwijzingen, gedragslijn voor hoofden van dienst in tijd van bezetting". Zijn medewerkers die overigens zijn goed vaderlanderschap niet in twijfel trokken beschreven hem als "in vele opzichten naief." ( Verklaring van Meindert Honig voor het Tribunaal van Bijzondere Rechtspleging te Amsterdam op 28 september 1946, ingeplakt in inventarisnummer 71, pg. 5320. ) . Wittert had namelijk, toen in 1939 de oorlog was uitgebroken, partij gekozen voor Duitsland: de opkomst van Hitler herstelde het Duitse nationaliteitsgevoel, dat door het Verdrag van Versailles ten onrechte was vernederd. "Dat de Duitschers zich na jarenlange opgekropte woede over het afschuwelijke onrecht, dat hun was aangedaan, op Frankrijk en Engeland storten, was volkomen begrijpelijk." ( Zie inventarisnunmer 68, pg. 4421. ) . Daarom geloofde hij, ook al beschouwde hij de Duitse inval in Nederland als een onrechtmatige daad, dat er een modus vivendi met de bezetter mogelijk was. Dit zou dan echter zijn tegengewerkt door de regering in Londen, die "het grootkapitaal" steunde en ten koste van het Nederlandse volk "in bacchanaliën de oorlog vierde." ( Zie inventarisnunmer 68, pg. 4454. ) . Hij protesteerde echter ook tegen de razzia's en deportaties door de Duitsers, hetgeen volgens hem "woordbreuk"was. ( Redevoering van Wittert van Hoogland bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Vereeniging van Raden van Arbeid, 29 Januari 1945, ingeplakt in inventarisnummer 68, pg. 4829-4830 en nr. 71, pg. 5322. ) . Op grond van zijn sympatiserend lidmaatschap van de N.S.B. werd hij krachtens het Zuiveringsbesluit van 1945 op 28 augustus van dat jaar door de adviescommissie van zuivering van het Militair Gezag verhoord en bij missive van het ministerie van Sociale Zaken van 21 maart 1946, nr. 1431, met verlies van zijn pensioen uit zijn ambt ontzet. Omdat zijn reserves, na een ongelukkig financieel beheer en enige mislukte speculaties reeds vóór de oorlog geheel waren verteerd en omdat tijdens het verhoor ook al zijn huisraad in beslag was genomen, was hij gedwongen te leven van ondersteuningen van zijn vroegers ondergeschikten, van de verdiensten van zijn tweede vrouw en van uitkeringen, die zijn zoon Reindert hem vanuit Australië toestuurde . ( Tijdens de oorlog nam Reindert dienst bij de Australische luchtmacht en raakte in gevechtshandelingen tegen de Japanners gewond. Nadien vestigde hij zich in Australië. ) . Om eerherstel te krijgen, gaf hij zich aan bij het Tribunaal van Bijzondere Rechtspleging in Amsterdam, dat hem op grond van getuigenissen van zijn ondergeschikten en door hemzelf gevoerde correspondentie, op 6 november 1946 vrijsprak van de beschuldiging, in strijd met het belaag van het vaderland gehandeld te hebben. Het ministerie van Sociale Zaken zag in de overwegingen van het Tribunaal geen aanleiding om op zijn eerder genomen beslissing terug te komen, maar kende hem in 1947 een bijdrage tot zijn levensonderhoud toe in de grootte van 70% van zijn pensioen. Bij Koninklijk Besluit van 6 maart 1950, nr. 61, werden de aan Wittert toegekende koninklijke onderscheidingen teruggenomen. Had Wittert reeds blijkens een brief aan B.C.de Jonge in de jaren dertig zijn vertrouwen in de mensheid verloren, ( Brief van Wittert van Hoogland aan B.C. de Jonge, 9 mei 1931. Afschrift in inventarisnummer 62, pg. 3808. ) na de oorlog en hetgeen hem in 1945 overkwam, zag hij de wereld slechts rijp voor de ondergang. Volgens hem was er "een revolutie of althans een opstand der horden" uitgebroken, waarbij de socialisten met het grootkapitaal een coalitie waren aangegaan en de katholieken, die reeds vóór de oorlog hun onbetrouwbaarheid hadden getoond, medeplichtig waren. Om dit aan te tonen en om daar zijn eigen idealen tegenover te stellen, schreef en herschreef Wittert zijn memoires. In 1955 trof hem de dood van zijn zoon Adriaan, die na een loopbaan van marinier in Nederlands Indië naar Australië was geëmigreerd.
Wittert van Hoogland stierf op 24 december 1959 in Apeldoorn, waar zijn vrouw op 13 januari 1969 eveneens overleed. Op zijn sterfbed verzoende hij zich met de Rooms-Katholieke kerk.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Zeven delen memoires werden echter door Witterts weduwe buiten de overdracht gehouden en werden door haar, blijkens mededeling van haar erfgename, Zr. A. Mulder te Apeldoorn, kort voor haar dood vernietigd. De inhoud zou voor het merendeel betrekking hebben op Witterts tweede huwelijk en op zijn reizen in 1938 en 1939. ( Zie Correspondentie van de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief van 1971 D 10.6 en 1972 D 10.5. ) .
Na de dood van Wittert van Hoogland werd deze collectie persoonlijke papieren overgedragen aan zijn executeur-testamentair, Mr.A.J.Sormani in Leiden, en door deze in 1963 overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief. ( Zie Correspondentie van de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief van 1963, D 237, en 1972 D 10.5. )
Inbewaringgeving van een particulier archief, niet in eigendom verkregen

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Er bestaan in feite twee archieven-Wittert van Hoogland, die beide een eigen structuur hebben: het familie-archief en de collectie van Witterts persoonlijke stukken.
Het eerste werd in 1954 door Wittert van Hoogland aan het Centraal Bureau voor Genealogie geschonken. Naast papieren van zijn voorouders bevat het ook archivalia van de heerlijkheden Hoogland en Hoogmade. Wittert heeft deze collectie uitgebreid met afschriften van in andere familie-archieven en in openbare archiefbewaarplaatsen berustende bescheiden, krante-artikelen en archivalia van verwante geslachten. Uit dit in totaal acht meter bedragende bestand heeft hij zijn gegevens geput voor zeven omvangrijke genealogische werken over het geslacht-Wittert en voor tal van kleinere geschriftjes over zijn voorouders. Omvangrijk in zijn archief zijn de uittreksels uit V.O.C.-rapporten en 17e-eeuwse reisverslagen voor een biografie van Admiraal Wittert.
Het Leeuwendeel van Witterts persoonlijke papieren bestaat uit omvangrijke delen gedenkschriften, waarvan de ontstaansdatum moeilijk te achterhalen is, maar waarvan de meesten stellig na de oorlog zijn geschreven. In 1944 repte Wittert in een brief aan zijn vriend, D.J. van Bruggen, voorzitter van de Verzekeringskamer over "4 boeken, elk van 600 bladzijden" 15) Mogelijk maken de delen "De Gemeenteraad in Den Haag", "De St.Michaelsbeweging in de R.K. Staatspartij" en "De Sociale Verzekering, Opkomst en Verval" (inventarisnrs. 1-3) hiervan deel uit. Daarna begon hij in 1950 een nieuwe reeks, die grotendeels is verloren gegaan: vermoedelijk werd zij opgezet als een chronologisch relaas van zijn leven. Gedeelten hieruit zijn ingeplakt in een derde reeks; ditmaal heeft Wittert gestreefd naar een systematische indeling, maar het resultaat is in de inhoud van de delen nauwelijks te bespeuren: de schrijver springt van de hak op de tak en vervalt voortdurend in herhaling. Omdat slechts enkele delen van een inhoudsopgave zijn voorzien, zijn deze memoires moeilijk toegankelijk. Deze verwardheid wordt echter vergoed door een boeiende stijl en een verregaande openhartigheid, die echter bepaald niet altijd een waarborg is voor de betrouwbaarheid van het medegedeelde. De karakteristieken van personen zijn soms niet vrij van aristocratische vooringenomenheid en een enkele maal is er sprake van antisemitisme. Gebeurtenissen na 1940 worden beoordeeld aan de hand van redactionele commentaren in De Telegraaf en De Ochtenpost en van de Nieuwsbrief van zijn geestverwant J.Fabius. Geleidelijk voelt hij echter de behoefte om zijn memoires met bewijsmateriaal aan te vullen, zodat in de laatste door hem samengestelde delen ook in ruime mate correspondentie werd opgenomen, ingeplakt of met een paperclip aan de bladzijden gehecht. Naast deze gedenkschriften heeft Wittert enkele losse dossiers gevormd, die men als aanvullingen kan beschouwen. De omvangrijkste handelen over het onderhoud van zijn oudste zoons en over zijn financiële avonturen.
De aanvulling van 2019 betreft het fotoarchief uit de periode 1916-1930. In de albums zien we vooral het echtpaar Jhr A.F. J. H. Wittert van Hoogland (1878-1967) en A.F.A. gravin Van der Duyn (1893-1969).
Verantwoording van de bewerking
De collectie persoonlijke papieren is onderverdeeld in 4 afdelingen, waarvan de afdeling Algemeen wel het omvangrijkst is. Hierin zijn de memoires met alle voorstukken, de briefwisseling voorzover zij niet zuiver ambtelijk is, betrekking heeft op andere functies dan wel louter familie-aangelegenheden betreffen - en enige losse stukken, die als documentatie kunnen worden beschouwd, opgenoemen. Vóór de memoires ontstane autobiografische fragmenten, ook die, welke Wittert heeft laten drukken, waarvan gedeelten in de memoires zijn verwerkt, zijn onder het hoofd "overige autobiografische aantekeningen" in de afdeling Algemeen van de inventaris opgenomen.
In een aantal delen memoires is een inhoudsopgave opgenomen van zich daarin bevindende brieven. Deze alfabetische staat is nader in de index verwerkt.
De inventaris werd in 1972 voltooid door Drs.J.A.A.Bervoets, chartermeester bij de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief.
In 2019 is nog een aanvulling gekomen dat met name uit foto's van de familie bestaat. Het is beschreven door Elwin Hendrikse van het Nationaal Archief. Het fotoarchief van de familie Wittert van Hoogland bestrijkt de periode tussen 1916 en 1930 en bestaat hoofdzakelijk uit albums. Daarnaast is er een doos met losse foto’s en een doos met ingelijste familieportretten. In de albums zien we vooral het echtpaar Jhr A.F. J. H. Wittert van Hoogland (1878-1967) en A.F.A. gravin Van der Duyn (1893-1969).
Adriaan Frederik Joseph Hubert Wittert van Hoogland was van beroep Kapitein jagers ordonnansofficier van koningin Wilhelmina. Hij huwde in 1906 met Renée barones Snouckaert van Schauburg (1886-1975) en in 1918 met Anna Françoise Agnes gravin Van der Duyn.
De fotografie is van hoge kwaliteit en laat goed zien hoe welgestelde families in deze periode met fotografie omgingen, ermee experimenteerden en het medium ontdekten. Er werd door amateurs er flink op los gefotografeerd waarbij het resultaat de ene keer beter is dan de andere. Vastgelegd werden activiteiten rond het huis, uitstapjes en verblijf in buitenhuizen, uitjes met de honden, paarden en ontmoetingen met familie en vrienden. Veel foto’s zijn gemaakt bij het huis Gut Sattelbach (Baden bei Wien).

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 161 E.B.F.F. Wittert van Hoogland Collectie 161 E.B.F.F. Wittert van Hoogland, nummer toegang 2.21.178, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Wittert van Hoogland Wittert van Hoogland, 2.21.178, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Archiefbestanddelen