Terug naar zoekresultaten

1.10.12 Inventaris van het archief van mr. G. Brantsen [levensjaren 1734-1809], (1642) 1777-1808

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

1.10.12
Inventaris van het archief van mr. G. Brantsen [levensjaren 1734-1809], (1642) 1777-1808

Auteur

J.A.H. Nijhoff

Versie

04-05-2021

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1937 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie Brantsen
Brantsen

Periodisering

archiefvorming: 1777-1808
oudste stuk - jongste stuk: 1642-1808

Archiefbloknummer

1139

Omvang

; 97 inventarisnummer(s) 2,55 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Brantsen, Gerard (1735-1809)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van patriot Mr. G. Brantsen, onder meer ambassadeur aan het Franse hof en lid van het Staatsbewind, bevat in hoofdzaak stukken betreffende de internationale politieke verhoudingen in de periode van zijn eerste ambassadeurschap te Parijs. Daarnaast bevat de collectie portefeuilles met brieven, door Brantsen geschreven aan zijn oom, Mr. H.W. Brantsen, en aan zijn broer, Mr. D.W.A. Brantsen, raadsheren van het hof van Gelre; deze brieven bevatten vele bijzonderheden over het Parijse leven en de politieke spanningen voorafgaand aan de Franse Revolutie.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Levensloop
( Afschrift naar de "Genealogie" door mr. D.W.G.J.H. Brantsen in 1827 vervaardigd met behulp van aanteekeningen, verzameld door Johan Brantsen in 1801 (familiearchief Brantsen) blz. 61, 63. )
Gerard Brantsen was het tweede kind van Johan Brantsen en Hester Henrietta de Vree. Hij werd geboren den 10 Jan. 1735.
Den 6 Mei 1760 werd hij aangesteld tot Burgemeester van Arnhem en resigneerde dit den 25 Jan.1788 op zijn broeders oudste zoon Johan Brantsen. Den 4 July 1768 werd hij in plaats van Mr.Johan Theodorus van Eck Raad van Jagtgerigt in het quartier van Veluwe en verzogt en bequam daarvan zijn ontslag in January 1788, wanneer genoemde Johan Brantsen mede hiertoe in zijn plaats werd aangesteld. Van den Jare 1764 tot 1788 toe, was hij Ordinaris Gedeputeerde wegens de Provincie van Gelderland ter vergadering van Hun Hoog Mogenden de Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden,en bekleede uit dien hoofden meermalen onderscheidene Generaliteits Commissien. Den 10 Maart 1779 werd hij aangesteld tot Generaal Meester van de Munten der Vereenigde Nederlanden, doch werd van dien post met de revolutie in Jan 1795 ontzet. Den 15 Augustus 1782 werd hij benoemd tot Minister Plenipotentiaris en in Mei 1783 tot Extraordinaris Ambassadeur en Plenipotentiaris van wegen deezen Staat aan t Hof van Frankrijk, en onderteekende in die qualiteit in 1783 te Parijs het tractaat van Vrede tusschen deeze Republicq en Engeland, gelijk hij voorts den 5 Nov. 1785 te Fontainebleau mede onderteekende het tractaat van defensive alliance tusschen deeze Staat en Frankrijk, als ook ten zelve daage en plaats het tractaat van Vreede tusschen deeze Republicq en den Keizer Joseph II. Na de voorgevallene revolutie in Frankrijk en de daaruit geprofueerde vijandelijkheden tegen deezen Staat, werd hij in de maand December 1794 opnieuw naar Parijs afgezonden om onderhandelingen van Vreede aan te gaan, ten einde het gevaar, waarmede het gansche land door het aannaderen van de Franschen, die reeds een groote gedeelte van hetzelve hadden inbezit genomen, bedreigd werd, zoo mogelijk voor te komen, dan de ongelukkige omstandigheden van dien tijd en speciaal de daarop volgende revolutie, in Jan. 1795 in deeze geheele Republicq voorgevallen, deede deeze Commissie vruchteloos aflopen, waarna genoemde Commissie werd ingetrokken en een ander Minister in desselfs plaats naar Parijs werd gezonden. Hij was ook op den 18 Febr. 1768 bij resignatie van zijn vader gekozen tot Broeder van stukken Nicolai Hospitaal. Den 17 Oct 1801 werd hij benoemd tot Lid van het, ingevolge de nieuwe Staatsregeling, nieuw gecreëerde Staatsbewind der Bataafsche Republicq, welke bij de revolutie in den Jaare 1805 gemortificeerd zijnde, verloor hij dien post en werd vervolgens door het nieuwe Gouvernement benoemd tot Ordinaris Ambassadeur bij den Keyzer der Franschen, waarna hij met dat caracter den 22 July 1805 naar Parijs vertrok. Hij was bij acte van den 20 July 1804 te voren door den Keyzer van Frankrijk benoemd tot Lid van het Legioen van Eer, en wierd als zoodanig met den Grooten Adelaar gedecoreerd, welke hij ook gestadig droeg. Den 4 July 1806,werd hij benoemd tot Groot Ceremonie Meester van den Koning van Holland; bij de creatie van de Koninklijke order van de Unie van Holland in Feb. 1807 werd hij Ridder Commandeur en Grootkruis van die order. Den 3 Febr. 1808 werd hij Grootmeester Kamerheer van de Koning van Holland en den 11 Maart daaraanvolgende bequam hij de groote Order van stukken Hubert van Beyeren, waarvan de Dispositie door den Koning van Beyeren aan den Koning van Holland was gegeven. In Sept. 1808 werd hij op zijn verzoek Groot Kamerheer Honorair van Z.M.den Koning van Holland en alzoo wegens zijne vorderende jaren gedispenseerd van den Dienst met behoud van zijn rang, tituls, praerogatieven en tractementen. Hij overleed te Arnhem op Donderdag den 21 Dec. 1809 's morgens om half vier uren, hebbende op weinige dagen den ouderdom van 75 jaren bereikt, aan een afneming van krachten en bijkomende koorts van 5 dagen, zijnde ongehuwd.
Hij werd den 27 Dec. 's morgens vroegtijdig in de Groote Kerk te Arnhem in stilte begraaven, in de grafkelder van de familie van Brantsen gen.no. 11 op het binnenkoor.
Politieke loopbaan
Mr. Gerard Brantsen, in 1735 te Arnhem geboren, werd, na zijn studiën in Leiden voltooid te hebben, benoemd tot burgemeester van zijn geboortestad. Hij behoorde tot de partij der Patriotten, geheel in afwijking van zijn familieleden, die allen zeer Prinsgezind waren. Jarenlang vertegenwoordigde hij zijn gewest ter Staten-Generaal, o.a. als gedeputeerde tot de zaken van de Zee en als gedeputeerde tot de Buitenlandsche Zaken. Zoodoende had hij alle gelegenheid, in relatie te komen met de machtige Patriottische leiders, het z.g. Driemanschap van Pensionarissen: Van Berckel uit Amsterdam, Zeeberg uit Haarlem en De Gijselaar uit Dordrecht. Aan deze relaties dankte hij het, dat hij den 15en Augustus 1782 door de Staten-Generaal werd aangewezen, om als minister-plenipotentiaris de vredes-onderhandelingen te gaan bijwonen, die onder Fransche bemiddeling een einde moesten maken aan den Engelsch-Nederlandschen Oorlog.
De ambassadeur bij het Fransche Hof, Matthijs Lestevenon, Heer van Berkenrode, was niet alleen zeer volgzaam, maar ook zeer Prinsgezind, en dus oordeelden de pensionarissen het verstandig, een vertrouwd, dus patriottisch onderhandelaar naar Parijs te zenden, om, zooals de instructie luidde, "neevens den ordinaris-ambassadeur den Heere Lestevenon van Berkenrode de aanstaande vreedensnegotiatien bij te wonen." Brantsen zou dus niet onder, maar naast den ambassadeur staan, en evenveel, zoo mogelijk méér, invloed mogen uitoefenen.
10 September 1782 arriveerde Brantsen te Parijs, en nam, met toestemming van den Franschen minister van Buitenlandsche Zaken, De Vergennes, aanstonds aan de beraadslagingen deel. De Koning was op reis, zoodat het November werd, voordat Brantsen de gelegenheid kreeg, zijn geloofsbrieven aan te bieden.
Spoedig bleek, dat de pensionarissen een goede keus hadden gedaan. Lestevenon geraakte meer en meer op den achtergrond, en het was Brantsen, die namens de Republiek optrad. Als belooning voor zijn goede diensten verleenden de Staten-Generaal hem op 8 Mei 1783 den titel van Extra-ordinaris Ambassadeur.
Na afloop van de onderhandelingen met Engeland, die overigens voor de Republiek weinig voordeelig waren, kreeg Branten de opdracht, ook de onderhandelingen met Oostenrijk over de positie der Zuidelijke Nederlanden te voeren. Tevens moest hij een verdrag met Frankrijk sluiten, wat reeds 10 November 1784 geschiedde.
De onderhandelingen met Oostenrijk gingen niet zoo vlot.
Dit was niet de schuld van Brantsen, maar van de Staten-Generaal, die een voor den Keizer onaannemelijk lage uitkeering voorstelden. Om de onderhandelingen niet geheel te doen mislukken, verhoogde Brantsen op eigen gezag de subsidie, maar wist tevens te bewerken, dat Frankrijk er het grootste gedeelte van zou betalen. Op deze voorwaarde werd 8 November 1785 de overeenkomst gesloten.
Het optreden van Brantsen had de zaak gered, maar men was er hem in de Republiek niet dankbaar voor, en zijn vijanden grepen het als een voorwendsel aan, om hem ten val te brengen. Na het herstel van Prins Willem V in zijn ambten riepen H.H.M. bij resolutie van 4 October 1787 Brantsen uit Parijs terug, om zich te verantwoorden.
In Januari 1788 gaf hij onder protest gevolg aan dezen oproep. Wel slaagde hij er in, zich te rechtvaardigen, maar hij werd niet meer in de Regeering opgenomen. Daarom keerde hij naar Parijs terug, waar hij tot September 1792 als particulier bleef wonen.
De Fransche inval in de Republiek in 1794 bracht Brantsen weer op den voorgrond. De Staten-Generaal vaardigden hem met Mr. Ocker Repelaer af naar het Fransche leger voor 's Hertogenbosch, en daarna naar Parijs, om een wapenstilstand tot stand te brengen.
De missie, die geen publiek karakter had, werd niet met succes bekroond. Dit weten de Staten-Generaal aan onwil van haar gezanten. Repelaer werd bij zijn terugkomst in de Republiek gevangen genomen; Brantsen, die wegens een hem overkomen ongeval in Parijs had moeten achterblijven, oordeelde het verstandiger, niet naar de Republiek terug te keeren. Met een korte onderbreking bleef hij tot 1798 in Parijs wonen.
De veranderingen, die er in de volgende jaren in het staatsbestel van de Republiek plaats hadden, waren weer in zijn voordeel. Zoo werd hij in 1801 tot lid van het Staatsbewind gekozen, en vertegenwoordigde in 1803 met Bicker en Van der Goes dit Bewind bij het bezoek, dat de Eerste Consul aan Brussel bracht.
Ook was hij afgezant van de Republiek bij de Keizerskroning in 1804. Van dit bezoek aan Parijs maakte hij gebruik, om oude vriendschapsbanden weer aan te knoopen. Het gevolg hiervan was, dat hij Schimmelpenninck, die in 1805 tot Raadpensionaris benoemd werd, opvolgde als extra-ordinaris envoyé en minister-plenipotentiaris te Parijs.
Hij was lid van de commissie, die aan Lodewijk Napoleon de kroon van Holland aanbood, en bleef op verzoek van dien vorst gezant te Parijs. Tevens werd bij benoemd tot Groot-ceremoniemeester. Zijn hooge leeftijd dwong hem, in 1807 zijn ontslag in te dienen, dat hem in Januari 1808 werd verleend. Ruim een jaar later overleed hij.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Door bemiddeling van den Rijksarchivaris in Gelderland schonk in 1927 de Gravin Von der Goltz, geboren jonkvrouwe Alwina Brantsen, aan het Algemeen Rijksarchief een collectie stukken, in hoofdzaak afkomstig van Mr. Gerard Brantsen, ambassadeur van H.H.M. de Staten-Generaal bij het Fransche Hof in het eind der 18e eeuw. Hier volgt de tekst van de aanbiedingsbrief: ( No. 245: Jaarverslag 1927, I, p. 58. )
Arnhem 10 Juni 1927.
Het is mij aangenaam, U te kunnen berichten, dat Mevrouw de Gravin von der Goltz geb. jonkvr. Brantsen alhier aan het Rijk heeft geschonken de papieren, afkomstig van mr. Gerard Brantsen, die o.m. van 1782-1788 en van 1805-1808 gezant te Parijs is geweest. De schenkster heeft mij deze stukken overgedragen, doch zij heeft er geen bezwaar tegen, dat zij geplaatst worden in het Algemeen Rijksarchief. Daar ik vertrouw, dat U hiertegen wel evenmin bezwaar zal hebben, hoop ik ze U over enkele dagen toe te zenden.
De verzameling is hier globaal geordend, met dien verstande dat de brieven op jaar, doch niet op datum zijn gelegd. Het grootste gedeelte bestaat in correspondentie, verbalen, enz. uit den tijd van Brantsen's eerste gezantschap. Betreffende het tweede gezantschap zal U slechts ééne portefeuille er bij aantreffen. De familie Brantsen heeft er steeds bij bewaard een uitgebreide verzameling brieven van mr. Gerard aan zijn broeder en den oom van H.W. Brantsen D.W.A. Brantsen te Arnhem, uit de jaren 1782-1807. Daar deze brieven in het overigens, weinig belangrijke familiearchief Brantsen gemist kunnen worden en hun inhoud het archief van den gezant belangrijk aanvult, komt het mij gewenscht voor dat zij daarbij bewaard blijven. Ik zend U daarom ook die brieven toe.
Tegen de vernietiging van onbelangrijke stukken heeft de schenkster geen bezwaar. Indien U deze aanwinst op prijs stelt zou een door U rechtstreeks aan de schenkster (Jachthuis, Arnhem) gericht blijk van waardeering m.i. wel aanbeveling verdienen.
De kist ontvang ik gaarne terug.
15 Juni 1927: Dankbetuiging ( No. 660 )
Na inventarisatie der papieren zal het mij aangenaam zijn U de beschrijving ervan te doen toekomen.
Mevr. A. gravin von der Goltz geb. Jonkvr. Brantsen.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie Brantsen, nummer toegang 1.10.12, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Brantsen, 1.10.12, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar