Terug naar zoekresultaten

2.06.084 Inventaris van de archieven van de Commissie voor Aangehouden Lading (COVAL) en de Netherland Shipping and Trading Committee (NSTC), 1939-1957 (1966)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.06.084
Inventaris van de archieven van de Commissie voor Aangehouden Lading (COVAL) en de Netherland Shipping and Trading Committee (NSTC), 1939-1957 (1966)

Auteur

CAS 196

Versie

06-07-2021

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1995 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Commissie voor Aangehouden Lading / Netherlands Shipping and Trading Committee (COVAL / NSTC)
COVAL / NSTC

Periodisering

archiefvorming: 1939-1957
oudste stuk - jongste stuk: 1939-1966

Archiefbloknummer

E28311

Omvang

; 1139 inventarisnummer(s) 63,10 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in heten het..
Nederlands
Engels

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Commissie voor Aangehouden Lading (COVAL) Netherland Shipping and Trading Committee Ltd Mac Fisheries Ltd Bloomfield Ltd
Thoenes, J.A.

Samenvatting van de inhoud van het archief

Op 26 oktober 1939 werd door vertegenwoordigers van de Nederlandse regering, handel, scheepvaart, verzekeringswezen en industrie de Commissie voor Aangehouden Lading (COVAL) opgericht, onder voorzitterschap van G.H. Crone. De Commissie kreeg als taak om de Nederlandse belangen te behartigen als Nederlandse lading en schepen door oorlogsomstandigheden in het buitenland waren aangehouden. Na de bezetting bleef de COVAL doorwerken, maar hun werk richtte zich exclusief op het Europese continent. Na de bevrijding kreeg de COVAL de taak om wereldwijd de resterende zaken, inclusief de liquidatie van de Netherlands Shipping and Trading Committee (NSTC), af te handelen.
Op 10 mei 1940 machtige minister M.P.L. Steenberghe de Nederlandse gezant in Londen tot uitvoering van de Zeeschepenvorderingswet en de Wet Behoud Scheepsruimte (beide van 24 juni 1939). Deze wetten gaven de Nederlandse regering de bevoegdheid de koopvaardijvloot te vorderen. De gezant stelde op 12 mei een adviescommissie in onder voorzitterschap van de reder D. Hudig. Deze commissie werd op 22 mei, onder de naam, NSTC, de beheerster van dat deel van de koopvaardijvloot, waarvan de eigenaren in bezet Nederland verbleven. Geleidelijk ontwikkelde de NSTC zich de facto tot een staatsrederij die nagenoeg de hele Nederlandse koopvaardijvloot (bijna 400 zeeschepen) beheerde en circa 14.000 man varend personeel en 1000 administratieve medewerkers op kantoren in Londen, New York, Sydney, Curcaçao, Calcutta, Durban, Lagos en Buenos Aires in dienst had.
Het archief bevat ook archivalia van J.A. Thoenes (vice-voorzitter van de Short Sea and Coastal Section) en van Mac Fisheries Ltd. en Bloomfield Ltd. die informatie bevatten over het beheer van de Nederlandse visserschepen die in mei 1940 naar Engeland waren overgestoken.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Commissie voor Aangehouden Lading (COVAL)
Na het uitbreken van de wereldoorlog in september 1939 ontstonden ook voor het neutrale Nederland moeilijkheden tengevolge van de blokkade van de oorlogvoerende mogendheden. Veel schepen werden op- of aangehouden en naar Engelse, Franse of Duitse havens gedirigeerd. Als het vermoeden bestond dat de lading een vijandelijke bestemming kon hebben, werd de vracht gelost en als contrabande in beslag genomen. Ook voor Nederland bestemde lading aan boord van Duitse schepen, die bij het uitbreken van de oorlog neutrale havens waren binnengelopen, dreigde verloren te gaan. De Nederlandse regering ondernam derhalve stappen om Nederlandse belangen te beschermen. Op 26 oktober 1939 vergaderden vertegenwoordigers uit de Nederlandse regering, de handel, de industrie, de scheepvaart en de verzekeringswereld op het ministerie van Economische Zaken over maatregelen die konden worden genomen om de Nederlandse belangen te behartigen. Men besloot tot de oprichting van een Commissie voor Aangehouden Lading.
De Commissie kreeg de vorm van een stichting, de Stichting Commissie voor Aangehouden Lading (Coval). De oprichtingsakte werd op 30 november 1939 gepasseerd bij notaris W.W. Rutgers. De leiding werd toevertrouwd aan G.H. Crone, voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken in Amsterdam, die tijdens de Eerste Wereldoorlog al voorzitter van de Commissie voor Ladingen van gerequireerde Schepen was geweest. ( Verslag der werkzaamheden van de 'Coval' Commissie voor aangehouden lading vanaf de oprichting d.d. 26 Oct. 1939 tot 31 Dec. 1940, (Amsterdam, 1941), 3-4. )
De Coval had als taken:
  1. het behartigen van de algemene belangen van de Nederlandse handel (waaronder begrepen de handel van de Nederlande overzeese gewesten) bij goederen, welke tijdens het vervoer ter zee in verband met de oorlogsomstandigheden waren op- of aangehouden;
  2. het verlenen van raad en bijstand aan Nederlandse kooplieden of Nederlandse vennootschappen van koophandel (waaronder mede begrepen kooplieden en vennootschappen van koophandel van Nederlandse overzeese gewesten) bij het behartigen hunner belangen bij goederen als sub a bedoeld;
  3. het op zich nemen van de behartiging der onder b bedoelde belangen, in de gevallen, dat de Commissie dit gewenst oordeelde.
In het algemeen bestuur van de commissie zaten vertegenwoordigers van ladingeigenaren, assuradeuren (zowel de regeringsgemachtigden voor de molestverzekering als de zogenoemde vrije markt) en rederijen. De vergaderingen van de Coval werden als regel bijgewoond door vertegenwoordigers van de departementen van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken, Financiën en Koloniën en van de Algemene Nederlandse Invoer Centrale (A.N.I.C.). Het secretariaat van de Coval vestigde zich in Amsterdam.
Er werden drie subcommissies ingesteld, die ieder een deel van de werkzaamheden van de Coval op zich namen:
Subcommissie I
( (voor de afhandeling van aangehouden ladingen in Engelse havens), geïnstalleerd 30 oktober 1939, voorzitter: C.C. Zeverijn. ) Na overleg van de voorzitter van Subcommissie I, C.C. Zeverijn, en de Covalsecretaris, M.C. van Hall, met de Engelse Procurator-General in het najaar van 1939 werd in Londen een vertegenwoordiging van de Coval gevestigd: de London Office of the Netherlands Commission for Detained Cargoes.
Door de omvangrijke werkzaamheden werkten voor deze subcommissie in Amsterdam ca. 25 personen en in Londen ca. 15. Na 10 mei 1940 werden de contacten met Londen verbroken. De Netherland Shipping & Trading Committee (NSTC) nam de taken van de Subcommissie 1 in Londen over. Het secretariaat van de subcommissie in Amsterdam ging na de Duitse bezetting werk verrichtten voor Subcommissie III. De activiteiten in bezet Nederland voor de in Engelse havens aangehouden ladingen liepen, gedurende de Duitse bezetting, terug tot het verstrekken van enige verklaringen en inlichtingen. Na de bevrijding kwam er op 7 december 1945 een algemene prijsregeling met de Engelse overheid omtrent de aangehouden ladingen.
Subcommissie II
( (voor de afhandeling van aangehouden ladingen in Franse havens), geïnstalleerd 2 november 1939, voorzitter: Th.G.H. Stibbe. ) De Subcommissie II wees J.W. Wynaendts, advocaat in Parijs, aan als vertegenwoordiger van de Coval in Frankrijk. De problemen met betrekking tot de aangehouden ladingen in Frankrijk betroffen de volgende categorieën:
  • in Franse havens aangehouden ladingen en gebracht voor het Franse Prijzenhof;
  • door de Franse regering gerequireerde goederen;
  • ladingen aanvankelijk door de Franse overheid in beslag genomen en na de bezetting door de Duitse weermacht gevorderd;
  • oorlogsschade (dommages de guerre).
De administratie van de 'Franse sectie' van de Coval was eerst gevestigd in Rotterdam. Op 10 juli 1940 werd het kantoor overgeplaats naar Den Haag en op 1 januari 1942 naar Amsterdam. De activiteiten van Subcommissie II gingen tijdens de bezetting door, maar werden na de Normandische invasie in juni 1944 tijdelijk gestaakt. Een deel van de problemen van de gestrande ladingen in Frankrijk werd na de bevrijding aangepakt door de Franse subcommissie van de Netherland Shipping & Trading Committee. De laatste kwesties in Frankrijk werden in 1954 opgelost.
Subcommissie III
( (voor de afhandeling van aan- of opgehouden ladingen in niet-Engelse of -Franse havens en weggevoerd naar Duitsland), geïnstalleerd op 13 november 1939, voorzitter: F.B.J. Gips. ) Tot 10 mei 1940 waren de werkzaamheden voor Subcommissie III met betrekking tot aangehouden ladingen in Duitse havens gering, daarna namen zij echter toe. De werkzaamheden inzake aangehouden Nederlandse ladingen op Duitse schepen in neutrale havens waren omvangrijk. De aktiviteiten van Subcommissie III omvatten eveneens het opsporen en afhandelen van in mei 1940 aangehouden wagonladingen. De Coval beschikte in Duitsland over een rechtsadviseur: dr. M.G.A. Predöhl te Hamburg. Na de bevrijding van Nederland, in mei 1945, trad drs. A.B. Speekenbrink, directeur-generaal van Buitenlandse Economische Betrekkingen, tot de Coval toe als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering. ( Later mr. H. van Blankenstein. ) Hij schakelde, indien dit wenselijk was, vertegenwoordigers van andere ministeries in. Bij beschikkingen van de minister van Handel en Nijverheid van 12 september 1945 (no. 13850 H.A.) en 2 november 1945 (no. 23704 B.E.B./In.) nam de Coval de taken van de Trade Section (Handelsafdeling) van de Netherland Shipping & Trading Committee over. De financiële controle werd opgedragen aan de Accountant-Generaal, later aan het accountantskantoor D. Keller in 's-Gravenhage ( Kort historisch overzicht Coval, 9. ) . Daarmee werd ook de afhandeling van de, na 10 mei 1940, gestrande ladingen in geallieerd gebied een taak van de Coval. De aangelegenheden van de Netherland Shipping & Trading Committee in New York werden in de loop van 1947 geliquideerd. In 1948 was er nog slechts één ambtenaar werkzaam op de Handelsafdeling van de Netherland Shipping & Trading Committee in Londen. Deze stond onder toezicht van de D.M. Smit, Handelsraad van de Nederlandse ambassade in Londen. Het kantoor van de Handelsafdeling van de Netherland Shipping & Trading Committee in Londen werd op 30 juni 1950 gesloten; het restant van de organisatie werd in de tweede helft van dat jaar geliquideerd. Over de afwikkeling van de saldi van de Handelsafdeling in Londen werd pas in 1954 overeenstemming bereikt.
Op 30 januari 1951 trad de Wet van 21 december 1950, houdende regelen met betrekking tot de afwikkeling van tijdens de tweede wereldoorlog in het buitenland gestrande of aangehouden lading en derzelver opbrengst, in werking (S. 1950 K613). Er werden drie soorten ladingen onderscheiden: gestrande ladingen, Engelse gestrande ladingen en aangehouden ladingen. Op 15 juni 1955 verleende de minister van Economische Zaken bij beschikking (no. 12.972 Afd. BEB) de Coval décharge. De personeelsleden kregen, enkelen uitgezonderd, ontslag per 30 april 1955. J.T.F.M. Lucassen, lid van het dagelijks bestuur van de Coval en firmant van Van Es en Van Ommeren in Amsterdam, stelde vanaf mei 1957 zijn zakelijk postadres en een medewerker ter beschikking voor het afhandelen van nog lopende Covalzaken.
Netherland Shipping And Trading Committee (NSTC)
( K.W.L. Bezemer, Geschiedenis van de Nederlandse koopvaardij in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam/Brussel, 1986), 191-226, 1050-1081. ) De minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, mr. M.P.L. Steenberghe, machtigde op 10 mei 1940, de dag dat de Duitsers Nederland binnenvielen, de gezant in Londen, jhr. mr. E.M.F.J. Michiels van Verduynen, tot de uitvoering van de Zeeschepenvorderingswet en de Wet behoud scheepsruimte. De Zeeschepenvorderingswet van 24 juni 1939 (S. 635) verleende de ministers van Economische Zaken en Defensie de bevoegdheid in geval van oorlog zeeschepen te vorderen. De Wet behoud scheepsruimte van 24 juni 1939 (S. 636) gaf de regering de zekerheid dat zij in geval van oorlog kon beschikken over voldoende scheepsruimte. De gezant in Londen stelde op 12 mei 1940 een Scheepvaartcommissie in, die hem zou adviseren bij de uitvoering van beide wetten ( Verslag van het ontstaan der Nederlandsche Scheepvaart & Handelscommissie te Londen en hare werkzaamheden gedurende de periode van 10 mei tot 24 juni 1940 (Londen, 1941), 3-16. ) . D. Hudig, gedelegeerde van de Nederlandse Scheepvaartmaatschappij, werd benoemd tot voorzitter. P. Dijkstra, directeur van de Holland-Afrika Lijn en van de Holland-West-Afrika- Lijn, werd secretaris. De overige leden waren: M.D. Valstar, directeur van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij, en mr. C.C. Gischler, mede-eigenaar van het Van Ommeren's Scheepvaartbedrijf ( Enquêteommissie Regeringsbeleid 1940-1945, Deel 3A en B Financieel en Economisch Beleid. Verslag en Bijlagen ('s-Gravenhage 1949), 189-193, bijlage 44. ) . Op 22 mei 1940, vrij snel na aankomst van de Nederlandse regering in Londen, wees Steenberghe de Scheepvaartcommissie, waarvan de naam inmiddels gewijzigd was in Netherland Shipping and Trading Committee (Nederlandse Scheepvaart en Handelscommissie, NSTC), aan als beheerster ('Custodian') van de schepen, ladingen en belangen die toebehoorden aan natuurlijke en rechtspersonen in bezet Nederland ( Nederlandse Staatscourant 22 mei 1940 no. 150, Beschikking minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart van 19 mei 1940. ) . Deze bevoegdheid van de Netherland Shipping & Trading Committee werd op 17 juni 1940 definitief vastgesteld met de volgende aanvullingen ( Nederlandse Staatscourant 1940 no. 153, Beschikking van de minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart 17 juni 1940. ) :
  1. de grotere scheepvaartondernemingen die hun zetel naar niet-bezet gebied hadden verplaatst, vielen in principe niet onder het beheer van de Netherland Shipping & Trading Committee ( L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9 Londen tweede helft ('s-Gravenhage 1979), 784. ). Wel dienden dergelijke rederijen verklaringen af te leggen, waarbij ze zich onderwierpen aan de regelingen van de Netherland Shipping & Trading Committee ( Enquêteommissie Regeringsbeleid, deel 3B, 198. ). Daarom werd de mogelijkheid geopend om zogenoemde agentenvolmachten af te sluiten, waarmee de Netherland Shipping & Trading Committee ook als algemeen vertegenwoordigster kon gaan optreden van deze overgeplaatste rederijen. De grote lijnrederijen gaven geleidelijk akkoordverklaringen af aan de Netherland Shipping & Trading Committee, die aldus hun gevolmachtigde werd;
  2. ook werd vastgelegd, dat de Netherland Shipping & Trading Committee, als custodian en met gebruikmaking van art. 371 van het Wetboek van Koophandel, was gemachtigd om over te gaan tot lossing en eventuele verkoop van ladingen van Nederlandse schepen die waren afgemeerd in het Verenigd Koninkrijk of Nederlandse schepen die naar het Verenigd Koninkrijk onderweg waren.
Inmiddels bleek het tevens wenselijk om de Commissie in een vennootschap om te zetten. Pas als de Netherland Shipping & Trading Committee zou zijn ingeschreven als Limited Liability Company, een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, kon de Commissie aan het Engelse betalingsverkeer deelnemen. De door de oorlogstoestand onverzekerde Nederlandse koopvaardijvloot kon zodoende door de Netherland Shipping & Trading Committee worden verzekerd in het Verenigd Koninkrijk. ( Op grond van de Trading with the Enemy Act was Nederland na de capitulatie vijandelijk gebied geworden. Eén der gevolgen daarvan was dat alle verzekeringen door Nederlandse firma's of personen afgesloten in Engeland nietig waren geworden. Door het aanwijzen van een custodian werd de mogelijkheid geschapen om deze rechtspersoon nieuwe verzekeringen te laten afsluiten. ) Per 1 juli 1940 kreeg de Netherland Shipping & Trading Committee rechtspersoonlijkheid in de vorm van een Engelse naamloze vennootschap: The Netherland Shipping and Trading Committee Ltd (company limited by shares), met een kapitaal van L. 500,- ( Enquêtecommissie Regeringsbeleid, 3B, 207-210. ) . Het aandelenpakket van L 500,- was verdeeld in stukken van L 20,-.: minister Steenberghe ontving acht aandelen, mr. dr. A.A. van Rhijn, de minister van Landbouw en Visserij, zeven, het advocatenkantoor Middleton, Lewis & Clark één en de acht leden der Commissie ieder één. De aandelen brachten geen enkel financieel voordeel en behoefden ook niet te worden volgestort. ( K.W.L. Bezemer, idem, p.202-203. ) Het aantal leden van de Commissie werd later uitgebreid tot dertien leden, mannen met grote ervaring in het maritiem bedrijf: reders, directeuren en leden van raden van bestuur van scheepvaartondernemingen. De kustvaart was niet in de Commissie vertegenwoordigd. Op gegeven moment was de Netherland Shipping & Trading Committee de grootste 'rederij' ter wereld met 1000 man administratief personeel en ca. 14.000 opvarenden in dienst. De Netherland Shipping & Trading Committee beschikte buiten Groot-Brittannië over vertegenwoordigingen in Calcutta, Sydney, New York, Curaçao, Buenos Aires, Durban en Lagos. De werkzaamheden werden betaald door provisieheffingen op de verkoop van particuliere en regeringsladingen en de verhuur van (in gebruik) gevorderde Nederlandse schepen aan de Engelse regering. Het bedrijfskapitaal verkreeg de Netherland Shipping & Trading Committee uit de verkoop van gestrande en aangehouden ladingen. De Commissie werd al spoedig in twee afdelingen gesplitst: één voor de eigenlijke scheepvaartzaken en één voor het afwikkelen van de aangehouden en gestrande ladingen.
De Afdeling Scheepvaart (Shipping)
De Netherland Shipping & Trading Committee had als eerste taak het in betaalde vaart houden van de door de Nederlandse regering aanvankelijk in gebruik gevorderde Nederlandse vloot. De Afdeling Scheepvaart voerde, conform de bepalingen van de minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart van mei en juni 1940, het bewind over schepen van eigenaren die in bezet Nederland verbleven en van eigenaren die hun zetel hadden overgeplaatst. De laatsten hadden de Netherland Shipping & Trading Committee een agentenvolmacht verstrekt. Uitgezonderd van het beheer door de Netherland Shipping & Trading Committee waren de zogenoemde vrije schepen. Dit waren schepen van rederijen die hun zetel hadden verplaatst en nooit aan de vaart op Europa hadden deelgenomen. Het ging in het eerste oorlogsjaar om ruim 300 schepen. Het aantal vrije schepen verminderde na de val van Nederlands-Indië in maart 1942 fors. Er bleven daarna slechts enkele vrije schepen in de vaart, onder meer varend in West-Indië.
De Engelsen hadden de bevoegdheid Nederlandse schepen te vorderen. Hiervan maakten ze alleen gebruik bij landingsoperaties. Wel werd tussen het departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, de Netherland Shipping & Trading Committee en het ministry of War Transport in de Allocatiecommissie overleg gepleegd over de inzet van Nederlandse schepen voor oorlogsdoeleinden. De Netherland Shipping & Trading Committee vercharterde de schepen aan de Engelsen, en later in de Stille Oceaan ook aan de Amerikanen, op basis van time-charters, huurovereenkomsten waarbij de reder een uitgerust en bemand schip aan de bevrachter ter beschikking stelde tegen betaling van een prijs afhankelijk van de tijdsduur ( De Jong, 791-792. ) . A.B. Speekenbrink, ambtenaar van het ministerie van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, hield namens zijn minister toezicht op de scheepvaartaangelegenheden bij de Netherland Shipping & Trading Committee.
De Afdeling Scheepvaart (Shipping Section) omvatte de Deep Sea Section en de Short Sea & Coastal Section. De Netherland Shipping & Trading Committee was vrijwel geheel in handen van directeuren van grote rederijen. De kapitein-eigenaren van de kustvaart vreesden dat hun belangen hierbij niet of onvoldoende werden vertegenwoordigd. De benoeming van de kapiteins G. Kuur en J.W. Blankert, als adviescommissie voor de kustvaart, namen dit wantrouwen niet weg. Op 15 mei werd derhalve een vergadering belegd voor kapitein-eigenaren. Op deze bijeenkomst werd besloten een vereniging op te richten die de belangen van de kustvaart zou behartigen, de Nederlandse Kustvaartvereniging Oranje (zie inv.nr 1019).
De Trawler Section, onderdeel van de Short Sea & Coastal Sections, hield zich bezig met het beheer van de uitgeweken Nederlandse visserijschepen ( De administratie betreffende de exploitatie van trawlers werd zelfstandig gevoerd binnen de Short Sea and Coastal Section. Rapport van de accountant-generaal over de NSTC trawler-administratie juni 1942-31 augusutus 1946, 10-12-1949. ) . Een groot deel van de uitgeweken vissersvloot was gevorderd door de Britse en Nederlandse marine. De Netherland Shipping & Trading Committee zorgde onder meer voor een klein aantal visserijschepen, dat viste in de Ierse Zee en aanlegde in het Ierse Fleetwood, vanaf einde 1944 ook te Hull. ( De Jong, 789-790. ) De administratie van het beheer van visserijschepen werd, in opdracht van de Netherland Shipping & Trading Committee, gevoerd door twee Engelse ondernemingen: Mac Fisheries Ltd. te Londen en Broomfield Ltd. te Fleetwood. Er waren in Fleetwood meerdere Nederlandse functionarissen werkzaam. De vice-consul in Fleetwood had de volgende taken:
  • ambtenaar van aanmonstering;
  • opmaken van processen-verbaal als opsporingsambtenaar;
  • opmaken van scheepsverklaringen;
  • uitkeringen aan 2e reserve-zeelieden;
  • voorbereiding van paspoorten die in Londen werden uitgegeven;
  • agentschap van de rijksspaarbank;
  • informeel sociaal werk onder zeelieden.
Een plaatselijke vertegenwoordiger van het ministerie van Scheepvaart en Visserij handelde geschillen tussen reders en opvarenden en overtredingen af ( Trawler Section, inv. nr. (481). Afschrift rapport Consul-generaal te Londen, 18-12-1944. ) . Ambtenaren van de Bewindvoering Visserij Afdeling wikkelden de zaken voortgekomen uit het beheer van Nederlandse vissers en hun schepen in Groot-Brittannië tijdens de oorlogsperiode af. Ze namen na mei 1945 geleidelijk de taak over van hun Londense collega's bij de Netherland Shipping & Trading Committee-Trawler Section. ( Zie Inventaris van het archief van de Bewindvoering Visserij Afdeling van het ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, 1945-1959, nummer toegang: 2.11.## ) Met ingang van 1 juni 1942 werden alle schepen onder Nederlandse vlag door de Nederlandse regering in bezit gevorderd. ( Beschikking van de minister van handel, Nijverheid en Scheepvaart dd. 5 juni 1942, uitvloeisel van het Zeeschepenbesluit van 5 maart 1942 (S. 1942 C17). ) Dit gebeurde op gezag van de in januari 1942 nieuw aangetreden minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, P.A. Kerstens. De Netherland Shipping & Trading Committee werd opnieuw belast met de bewindvoering van de gevorderde vloot, onder rechtstreekse verantwoordelijkheid van de minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart. Het beheer van de bewindvoerster werd omschreven als: het onderhoud, het bemannen en de verzekering der schepen, de zorg voor de aan den wal verblijvende zeelieden, het afsluiten van en de zorg voor de naleving van bevrachtings- en huurovereenkomsten, het aanstellen van agenten voor de exploitatie der schepen en al datgene, wat een goed beleid vereischt (...) De exploitatie der schepen (...) voert bewindvoerster voor rekening van de Staat. ( Enquêtecommissie Regeringsbeleid, 3B, 221. ) . Er ontstonden in deze nieuwe situatie conflicten tussen de belangen van de Staat enerzijds en de belangen van de reders anderzijds. Dit was voor J.M. de Booy, oud-bestuurslid van de Netherland Shipping & Trading Committee en sedert 31 mei 1944 minister van Scheepvaart en Visserij, reden om de Netherland Shipping & Trading Committee te reorganiseren. Per 1 augustus 1944 werd de status en de samenstelling van het bestuur van de Netherland Shipping & Trading Committee gewijzigd. De nieuwe bestuurders kwamen in dienst van de rijksoverheid als directeuren van bewindvoering (directors of shipping) ( Beschikking minister van Scheepvaart en Visserij, 1 augustus 1994, no. 1160. Enquêtecommissie Regeringsbeleid, 3B, 231-232. ) . Er werden zes directeuren van de bewindvoering voor de visserij, grote en korte vaart benoemd, en drie voor de kustvaart. De minister beheerde nu formeel rechtstreeks de gevorderde schepen. De Netherland Shipping & Trading Committee bleef bestaan voor "de continuteit in de administratie (...), doch eigenlijke beheersaangelegenheden zal deze organisatie niet meer behandelen" ( Enquêtecommissie Regeringsbeleid, 3B, 251. ) .
De dagelijkse leiding van de administatie van de Netherland Shipping & Trading Committee kwam in handen van C.C. Gischler, tevens vice-voorzitter van de directie van deze organisatie. Hij was lid van het bestuur geweest in de niet-ambtelijke Netherland Shipping & Trading Committee geweest. D. Hudig continueerde zijn voorzitterschap van de (directie van de) Netherland Shipping & Trading Committee.
Tegelijk met de reorganisatie werd de Raad voor de Koopvaardij opgericht (zie p. 23), een niet-ambtelijk adviesorgaan voor de regering bestaande uit reders van koopvaardijschepen en kapitein-eigenaren van kustvaartvaartuigen (coasters). ( Beschikking van de minister van Scheepvaart en Visserij, 1 augustus 1944, no. 1173. ) Dit adviesorgaan werd in augustus 1945 opgeheven. Op 1 september 1945 werden vier nieuwe directeuren bij de Netherland Shipping & Trading Committee benoemd. De afwikkeling van de Nederlandse visserijzaken in Groot-Brittannië, -het werk van de Trawler Section-, kwam in de loop van 1945 in handen van de Bewindvoering Visserij Afdeling van het ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening in Den Haag. De Bewindvoering Visserij Afdeling in Londen (voormalige Trawler Section van de Netherland Shipping & Trading Committee), waar in maart 1946 nog twee personen werkzaam waren, verhuisde dezelfde maand van Fenchurch Street naar Moorgate Hall, waar het Londense liquidatiebureau van het ministerie van Scheepvaart huisde. De Bewindvoering Visserij in Londen is in augustus 1946 definitief geliquideerd ( Rapport inzake de contrale op de trawler-administratie van de Short Sea & Coastal Section van de N.S.T.C. te Londen over de periode Juni 1942 t/m Augustus 1946 door de accountant-generaal, 10-12-1949. ) . De Bewindvoering Koopvaardijvloot (Management Merchant Fleet) ging in juni 1945 over van het opgeheven Londense ministerie van Scheepvaart en Visserij naar het nieuwe Haagse ministerie van Scheepvaart. De minister van Scheepvaart besloot dat de function of managers and operators of the requisitioned and Government-owned ships per 1 oktober 1945 zouden worden overgedragen aan de kantoren van de eigenaren in Nederland ( Shipping, inv. nr. (1016), circulaire nr. 321, 31-8-1945 Bewindvoering Koopvaardijvloot. ) . In de eerste helft van 1946 werd de Coastal and Short Sea Section te Londen geliquideerd.
De Afdeling Handel (Trade Section)
De Netherland Shipping & Trading Committee was tevens de custodian van in Engeland en elders aangehouden ladingen met een Nederlandse bestemming en van in Engeland en elders gestrande ladingen van Nederlands eigendom.
Aangehouden ladingen (detained cargoes) waren voor Nederland bestemde vrachten aan boord van schepen, die na het uitbreken van de Wereldoorlog (3 september 1939), tengevolge van de blokkade der oorlogvoerende mogendheden naar Engelse havens waren gedirigeerd. Als het vermoeden bestond dat de lading een vijandige bestemming kon hebben en dus als contrabande moest worden beschouwd, werd deze veelal gelost en voorlopig in beslag genomen.
Gestrande ladingen (stranded cargoes) waren voor Nederland bestemde vrachten aan boord van Nederlandse schepen of schepen van andere nationaliteit, die na de Duitse inval in Nederland (mei 1940) naar Engelse havens waren uitgeweken. In totaal moest de Commissie zich ontfermen over de gestrande lading van 275 schepen. ( Inv.nr 668, Kort verslag van de Werkzaamheden van de Afdeeling Handel van de Nederlandsche Scheepvaart 7 Handelscommissie te Londen gedurende de oorlogsperiode, [Londen, september 1945] p. 12 en bijlage 10. ) Bij de zorg voor en de afhandeling van de ladingen, zowel aangehouden als gestrande, leverde de vrachten met voor de regering bestemde goederen geen probleem op. De Engelsen erkenden het eigendomsrecht van de Nederlandse Staat. Deze machtigde de Netherland Shipping & Trading Committee tot het verrichten van de noodzakelijke rechtshandelingen voor de afhandeling van de ladingen. De Commissie kon tevens worden gemachtigd tot de afhandeling van aan de Algemene Nederlandse Invoer Centrale (ANIC) toegewezen goederen. De voor particulieren bestemde goederen gaven evenwel meer moeilijkheden. Op 24 mei 1940 had de Nederlandse regering te Londen het Koninklijk Besluit no. A-1 uitgevaardigd. Hierin werd bepaald dat vorderingen op personen, vennootschappen, firma's en dergelijke, toebehorend aan rechtspersonen in bezet Nederland, in eigendom overgingen op de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Nederlandse regering te Londen. Hiermee was wettig vastgelegd dat de Nederlandse regering te Londen de bevoegdheid had om, onder andere, te beschikken over Nederlandse schepen, ladingen, rechten en vorderingen. De rechtskracht van dit besluit werd evenwel niet onmiddelijk erkend door de Engelse regering. De status van de Nederlandse regering was voor de Engelsen namelijk niet geheel duidelijk. Was de Nederlandse regering inderdaad bevoegd om krachtens staatsnoodrecht alleen de wetgevende macht uit te oefenen, een functie die volgens de grondwet was opgedragen aan de Staten-Generaal en de regering gezamenlijk? Als resultaat van besprekingen tussen de Netherland Shipping & Trading Committee, als erkende beheerder van goederen uit Nederlandse schepen, en de Engelse regering kwam op 31 mei een regeling over de liquidatie van de ladingen tot stand. ( Kort verslag, p. 13 e.v. en bijlage 12. ) Alle ladingen waarvan de Engelsen niet het eigendomsrecht van de Nederlandse Staat erkenden, zouden gevorderd worden. Uit deze gevorderde goederen kon de Engelse regering goederen aankopen die van vitaal belang waren voor de oorlogsvoering of de eigen economie. De overige goederen werden ter beschikking gesteld van de Commissie, die ze kon verkopen of opslaan. Toen in het voorjaar van 1943 de liquidatie van de door de Commissie beheerde goederen vrijwel was afgerond, wees zij de regering op de verschillende mogelijkheden waarop afrekening met voormalige rechthebbenden kon geschieden. ( Kort verslag, p. 66. ) Goederen die gedurende de oorlog waren opgeslagen, zijn op 1 september 1944 overgedragen aan de Beheerder der Nederlandsche Eigendommen te Londen. Op zijn beurt droeg deze de goederen later over aan het Netherlands Office for Relief & Rehabilitation (nummer toegang 2.06.33). De Afdeling Handel had de volgende taken ( Enquêtecommissie Regeringsbeleid, deel 3A en B, 203-204. Zie ook: C.W.A. Schurmann, Het Londensch beheer van Nederlandsche roerende goederen in oorlogstijd, 112-137. In: Nederlandsch recht in oorlogstijd in Engeland ontstaan en toegepast (Londen, 1945). ) :
  1. bemoeienissen met de vóór 10 mei 1940 door de Engelse overheid op verdenking van contrabande aangehouden voor Nederland bestemde ladingen (overname van de taak van Subcommissie I van de Commissie voor de Aangehouden Lading, COVAL);
  2. facturering van de door de Engelse regering uit de Nederlandse regerings- en particuliere ladingen overgenomen goederen;
  3. zorg voor gestrande ladingen, die ten gevolge van de oorlogstoestand Nederland niet hadden bereikt;
  4. opslag en verkoop van niet door de Engelsen overgenomen Nederlandse regerings- en particuliere ladingen.
Toen in september 1942 het hoogtepunt van de activiteiten werd bereikt, telde de Handelsafdeling 203 personeelsleden ( Kort verslag van de Werkzaamheden van de Afdeeling Handel van de Nederlandsche Scheepvaart & Handelscommissie te Londen gedurende de oorlogsperiode, (Londen, september 1945), 6-7. Inv. nr. (147). ) . De afdeling stond onder leiding van mr. C.C. Gischler en G.F. Ferwerda. De laatste vertrok in november 1943 vanwege zijn benoeming als regeringscommissaris voor de repatriëring. Het functioneren van de Afdeling Handel werd door de reorganisatie van de Netherland Shipping & Trading Committee in augustus 1944 niet wezenlijk gewijzigd ( Enquêtecommissie Regeringsbeleid, 3B, 251. ) . D.M. de Smit hield namens de minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart toezicht op de Afdeling Handel van de Netherland Shipping & Trading Committee. Aanvankelijk was de Afdeling Handel, samen met de Sectie Grote Vaart van de Afdeling Scheepvaart, gevestigd in Baltic House in Leadenhall Street te Londen. Reeds in augustus 1940 verhuisde de afdeling naar Crosby Square 5/6, waar de Shell was gehuisvest. In januari 1941 kwam ook de Sectie Grote Vaart naar Crosby Square. In maart 1944 werden de beide organisatie-onderdelen gehuisvest in Moorgate Hall. In augustus 1945 verhuisde de Handelsafdeling, imiddels sterk ingekrompen, naar Winchester House in de Old Broad Street. In mei 1940 ging het Londense kantoor van de regeringscommissaris voor de akkerbouw en veehouderij (Netherlands Bureau for the Provision Trade, ook wel Dutch Bacon Office genoemd) als onderdeel van de Netherland Shipping & Trading Committee functioneren ( Verslag per 15 juni 1940 van de Afdeling Handel der Nederlandsche Scheepvaart en Handelscommissie, opgesteld door D.M. de De Smit, inv.nr. 668. ) . Archivalia van het Netherlands Bureau for the Provision Trade zijn terecht gekomen in het archief van het Netherlands Agricultural Trading Office, nummer toegang 2.11.07.
Na de bevrijding wees de minister van Scheepvaart de Commissie voor Aangehouden Ladingen (COVAL) in Amsterdam aan als orgaan, dat de taak van de Netherland Shipping & Trading Committee in Nederland zou afmaken en met de belanghebbenden zou afrekenen. De Handelsafdeling in Londen werd agent van de COVAL. De Accounting Line Section van de Netherland Shipping & Trading Committee hield in het begrotingsjaar 1954-1955 op te bestaan, na een overeenkomst met de Engelse overheid.
Subcommissie te Parijs
Op 25 mei 1940 vertrok drs. A.B. Speekenbrink naar Parijs om, in overleg met de Nederlandse gezant in Frankrijk, een commissie in te stellen, die het beheer zou voeren over de in Franse havens aanwezige Nederlandse schepen en goederen. In deze commissie namen zitting A. Ruys (voorzitter), dr. P.J. Moeton en J. Hudig Dzn. De Handelsraad bij het Nederlands gezantschap te Parijs, dr. ir. A. Sevenster, werd benoemd tot regeringsvertegenwoordiger. Door de snelle opmars van de Duitsers heeft de commissie nauwelijks enig werk kunnen verrichten ( Verslag van het ontstaan der Nederlandsche Scheepvaart & Handelscommissie te Londen en hare werkzaamheden gedurende de periode van 10 mei tot 24 juni 1940 (Londen, 1941), 14, 68. ) . In januari 1945, na de bevrijding van Frankrijk, werd de Parijse subcommissie heropgericht: de Commission Neerlandaise, Maritime et Commerciale, Sous-Commission pour la France. Ze werkte onder toezicht van de Handelsraad bij de Nederlandse legatie te Parijs. De subcommissie werd beschouwd als een onderdeel van de Netherland Shipping & Trading Committee. ( Kort verslag van de Werkzaamheden van de Afdeling Handel van de Nederlandsche Scheepvaart & Handelscommissie te Londen gedurende de oorlogsperiode (Londen, 1945), 7-8, bijlage 9. )
De Netherland Shipping & Trading Committee te New York
( Trade Section, inv. nr. (1, dossiers 2 & 3). )
S.M.D. Valstar (directeur van de K.N.S.M.) en J.F. Hengel kregen enige weken na de Duitse inval in Nederland opdracht van de Nederlandse regering om in New York een vertegenwoordiging van de Londense Netherland Shipping & Trading Committee te vestigen. Beiden namen in juni 1940 de leiding van de zogenaamde Kerncommissie (General Committee) op zich, waaronder een aantal sub-commissies functioneerden:
  1. Subcommissie voor Scheepvaart (Nederlands Scheepvaart Comité, zie p. ...) ...is charged with the handling of all shipping matters which come before the Committee and acts as liaison in such matters with the Netherland Shipping & Trading Committee in London...
  2. Subcommissie voor Lopende Contracten (Contract Commission)
  3. Subcommissie voor Administratie Kantoren ...is charged with the handling of matters arising under the Netherlands Royal Decree of May 24, 1940, affecting American securities registered in the name of Administration Offices, and in particular with the gathering of all information with respect to: the securities registrated in such names, income and capital payments relating to such securities and the transfer of such securities...
  4. Subcommissie voor Financiële Zaken (Financial Committee) ... is charged with the handling of matters arising under the Netherland Royal Decree of May 24, 1940, as so far as such matters relate to bank and brokerage accounts, credits, and in general with all financial transactions except such matters as are entrusted to other subcommittees...
  5. Subcommissie voor Handel (Trade Section) ...is charged with the handling of matters arising under the Netherland Royal Decree of May 24, 1940, in so far as private commercial contracts relating to goods or merchandise are concerned, and particularly with the investigation and preparation for the settlement of contracts between corporations estabilished in the United States of America and in other countries of North and Central America and individuals, firms and corporations domiciled in the territory of the Netherlands, occupied by the enemy and involving goods and merchandise, title to which is affected by the Royal Netherlands Decree of May 24, 1940...
  6. Sub-Committee for Government Grain Contracts
Het secretariaat van de Kerncommissie was gevestigd op Broadway 25, kamer 614, inclusief enkele secretariaten van subcommissies. De secretariaten van de Subcommissies voor Financiële Zaken en Lopende Contracten waren ondergebracht op Rockefeller Plaza, de vestiging van de Netherlands Chamber of Commerce. Over haar taken en positie meende de Netherland Shipping & Trading Committee te New York in 1941 dat deze als volgt waren:
  1. representant van dr. A. Loudon, buitengewoon ambassadeur en gevolmachtigd ambassadeur te Washington, voor bepaalde functies, die lagen binnen het ressort van de subcommissies;
  2. adviseur voor dr. A. Loudon in het kader van de uitvoering het Wetsbesluit van 24 mei 1940 voor het grondgebied van de VS; ( S. 1940 no. A1, Besluit van 24 Mei 1940 houdende bijzondere voorzieningen ten aanzien van vorderingen, aanspraken en bezittingen, toekomende aan personen, wonende in het Rijk van Europa, in verband met het door den vijand bezet zijn van dat gebied. )
  3. coördinator in de VS voor de Netherland Shipping & Trading Committee in Londen;
  4. coördinator voor de subcommissies.
Het ministerie van Handel, Nijverheid en Scheepvaart te Londen maakte echter bezwaren tegen onderdelen van deze opvatting. Pogingen zijn vanaf 1942 ondernomen om het ambtelijk apparaat belast met de uitvoering van het Wetsbesluit 1940-A1 in New York, waaronder de plaatselijke Netherland Shipping & Trading Committee, te reorganiseren, bijvoorbeeld door taken bij de Nederlandse ambassade in Washington onder te brengen. Op 7 januari 1944 hield de Kerncommissie haar laatste vergadering in verband met haar opheffing. Een beperkt aantal taken, waaronder de zaken betreffende de Netherland Shipping & Trading Committee in Londen, werd afgehandeld door de oud-leden van de New Yorkse Netherland Shipping & Trading Committee, A. Boissevain en C.W. Dresselhuys, vanaf januari 1944 werkzaam onder de financieel attaché van de Nederlandse ambassade. De laatste kwesties van de Netherland Shipping & Trading Committee in New York werden in 1947 afgewerkt.
Nederlands Scheepvaart Comité te New York
( De Jong, deel 9 tweede helft, 785. Enquêtecommissie Regeringsbeleid, 3A, 234-240; 3B, 230. )
Op initiatief van de Nederlandse consul-generaal, J.A. Schuurman, kwamen op 15 mei 1940 vertegenwoordigers van Nederlandse scheepvaartondernemingen, die in Amerika werkzaam waren, bijeen om de problemen in verband met de oorlog te bespreken. Dit gezelschap noemde zich in de eerste dagen Comité voor Scheepvaartbelangen en stond onder auspicien van de Netherlands Chamber of Commerce in New York Inc. Hieruit ontstond het Nederlands Scheepvaart Comité (NSC), onder voorzitterschap van A. Gips, commissaris van de Holland-Amerikalijn. Vooral directeuren en eigenaren van grote rederijen maakten deel uit van het Nederlands Scheepvaart Comité (New York). Formeel werd het Nederlands Scheepvaart Comité (New York) geplaatst onder het filiaal van het Netherland Shipping & Trading Committee in New York, als Subcommissie voor de Scheepvaart. Het Nederlands Scheepvaart Comité (New York) zorgde ervoor, dat de door de Netherland Shipping & Trading Committee aan de Engelsen vercharterde schepen, voornamelijk eigendom van overgeplaatste rederijen, bij aankomst in Amerika bemand, geproviandeerd en uitgerust werden. Nadat in juni 1942 de schepen in eigendom waren gevorderd door de Nederlandse regering, kreeg het Nederlands Scheepvaart Comité (New York) het beheer toevertrouwd van aan overgeplaatste rederijen toebehorende schepen, onder toezicht van de Netherland Shipping & Trading Committee. Men sprak ook wel van 'onderbeheer' of 'onderbewindvoering'. Toezicht op de administraties van de individuele overgeplaatste rederijen, die vanaf juni 1942 hun schepen voor de rekening van de Staat exploiteerden, werd gehouden door de accountant-generaal, Ph. Keller. Het Nederlands Scheepvaart Comité (New York) exploiteerde haar deel van de vloot met grote verliezen, vooral veroorzaakt door hoge reparatiekosten van de schepen. De bewindvoering in New York faalde in bedrijfseconomisch opzicht. Er zijn aanwijzingen dat het tussen het Nederlands Scheepvaart Comité (New York) en de Netherland Shipping & Trading Committee niet boterde. Het Nederlands Scheepvaart Comité (New York) werd met ingang van 1 augustus 1944 opgeheven. De minister van Scheepvaart en Visserij stelde een vertegenwoordiger in New York aan, J.F. van Hengel, die belast werd met de bewindvoering van de gevorderde koopvaardijvloot in de Verenigde Staten en Canada. Het administratieve apparaat van het Nederlands Scheepvaart Comité werd opgenomen in de organisatie van de vertegenwoordiger in New York, een op zich zelf staande afdeling van het ministerie. De vertegenwoordiger kreeg bij de uitoefening van zijn taak een grote zelfstandigheid toegewezen. Van Hengel werd tevens benoemd tot lid van de Nederlandse Economische, Financiële en Scheepvaartmissie in Washington. De Nederlandse Commissie behandelde scheepvaartaangelegenheden buiten de bewindvoering gelegen. De voorzitter van deze commissie was tevens algemeen gemachtigde van de minister van Scheepvaart en Visserij en hield zodoende toezicht op het werk van de vertegenwoordiger.
Raad voor de Koopvaardij
Op 1 augustus 1944 stelde de minister van Scheepvaart en Visserij in Londen de Raad voor de Koopvaardij (Netherlands Advisory Shipping Council) in, een niet-ambtelijk adviesorgaan voor de regering bestaande uit reders van koopvaardijschepen en kapitein-eigenaren van kustvaartvaartuigen (coasters). De raad had tot taak de minister te adviseren in aangelegenheden betreffende de Nederlandse reders en scheepvaart. Deze functie werd voorheen door de Nederlandse Reders Vereniging vervuld. De raad, onder voorzitterschap van D. Hudig, werd opgedeeld in twee secties: de Grote en Korte Vaartsectie en de Kustvaartsectie. Tot secretaris werd A.A. van Lutsenburg Maas benoemd. J.A. Thoenes werd met ingang van 28 augustus 1944 bij beschikking van de minister van Scheepvaart en Visserij van 30 augustus 1944 (no. 10.405) benoemd tot lid van de Grote en Korte Vaartsectie. In de zomer van 1945 meldde de Vakgroep Zeescheepvaart (nummer toegang 2.19.54), dat zij de minister van Scheepvaart weer kon adviseren op het gebied van de zeescheepvaart. De Raad adviseerde de minister tot zijn opheffing. Op 2 augustus 1945 hief de minister van Scheepvaart de Raad voor de Koopvaardij op. ( Enquetecommissie Regeringsbeleid 1940-1945, 3b, 254-255. )
Geschiedenis van het archiefbeheer
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
De cesuren volgen de datering van de stukken en geven het volgende resultaat:
COVAL 1939 - 1957 (1960,1966)
NSTC Londen 1939 - 1955
NSTC New York 1940 - 1950
Archivalia Thoenes 1940 - 1947
Officier Bewapende Koopvaardij 1940 - 1945
Archivalia Mac Fisheries 1941 - 1944
Archivalia Bloomfield 1940 - 1946
Bij de COVAL zijn slechts enkele ingekomen stukken, gericht aan L.C. van Eeghen, lid van het dagelijks bestuur en voorzitter van subcommissie I, van na 1957 aangetroffen; van uitvoering van werkzaamheden is dan geen sprake meer.
Selectie en vernietiging
Bij de selectie is gebruik gemaakt van de CAS-vernietigingslijst (1985) voor de categorieën Algemeen, Organisatie (.07) en Personeel (.08). Voor het taakgedeelte is de Vernietigingslijst voor taken uit het Archiefbewerkingsplan gebruikt. Met deze lijsten kon worden volstaan; er was geen noodzaak aanwezig om nieuwe categorieën te formuleren. Bij de selectie is terughoudendheid betracht bij het voor vernietigen aanwijzen van documenten: stukken ter kennisgeving ontvangen en lidmaatschapsarchieven zijn bewaard gebleven. De stukken die betrekking hadden op de (financiële) afwikkeling en beheer van individuele partijen aangehouden en gestrande goederen, alsmede de (financiële) afwikkeling van individuele vorderingen vanuit Nederland waren volgens de lijst te vernietigen. Hiervan zijn echter voorbeelddossiers bewaard, aangegeven tussen haakjes bij de beschrijvingen. Bij de stukken van de NSTC te New York was sprake van archiefvermenging; waar mogelijk zijn de stukken afgescheiden en geplaatst onder de afdelingen of subcommissies waar ze behoorden of afgescheiden als vreemd archief. Aangetroffen vreemd archief, bestaande uit bescheiden van o.a. Nederlandse instanties in de Verenigde Staten en Nederlandse Scheepvaartmaatschappijen, zijn afgezonderd en voorzien van een plaatsingslijst aan het ARA geretourneerd.
Na afloop van de bewerking is door de CAS een vernietigingsvoorstel ingediend bij het ARA. Na het afgeven van de goedkeuring door de directeur ARA zijn de bestanddelen behorende tot de in het voorstel genoemde categorieën afgevoerd naar KNP BT Recycling te Apeldoorn om aldaar daadwerkelijk te worden vernietigd. Uit de archieven van de COVAL en NSTC is ca. 13 m voor vernietiging aangewezen.
Voor de bewerking hadden de bestanden van COVAL/NSTC en andere archivalia een omvang van 96 m. Het te bewaren bestand bedraagt 80 m en er is ca. 3 m vreemd archief afgescheiden. Het vernietigingspercentage bedroeg ca. 12,5. Het te bewaren bestand is na bewerking aan het Algemeen Rijksarchief geretourneerd.
Verantwoording van de bewerking
Uitgangspunten voor de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) bij de bewerking van de archieven van de COVAL en de NSTC waren het Archiefbewerkingsplan en de Eindproduktbepaling, opgesteld door E. Pelzers en bijgesteld door D. Brongers van het Algemeen Rijksarchief.
Ordening van het archief
De indeling van het ordeningsschema is gebaseerd op de aangetroffen oude orde. De hoofdindeling is als volgt:
  1. COVAL met subcommissies en vertegenwoordiger te Parijs
  2. NSTC te Londen
  3. NSTC New York met subcommissies
  4. Archivalia van J.A. Thoenes
  5. Archivalia van Mac Fisheries Ltd
  6. Archivalia van Bloomfield Ltd
ad 4. Deze archivalia bestaan uit stukken opgemaakt door J.A. Thoenes uit hoofde van zijn functie als vice-voorzitter van de Short Sea and Coastel Section en uit stukken uit hoofde van zijn lidmaatschap van diverse commissies. Uit praktische overwegingen zijn de stukken bij elkaar gelaten.
ad 6. en 7. Gedeponeerd archief.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Commissie voor Aangehouden Lading / Netherlands Shipping and Trading Committee (COVAL / NSTC), nummer toegang 2.06.084, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, COVAL / NSTC, 2.06.084, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Archiefbestanddelen