Terug naar zoekresultaten

2.13.5220 Inventaris van de archieven van het Bureau/Sectie Gravendienst en de Dienst Identificatie en Berging (DIB) van de Landmacht (1940) 1945-1976

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.13.5220
Inventaris van de archieven van het Bureau/Sectie Gravendienst en de Dienst Identificatie en Berging (DIB) van de Landmacht (1940) 1945-1976

Auteur

W. den Dunnen, J.C.D. de l''Ecluse

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2010 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Bureau/Sectie Gravendienst van de Afdeling Sociale Zaken van het Ministerie van Oorlog/Defensie, Dienst Identificatie en Berging (DIB) van de Koninklijke Landmacht
Defensie / Gravendienst

Periodisering

archiefvorming: 1945-1976
oudste stuk - jongste stuk: 1940-1976

Archiefbloknummer

5220

Omvang

; 298 inventarisnummer(s) 7,80 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften. Het archief bevat foto's en plattegronden.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie van Defensie / Afdeling Sociale Zaken / Bureau/Sectie Gravendienst (1945-) Koninklijke Landmacht / Dienst Identificatie en Berging (DIB) (1945-1952)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat stukken betreffende militaire erebegraafplaatsen, aangelegd na de Tweede Wereldoorlog, zowel in algemene zin als met betrekking tot specifieke begraafplaatsen. Het gaat om oorlogsgraven van militairen van verschillende nationaliteiten; soms zijn naamlijsten aanwezig. Het archief bevat tevens foto's en plattegronden. Het archief bevat ook stukken betreffende berging en identificatie van stoffelijke resten uit veldgraven, en uiteenlopende gegevens van niet-militaire oorlogsslachtoffers, zowel in Nederland als in het buitenland. Hieronder bevinden zich door het Nederlandse Rode Kruis opgestelde lijsten.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De volledige historische achtergronden en ontwikkelingen van de Dienst Identificatie en Berging (DIB) van de Koninklijke Landmacht zijn uitgebreid beschreven in de volgende publicatie:. 50. Te land, ter zee en in de lucht. Een institutioneel onderzoek naar taken en handelingen op het beleidsterrein militaire operatiën van het ministerie van Defensie en voorgangers, 1945-1993 (samenstelling: A.D.M. Bakker, F. van Dijk, drs. F. van der Doe, dr. B Jaski, drs. L. Verbeek; ISBN 90-74442-63-3), 's-Gravenhage 1998
Het beleidsterrein militaire operatiën
De grondslag voor de overheidstaken op het gebied van de Nederlandse defensie is gelegen in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, waarin onder meer wordt verklaard dat "de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk" een aangelegenheid van het Koninkrijk is. De Grondwet stelt vervolgens: "tot bescherming der belangen van de staat is er een krijgsmacht, bestaande uit vrijwillig dienenden en dienstplichtigen" en "de regering heeft het oppergezag over de krijgsmacht". ( Artikel 3, lid 1, Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden 1954 (Stb. 503), zoals gewijzigd in 1975 (Stb. 617) en 1985 (Stb. 148 en 452). Artikel 98, lid 1 en 2, Grondwet 1987 (Stb. 458). )
Op grond van de in het Statuut en de Grondwet neergelegde bepalingen kan de hoofddoelstelling op het taakgebied defensie geformuleerd worden als het met militaire middelen handhaven van de in- en uitwendige veiligheid van het Koninkrijk der Nederlanden. Om deze hoofddoelstelling en de daaruit voortvloeiende taken uit te kunnen voerden namens de regering tot 1959 de ministers van Marine en van Oorlog het gezag uit over de krijgsmacht; sinds 1959 is dit de minister van Defensie. Het Ministerie van Defensie beschikt over een krijgsmacht die bestaat uit vier (krijgsmacht)delen: de Koninklijke Marine, de Koninklijke Landmacht, de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Marechaussee. Deze organisatie schept het kader voor militair personeel om effectief gebruik te maken van militair materieel.
De opbouw en instandhouding van militair personeel en materieel is echter geen doel op zich, maar vormt een randvoorwaarde om tot de uitvoering van de hoofddoelstelling te komen. De beleidsterreinen militair personeel en militair materieel, alsmede andere taakvelden die als randvoorwaarden kunnen worden beschouwd, zijn reeds beschreven in andere institutionele onderzoeken. Het beleidsterrein militaire operatiën behelst de daadwerkelijke uitvoering van de handhaving van de in- en uitwendige veiligheid van het Koninkrijk der Nederlanden, en een deel van de voorbereiding daarvan. Het wordt onderverdeeld in vier subdoelstellingen, de zogenaamde taakvelden: ( Deze deeltaakvelden zijn enigszins anders geformuleerd dan de "officiële" subdoelstellingen zoals weergegeven in 1.2 van het RIO, om ze beter aan te laten sluiten op de titels van de hoofdstukken waarin ze worden behandeld. )
  1. Het zorgdragen voor de territoriale verdediging van het Koninkrijk der Nederlanden.
  2. Het in bondgenootschappelijk verband leveren van een bijdrage aan de verdediging van het bondgenootschappelijk verdragsgebied.
  3. Het in internationaal verband leveren van een bijdrage aan internationale vrede en veiligheid.
  4. Het verlenen van militaire bijstand en steun in het openbaar belang.
Deze taakvelden overlappen elkaar gedeeltelijk, zeker wat de beleidsvoorbereiding en -evaluatie betreft. Een aantal handelingen die hieruit voortvloeien zijn voor alle vier taakvelden hetzelfde, zoals bijvoorbeeld het voorbereiden en bepalen van het Defensiebeleid, het instellen, wijzigen, verplaatsen en opheffen van organisatieonderdelen of het voorbereiden van het overleg met en het informeren van de Staten-Generaal. In plaats van al deze handelingen apart op te nemen in de hoofdstukken die de taakvelden beschrijven is gekozen om ze op te nemen in een aparte lijst met algemene handelingen. De handelingen die voor de respectievelijke taakvelden overblijven zijn voornamelijk gerelateerd aan wet- en regelgeving en de uitvoering van beleid door de (afdelingen van) de krijgsmachtdelen.
Voor deze toegang is taakveld I van belang. Dit beslaat kort gezegd de verdediging van het Nederlandse territorium en dat van de Nederlandse Antillen. De territoriale verdediging van Nederlands-Indië, Nieuw-Guinea en Suriname is in dit institutioneel onderzoek buiten beschouwing gelaten - afgezien van de beleidsmatige voorbereiding daarvan - daar deze archieven (die gedeeltelijk al zijn bewerkt) niet aan een PIVOT-onderzoek zullen worden onderworpen, gezien hun specifieke karakter en het feit dat het beschrijven van handelingen voor toekomstige archiefselectie niet meer van toepassing is op deze gebieden.
Naast de beschrijving van het wettelijke kader voor de uitoefening van het militair gezag onder oorlogsomstandigheden en aanverwante maatregelen en bevoegdheden, komt in hoofdstuk 4 van het Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) voornamelijk de (voorbereiding van de) uitoefening van de territoriale verdediging aan de orde. In vredestijd worden militairen geoefend en voorbereid op hun taken, en wordt gezorgd voor een optimale mobiliteit, communicatie en veiligheid. Randvoorwaarden die ook in dit hoofdstuk zijn opgenomen zijn ceremoniële en protocollaire aangelegenheden die verband houden met de traditie en het gezicht van de krijgsmacht, en het verwerven van en toezicht houden op militaire (oefen)terreinen en het aanleggen van strategische verdedigingswerken die buiten het beleidsterrein rijkshuisvesting vallen. Deze aspecten komen alle terug in de territoriale verdediging van de Nederlandse Antillen, waar zich echter ook enige specifieke aspecten voordoen met betrekking tot de militaire taken aldaar. ( Zie PIVOT-rapport nr. 50 blzn. 21 en 22, onder punt 3.1 Overheidstaken op het beleidsterrein militaire operatiën. )
Berging en identificering van stoffelijke resten
Bij het aanleggen van nieuwe wegen, het omploegen van grond of het uitbaggeren van sloten worden nog veelvuldig uit de Tweede Wereldoorlog stammende veldgraven aangetroffen. ( Veldgraven zijn die graven, welke zich elders dan op een (tijdelijke) militaire begraafplaats bevinden, zie VS 10-20 (Voorschrift Gravendienst), art. 14. ) Sedert 1945 is de verantwoordelijkheid voor ruiming, berging en identificering ten behoeve van nabestaanden bij de minister van Defensie neergelegd. De organisatie die daarvoor werd opgericht was ook belast met de militair operationele ruimtaak in oorlogsomstandigheden. In de praktijk zijn de werkzaamheden van deze organisatie voornamelijk gericht op de civiele maatschappij in het kader van het algemeen belang. Tussen 1945 en 1952 zorgde de Dienst Identificatie en Berging (DIB) der Koninklijke Landmacht ervoor dat Nederland zijn verplichtingen ten aanzien van omgekomen militairen, ingevolge artikel 17 van de Conventie van Genève van 27 juli 1929, vervulde. ( "Vermist is erger dan dood", Voorlichtingsbrochure Gravendienst KL. ) De dienst was onder andere belast met de berging en identificatie van slachtoffers en de transporten en het (her)begraven van de stoffelijke resten. In samenwerking met de Gravendienst werden de verspreid liggende graven van geallieerden, Duitsers en in concentratiekampen omgekomen burgers ondergebracht in aparte begraafplaatsen. De instandhouding en verzorging van deze graven werd overgedragen aan de in 1946 opgerichte Oorlogsgravenstichting.
De in 1945 opgericht Gravendienst was onder andere belast met het zorgdragen voor de aanleg en inrichting van militaire erebegraafplaatsen. Nauw contact werd daarbij gehouden met soortgelijke buitenlandse diensten en instanties. Dit heeft geleid tot de inrichting van erebegraafplaatsen waar gesneuvelde militairen bijeen werden gebracht. De dienst werd vanaf 1952 belast met de taken van de opgeheven DIB. Hierdoor werd een uitgebreider takenpakket toebedeeld, en moest de dienst daarmee ook volledig op een oorlogstaak zijn voorbereid. In de praktijk hield de Gravendienst zich tot het midden van de jaren zestig voornamelijk bezig met het inrichten van militaire erevelden. In 1967 voltooide de dienst het laatste oorlogskerkhof bij IJsselstein, waarna het personeel in het kader van zijn praktische opleiding met name te werk werd gesteld bij het ruimen van civiele begraafplaatsen.
In 1972 werd de parate Gravendienst opgeheven en werden de oorlogstaken overgeheveld naar mobilisabele eenheden. De overgebleven medewerkers houden zich sindsdien bezig met het ruimen van losse veldgraven, het identificeren van de aangetroffen stoffelijke resten, het zo mogelijk in kennis stellen van familieleden van de gesneuvelde en het herbegraven van de stoffelijke resten op een van de erevelden in Nederland. Verder bergen en identificeren ze vliegtuigbemanningen van aangetroffen wrakken van vliegtuigen.
Wanneer een verzoek bij de Gravendienst binnenkomt om een veldgraf te onderzoeken wordt eerst met een metaaldetector en prikijzer de ligging van de stoffelijke resten onderzocht. Daarna wordt het veldgraf voorzichtig geopend en wordt het stoffelijk overschot geborgen. De resten worden overgebracht naar het laboratorium van de Gravendienst waar een identificatieonderzoek begint.
In een kwart van de gevallen kan de identiteit achterhaald worden door beenderenonderzoek, gebitsonderzoek, archiefonderzoek en contacten met andere organisaties zoals de Commonwealth War Graves Commission, de Volksbund Deutsche Kriegsgräber Führsorg en de American Battle Monuments Commission. Nadat het laboratorium de het identificatieonderzoek heeft afgerond worden de stoffelijke resten op een van de erevelden in Nederland herbegraven of wordt het overschot overgebracht naar het land van herkomst. De dienst spoort verder eventuele familieleden op en draagt alle gevonden persoonlijke bezittingen aan hen over.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Uit het archief zijn slechts dubbele exemplaren waarop zich geen aantekeningen bevonden verwijderd.
Verantwoording van de bewerking
In deze toegang worden de archiefstukken beschreven die de schriftelijke neerslag zijn van het beleidsterrein Militaire Operatiën. Wilt u snel en efficiënt de toegang gebruiken, dan is het aan te raden eerst de inleiding door te lezen. Hierin staan namelijk beschreven de ontwikkeling van het beleidsterrein en de daarop actieve actoren. Alle door deze actoren verrichte handelingen staan beschreven in het betreffende rapport institutioneel onderzoek dat u kunt raadplegen in de bibliotheek.
De historisch meest waardevolle bestanden, ontstaan in het kader van de Gravendienst en de DIB, bevinden zich op het beleidsterrein Militaire Operatiën en zijn daarom in deze toegang bijeengebracht.
Besloten is het archief te bewerken middels de PIVOT-methode, met name het beleidsterrein "Militaire Operatiën". ( PIVOT-rapport nr. 50 "Te land, ter zee, en in de lucht. Een institutioneel onderzoek naar taken en handelingen op het beleidsterrein militaire operatiën van het ministerie van Defensie en voorgangers, 1945-1993", Den Haag, 1998. ) Dit heeft geresulteerd in een Institutionele Toegang. Het archief is vervolgens ontdaan van alle bindmiddelen en in zuurvrije mappen en dozen verpakt.
Ordening van het archief
Het archief heeft betrekking op één beleidsterrein. Met een beleidsterrein wordt bedoeld een afgebakend onderwerp van overheidsbemoeienis, in dit geval dus: "militaire operatiën".
Het archief is onderverdeeld naar actor en vervolgens naar handeling. Per handeling zijn de beschrijvingen van de dossiers vermeld. Een handeling wordt verricht door een actor ter uitvoering van een taak, of op grond van een wettelijke bevoegdheid. Een actor is een overheidsinstelling die bevoegd is zelfstandig op te treden (bijvoorbeeld een minister) binnen het beleidsterrein. Op een beleidsterrein treden meerdere actoren handelend op.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Andere toegang
Het archief was aanvankelijk beschreven in de Institutionele Toegang: 5.050.5220 - Institutionele Toegang op het gegevensbestand Bureau/Sectie Gravendienst (1941-1944) 1945-1976, Dienst Identificatie en Berging (DIB) van de Landmacht (1940-1944) 1945-1952 m.b.t. het beleidsterrein Militaire Operatiën.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Bureau/Sectie Gravendienst van de Afdeling Sociale Zaken van het Ministerie van Oorlog/Defensie, Dienst Identificatie en Berging (DIB) van de Koninklijke Landmacht, nummer toegang 2.13.5220, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Defensie / Gravendienst, 2.13.5220, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Concordantie van oud nummer naar nieuw inventarisnummer
Oud nr. Nieuw inv.nr.
Ongenummerd 1 t/m 102
94, 118 103
94 104
15-16 105
15-16 106
122-125 107-108
108-113 109
43 110
122-125 111-114
23-24, 26-33, 108-113, 117, 129 115-137
ongenummerd 138-156
44 157
42 158-160
18-20 161-164
21 165
41 166
116 167
35-37 168-173
34, 39 174
38 175
40 176
120-121 177-178
ongenummerd 179
6 180
57, 63 196-199
56, 58-59, 68 (7) 230-234
69-78 218-229
65 237-238
79-80 240-243
119 258
78 260
119 261
68 (9) 181
25 182
64 183-185
14 186
67 187-190
82, 90 191-192
66 193
68 (8) 194-195
10, 62 200-239
50 203-204
48-49 205
68 (10) 206
4 207
ongenummerd 208
51 209
53 211
11 (2) 212
61 213
54 214
68 (3) 235
68 (6) 236
13 239
68 (2) 244
68 (1) 245-262
68 (5) 249
68 (4) 250
11 (1) 265
68 (11) 252
ongenummerd 253
68 (2) 254
52, 60 255
81 256
68 (13) 257
17 258
12 259
83-89 260-277
3 278
1-2 279-281
7-9, 126-127 282-288
5 289
68 (12) 290
ongenummerd 291-292
ongenummerd 293-298
Oud nr.Nieuw inv.nr.

Archiefbestanddelen