Terug naar zoekresultaten

2.09.76 Inventaris van het archief van de Raad van Beroep en het (Militair) Ambtenarengerecht te 's-Gravenhage, 1945-1989

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.09.76
Inventaris van het archief van de Raad van Beroep en het (Militair) Ambtenarengerecht te 's-Gravenhage, 1945-1989

Auteur

CAS 1111, H.H. Vlasbloem

Versie

24-03-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2007 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Raad van Beroep en het (Militair) Ambtenarengerecht te 's-Gravenhage
Raad van Beroep en Ambtenarengerecht

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1945-1989

Archiefbloknummer

J8

Omvang

680 inventarisnummer(s); 56,90 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Raad van Beroep en het (Militair) Ambtenarengerecht te 's-Gravenhage

Samenvatting van de inhoud van het archief

Personen genieten rechtsbescherming tegen administratieve beslissingen van de overheid en kunnen daartegen in beroep gaan bij de Raden van Beroep voor de sociale verzekeringen. Bij gedingen die de rechtspositie van ambtenaren raken beslist het Ambtenarengerecht.
Het archief van de Raad van Beroep en het (Militair) Ambtenarengerecht te 's-Gravenhage, dat de jaren 1945-1989 bestrijkt, bevat registers voor klaagschriften, evenals de uitspraken, beschikkingen en processen-verbaal van de terechtzittingen. Op de registers bestaat een aantal alfabetische klappers als (neven)ingangsysteem. Elke zaak kreeg in het verleden een nummer, dit is zowel het nummer van het dossier als van de uitspraak. De processen-verbaal van terechtzitting zijn op zittingsdatum gearchiveerd.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Taak en samenstelling van de Raad van Beroep en het Ambtenarengerecht
Administratieve rechtspraak
Recht wordt gesproken volgens in de grondwet vastgestelde regels. Deze rechtsbedeling bestond uit een driedeling, te weten de strafrechtspraak, de civiele rechtspraak en de administratieve rechtspraak.
De overheid kan op gelijke voet als de burgers overeenkomsten naar civiel recht sluiten (bijvoorbeeld koop en verkoop). In zulke gevallen wordt het optreden van de overheid beheerst door regels van de civiele rechter waar hij bevoegd is, voor wat de behandeling van eventuele geschillen betreft. Behalve op deze wijze treedt de overheid echter ook op krachtens haar bijzondere positie, die zij als overheid in de samenleving inneemt. In deze hoedanigheid geeft de overheid o.a. eenzijdige beschikkingen (bijvoorbeeld het verlenen of weigeren van een vergunning). Als er van overheid wordt gesproken, wordt in de eerste plaats gedacht aan het Rijk en de lagere overheidsorganen.
Er zijn echter nog andere lichamen die door de wet met overheidsgezag zijn bekleed. Zo zijn er lichamen ingesteld voor bepaalde groepen van beroepen en bedrijven, alsmede voor het beroeps- en bedrijfsleven als geheel (publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie). Het optreden van deze organen krachtens hun positie wordt beheerst door regels van administratief recht. De geschillen, die met betrekking tot dit optreden kunnen ontstaan tussen overheid en burger, maar ook tussen twee overheidsorganen onderling, worden administratiefrechtelijke geschillen genoemd. De rechtspraak waarbij deze geschillen worden beslist, heet administratieve rechtspraak ofwel bestuursrecht, een aanduiding die tegenwoordig meer wordt gebezigd maar hetzelfde betekent.
De administratieve rechtspraak is opgedragen aan:
  • een onafhankelijke gespecialiseerde civiele of administratieve rechter bij een algemeen of bijzonder rechtscollege. Bij een algemeen gerecht is bijvoorbeeld bij de belastingkamer van het Gerechtshof de civiele rechter hiermee belast en in andere gevallen de administratieve rechter bijvoorbeeld de Centrale Raad van Beroep (CRvB), het College van Beroep voor het bedrijfsleven(CBB) en de voormalige Raden van beroep en ambtenarengerechten. Men spreekt dan van administratief recht.
  • ambtenaren, administratieve colleges of ander ambtelijke instanties die hiërarchisch hoger geplaatst zijn in een bestuursorgaan, welke bevoegd zijn tot het nemen van een beslissing in administratief beroep van een beslissing van het andere lager geplaatst bestuursorgaan. Dit wordt administratief beroep genoemd. Bijvoorbeeld de gemeente (het college van B en W) geeft een beschikking. Men kan daartegen in beroep gaan bij Gedeputeerde Staten van de provincie en daartegen kan men weer beroep bij de Kroon aantekenen.
Er waren in de loop van de vorige eeuw dus twee soorten beroepsmogelijkheden geschapen, te weten beroep op een rechter en beroep op een orgaan binnen de administratie.
Administratief beroep kan worden ingesteld bij organen als bijvoorbeeld een minister, de Commissaris van de Koningin, de gemeenteraad, Gedeputeerde Staten. Het belangrijkste beroepsorgaan binnen de administratie is de Kroon. Onder de kroon wordt staatsrechtelijk verstaan de Koning tezamen met de verantwoordelijke minister ofwel de Rijksoverheid.
Kroonberoep kwam in 1861 tot stand bij de invoering van de Wet op de Raad van State. Deze wet bepaalde dat de Kroon zou beslissen na advies van de Raad van State. Die had daarvoor een afzonderlijke afdeling, afdeling voor de geschillen van bestuur genoemd. Maar pas bij de Wet beroep administratieve beschikkingen (wet BAB) in 1963 kreeg de Rijksoverheid voor het eerst een algemene regeling voor administratief recht. Er kwam toen een aanvullende regeling tot stand, waarbij de Kroon de bevoegdheid kreeg om de betwiste besluiten te toetsen op rechtmatigheid. Pas in 1976 werd de Raad van State bevoegd als administratieve rechter door instelling van een nieuwe tweede rechterlijke afdeling, de Afdeling rechtspraak, door de nieuwe wet AROB (Staatsblad 1975, 284). Daarnaast bleef de Afdeling van geschillen voor de behandeling voor Kroonberoepen bestaan, die in 1988 door de Tijdelijke wet kroongeschillen ook de status kreeg van een administratief gerecht, net als de Afdeling rechtspraak. Met de invoering van de Algemene Wet Bestuursrecht werden de bovengenoemde afdelingen samengevoegd tot één nieuwe afdeling, de Afdeling bestuursrechtspraak.
Voor de betwisting van beslissingen van (hoofd) bedrijfs- en productschappen moest men zich echter wenden tot de voor deze schappen ingestelde scheidsgerechten. Hoger beroep werd weer mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep, als hoogste beroepsinstantie. In 1954 (Staatsblad 416) werd het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) ingesteld als beroepscollege. Het was de opvolger van het Scheidsgerecht voor de Voedselvoorziening (1941). Het Scheidsgerecht werd ingesteld op grond van artikel 13 bij het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 (Verordeningenblad 1941, besluit 69).
In de Ambtenarenwet 1929 wordt onder de ambtenaar verstaan, dat deze "is aangesteld in openbare dienst om hier te lande werkzaam te zijn". Onder openbare dienst wordt begrepen de staat, gezien in zijn totale werkzaamheid van zijn, zoals de Pensioenwet 1922 (Staatsblad 240, artikel 3) omschreef "van Rijk, provincie, gemeente, veenschap of veenpolder, een betrekking bekleedden waaraan een wedde is verbonden uit de inkomsten van één of meer dier lichamen".
Globaal kan het ambtenarenrecht omschreven worden als het geheel van rechtsnormen, dat de dienstverhouding regelt waarin op beroepsmatige wijze openbare dienst wordt verricht.
Beknopte sociale wetsgeschiedenis
De industriële ontwikkelingen in de tweede helft van de 19de eeuw leidden tot sociale misstanden op het gebied van volksgezondheid, arbeidsomstandigheden en volkshuisvesting en leidden ook tot een wetgeving of regelgeving waarin de burger beter werd beschermd tegen onregelmatig overheidsingrijpen.
De eerst sociale verzekeringswet, de Ongevallenwet 1901 (Staatsblad 1) gaf de mogelijkheid om werknemers die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt werden verklaard een uitkering te verlenen.
De Ongevallenwet is dus de eerste verplichte sociale verzekering waarin bepaalde categorieën van werkgevers verplicht werden hun werknemers bij de voorgenoemde Rijksverzekeringsbank tegen de gevolgen van bedrijfsongevallen te verzekeren of het risico zelf te dragen. De dekking bleef echter nog beperkt tot bepaalde risico's (arbeidsongeschiktheid) en bepaalde werknemers.
Gelijktijdig op 5 juni 1913, verschenen in het Staatsbladen 203-205 de onderstaande wetten met een onderlinge sterke band, te weten:
  • tot regeling der Arbeiders-ziekteverzekering (Radenwet)
  • tot regeling der Arbeids-ziekteverzekering (Ziektewet)
  • tot verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom (Invaliditeitswet)
Slechts een aantal artikelen betreffende de ouderdomsrente van de Invaliditeitswet (IW) trad op 3 december 1913 in werking. Pas op 3 december 1919 bij Koninklijk Besluit (Staatsblad 623 en 628) werd het stelstel om een werknemer te voorzien van een loon in tijden van ziekte, werkloosheid of ouderdom (tijdelijk) uitgebreid met de aangepaste Invaliditeitswet (IW) uit 1913 (Staatsblad 623) en de Ouderdomswet ook wel de vrijwillige Oudersdomsverzekering (VOV) genoemd. De ziektewet van 1913 werd door politieke complicaties o.a. over de uitvoeringsorganisatie en over de vraag of geneeskundige verzorging wel of niet in de Ziektewet (ZW) moest worden opgenomen pas op 1 maart 1930 ingevoerd.
Tijdens de crisisperioden van de eerste helft van de jaren twintig en van de jaren dertig wordt door de overheid sterk getwijfeld aan de effectiviteit van de ontwikkelde sociale zekerheid en uiteindelijk ging men een meer activerend beleid voorstaan, hetgeen pas daadwerkelijk na 1945 tot stand is gekomen, zodat men kan spreken van een oud en een nieuw stelsel van sociale verzekeringen.
Belangrijke sociale verzekeringswetten van de uitbouw van de sociale zekerheidsstelsel in de periode 1940 -1979, met vermelding van de jaren waarin zij in het Staatsblad zijn gepubliceerd, waren:
  • Kinderbijslagwet, (1940)
  • Ziekenfondsenbesluit, (1941)
  • Noodwet Ouderdomsvoorziening, (1947) Noodwet Drees
  • Werkloosheidswet (WW), (1949)
  • Algemene Ouderdomswet (AOW), (1956) de eerste volksverzekering
  • Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW), (1959)
  • Algemene Kinderbijslagwet (AKW), (1962)
  • Kinderbijslag voor kleine zelfstandigen (1962)
  • Kinderbijslagwet Loontrekkenden (KWL), (1963)
  • Algemene Bijstandswet (ABW), (1963)
  • Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV), (1964)
  • Ziekenfondsenwet (ZW), (1966)
  • Algemene burgerlijke pensioenwet (ABP), (1966)
  • Algemene militaire pensioenwet, (1966)
  • Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), (1966)
  • Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), (1968)
  • Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), (1976)
Beknopte uiteenzetting van de uitvoeringsorganen en toezichthouders van sociale verzekeringen
De uitvoering van de Ongevallenwet 1901 werd in handen gegeven van de Rijksverzekeringsbank (sinds 1956 de Sociale Verzekeringsbank, de SVB) te Amsterdam. Maar werkgevers konden er onder bepaalde voorwaarden voor kiezen zelf het risico te dragen of het risico bij de Centrale Werkgevers Risicobank onder te brengen.
Bij het besluit van 28 februari 1919 (Staatsblad 54) trad de Radenwet 1913 (Staatsblad 203) in werking waarbij ons land werd verdeeld in 39 Raden van Arbeid belast met de uitvoering van de invaliditeitswet (IW) en de vrijwillige Ouderdomsverzekering (VOV) en de 2 Verzekeringsraden te 's-Gravenhage en Arnhem, die elk toezicht hielden op de hun toebedeelde groepen, waarin de 39 Raden van Arbeid waren gevestigd. In het Staatsblad (nummer 451) betreffende het besluit van 15 juli 1922 werd nauwkeurig omschreven wat de wettelijke werkzaamheden waren van de voorgenoemde uitvoeringorganen. De regionale Raden van Arbeid waren samengesteld uit werkgevers, werknemers en een onafhankelijke voorzitter.
In de jaren twintig werd er in het parlement gediscussieerd over de uitvoering van de Ziektewet, die al in 1913 in het Staatsblad was verschenen. Het oorspronkelijke voorstel was, zoals bij de Ongevallenwet 1901, de uitvoering te leggen bij de Raden van Arbeid, maar in 1929 (Staatsblad 329) werd in artikel 23a uiteindelijk bij wet aangenomen dat er twee uitvoeringsorganen werden belast met de uitvoering hiervan, t.w.: de ziekenkassen (cq. spaarpotten) van de Raden van Arbeid en de door de Minister van Justitie erkende bedrijfsvereniging.
Op 13 september 1929 werd door de centrale organisaties van werkgevers en werknemers de Federatie van bedrijfsverenigingen (FBV) voor ziekengeldverzekeringen opgericht om de coördinatie van de Ziektewet te bevorderen. Alleen erkende bedrijfsverenigingen konden lid worden
In de Ziektewet 1929 (Staatsblad 374) werd in artikel 119 ( in 1935 vernummerd in 120) omschreven dat er bij een algemene maatregel van bestuur een toezichtcollege moest worden ingesteld op de bedrijfsverenigingen. Dit College van Toezicht op de bedrijfsverenigingen had als taak om toezicht te houden op de erkende bedrijfsverenigingen en op het beheer van bedrijfsverengingen die deze wet uitvoerden. Het college zag erop toe dat de verzekerde kreeg waar hij recht op had en dat de door de bedrijfsverenigingen beheerde ziekenkassen naar behoren werden beheerd.
In 1934 werd bij de Wet op de Verzekeringsbank en de Raden van Arbeid (Staatsblad 598) de Verzekeringsraad, ontstaan uit de 2 verzekeringsraden in 1923, opgeheven en werd de Rijksverzekeringsbank belast met het toezicht op de voorgenoemde Raden.
Bij de Wet van 12 juni 1952 (Staatsblad 344) tot herziening van de uitvoeringsorganisatie der sociale verzekering (Organisatie Sociale Verzekering, OSW) werden belangrijke veranderingen doorgevoerd die de basis legden voor de organisatiestructuur die tot het midden van de jaren negentig stand hield. Deze hadden betrekking op:
  • De ongeveer 40 erkende (vrije) bedrijfsverenigingen, die door 26 vakbedrijfsverenigingen werden vervangen. Deze kregen als taak de uitvoering van de Ziektewet en de Werkloosheidswet die hun administratie overlieten aan het, eveneens in 1952 opgerichte, Gemeenschappelijk Administratiekantoor (GAK), belast met de uitvoering van de sociale verzekeringen.
  • Instelling van de Sociale Verzekeringsraad, die de taken van toezicht overnam van haar rechtsvoorgangers van de Raad van Toezicht (1930), bedoeld in artikel 120 der Ziektewet, de Raad van Toezicht bij de Rijksverzekeringsbank (1901), en de Raad van Toezicht voor de Land- en Tuinbouwongevallen (1922) en tenslotte het Kinderbijslagvereveningsfonds (1940).
Bij Wet van 25 november 1987 (Staatsblad 533) nam de Sociale Verzekeringsbank (SVB)de taken over van de Raden van Arbeid, die waren omgevormd tot 22 districtkantoren van de SVB. De SVB is verantwoordelijk voor de uitvoering van het AOW-pensioen, de nabestaandenuitkering ANW, de kinderbijslag en enkele andere regelingen.
Organisatie van de Raad van Beroep en het (militair) ambtenarengerecht
Bij wet van 8 december 1902 (Staatsblad 208) tot uitvoering van artikel 75 der Ongevallenwet (Staatsblad 1) zijn de grondslagen gelegd voor een administratief gerecht in beroep voor behandeling van geschillen in sociale verzekeringswetten in eerste aanleg bij de Raad van Beroep (S.V. ofwel Sociale verzekeringen) en in hoger beroep door een Centrale Raad van Beroep. Daarnaast kon er nog tot 1921 beroep worden ingesteld bij de "plaatselijke commissiën" (artikel 86 van de Ongevallenwet 1901).
De beroepswet 1902 heeft in de loop van tijd de nodige belangrijke ingrijpende wijzigingen ondergaan, te weten in 1917 (Staatsbladen 358, 460-464 en 466), in 1925 (Staatsblad 190) in 1935 (Staatsblad 421) met een nieuw artikel van de mogelijkheid om een aantekening mondelinge uitspraak in het proces-verbaal van terechtzitting, waarvan de vastgestelde opmaak in de Staatscourant van 1936 (nummer 14) werd voorgeschreven. Vervolgens in 1955 (Staatsbladen 47 en 396), in 1956 (Staatsbladen 212, 423 en 591) en als laatste in 1976 (Staatsblad 321) toen op 1 januari 1994 de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) van kracht werd. Deze proceswet verving de oude Beroepswet 1955, de Ambtenarenwet 1929 en de Militaire Ambtenarenwet.
Wijzigingen in procedures hebben eveneens plaats gevonden. In 1935 deed de mondelinge uitspraak haar intrede, in 1955 de benoeming van de eerste vrouwelijke voorzitters, de introductie van een vaste-deskundige procedure en de versnelde behandeling, in 1976 (Staatsblad 321) werd de mogelijkheid gesteld om een dossier met een beschikking af te doen, ook in die gevallen waarin geen voorbereidend onderzoek had plaatsgevonden en tenslotte in 1988 de invoering van het griffierecht.
In de loop van de tijd oordelen de Raden van Beroep steeds meer in eerste aanleg over beroepen, ingesteld tegen beslissingen van uitvoeringsorganen in de sociale verzekeringswetten. Deze zijn onder meer: de SVB en de Raden van Arbeid (bijvoorbeeld voor de AOW, AWW en de AKW), de ziekenfondsen (voor de ZW) en de bedrijfsverenigingen (voor de ZW, WW, WAO, etc.)
Wanneer een ambtenaar met een vaste of tijdelijke aanstelling een geschil met de overheid als werkgever heeft, kan hij in beroep gaan bij een Ambtenarengerecht, een rechtscollege dat op 1 maart 1933 (Staatsblad 32) is ingesteld bij uitvoering van de Ambtenarenwet 1929 (Staatsblad 530), en in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De wetgever had echter nog de mogelijkheid opengelaten om diverse lokale scheidsgerechten en commissies van beroep in te stellen, wat geregeld is in artikel 3 Ambtenarengerecht 1929, waarbij de Centrale Raad van Beroep als eerste en laatste instantie rechtsprak. Bij de wet van 26 september 1984 (Staatsblad 461) werd deze mogelijkheid van geschillenbeslechting opgeheven. Bij pensioengeschillen was dit al in 1966 afgeschaft.
De Militaire Ambtenarenwet 1931 (Staatsblad 519) is tegelijkertijd met de Ambtenarenwet 1929 in werking getreden. Deze wet geldt voor de militaire ambtenaren behorende tot land- en zeemacht. Een bijzonderheid is nog, dat alle militaire ambtenarenzaken en alle pensioengeschillen van militaire ambtenaren uit het gehele land en ook daarbuiten voor het Haagse ambtenarengerecht komen, een regeling die al gold bij de invoering van de Militaire Ambtenarenwet 1931, artikel 4.
De ambtenarenwet is bij Wet van 26 september 1984 (Staatsblad 461) ingrijpend gewijzigd, waarbij de wet ook ging gelden voor ambtenaren in buitenlandse dienst. Als voorbeeld kan worden genoemd burgerpersoneel in buitenlandse krijgsmachtonderdelen.
Het beroep tegen een administratiefrechtelijke rechtshandeling vangt aan met het indienen van een klaagschrift (en afschriften hiervan) bij de griffie met een gewaarmerkt afschrift van het bestreden besluit of een schriftelijke weigering binnen een wettelijk bepaalde termijn.
De voorzitter beslist d.m.v. een beschikking dat het beroep bijvoorbeeld door een te late instelling (na 30 dagen) ongegrond is of niet-ontvankelijk (= niet vatbaar voor berechting is). De inzender van het klaagschrift kan de zaak hierop intrekken of kan tegen deze beslissing (c.q. beschikking) binnen 14 dagen in verzet (= een rechtsmiddel) gaan. Het verzet wordt schriftelijk gedaan, waarop de voorzitter beschikt of dit verzet nietig, niet-ontvankelijk of ongegrond is. Hiertegen staat geen rechtsmiddel meer open.
Wordt het verzet gegrond c.q. vervallen en ontvankelijk (= vatbaar voor berechting) verklaard d.m.v. een beschikking, dan zendt de griffie afschriften van ieder klaagschrift naar de andere partij (het uitvoeringsorgaan), die dan verplicht is de stukken in te zenden die hebben geleid tot de bestreden beslissing. Daarbij kan de "verweerder" zoals het uitvoeringsorgaan in de procedure heet, een contra-memorie indienen, waarin hij zijn beslissing kan verdedigen. Een afschrift van deze contra-memorie wordt weer naar de indiener van het klaagschrift (de klager) toegestuurd.
De voorzitter beslist nu hoe verder en in tegenstelling tot een burgerlijke rechter is de administratieve rechter niet lijdelijk. Kortom: hij speelt een actieve rol in het geding door voorbereidend onderzoek, te weten:
  • hij kan zelf getuigen en deskundigen oproepen
  • hij kan overlegging van stukken door de procederende overheidsorga(a)n(en) gelasten.
  • Hij kan een zitting beleggen.
Op de zitting volgt de behandeling van de zaak, waar partijen en eventuele getuigen en deskundigen worden gehoord om deze zaak van alle kanten te beschouwen en op te helderen, wat nog verduidelijking behoeft. Sommige verweerders laten zich altijd ter zitting vertegenwoordigen, zoals de bedrijfsverenigingen, die aangesloten zijn bij het GAK en anderen. Zodra het onderzoek ter terechtzitting is voltooid sluit de voorzitter de zitting, waarna het geschil behandeld wordt in de raadkamer, waarbij dan beraadslaagd en beslist wordt. In de raadkamer kan blijken, dat er nog onvoldoende gegevens zijn om tot een beslissing te komen, om nadere inlichtingen in te winnen of alsnog een voorbereidend onderzoek te doen instellen. Kan het gerecht evenwel uitspraak doen op grond van de beschikbare feiten dan volgt dit mondeling, waarvan aantekening gemaakt wordt in een proces-verbaal, terstond na de raadkamer behandeling of men kan dit schriftelijk doen binnen drie weken.
De mogelijkheden van de uitspraak van de rechter kunnen o.a. zijn:
  • onbevoegdverklaring, niet-ontvankelijkverklaring en (on)gegrondverklaring van het beroep
  • als het beroep gegrond wordt verklaard, wordt het oorspronkelijke besluit van het uitvoeringsorgaan (geheel of gedeeltelijk) vernietigd, hetgeen weer consequenties kan hebben op andere zaken als bijv. veroordeling proceskosten, schadevergoeding.
De klager of verweerder kan binnen 30 dagen in hoger beroep bij het Centrale Raad van Beroep.
Daarnaast is er de mogelijkheid dat alle zaken door de voorzitter "bij beschikking" worden afgedaan; dat betekent niet op de zitting wordt behandeld, maar "op stukken" wordt afgedaan. Tegen deze beschikking kan men dan in verzet gaan. Alleen kent men bij het ambtenarengerecht niet de versnelde behandeling in de vorm van een beschikking. Ook bij beroepen, die kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond zijn, kan de voorzitter bij beschikking afdoen. Wel is een vorm van 'kort geding' mogelijk, n.l. een beslissing bij voorraad (BBV) (artikel 102 Ambtenarenwet1929). Deze kan aan de voorzitter worden gevraagd in alle gevallen waarin op de ambtenarenrechter beroep openstaat en, waarin ter voorkoming van nadeel een onverwijlde voorziening wenselijk is.
Rechtsgebieden (standplaatsen en zittingsplaatsen)
Voordat bij Wet van 3 juni 1992 (Staatsblad 278) de Raden van Beroep en de (militaire) ambtenarengerechten werden opgeheven was het jurisdictiegebied als volgt geregeld dat de (militaire) ambtenarengerechten dezelfde standplaatsen en rechtsgebieden hadden als die van de Raden van Beroep. Het militaire ambtenarengerecht sprak uitsluitend recht in 's-Gravenhage. Bij Wet van 11 mei 1917 (Staatsblad 460) werd in artikel 3 vastgelegd onder welke gemeenten in het noordelijk deel van de provincie Zuid-Holland vielen onder het rechtsgebied van de Raad van Beroep te 's-Gravenhage. Tevens werd in artikel 4 de mogelijkheid geboden voor de voorzitter om de zaak te behandelen in Utrecht (tweede deel van het rechtsgebied). Er werd toen in het gebouw Trans 19 te Utrecht van de Centrale Raad van Beroep, zitting gehouden. Bij Wet van 20 april 1956 (Staatsblad 212, artikel 7) hield de Raad van Beroep alleen zitting in het arrondissement 's-Gravenhage en dat is zo gebleven tot de integratie bij de arrondissementsrechtbank. Voor het Haagse militaire ambtenarengerecht bestond geen rechtsgebied (artikel 4 van de Militaire Ambtenarenwet 1931).
Het aantal op te richten Raden van Beroep was niet in de Beroepswet 1902 vastgelegd. Wel waren er bij besluit van 8 december 1902 (Staatsblad 210) de ressorten en standplaatsen vastgelegd. Aanvankelijk werden er 16 Raden van Beroep opgericht. In 1917 (Staatsblad 358) werden alle bestaande Raden van Beroep ontbonden en tegelijkertijd werden er 7 nieuwe Raden in het leven geroepen, te weten: Amsterdam, Arnhem, 's-Gravenhage, Groningen, 's-Hertogenbosch, Roermond en Rotterdam. Voor de Ambtenarengerechten werd in 1929 (Staatsblad 530, artikel 4) dat zij dezelfde standplaatsen en rechtsgebieden hadden als de Raden van Beroep. In de Beroepswet van 2 mei 1956(Staatsblad 211) kwamen er in 1957 Raden bij in Haarlem, Utrecht en Zwolle.
Functionarissen en hun taak
(Onder) voorzitter en leden
Een Raad van Beroep bestaat uit een voorzitter, één of meer ondervoorzitters en een aantal (plaatsvervangende) leden-werkgevers en werklieden. De behandeling van de zaken van ieder Raad van Beroep geschiedt in het openbaar dus door drie leden, te weten: een voorzitter of een ondervoorzitter en twee leden. De voorzitter en ondervoorzitters zijn jurist, die tevens als voorzitter optreden bij het Ambtenarengerecht. Met het oog op onafhankelijkheid worden zij voor het leven benoemd door de Kroon en ontslagen bij het bereiken van de zeventigjarige leeftijd. De vier leden van de Raden van Beroep zijn afkomstig uit het bedrijfsleven en worden volgens de nieuwe wetswijziging uit 1917 benoemd voor de tijd van zes jaar. De ene helft van de leden komt uit de kringen van de werkgevers, de andere helft uit de kringen van de werknemers. Dit zijn de zogenaamde lekenrechters of bijzitters.
De leden van het Ambtenarengerecht zijn niet dezelfde leden als die bij de Raad van Beroep. Veelal zijn het personen, die deskundig zijn op het gebied van het ambtenaarrechterlijk terrein voor een vaste periode van 6 jaar. Ook het ambtenarengerecht kende dus het lekenelement, dat in 1992 is afgeschaft. De behandeling ter zitting vindt plaats door twee leden. Bij het Militair Ambtenarengerecht wordt er bij de behandeling van militaire ambtenarengeschillen, met vijf personen rechtgesproken, aangevuld met twee militaire leden van de zeemacht of de landmacht. Aanvankelijk zijn landmacht - en luchtmachtzaken op één zitting door elkaar behandeld. Daarin kwam verandering in 1986 bij de Wet van 20 november 1985 (Staatsblad 617) toen er voor elk krijgsmachtonderdeel in andere samenstelling werd beraadslaagd en beslist over het geschil. De militaire ambtenarenrechter is uiteraard niet bevoegd in militaire strafzaken.
De griffier en de directeur gerechtelijke ondersteuning
Bij elke Raad van Beroep is een griffie, waar administratief en bedienend personeel werkzaam is. De griffie van een Raad van Beroep is tevens griffie van het ambtenarengerecht. Door de wetswijziging Rechterlijke Organisatie 1972 (Staatsblad 461) kon de leiding van de griffie ook berusten bij de arrondissementsgriffier in het arrondissement, waarin de Raad van Beroep is gelegen. Bij de Raad van Beroep in 's-Gravenhage was Mr. C.G.L. Plomp de laatste "echte" griffier.
De griffier (en sinds 1877 de substituut-griffier) wordt benoemd door de Kroon. Bij afwezigheid van de griffier wordt, tot wederopzegging, een waarnemend griffier benoemd. De taak van de griffier bestond uit bijstand van de voorzitter en uit de werkzaamheden, voortvloeiende uit zijn taak als Hoofd van Dienst. Deze taak bestaat uit het voeren van het personeelsbeleid, het voeren van algemene correspondentie, anderdeels bestaande uit correspondentie met betrekking tot de zorg voor het gebouw en de inventaris en de voorraden. Tenslotte vergt een en ander nog tijd voor overleg, enerzijds met de voorzitter, anderzijds met de bureelchef. In 1964 bedroeg dit circa een halve dagopvulling.
Het hoofd van de administratie en van het gerechtssecretariaat (twee gescheiden functies) sturen de administratieve ondersteuning de Haagse Raad van Beroep en het (militair) ambtenarengerecht aan onder verantwoordelijkheid van de Haagse arrondissementsgriffier.
In haar jaarverslag over 1981 velt de Algemene Rekenkamer een ronduit negatief oordeel over de kwaliteit van de bedrijfsvoering van de gerechten en parketten. Er worden diverse stuurgroepen opgestart waarna eind 1986 het advies van het organisatieadviesbureau Berenschot op tafel kwam. In grote lijnen stelde Berenschot de fundamentele verbetering in het ondersteunende apparaat als volgt voor:
  • Per arrondissement wordt één ondersteunend apparaat gevormd, onder leiding van een directeur gerechtelijke ondersteuning (DGO).
  • Deze directeur maakt met de zittende en de staande magistratuur afspraken over de operationele inzet van het ondersteunende personeel.
  • De strafparketadministratie en de strafgriffie worden samengevoegd.
  • Per dienstonderdeel, dat uit units zal bestaan, komt er een diensthoofd (de unit coördinator of UNCO) voor de dagelijkse leiding.
  • De staffuncties op beheersgebied worden op arrondissementsniveau aan de DGO toegevoegd.
  • Invoering van automatisering van de werkzaamheden bij de parketten en de gerechten
In juli 1987 besluit de Minister van Justitie het advies op te volgen. 's-Gravenhage kreeg op 1 februari 1988 de primeur van een 'experimentele' DGO. De heer Jhr. Drs. N.J. Westpalm van Hoorn van het organisatiebureau Berenschot werd voor de duur van het experiment aangesteld als DGO. De eerste echte DGO werd op 1 juni 1989 dhr. E. Teensma. Vanaf 1990 volgt de landelijke invoering.
Per 1 januari 1989 tot en met 1 juli 1989 was er een experiment met drie blokken opgestart. Dit hield in dat de Raad van Beroep was opgedeeld in 3 blokken (De 1(0), 2(0), 3(0) voor het zaaksnummer verwees naar de unit die de zaak had afgehandeld) en een afdeling algemene zaken. Ieder blok kende een blokcoördinator, een eerste medewerk(st)er (EMA) en een aanspreekbare voorzitter. Deze blokcoördinatoren hadden geen leidinggevende en andere bevoegdheden. Voor deze proefperiode waren het Hoofd van Secretariaat en het plaatsvervangend Hoofd administratie niet vervangen. Tussen de voorzitters en secretarissen was al jaren sprake van unitvorming (de zgn. blokken). Na dit experiment werd in het najaar besloten tot de opdeling in twee units, met als dagelijkse leiding de toen te werven unitcoördinatoren. Dit werden de heren J.H.H. van Ham (per 1 april 1990) en W.J. M. van Putten (per 1/7 1990). Later werden er drie units gevormd.
Als gevolg van de door het bureau Berenschot geconstateerde bevindingen werden bij de Rechterlijke Macht in den lande organisatieveranderingen doorgevoerd en unitstructuren gecreëerd. Een unit is een organisatorische eenheid, bestaande uit rechtsgeleerd personeel, gerechtssecretarissen en administratief personeel, die samen met elkaar werken. De unitcoördinator (UNCO) was voor zowel secretarissen als administratieve medewerkers in zijn unit de eindverantwoordelijke. Dit in tegenstelling tot de oude structuur, waarbij het hoofd van de administratie verantwoordelijk was voor de administratieve diensten en het hoofd van het secretariaat voor de gerechtssecretarissen. De dagelijkse leiding lag bij de Onderdeelsmanager en de voorzitter van de Raad van Beroep voor het Ambtenarengerecht
De formatie van de Raad van Beroep was in 1988 als volgt vastgesteld (formatieplaatsen):
administratie: 22,65
secretariaat: 11,15
ondervoorzitters: 9
gerechtsauditeurs: 2
voorzitter: 1
Eind 1988 arriveren de eerste P.C.'s. Daarvoor werd sinds 1982 op de typekamer met Wordplex gewerkt. Eind augustus 1989 werd het basis-ontwerp GERBERA (=GEïntegreerd REgistratie en BEheerssysteem Raden van Beroep en Ambtenarengerechten) ontwikkeld en in 1991 werd het operationeel. Met GERBERA werd alles wat er in een zaak gebeurt, van binnenkomst van een klaagschrift tot en met een beschikking of uitspraak, vastgelegd.
De gerechtssecretaris
Met betrekking tot de bijstand van de rechter geldt voor de gerechtssecretaris hetzelfde als voor de griffier. Voor het overige heeft hij geen bemoeienis met de voor de griffier voortvloeiende werkzaamheden. Buiten het verlenen van de voorgenoemde bijstand aan de rechter verrichtte hij voorbereidende onderzoeken, houdt jurisprudentiesystemen bij en toezicht erop.
De gerechtsdeurwaarder
Gerechtsdeurwaarders verrichten ambtelijke handelingen op het terrein van civiel recht: van het betekenen van dagvaardingen c.q. exploiten, vonnissen en andere mededelingen aan belanghebbenden tot en met het executeren van vonnissen. Tevens voeren zij niet-ambtelijke taken uit zoals incasso van geldvorderingen, advisering en procesvoering. Het optreden als 'dienaar van het rechterlijk collegie' heeft immers belangrijk aan betekenis ingeboet, aangezien de dienst ter terechtzitting momenteel veelal door gerechtsboden wordt verricht. In 1982 werd namelijk de verplichting voor gerechtsdeurwaarders om dienst te doen bij strafzittingen afgeschaft.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Geschiedenis en huisvesting van het archiefvormend orgaan
Bij de oprichting van de Haagse Raad van Beroep was de griffie gevestigd aan de Nieuwe Uitleg 17, waar ook de griffie van het Gerechtshof was ondergebracht (Staatscourant 1903 nummer 64 en 99). Voor de oorlog hield het kantoor aan de Casuariestraat 36a. Door bombardementen in de meidagen van 1940 is het gebouw met haar archief verloren gegaan. In de oorlogsjaren begon men opnieuw in de Parkstraat 23, maar in 1944 ging ook dit pand bij het bombardement van Kleykamp eveneens verloren.
Na de oorlog was de Raad van Beroep en het Ambtenarengerecht zelfstandig gehuisvest aan de Laan Copes van Cattenburch 12 (tot ongeveer 1957) en aan de Burgemeester van Karnebeeklaan 12. Van circa 1960 was het tot de ingebruikneming van het nieuwe Paleis van Justitie in 1974 gehuisvest in een hoekpand aan de Javastraat 4, hoek Alexanderplein. Nog net voor deze verhuizing volgde in februari 1974 een fors geslaagde brandstichting waarbij het gebouw aan de Javastraat geheel onbruikbaar was gemaakt. Uit een telefoonnotitie van Jan Engelaan, van de hoofdafdeling rechterlijke organisatie uit 1975 bleek het kaartsysteem, waarop alle zaken van dezelfde klager werden opgenomen, bestaande uit zo'n 40.000 klapperkaarten, te zijn vernietigd, ondanks dat het nog bij de brand was gered en naar de garage van de Rijkspolitie in het nieuwe Paleis van Justitie was gebracht.
Maar ook in de jaren 1972 -1973 waren het inbraken, waterschade en brandstichting in het gebouw aan de Javastraat die de plaatselijke media en "de nieuwsdienst" van de radio vaak gehaald hebben, waarbij de archieven en het griffiepersoneel regelmatig van onderkomen moest wisselen.
Voor wat betreft de huisvesting trof de toenmalige inspecteur van het Rijksarchief in Zuid-Holland, mevrouw. A. Meddens-van Borselen, in 1991 tijdens een inspectie het archief aan in aparte ruimten in de kelder van het Paleis van Justitie aan de Juliana van Stolberglaan 2-4. Zij concludeerde daarbij dat de capaciteit van het centrale archievendepot (semi-statisch) onvoldoende was. Het bood plaats aan 12 km archief en was vrijwel vol.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Ingevolge de beschikking van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Minister van Justitie van 11 maart 1991, nr. RAD/CD/A91.233/H.D.O.R.R. nr. 47639 kwamen alle dossiers van de Raad van Beroep en het (militair) ambtenarengerecht zeven jaar na afdoening dan wel beëindiging van de zaak voor vernietiging in aanmerking. De vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden werd uitgevoerd door de Raad van Beroep en het (militair) Ambtenarengerecht zelf.
Verantwoording van de bewerking
Op basis van een projectconvenant tussen het Ministerie van Justitie, directie Rechtspleging en de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) is in de periode 2006 - 2007 het archief bewerkt van de Raad van Beroep en het (militair) ambtenarengerecht. Het archief besloeg voornamelijk de periode 1945 - 1979.
Omdat het archief oorspronkelijk niet in tienjarenblokken was ingedeeld moest dit alsnog geschieden waarbij in de oorspronkelijke ordening geen verandering is aangebracht.
Bij de beschikking van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Ministerie van Justitie van 11 maart 1991, nummer RAD/CD/A91.233/H.D.O.R.R. nummer 47639/891 kwamen alle dossiers van de griffies van de Raad van Beroep en het (Militair) ambtenarengerecht zeven jaar na afdoening dan wel na afdoening dan wel na beëindiging van de zaak voor vernietiging in aanmerking. De vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden werd uitgevoerd door de medewerkers van het centraal archief.
Wat na vernietiging overbleef waren de registers voor klaagschriften, de beschikkingen en de schriftelijke uitspraken en de processen-verbaal ter terechtzitting. Op deze registers bestaan een aantal alfabetische klappers als (neven)ingangsysteem. Elke zaak kreeg een nummer, dit is zowel het nummer van het dossier als van de uitspraak. De processen-verbaal van terechtzitting werden op zittingsdatum gearchiveerd.
Wetenswaardig is dat er voor elke wet een speciale kleur werd gebruikt als dossieromslag. Bijvoorbeeld een groene dossieromslag werd gebruikt voor zaken die werden behandeld door het ambtenarengerecht.
De totale omvang van het oorspronkelijke archief is niet bekend, maar na bewerking is er 29,05 strekkende meter overgebleven.
Ordening van het archief
Wenken voor onderzoek in de archieven
Het archief is opgebouwd uit de onderstaande vijf typen archivalia, te weten:
  • register voor klaagschriften
  • klapper (c.q. klapperkaartjes) als ingangssysteem
  • processen-verbaal terechtzitting met de rollijsten
  • beschikkingen
  • schriftelijke uitspraken
Waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen de administratie van de Raad van Beroep en die van het (militair) ambtenarengerecht. Pas op 1 januari 1957 werd er een landelijke uniforme administratie voorgeschreven, hetgeen ondersteund werd door de Handleiding voor de administratie van de raden van beroep (s.v.), de ambtenarengerechten en het militair ambtenarengerecht. Van de in deze handleiding genoemde bestanddelen zijn de gekleurde dossieromslagen niet meer bewaard gebleven.
De klaagschriften werden bij binnenkomst met een uniek nummer in volgorde van binnenkomst ingeschreven in een groot foliantregister bij elke Raad van Beroep (inv.nrs. 391- 418) en bij elk Ambtenarengerecht in een rechthoekig langwerpig register (inv.nrs. 535 - 602), jaarlijks aanvangende met nummer 1. Van de andere administratief rechtelijke handelingen werd aantekening gemaakt in de daarvoor bestemde kolommen. In het inschrijvingsregister voor klaagschriften voor de Raad van Beroep staan in de koppen van de kolommen enige afkortingen, waarvan de belangrijkste:
kolom 11- C.M. = contra -memorie
kolom 27- M/S = mondeling dan wel schriftelijke uitspraak
kolom 33- CR = Centrale Raad
Daarbij gebruikte men dezelfde afkortingen in het inschrijvingsregister van het Ambtenarengerecht, maar dan respectievelijk de kolommen 15, 23 en 29.
In de bovengenoemde inschrijfregisters kan men het verloop van het klaagschrift volgen en in de desbetreffende kolom de datum van de terechtzitting terugvinden. Deze vormt een ingang voor het raadplegen van de processenverbaal van terechtzitting (inv.nrs. 419 - 492 en 603 - 644)
Verder werd er op de griffie een klapper aangelegd. Deze bestond uit kartonnen kaarten met verschillende kleuren, te weten wit voor zaken die werden behandeld bij de Raad van Beroep, rood (nu verkleurd door de tand des tijds tot oranje) voor de zaken welke behandeld werden bij het Ambtenarengerecht en tenslotte groen voor Ambtenarengerecht. Deze kaarten werden in alfabetisch - lexicografische volgorde opgeborgen.
Naast de personalia werden op deze klapperkaarten (inv.nrs. 369 - 390 en 523 - 534) alle zaken van dezelfde klager opgenomen, in uitzonderlijke gevallen kunnen in dit blok kaarten voorkomen waarbij de kaart is aangemaakt in de jaren 60 of 70 en aangevuld met gegevens van de nieuwe zaken uit de jaren 80.
Op deze kaart kon nog een stempelafdruk staan met de naam van de voorzitter , onder- of plv. voorzitters die het klaagschrift op zitting behandelde of er werd gestempeld met een Romeinse I, II of III welke stond voor een blok (later unit) dat een bepaalde categorie klaagschriften behandelde. Eind jaren 80 is ook nog gestempeld met Arabische cijfers 1(0), 2(0), 3(0) in combinatie met de bovengenoemde naamstempels. Maar in de praktijk was het vaak zo dat er tijdelijk werkzaamheden werden verricht voor het ander blok of collega-voorzitter.
Van de Raad van Beroep zijn er 3 series van kaartsystemen bewaard gebleven, die men als ingang kan gebruiken om een volgnummer te vinden, te weten:
  • serie I - vnl. klaagschriften uit de jaren 1980-1984 (inv.nrs. 369-376)
  • serie II - vnl. klaagschriften uit de jaren 1985-1992 (inv.nrs. 377-381)
  • serie III - vnl. klaagschriften uit de jaren 1985-1987 (inv.nrs. 382-390)
Voor het (Militair)Ambtenarengerecht zijn eveneens 3 series bewaard gebleven, die wat gemakkelijker te raadplegen zijn:
  • serie I - vnl. klaagschriften uit de jaren 1980-1982 (inv.nrs. 523-525)
  • serie II - vnl. klaagschriften uit de jaren 1983-1987 (inv.nrs. 526-531)
  • serie III -vnl. klaagschriften uit de jaren 1988-1993 (inv.nrs. 532-534)
Het verdient aanbeveling om alle kaartsystemen te raadplegen, omdat er op de griffie geen onderscheid werd gemaakt tussen lopende en afgedane zaken, aangezien men altijd weer een nieuw klaagschrift kon indienen.
En tenslotte zijn de beschikkingen en schriftelijke uitspraken gerangschikt op hun unieke volgnummer, conform de registers voor klaagschriften (inv.nrs 391- 418 en 535- 602) en jaar.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig beperkt openbaar (B).
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Raad van Beroep en het (Militair) Ambtenarengerecht te 's-Gravenhage, nummer toegang 2.09.76, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Raad van Beroep en Ambtenarengerecht, 2.09.76, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Publicaties
Geraadpleegde gedrukte bronnen Belinfante, Prof. Mr. A.D., Kort begrip van het administratief recht (Alphen aan den Rijn, 1985) Circulaire van het Ministerie van Justitie , 8e afdeling nummer 52/ 856 (5 mei 1956) Faber, Mr. W. 90 jaren in beroep. Geschiedenis van de raden van beroep en de ambtenarengerecht (Zwolle,1992) Handleiding voor de administratie van de raden van beroep (s.v.), de ambtenarengerechten en het militair ambtenarengerecht (z.pl., 1956) Introductieboekje voor het personeel bij de gerechten . Ministerie van Justitie (z.j., 's-Gravenhage), div. edities Introductieboek voor de gerechten ('s-Gravenhage, 1981) Kappelhof, A.C.M. en Kingma, V., Onderzoeksgids Sociale Zekerheid 1890-1967 ('s-Gravenhage, 2003); (digitaal - http:/www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/Socialezekerheid) Male, R.N. van (red.), Centrale Raad van Beroep 1903-2003 ('s-Gravenhage, 2003) Peters, H., Oude meesters. Grondleggers van bestuursrecht en hun rol in het huidige recht (Deventer, 2009) Rijvers, A.P.H., Inventaris archiefbescheiden van de Raad van Beroep, 1950-1959 (Roermond, 1998)
Geraadpleegde archivalia Ministerie van Justitie: A-dossiers en voorlopers (1923) 1949 - 1985 (2005), inv.nrs. 368 en 508; Ministerie van Justitie: Gebouwen, 1825 - 1954, nummer toegang 2.09.35.05, inv.nr. 231 (Nationaal Archief).

Bijlagen

Functionarissen van de Raad van Beroep en Ambtenarengerecht 1980 -1989, met data van benoeming
M.u.v. ondervoorzitters, plv. voorzitters en gerechtsauditeuren.
Voorzitters
Mr. P.C. Beetstra 14-07-1976
Mr. W. Faber 03-12-1985
Griffiers
Mr. J.L.A. de Haan 06-02-1975
Mr. T.W. van der Krogt 15-11-1985
Leden van het Ambtenarengerecht
Mr. E.J. Hoogenraad
Mr. M. Blei Weissmann 03-05-1966
Mr. Ph. C.M. van der Ven 12-05-1967
Mevr. Mr. A.A.L. Minkenhof 24-11-1969
Mr. T.G. Scheer
Mr. M. Drielsma 14-04-1972
Mr. H.O. Thunnissen
Mr. A. Berkhout
Dr. C.N. Peijster
Dr. Th. A.M. van der Horst
Drs. P.J. Botten
J. van Heuvelhof
Mr. J.C.A. Engel
Mr. J.G. Bannink
Mr. C. de Gooijer
J.J.F.M. van der Berg
Mr. F.W.M van der Ven
Mr. E.B.N. de los Santos
Mr. J. Grippeling 18-02-1969
Dr. W.A. van de Garde
Mr. D. Reisig
Mr. A.D. Peiffer
Mr. M.D. van Wolferen
Mr. H.C. Cusell
Mr. T.R. Semstra
Mr. G.D.I.M. Wuisman
Mr. C. Kok
Mr. P.A. Offers
Mr. C. de Hart
Drs. H. Madern
Mr. J.H.A. Teulings
Mr. J.M.M. van de Ven
Mr. J.W. H.B. Sentrop
Drs. A. W.M. Brugman
Prof. Mr. L.A. Geelhoed
Mr. C.H. Beekhuis
Mr. H.A. van Ee
J.A. Makking
Mr. D.H. baron von Maltzalm
De oude structuur voor 1989
De Raad van Beroep (s.v.) en het Ambtenarengerecht omvatte het werkgebied van de voorzitter, diens gerechtssecretariaat en het ondersteunende administratieve apparaat of 'de griffie'. Als hoofd van de griffie, c.q. hoofd van dienst, fungeert de arrondissementsgriffier van de arrondissementsrechtbank van 's-Gravenhage.
  • Ondervoorzitters
  • Plv. voorzitters
  • Gerechtsauditeurs
  • Met als overkoepeling de griffier (= Hoofd van Dienst) voor:
    • Bureelchef (=Hoofd van Administratie)
    • Plv. bureelchef van:
      • Raad van Beroep
      • Ambtenarenzaken
    • 2e/3e/4e/5e/6e ambtenaren en bode(n)
    • Secretarissen
De nieuwe structuur januari - september 1989
  • Ondervoorzitters
  • Gerechtsauditeurs tevens plv. ondervoorzitter
  • Onderdeelsmanager (OM) (de eindverantwoordelijke voor de totale ondersteuning) c.q. hoofdunitcoördinator (HUNCO)
  • (Tijdelijke) onderdeelsmanager (T)OM)
  • Bloktcoördinatoren (blokco) en stafmedewerkers van:
    • Blok Units I/II/III en Algemene zaken Raad van Beroep/ Ambtenarengerecht
    • Blokhoofden I/II/III
  • Personeel ondersteunde dienst + rechtsgeleerd personeel

Archiefbestanddelen