Terug naar zoekresultaten

2.09.48.01 Inventaris van het archief van de Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat (LVVS) en van de Vermögensverwaltungs- und Rentenanstalt (VVRA), (1929) 1941-1968

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.09.48.01
Inventaris van het archief van de Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat (LVVS) en van de Vermögensverwaltungs- und Rentenanstalt (VVRA), (1929) 1941-1968

Auteur

H.A.J. van Schie

Versie

24-03-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2005 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat (LVVS), Vermögensverwaltungs und Rentenanstalt (VVRA)
LVVS

Periodisering

archiefvorming: 1941-1968
oudste stuk - jongste stuk: 1929-1968

Archiefbloknummer

J51

Omvang

; 143 inventarisnummer(s) 33,30 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in hetof in het
Nederlands
Duits

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat (LVVS) Lippmann, Rosenthal & Co., Sarphatistraat (Liro) te Amsterdam Vermögensverwaltungs- und Rentenanstalt (VVRA), , 1945-1958, , 1941-1945, , 1941-1945

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat stukken afkomstig van de Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat (LVVS). Deze was opvolger van het filiaal Sarphatistraat van de bank Lippmann, Rosenthal & Co (Liro). De inventaris bestaat o.a. uit de Liro-kaarten, het directiearchief van Liro en van de beheerders-vereffenaars van de LVVS, evenals het LVVS-kaartsysteem. Het archief bevat ook stukken afkomstig van de Vermögensverwaltungs- und Rentenanstalt (VVRA).

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Lippmann, Rosenthal & Co., Sarphatistraat (Liro) te Amsterdam, 1941-1945
In de zomer van 1941 werd in opdracht van de Duitse autoriteiten een nieuwe bankinstelling opgericht, die als doel had de uitvoering mogelijk te maken van verordening 148/41 van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied. Deze bankinstelling, gevestigd in een kantoorgebouw van de Amsterdamsche Bank aan de Sarphatistraat 47-55 te Amsterdam, werd opgezet als een bijkantoor van de bestaande Joodse bankiersfirma Lippmann, Rosenthal & Co., gevestigd aan de Nieuwe Spiegelstraat 6-8. Door gebruik te maken van de goede reputatie van het bankiershuis Lippmann, Rosenthal & Co wilde de Duitse overheid in Nederland onrust onder de joden over het afstaan van hun vermogen zo veel mogelijk voorkomen en tegelijkerheid het opereren in het neutrale buitenland vergemakkelijken. De administraties van beide instellingen zijn altijd strikt gescheiden gehouden.
Op 1 augustus 1941 werd A. Flesche, sinds juli 1940 aangesteld als Verwalter van Lippmann, Rosenthal & Co., Nieuwe Spiegelstraat, benoemd tot Treuhänder van Liro-Sarphatistraat. De dagelijkse leiding van het kantoor was echter in handen van W. von Karger, procuratiehouder met de bijzondere titel van Directeur-Generaal. In mei 1943 werd Von Karger door Flesche ontslagen, omdat hij geen leiding gaf en het grootste deel van zijn tijd aan de zwarte handel besteedde. Hij werd opgevolgd door zijn adjunct O. Witscher die hem al sinds maart 1943 vervangen had. Witscher gaf op een actievere manier leiding dan Von Karger. In deze tijd werden enkele Liro-medewerkers gearresteerd wegens corruptie en diefstal. In december 1944 werd Witscher, die inmiddels mede-Treuhänder van Liro-Sarphatistraat was, door de Wirtschaftsprüfstelle uit die functie ontslagen. Hij werd niet vervangen. Aan Flesche werd gevraagd, voorzover nodig, toezicht te houden op de verdere gang van zaken.
De verordening VO 148/41 van 8 augustus 1941 beoogde de concentratie van vermogens van individuele Joden bij één bankinstelling, nl. Lippmann, Rosenthal & Co. (Liro) te Amsterdam. Deze centralisatie vormde de eerste stap naar de totale confiscatie van het Joodse vermogen door de Duitsers. Alle Joden moesten naar deze bank overbrengen:
  • contante gelden en cheques;
  • tegoeden en deposito's bij andere banken;
  • effecten.
Een bedrag tot maximaal 1000 gulden bleef vrij.
Op 21 mei 1942 volgde de tweede verordening, VO 58/42, welke een verdere inlevering van vermogenswaarden voorschreef, terwijl de vrijstelling van f 1000 werd verminderd tot 250 gulden.
Bij Liro moesten worden ingeleverd:
  • vorderingen van elke soort;
  • andere vermogenswaarden, zoals polissen van levensverzekering, octrooirechten, auteursrechten, concessies;
  • collecties van alle soorten;
  • kunstvoorwerpen;
  • voorwerpen van goud, platina of zilver;
  • bewerkte en onbewerkte edelstenen en parels.
Niet ingeleverd behoefden te worden:
  • eigen trouwringen en die van een overleden echtgenoot;
  • zilveren pols- en zakhorloges in persoonlijk gebruik;
  • gebruikt tafelzilver: één mes, vork, soeplepel en dessertlepel per persoon;
  • gebitvullingen uit edele metalen in persoonlijk gebruik.
Vermögensverwaltungs- und Rentenanstalt (VVRA), 1941-1945
De vermogens, bestaande uit ondernemingen, onroerende goederen en hypotheken, alsmede paarden, voer- en vaartuigen, werden niet door Liro in beheer genomen. Met beheer en liquidatie daarvan waren andere instellingen door de Duitse autoriteiten belast. De opbrengsten van deze vermogens kwam evenmin bij Liro terecht, maar werden overgemaakt naar de Vermögensverwaltungs- und Rentenanstalt (VVRA).
Gedurende de jaren 1941 en 1942 heeft Liro kwitanties uitgereikt, rente vergoed, kosten in rekening gebracht, rekening-courant-afschriften verzonden. Eind 1942 hadden ca. 27.000 personen een rekening-courant bij Liro. De Joden konden niet vrij over hun ingeleverde vermogen beschikken. Wel werden aan hen bedragen uitbetaald voor kosten van levensonderhoud ten laste van hun vermogen. Bovendien werden betalingen verricht aan derden wegens schulden van Joden. Ook belastingschulden werden door Liro betaald.
In opdracht van de Generalkommissar für Finanz und Wirtschaft moest Liro per 1 januari 1943 alle rekeningen van zgn. 'vol-Joden' (mensen met vier Joodse grootouders) sluiten en de saldi overboeken naar een zgn. 'Sammelkonto'. Er mochten geen betalingen meer worden gedaan aan Joden voor hun levensonderhoud, noch aan derden voor rekening van Joden en ook mocht Liro geen inlichtingen meer verstrekken aan de Joodse rekeninghouders. De Nederlandse en Duitse obligaties moesten aan de VVRA worden uitgeleverd, terwijl de overige effecten naar een 'Sammeldepot' moesten worden overgebracht. De opbrengst van de verkochte en de te verkopen effecten, alsmede het saldo van het Sammelkonto diende aan de VVRA te worden uitbetaald. De tegoeden van zgn. 'vijandelijke Joden' (Joden van b.v. Engelse en Amerikaanse nationaliteit) dienden te worden overgemaakt naar de Deutsche Revisions- und Treuhand AG. Bij de bevrijding bleken nog slechts de rekeningen van de gemengd-gehuwde Joden in de boeken van Liro aanwezig. Dat waren er ongeveer 1400.
Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat, 1945-1958
Kort na de bevrijding, op 25 mei 1945 werden de heren J.D.J. Roos en Th.P.J. Masthoff door het Militair Gezag benoemd tot beheerders over Liro. Op 21 februari 1946 zijn deze heren door het Nederlandse Beheersinstituut (NBI) tevens benoemd tot vereffenaars, dus tot liquidateurs van Liro. Zij dienden de schulden aan Liro te incasseren en de rekeninghouders hun de toekomende tegoeden uit te betalen. Per 1 september 1947 werd de heer Masthoff vervangen door mr J.P. Barth, terwijl op 14 mei 1948 de benoeming volgde van notaris E. Spier tot beheerder-vereffenaar. Tot 31 december 1957 zijn zij in functie gebleven.
Op 9 februari 1946 heeft de minister van Justitie Lippmann, Rosenthal & Co., Sarphatistraat tot vijandelijk onderdaan verklaard. Hierdoor kwam buiten twijfel te staan dat de liquidatie van Liro overeenkomstig de regels van het Besluit Vijandelijk Vermogen E 133 diende te geschieden.
Omdat de bank Lippmann, Rosenthal & Co., Nieuwe Spiegelstraat, de echte oorspronkelijke Joodse bank, door het publiek in verband werd gebracht met Liro, besloot het NBI op 4 februari 1948 de naam van Liro te wijzigen in Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat, kortweg LVVS.
De liquidatie van Liro was door diverse factoren erg moeilijk. De administratie was in de jaren 1941-1945 zeer ondeskundig gevoerd. De invoering van het Sammelkonto voor alle persoonlijke rekeningen en van het Sammeldepot voor effecten maakte het tot een uitermate ingewikkelde en tijdrovende zaak de schulden en de bezittingen van Liro in detail in kaart te brengen. Enige tientallen personen hebben gedurende vier jaren een volledige dagtaak gehad aan de reconstructie van de persoonlijke rekeningen.
In maart 1946 heeft de LVVS bekend gemaakt dat de crediteuren (dus veelal de Joodse rekeninghouders) een voorschot konden krijgen van ten hoogste 1000 gulden. Die voorschotten zouden te gelegener tijd verrekend worden met de (eind)uitkeringen, die aan belanghebbenden zouden blijken toe te komen. In de jaren 1946-1948 is aan circa 11.300 personen een voorschot verstrekt tot een totaalbedrag van ongeveer f 8,5 miljoen .
In 1949 kwam vast te staan dat de verplichtingen van de LVVS ongeveer f 247 miljoen bedroeg, waarop reeds f 8,5 miljoen aan voorschotten was betaald. Het vermogen werd berekend op f 85 miljoen, zodat op dat moment een uitkering van circa 37% mogelijk zou zijn. Als men rekening hield met de resultaten van het effectenrechtsherstel (de LVVS zou duplicaten krijgen van verloren gegane en geroofde Nederlandse obligaties en effecten, die bij Liro waren ingeleverd) en met uitkeringen van andere zgn. crediteurenboedels als de VVRA, Omnia, NAGU, NGV aan de LVVS, zou een uitkering van ruim 60% aan alle crediteuren mogelijk zijn. Ter bespoediging van de afwikkeling van de boedel deed de LVVS een definitief aanbod van 70% ineens.
De vroegere eigenaars van effecten meenden dat zij door dit aanbod benadeeld zouden worden. Zij verenigden zich in een Commissie tot bescherming der aanspraken van gedepossedeerden, onder voorzitterschap van prof. mr E. Meijers, met als secretaris en drijvende kracht de Haagse advocaat mr H. Sanders. Zij tekenden beroep aan tegen dit aanbod bij de Afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel. Deze vernietigde op 30 maart 1950 het aanbod en verbood de uitvoering ervan met terugwerkende kracht. Bovendien werd bepaald dat onverwijld moest worden overgegaan tot verificatie van alle uitstaande schuldvorderingen en terstond daarna aan alle erkende crediteuren een uitkering moest worden gedaan van een zo hoog mogelijke percentage van hun vorderingen. Welke normen de LVVS moest hanteren bij de beoordeling van de vorderingen was echter door het vonnis van 30 maart 1950 onduidelijk geworden. Het NBI heeft op 28 juni 1950 verificatienormen vastgesteld. Hiertegen is eveneens beroep aangetekend, waarop door de Afdeling Rechtspraak op 19 mei 1951 is beslist. Verwijzend naar deze gerechtelijke procedures heeft de LVVS in juni 1950 de mogelijkheid geopend tot het verkrijgen van een voorschot van 40% van de creditsaldi, onder verrekening van het reeds verstrekte voorschot van f 1000. Krachtens deze regeling werd f 65 miljoen uitbetaald.
Het vonnis van 19 mei 1951 bepaalde de manier waarop de LVVS moest worden geliquideerd. Het stelde allereerst vast dat de boedel van de LVVS de gezamenlijke eigendom was van de beroofden of hun rechtverkrijgenden. De LVVS was voorts niet verplicht tot schadevergoeding van hen die waren beroofd, maar dat de beroofden slechts maximaal recht hadden op het bedrag dat Liro door de opbrengst van de ingeleverde vermogensbestanddelen (geld, goederen en effecten) werkelijk had ontvangen. Tenslotte werd een twaalftal verificatiemaatstaven vastgesteld. De belangrijkste daarvan waren:
  • er mocht geen debet- noch credietrente in rekening worden gebracht;
  • er moest een eerste uitkering gedaan worden van 55%;
  • met de uitkering moest meteen begonnen worden en er mocht niet worden gewacht tot de laatste rekening was geverifieerd;
  • als eerste rekeningen werden geverifieerd die van de oorspronkelijke rekeninghouders, hun weduwen, weduwnaren en directe bloedverwanten, naar volgorde van ouderdom, te beginnen met degenen wier naam begon met de letter V;
  • vorderingen op de boedel van de LVVS konden tot uiterlijk 1 januari 1952 worden ingediend, zodat degene, die een vordering niet binnen die termijn had ingediend, het recht verloor om voor die vordering als crediteur te worden erkend;
  • vorderingen terzake van het verloren gaan van bij Liro ingeleverde goederen en kostbaarheden kwamen niet voor verificatie, en dus ook niet voor vergoeding in aanmerking, dan voor zover de opbrengst in de administratie van de LVVS te traceren was.
De verificatie en de uitkering van 55%, met verrekening van de eerder verstrekte voorschotten, vond plaats in de periode juli 1951 maart 1955. Er werden bijna 42.000 rekeningen-courant en circa 10.000 effectenoverzichten gereed gemaakt en verzonden. Tot de belangrijkste problemen waarmee de LVVS te kampen kreeg, behoorden het vaststellen van de erfgenamen en het vinden van de rechthebbenden. Omdat van de oorspronkelijke rekeninghouders de meesten niet waren teruggekeerd, moesten de erfgenamen worden opgespoord. Daartoe moest het verloop van de vererving worden vastgesteld, waartoe in 1949 reeds de Stichting Centraal Bureau voor Onderzoek inzake de Vererving van de Nalatenschappen van Vermiste Personen was opgericht. Bij die vaststelling waren officiële verklaringen van overlijden vereist, die pas vanaf 1949 op grote schaal werden afgegeven.
Gerechtelijke procedures tegen De Nederlandsche Bank en tegen enkele andere debiteuren maakte het de LVVS in de loop van 1952 mogelijk het uitkeringspercentage te verhogen van 55 % tot 75%. Het voorschotpercentage kon worden verhoogd van 40% tot 60%.
Het rechtsherstel ten aanzien van effecten heeft een belangrijke invloed gehad op het tempo en de uiteindelijke afwikkeling van de liquidatie van de LVVS. De Afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel begon in het begin van 1950 beslissingen af te geven over effecten die bij Liro waren ingeleverd. Een effect kon aan de oorspronkelijke Joodse eigenaar, de gedepossedeerden, worden teruggegeven. Dan verkreeg de tegenwoordige bezitter tegen uitlevering van dat effect, een vordering op de LVVS. Zo ontstonden er in de boeken van de LVVS vele duizenden nieuwe rekeninghouders, die tijdens de bezetting van Liro effecten hadden gekocht. Intussen was het mogelijk dat aan een Joodse rekeninghouder al een voorschot of uitkering was gedaan op basis van het verlies van dat effect. In dat geval werd de Joodse crediteur een debiteur en moest hij hetgeen hij van de LVVS ontvangen had wegens het verloren effect weer aan de LVVS teruggeven. Dit gebeurde vanaf mei 1952 op grote schaal, na een uitspraak van de Afdeling Rechtspraak, waarbij de effectenbeurs aansprakelijk werd gesteld voor handel in effecten, die tijdens de oorlog op de beurs waren gekocht en bij levering van Liro afkomstig bleken. Deze uitspraak was reden voor de Vereeniging voor den Effectenhandel om de notering ter beurze te schorsen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het zogenaamde "Plan Waarborgfonds 1953". De opzet hiervan was: aan de vroeger Joodse eigenaars of aan de tegenwoordige bezitters van 'in regelmatig beursverkeer' verkregen effecten een aanbod te doen van 90% van de waarde van die effecten tegen overdracht van hun aanspraken op die effecten aan het Waarborgfonds Rechtsherstel (WBF).
Doordat de aldus overgedragen aanspraken op effecten veelal bestonden uit vorderingen op de boedel van de LVVS, kreeg het WBF een aanzienlijke vordering op deze boedel. Inmiddels was het de LVVS niet mogelijk tot een slotuitkering kon komen. Een aantal belangrijke vorderingen kon niet binnen afzienbare tijd geïnd worden. De beheerskosten dreigden groter te worden dan de inkomsten. Teneinde te voorkomen dat het vermogen van de boedel zou worden wegbeheerd, is gezocht naar een mogelijkheid om de LVVS en de daarmee sterk verweven VVRA versneld af te wikkelen. Het Waarborgfonds Rechtsherstel heeft op 19 juli 1956 de boedels van LVVS en VVRA gekocht tegen de verplichting deze boedels in staat te stellen een definitieve uitkering te doen aan crediteuren van 90% resp. 85% van hun vorderingen. Dit aanbod aan crediteuren is door het Nederlandse Beheersinstituut gedaan bij een publicatie in de Nederlandse Staatscourant. Bij gebreke van appèl is de regeling tussen de boedels en het WBF definitief geworden.
De beheerders-vereffenaars van de LVVS hebben in de periode 19 juli 1956 tot en met 31 december 1957 met het overgrote deel der crediteuren kunnen afrekenen en een aanvullende slotuitkering gedaan tot 90% van de vordering. De verplichtingen van de LVVS, die op 31 december 1957 nog niet waren afgedaan, werden door het WBF ter verdere afwikkeling overgenomen. Deze verplichtingen hadden een waarde van circa ? 5,5 miljoen. De activa, bestaande uit effecten, vorderingen, saldi en goederen werden per 31 december 1957 overgedragen aan het Waarborgfonds Rechtsherstel.
Het Waarborgfonds Rechtsherstel is per 16 april 1976 opgeheven. De bezittingen van het WBF, alsmede zijn rechten en verplichtingen zijn overgegaan op de Staat. Hiertoe behoorde dus ook de boedel van de LVVS.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief is, na opheffing van de LVVS in het bezit gekomen van het Waarborgfonds Rechtsherstel. Het Waarborgfonds heeft het gedeponeerd in de archiefbewaarplaats van het NBI, als onderdeel van het archief van de Raad voor het Rechtsherstel.
De Liro-kaarten
De kaarten, welke in december 1997 onbeheerd zijn aangetroffen in een voormalig kantoorpand van het Agentschap van het Ministerie van Financiën aan de Herengracht in Amsterdam, en kort daarop zijn ondergebracht bij het Gemeentearchief te Amsterdam, zijn onderdeel geweest van een grotere collectie. Ze zijn in de jaren juni 1942-maart 1945 vervaardigd en bijgehouden door personeel van Lippmann, Rosenthal & Co., Sarphatistraat te Amsterdam en betreffen de administratie van voorwerpen, welke zijn ingeleverd krachtens VO 58/1942. Op de kaarten is beschreven welke voorwerpen door wie zijn ingeleverd, en wat met die voorwerpen verder mee is geschied. Het overgrote deel is verkocht. De opbrengsten zijn alleen dan op die kaarten vermeld, als de voorwerpen per stuk zijn verkocht. Met name de minder waardevolle goederen zijn echter 'en masse' verkocht, waarbij niet van elk voorwerp afzonderlijk de waarde is bepaald. Naast echte kostbaarheden als sieraden, gouden en zilveren voorwerpen, postzegelverzamelingen en kunstvoorwerpen, is ook het duurdere huisraad ingeleverd, zoals fotoapparatuur, vulpennen, koffers, tassen, etuis, portefeuilles, brillen, klokken en horloges.
Na de bevrijding zijn deze kaarten gebruikt door de beheerders-liquidateurs van Liro. Zij hebben de nog aanwezige goederen zoveel mogelijk teruggegeven. De opbrengstbedragen van de verkochte goederen zijn op de rekeningen van de oorspronkelijke eigenaars bijgeschreven.
In 1958 zijn deze goederenkaarten gebruikt voor een claim bij de Duitse regering op grond van de Bundesrückerstattungsgesetz. Op basis van alle toen nog aanwezige kaarten is in december 1958 een gezamenlijke claim ingediend. De namen, adressen en nummers van de goederenkaarten zijn in een bijlage bij die claim vermeld. Deze bijlage, genaamd 'Anlage zur Anmeldung der 'Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat' vom Dezember 1958 auf Grund des Bundesrückerstattungsgesetzes', is een gestencild boekwerk met 13608 namen en adressen. Indien kon worden vastgesteld dat goederen, op de kaarten vermeld, in Duitsland waren terecht gekomen, kon een individuele claim op grond van de BRüG worden ingediend. Dat waren er ongeveer 10500. De kaarten die betrekking hadden op dergelijke individuele claims, zijn in de L-dossiers van het Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schadeuitkeringen (Cadsu) terecht gekomen. De kaarten vormden de grondslag voor deze individuele claims. Omdat de Cadsu-dossiers vernietigd zijn, zijn de kaarten ook verdwenen. De kaarten, waarop géén individuele claim gebaseerd kon worden, zijn afzonderlijk gehouden. Dat zijn er ongeveer 3100. Ze zijn na 1966, na beëindiging van de werkzaamheden van het Cadsu ook nauwelijks meer gebruikt en in enkele laden achtergebleven in het gebouw van het Agentschap van het Ministerie van Financiën aan de Herengracht 410 en daar in vergetelheid geraakt.
Het LVVS-kaartsysteem
Dit kaartsysteem bestaat uit zich een verzameling kaartjes, opgemaakt tussen ca. 1952-1954, destijds behorend tot het LVVS-archief dat samengesteld en gebruikt werd door de Beheerders-vereffenaars LVVS. Dit archief bevatte de stukken betrekking hebbend op de afwikkeling van rekeningen-courant. Na de oorlog kreeg iedereen die bij de Liro-roofbank vermogenswaarden had gedeponeerd of ten name van hen gedeponeerd waren, na uiteenrafeling van het Sammelkonto een rekening. Van de afwikkeling van die rekeningen werden dossiers op individueel niveau aangelegd. De aanwezige kaartjes dienden als toegang op die dossiers. Deze dossiers zijn in 1984 met machtiging van de algemene rijksarchivaris vernietigd. De kaartjes bevonden zich tot 2004 in de archiefruimten van het Ministerie van Financiën.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.
Aanvulling 2004
In het kader van de bewerking van de oorlogsgerelateerde archieven van het Ministerie van Financiën werden in 2004 twee kaartsystemen aan het bestand toegevoegd, te weten:
  • LVVS-kaartsysteem (inv.nrs. 2079-2116).
  • H.R.-kaartsysteem Liro (inv.nrs. 2117-2125);
Beide kaartsystemen worden genoemd in de Onderzoeksgids Archieven Joodse Oorlogsgetroffenen (pag. 72-74 en 76-78). De kaartsystemen zijn op een logische plaats in de inventaris gevoegd.
Ook is een aantal archiefbescheiden toegevoegd afkomstig van het Agentschap van het Ministerie van Financiën, welke bij de bewerking van andere archieven van het agentschap werden afgescheiden. Het betreft de inventarisnummers 2126-2141. De beschrijvingen zijn op een logische plek in de inventaris ingevoegd.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
De Liro-kaarten
De kaarten, vervaardigd van crèmekleurig karton, hebben een formaat van 32,2 x 11,9 cm. Ze hebben als formuliernummer HR 1. Tevens is er een geringer aantal kaarten van groot formaat 32,2 x 23,8 in gebruik is geweest met formuliernummer HR 6. De oplage van HR 1 is ongeveer 20000 geweest, terwijl er ongeveer 5000 grote kaarten zijn gedrukt. De grote kaarten zijn uiteraard in gebruik geweest voor de omvangrijke boedels.
Ze bevatten de volgende gegevens, welke vrijwel altijd op de kaarten zijn getypt:
  • Naam en adres van cliënt: van de eigenaar van de voorwerpen;
  • H.R.-nummer: een getal tussen 1 en 23015, H.R. staat vermoedelijk voor huisraad of Hausrat;
  • Datum van inlevering: tussen begin juni 1942 en eind maart 1945;
  • No.: dossiernummer van Liro;
  • Vermerk: niet ingevuld;
  • Folionummer: pagina van het register RG waarin de voorwerpen eveneens waren ingeschreven. Dit register is niet bewaard gebleven;
  • Aantal: aantal eenheden, b.v. 6 zilveren lepeltjes;
  • Aard van het artikel: beknopte omschrijving van de voorwerpen;
  • No. inv.: volgnummer van het artikel op de kaart;
  • Opgeborgen: bergplaats van de goederen bij Liro, zoals B.N.Kluis, Magazijn, Roeterstraat, Diamantbeurs, Muiderschans, Kluis R., Boekenkluis, Goudkluis);
  • Naar verkoop Plaats: zelden ingevuld;
  • Naar verkoop Datum inbreng: zelden ingevuld;
  • Datum verkoop;
  • Aan wie: naam instelling of persoon aan wie is verkocht;
  • No. Taxatielijst: letter L met nummer;
  • Taxatie: bedrag;
  • Opbrengst: bedrag, alleen ingevuld indien als los artikel verkocht en niet als massagoed;
  • Kosten Specificatie: nooit ingevuld, maar wel afgestempeld in rood 'Behandeld' of 'Beh. geen nota'. Het laatste stempel geeft aan dat de goederen op een verzamelnota of factuur in rekening zijn gebracht of op andere wijze zijn afgerekend;
  • Kosten Bedrag: zelden ingevuld;
  • Netto bedrag: zelden ingevuld;
  • Afger. Datum: zelden ingevuld;
Voorts staan op de kaarten nog een aantal administratieve kenmerken vermeld, waarvan de betekenis niet meer te achterhalen is. Bij het H.R.-nummer staat vrijwel altijd in rood de letters 'A' en 'O' gestempeld. Ook een aantal parafen staat steeds op vaste plaatsen op de kaart vermeld. Van deze A- en O-stempels en van de parafen is zelfs niet meer vast te stellen wanneer en door wie ze zijn geplaatst.
Op de kaarten staat voorts een stempel 'Geverifieerd', met een datum in 1952 of 1953. Dat duidt op controle door de LVVS of de bedragen die op de kaarten staan vermeld ook daadwerkelijk op de rekeningoverzichten van vermeld zijn.
Tevens staat op de kaarten nog een stempel 'Afgevoerd'. Dit is geplaatst door de Cadsu, nadat is vastgesteld dat de kaarten niet gebruikt konden worden voor een individuele claim op grond van de BRüG. Op de kaarten die wel gebruikt zijn voor een BRüG-claim staan dit stempel dus niet.
Tenslotte staat met de pen een L-nummer vermeld vlak bij het H.R.-nummer. Dit L-nummer is het nummer in de 'Anlage' van december 1958 waaronder de boedel is vermeld. Dit L-nummer vormt de brug tussen de Liro-LVVS-administratie (H.R.-nummer) en de Cadsu-administratie van de zgn. L-claims.
Opvallend is nog dat er door Liro ongeveer 23000 H.R.-nummers zijn gebruikt. Toch waren er in 1958 maar 13600 H.R.-kaarten aanwezig. Dit verschil is vooralsnog onverklaarbaar.
De collectie bestaat uit 3112 kaarten, waarvan 18 van groot formaat. Deze kaarten staan op naam van de eigenaar van de ingeleverde goederen. Daarnaast zijn er 203 kaarten van groot formaat, welke ongeveer 10000 posten vermelden met goederen waarvan de eigenaar onbekend is, het zgn 'Herrenloses jüdisches Gut'. Van de Liro-kaarten zijn microfiches gemaakt. De 3112 kaarten op naam staan, alfabetisch gesorteerd, op 69 microfiches. De naamloze kaarten staan op 9 fiches.
Het LVVS-kaartsysteem
Het kaartsysteem bestaat uit enige tienduizenden bruine kaartjes, formaat 12,5 x 8 cm, genaamd 'vrijgave 4'. Vermoedelijk zijn ze opgemaakt bij de definitieve erkenning van de vorderingen op de Liro-boedel.
De kaartjes vermelden standaard de volgende gegevens:
  • Naam van belanghebbende (rekening-houder);
  • Oud en huidig adres van belanghebbende;
  • Mapnummer van het afwikkelingsdossier;
  • C2- en C3-vermeldingen waarvan de betekenis niet duidelijk is, maar mogelijk wijzen op gepleegde controlewerkzaamheden;
Niet altijd komen de volgende gegevens voor:
  • Naam en adres van evt. notaris/bewindvoerder, voogd of erfgenamen;
  • Depotnummer van een evt. aanwezig effectendepot;
  • Verwijzing naar L-dossiers en H.R.-kaarten in de vorm L nummer/nummer.
  • Deze L-nummers verwijzen naar dossiers van het Cadsu welke betrekking hebben op de zgn. Lippmann-claim op het Duitse Rijk krachtens het BRüG. Deze nummers zijn alle opgenomen in de 'Anlage zur Anmeldung der 'Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat' vom Dezember 1958 auf Grund des Bundesrückerstattungsgesetzes'. De H.R.-kaarten zijn beter bekend als de zgn. Liro-kaarten, welke in december 1997 in Amsterdam onbeheerd zijn aangetroffen. Deze aanduidingen zijn in 1958 of later op de kaartjes geplaatst;
  • Verwijzing naar J-dossiers van de Stichting Jokos, welke betrekking hebben op de zgn. meubelclaim op het Duitse Rijk krachtens het BRüG. Deze aanduidingen zijn in 1958 of later op de kaartjes geplaatst;
  • In mindere mate komen voor:
  • Een rood stempel vermeldende 'Onbekende rechthebbende (niet verzonden)'. In deze gevallen zal er in het archief van de Stichting Joods Maatschappelijk Werk een rekeningoverzicht aanwezig zijn;
  • Kaartjes aangeduid als 'Verwijskaartje', welke verwijzen naar kaartjes met de naam met een andere spellingswijze of van een familielid.
Selectie en vernietiging
Bij de selectie zijn alleen de identieke dubbelen vernietigd.
Verantwoording van de bewerking
Het archief van de beheerders-vereffenaars van de Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat (LVVS) en van de Vermögensverwaltungs- und Rentenanstalt (VVRA), afkomstig van de Raad voor het Rechtsherstel werd in 1997 door het Algemeen Rijksarchief (ARA) ter bewerking aangeboden aan de Centrale Archief Selectiedienst.
De totale omvang van het bestand was 3,5 meter.
De bewerking wordt uitgevoerd met inachtneming van het bepaalde in de brochure 'Om de kwaliteit van het behoud: normen goede en geordende staat', Den Haag, Rijksarchiefdienst/PIVOT, 1994.
Ordening van het archief
Algemeen
Het archief is gesplitst in de bestanden afkomstig van de LVVS, de VVRA en gedeponeerde archieven.
De Liro-kaarten
De kaarten op naam staan alfabetisch geordend. De naamloze kaarten betreffen vrijwel alle één depot (H.R. 7416) en staan op volgnummer.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (A).
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat (LVVS), Vermögensverwaltungs und Rentenanstalt (VVRA), nummer toegang 2.09.48.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, LVVS, 2.09.48.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Het verwante archief 'Collectie Documentatie II, Dossier 418-419A, Lippmann, Rosenthal &Co. Sarphatistraat / Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat' berust in Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie: NIOD 249, inv. nrs. 418-419A 1941-1957.