Terug naar zoekresultaten

2.09.106 Inventaris van archiefbescheiden van het Ministerie van Justitie betreffende Oorlogsmisdadigers, (1945) 1950-1995 (2002)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.09.106
Inventaris van archiefbescheiden van het Ministerie van Justitie betreffende Oorlogsmisdadigers, (1945) 1950-1995 (2002)

Auteur

Centrale Archief Selectiedienst

Versie

05-04-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2009 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Justitie; Archiefbescheiden betreffende Oorlogsmisdadigers
Justitie / Oorlogsmisdadigers

Periodisering

archiefvorming: 1950-1995
oudste stuk - jongste stuk: 1945-2002

Archiefbloknummer

J35

Omvang

; 282 inventarisnummer(s) 10,40 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie van Justitie, Afdeling Staats- en Strafrecht Ministerie van Justitie, Directie Gevangeniswezen Ministerie van Justitie, Bureau Kabinet

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief betreffende oorlogsmisdadigers bevat archiefbescheiden over de uitvoering van het opsporings-, vervolgings- en gratiebeleid ten aanzien van oorlogsmisdadigers en andere politieke deliquenten ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, zoals ingekomen reacties van voor- en tegenstanders op een eventuele vrijlating van de drie van Breda. Daarnaast bevat het archief stukken betreffende het verlenen van gratie aan ter dood veroordeelde oorlogsmisdadigers en andere politieke delinquenten en uitspraken van de rechtbank.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Wat is een oorlogsmisdadiger en wat een oorlogsmisdrijf?
( Bron: Nationaal Archief, Oorlogsgids )
Politieke delinquenten
Als wij in het verband van de Tweede Wereldoorlog zuiver juridisch spreken van een oorlogsmisdadiger, dan wordt daar een niet-Nederlander, dus meestal een Duitser, mee bedoeld. Een oorlogsmisdadiger is iemand die de wetten en gebruiken van de oorlog overtreedt welke het handelen van een bezettende mogendheid in een bezet land regelen en aan banden leggen. Een Nederlander kan daardoor in eigen land geen oorlogsmisdrijf plegen, hij behoort immers niet tot de bezettende macht.
Nederlanders, die samenwerkten met de Duitse bezetter en daardoor soms direct en indirect verantwoordelijk waren voor doodslag, moord, brandstichting, plundering en dergelijke, werden verraders, landverraders, collaborateurs, onbetrouwbare of onvaderlandslievende Nederlanders genoemd. In het latere spraakgebruik werden en worden zij echter gemakshalve vaak eveneens aangeduid met de term oorlogsmisdadiger. Na de oorlog werden deze Nederlanders berecht onder het regime van de bijzondere rechtspleging en het tribunaalbesluit en officieel met de verzamelnaam politieke delinquenten aangemerkt. Ook de (Duitse) oorlogsmisdadigers werden vanwege de bijzondere rechtspleging vervolgd en vielen daardoor eveneens in de categorie politieke delinquenten. Hieruit volgt dat elke veroordeelde Nederlander en Duitser een politieke delinquent is, maar niet dat elke politieke delinquent een oorlogsmisdadiger is.
Spraakgebruik
De aanduiding oorlogsmisdadiger heeft dus nogal eens voor begripsverwarring gezorgd. Minister van Justitie Job de Ruiter legde het opnieuw duidelijk uit in een brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 11 oktober 1978, waarbij de oprichting van het bureau van de 'Landelijk Officier Opsporing Oorlogsmisdadigers en andere politieke delinquenten' werd aangekondigd. De minister gaf toe dat in het spraakgebruik dikwijls degenen die onder de bijzondere rechtspleging waren vervolgd en veroordeeld, oorlogsmisdadigers worden genoemd. Maar er moet wel degelijk onderscheid worden gemaakt tussen oorlogsmisdadigers en andere politieke delinquenten. Juridisch gezien kunnen slechts als oorlogsmisdadigers worden aangeduid zij die oorlogsmisdrijven hebben gepleegd. En van oorlogsmisdrijven kan slechts worden gesproken als er sprake is van schending van de wetten en gebruiken van de oorlog. Deze term, opgenomen in de omschrijving van oorlogsmisdrijven in artikel 6, lid 2b, van het Handvest van het Internationaal Militair Tribunaal van Neurenberg, is ontleend aan de tijdens de Haagse Vredesconferenties van 1899 en 1907 opgestelde verdragen met betrekking tot de wetten en gebruiken van de landoorlog. Alleen een lid van de bezettende macht kan het oorlogsrecht schenden en dus een oorlogsmisdrijf begaan. Tot zover de uitleg van de minister.
Toch is hier wel een belangrijke nuancering op zijn plaats. Nederlanders, die in dienst traden bij de SS, de Wehrmacht en andere Duitse diensten, verloren daardoor hun Nederlanderschap en werden staatloos. Krachtens een Besluit van Hitler van mei 1943 evenwel kregen deze mensen automatisch de Duitse nationaliteit, wat niet door Nederland werd erkend. Worden deze Nederlanders als Duitsers beschouwd, dan kunnen ze dus wel degelijk met de term oorlogsmisdadigers worden aangeduid en hebben ze ook inderdaad oorlogsmisdrijven gepleegd. Daaruit volgt dat dan ook over zowel Duitse als Nederlandse oorlogsmisdadigers kan worden gesproken.
Landoorlogreglement 1907
Van de vele verdragen met afspraken over de gewoonten en gebruiken in de oorlog is vooral Verdrag Nummer 4 (Verdrag inzake de wetten en gewoonten betreffende landoorlog) uit 1907 van belang. Beknopt gezegd leverde een overtreding van de hierin overeengekomen wetten en gewoonten (tezamen het oorlogsrecht vormend) een oorlogsmisdrijf op. Het oorlogsrecht regelde de verhouding tussen staten en hun onderdanen, die met elkaar in oorlog waren en gaf een aantal gedragsregels dat zowel op de strijd zelf als op de bezetting betrekking had.
In de juridische literatuur is veel aandacht besteed aan de verschillen tussen een oorlogsmisdrijf en een misdrijf tegen de menselijkheid. Dat laatste misdrijf werd pas in 1945 geformuleerd in het Handvest, behorende bij het Traktaat van Londen. Kortweg gezegd werd het verschil tussen beide misdrijven uitgemaakt door de omstandigheden, de motivaties, het getal en de zwaarte van de misdrijven.
Oorlogsmisdrijf
Een oorlogsmisdrijf (ook wel een oorlogsmisdrijf in eigenlijke of engere zin genoemd) is een handeling, tijdens een oorlog begaan, die strafbaar is omdat zij in strijd is met de wetten en gebruiken van de oorlog, vastgelegd in verschillende overeenkomsten, zoals het hiervoor genoemde Landoorlogreglement van 1907. Elke schending van het oorlogsrecht wordt in dit verband dus een oorlogsmisdrijf genoemd en zegt op zich nog niet zoveel over de ernst van een misdrijf. Het gaat vooral om misdrijven die begaan zijn 'tijdens de oorlog', waarbij 'oorlog' zo ruim mogelijk moet worden opgevat. 'Tijdens de oorlog' wil dan ook zeggen: tijdens de vijandelijkheden, waaronder ook daden begrepen worden, begaan vóór het doen uitgaan van een oorlogsverklaring en na het officieel beëindigen van een oorlog en het sluiten van vrede.
Een moord, begaan tijdens de oorlog, is niet noodzakelijkerwijs een oorlogsmisdrijf, maar kan een gewoon misdrijf in de zin van de strafwet zijn. Het doden van een gewonde tegenstander of een krijgsgevangene, daarentegen is niet in de eerste plaats een moord in de zin van de strafwet, maar een inbreuk op het oorlogsrecht en om die reden wel degelijk een oorlogsmisdrijf. Maar waar het doden in vredestijd, in het algemeen een gewoon misdrijf is, is het doden van een vijand tijdens een gevecht in oorlogstijd wel geoorloofd. Het oorlogsrecht verbiedt dan ook alleen het doden in bepáálde gevallen (bijvoorbeeld van krijgsgevangenen), en overtreding daarvan is pas een oorlogsmisdrijf.
De omvang en de gruwelijkheid van de misdrijven, bedreven tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers en hun bondgenoten, zetten de geallieerden er toe zich te beraden over de bestraffing van deze zware misdrijven na afloop van de oorlog. Het landoorlogreglement alleen voldeed in dat opzicht niet meer, vonden de geallieerde juristen. Zij hadden behoefte aan het formuleren van een volkenrechtelijk delict, waarbij de staat, in wiens handen de verdachte zich bevond, de begane delicten mocht berechten.
Tot 1945 was er ook geen regel die het een bezettende macht zoals de Verenigde Staten, die na de oorlog grote delen van Duitsland hadden bezet, toestond feiten te berechten die al vóór de aanvang van het gewapende conflict waren gepleegd of door - in dit geval- Duitsland tegen haar eigen onderdanen waren begaan. Het beginsel dat alleen recht mag worden gesproken als een wet, op het moment dat het feit gepleegd wordt, iets strafbaar stelt (het nulla poena sine lege oftewel geen straf zonder wet-principe) moest opzij worden gezet.
Misdrijf tegen de menselijkheid
Om dus toch de mogelijkheid te openen misdrijven te vervolgen waartegen geen rechtsregels bestonden toen ze werden begaan, schiep men in het Handvest bij het Traktaat van Londen van 8 augustus 1945 het zogenoemde misdrijf tegen de menselijkheid. Als een belangrijk verschil met een oorlogsmisdrijf werd bepaald dat het begane delict los van een oorlog en tegen iedereen, dus ook tegen de eigen onderdanen, kon zijn gepleegd. Cruciaal was daarbij dat het misdrijf was gebeurd in het kader van een systematische vervolging van politieke, raciale of godsdienstige aard en de betrokken overheid die vervolging duldde of zelfs leidde.
Enkele voorbeelden van misdrijven tegen de menselijkheid waren misdrijven als de uitroeiing van de joden en de moord op geesteszieken en de mishandeling van Duitse politieke gevangenen in concentratiekampen, hetgeen in vele gevallen al vóór het uitbreken van de oorlog plaatsvond. Dergelijke misdrijven waren overigens eveneens overtredingen van het Duitse Wetboek van Strafrecht, dat ook gedurende de nazi-tijd (1933-1945) van kracht bleef en waaronder later zo'n 6.300 Duitsers door West-Duitse rechters werden veroordeeld.
Vaak leidde een van tevoren uitgedachte procedure tot een misdrijf tegen de menselijkheid. Een patroon dat bijvoorbeeld te ontwaren viel bij de jodenvervolging, zag er ongeveer als volgt uit: eerst was er de propaganda, die nauw samenhing met indoctrinatie, waardoor een conflictsituatie ontstond; vervolgens werd de gelijkberechtiging van de joden als burgers ongedaan gemaakt, werden hen hun vermogens ontnomen en vond hun verwijdering plaats uit woonwijken, treinen en bussen; vervolgens werden aparte organisatievormen voor hen gecreëerd met veel invloed van de overheid en deed zich steeds meer de 'historische noodzaak' voor tot het nemen van maatregelen tegen deze groep. Zij die hiertoe niet behoorden, werden zo gedwongen een keus pro of contra te maken. De ontrechting ging ondertussen door, mede versterkt door verdere isolering en verzwakking van de groep, en mondde uit in deportatie en uitmoording. Door dat laatste kreeg de genocide het aanzien van een oorlogshandeling, gedaan uit landsbelang. Ook crimineel gedrag van bijvoorbeeld bewakers en kampoudsten werd door de overheid niet tegengegaan maar, integendeel, gestimuleerd. Zo werd bewust en beleidsmatig een misdrijf tegen de menselijkheid gepland. Dit alles had dus in werkelijkheid niet of nauwelijks iets van doen met een oorlog of met oorlogsvoering.
Aansprakelijkheid
Dat bedrijvers van dergelijke misdrijven wel degelijk individueel aansprakelijk konden worden gesteld, was al vastgelegd in het Verdrag van Versailles van 1919 en bevestigd in de Declaratie, afgelegd in St. James's Palace op 13 januari 1942 en het Traktaat van Londen van 8 augustus 1945. De tot 1919 geldende verdragen bevatten daaromtrent geen expliciete regelingen of voorschriften; veelal werden de staten verantwoordelijk gesteld, die verplicht werden tot het betalen van een schadevergoeding. Als gevolg van de Eerste Wereldoorlog werden zo'n 32 soorten misdrijven onderscheiden, die door de United Nations War Crimes Commission als basis werden gebruikt voor de formulering van oorlogsmisdrijven. Door die persoonlijke aansprakelijkheid van individuen werd een beroep op het 'Befehl-ist-Befehl-'principe lang niet altijd meer als excuus voor het bedrijven van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid aanvaard.
Trage berechting
In 1945 dachten de meeste Nederlanders dat oorlogsmisdadigers, collaborateurs, jodenverraders, foute politiemannen en meelopers snel zouden worden berecht. Dat gebeurde echter niet, omdat de overheid niet over het apparaat beschikte om de 450.000 dossiers van foute Nederlanders en 120.000 geïnterneerden snel te behandelen. Pas in 1951 was de berg weggewerkt.
Van de 15.000 gevonnisten kregen 190 de doodstraf op grond van de bijzondere strafwet, die direct na het einde van de oorlog werd ingevoerd. Van hen zijn 34 terechtgesteld, van de anderen is de straf omgezet in levenslang. Zo'n 50.000 delinquenten werden veroordeeld tot boetes of internering. Van bijna 90.000 anderen werd de zaak ''administratief'' afgehandeld, dat wil zeggen dat ze ontzet werden uit hun burgerrechten en tijdelijk onder toezicht werden gesteld. Velen werden echter veroordeeld bij verstek of hun zaak werd heropend, waardoor opsporing en vervolging tot nog tientallen jaren voortduurt.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Op basis van artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 is het bestand volledig ter bewaring aangewezen en overgedragen aan het Nationaal Archief.
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
Als uitvloeisel van het meerjarenconvenant afgesloten op 4 januari 2000 tussen het Ministerie van Justitie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) is door de CAS in de periode 2005 - 2009 het archiefbestand van het Ministerie van Justitie betreffende oorlogsmisdadigers over de periode 1950 - 1980 bewerkt, omvang 10,375 meter.
De in deze toegang opgenomen archiefbescheiden zijn opgemaakt door verschillende afdelingen van het Ministerie van Justitie, onder andere: Afdeling Staats- en Strafrecht, Directie Gevangeniswezen en Bureau Kabinet. Ook zijn er bescheiden opgenomen welke zijn ontvangen en overgedragen aan het Minister van Justitie door het Ministerie van Algemene Zaken. Het archief bevat dossiers inzake de opsporing, vervolging en detentie van oorlogsmisdadigers. Verder zijn er dossiers aangetroffen betreffende beleidsvorming ten aanzien van opsporing en vervolging. Specifieke dossiers betreffen onder andere de dossiers R 63/63/02 betreffende de vrijlating van de vier oorlogsmisdadigers te Breda en R 63/76/01 betreffende Pieter Menten. Bij verschillende dossiers onder andere inv.nrs. 2 - 5 en inv.nrs. 166 - 201 zijn de stukken beschreven zoals in één map/dossier aangetroffen daar de samenhang van de stukken binnen één map/dossier niet duidelijk was. Dit betekent dat er meerdere beschrijvingen van stukken vallen onder één inventarisnummer. De 'overall' datering van deze stukken staat vermeld bij de laatste beschrijving van betreffende inventarisnummer.
Voor de materiële staat van het archief is de bewerking uitgevoerd conform de brochure Om de kwaliteit van het behoud, normen 'goede en geordende staat' uitgave Beekhuis/Hol 1993 van de Rijksarchiefdienst/Pivot.
Ordening van het archief
De in deze inventaris opgenomen dossiers betreffen de A-, C- en R-dossiers
Binnen het Ministerie van Justitie zijn, vanaf 1954 in principe 3 soorten dossiers aanwezig:
  • A-dossiers: bevatten elk uitsluitend de stukken over één zaak, voorkomende op een algemene agenda
  • C-dossiers: mappen bevattende een aantal dossiers van gelijksoortige zaken, voorkomende op de algemene agenda
  • Lettergroep-dossiers: bevattende elk de stukken over één zaak (veelal een persoon), voorkomende op een bijzondere agenda. In deze inventaris zijn de dossiers van de lettergroep R (Oorlogsmisdadigers) opgenomen.
De toegang bevat ook een bijlage met een namenlijst.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (B).
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie; Archiefbescheiden betreffende Oorlogsmisdadigers, nummer toegang 2.09.106, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Justitie / Oorlogsmisdadigers, 2.09.106, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Archieven bij het Nationaal Archief:
2.09.09 - Inventaris van het archief van het Ministerie van Justitie: Centraal Archief Bijzondere Opsporing (CABR), 1945-1952 (1983);
2.09.61 - Inventaris van de archieven van de Commissies tot Opsporing van Oorlogsmisdadigers (COOM), (1942) 1944 - 1949 (1984), geanonimiseerde versie;
2.09.63 - Inventaris van het archief van de Commissie van Onderzoek inzake Menten.
Publicaties
Literatuur M.W. Mouton, Oorlogsmisdrijven en het internationale recht ('s-Gravenhage 1947). C.P. Mulder, B.W. Wagenaar, De Medaille van de Tweede Internationale Vredesconferentie 1907. The Medal of the Second International Peace Conference 1907 (Rotterdam/Castricum 1986) 1-3, 54, 56. C.F. Rüter, 'De Bijzondere Rechtspleging - symbool of alibi?', in: Ars Aequi , Juridisch studentenblad XXI 7 (juli/augustus 1972) 346-374. C.F. Rüter, Enkele aspecten van de strafrechtelijke reactie op oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Proefschrift (Amsterdam 1973).

Bijlagen

Alfabetische lijst van namen met verwijzing naar oud R-nummer en inventarisnummer
R-nummer Naam Voorletter Inventarisnummer
R 63/89/01 Bakay S. 276
R 63/83/03 Barbie K. 259
R 63/81/01 Bikkers H. 231 - 238
R 63/80/01 Boere H. 219
R 63/81/01 Borgers S. 231 - 238
R 63/65/01 Bormann M. 125
R 63/78/04 Bos W.A. 214
R 63/78/03 Bruins S. 211 - 213
R 63/80/12 Bulder J. 229
R 31/59/02 Clement P.J. 25
R 63/72/01 Dejaco W. 159
R 21/60/03 Deppner E. 23
R 63/81/04 Deppner E. 249
R 63/80/11 Dissevelt L.J. 228
R 63/72/01 Ertl F. 159
R 63/81/01 Faber K.C. 231 - 238
R 63/65/03 Fischböck H. 140 - 142
R 63/63/02 Fischer F. 28 - 119
R 31/60/02 Fröhlich P. 26
R 63/63/02 Fünten aus der F.H. 28 - 119
R 63/63/03 Harster W. 120
R 63/77/03 Hess R. 208
R 63/68/02 Horak J.W. 156
R 63/81/01 Jonge de J. 231 - 238
R 63/80/08 Kipp A. 225
R 63/81/06 Klauke R.O. 250
R 63/80/10 Klein 227
R 63/80/05 Kniest G.J.T. 222
R 63/91/01 Komarnyzky B. 280
R 63/66/01 Koskull von A. 143
R 63/83/02 Koster P. 258
R 63/63/02 Kotälla J.J. 28 - 119
R 63/80/09 Laarhoven van B. 226
R 63/63/02 Lages W.P.F. 28 - 119
R 63/85/01 Lahaye H.H.H. 270
R 31/59/01 Larkens J. 24
R 63/75/01 Loijen L.J. 160 - 165
63/63/* Luitjens J. -
R 63/81/02 Luitjens J. 239 - 248
R 63/83/05 Maier J. 261
R 63/63/01 Mautner O.K. 27
R 63/84/02 Meertens G.T.M. 264
R 63/76/01 Menten P.N. 166 - 204
R 63/86/01 Moer van der S.P.A. 272
R 63/83/06 Moerland 262
R 63/87/01 Naujocks A.H. 273
R 63/81/01 Neut van der W. 231 - 238
R 63/79/06 Oly J. 218
R 63/86/01 Oranje M. 272
R 63/77/02 Papp Z. 207
R 63/90/02 Paraszczak P. 278
R 63/79/01 Pattist A.B. 215
R 63/71/01 Peter F. 158
R 63/84/01 Petkiewytsch L. 263
R 63/76/02 Philippa J.P. 205
R 63/81/01 Polak W.A. 231 - 238
R 63/67/03 Rajakowitsch E. 151 - 154
R 63/80/02 Ramaker J.N. 220
R 63/80/07 Rappard A.H. 224
R 63/82/02 Rauca A.H. 253
R 63/84/06 Rijke de M.J. 268
R 63/80/13 Riphagen B.A. 230
R 63/83/01 Sassen H. 257
R 63/84/04 Sassen W.A.M. 266
R 63/84/07 Sassen A. 269
R 63/90/03 Schermenda I. 279
R 63/84/03 Schlesinger K. 265
R 63/64/01 Schulze K. 123
R 63/63/04 Silberbauer K 121
R 63/80/04 Slot F. 221
R 63/90/03 Slowak I. 279
R 63/78/01 Soetebier T 209
R 63/67/01 Stangl F. 144
R 63/83/04 Strippel A. 260
R 63/82/04 Talens A. 254 - 256
R 63/77/01 Tilburg van J.A. 206
R 63/81/01 Touseul C.A. 231 - 238
R 63/85/02 Ubachs H.J. 271
R 63/84/05 Veldhuizen A.H. 267
R 63/78/02 Visscher J. 210
R 63/69/01 Vladar V.L. 157
R 63/80/06 Wagner G.F. 223
R 63/78/01 Weimar G.A.M. 209
R 63/65/02 Weinreb F. 126 - 139
R 63/79/05 Wubbels G.J. 217
R 63/90/01 Zapotocky A. 277
R 21/59/01 Zöpf W. 22
R-nummerNaamVoorletterInventarisnummer

Archiefbestanddelen