Terug naar zoekresultaten

2.21.172 Inventaris van het archief van de familie Vrolik en aanverwanten, (1704) 1788-1935 (-2013)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.21.172
Inventaris van het archief van de familie Vrolik en aanverwanten, (1704) 1788-1935 (-2013)

Auteur

J.A.A. Bervoets

Versie

15-08-2019

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1983 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie 196 Familie Vrolik
Vrolik

Periodisering

archiefvorming: 1788-1935
oudste stuk - jongste stuk: 1704-2013

Archiefbloknummer

C25136

Omvang

; 363 inventarisnummer(s) 2,80 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Vrolik

Samenvatting van de inhoud van het archief

Medisch hoogleraar Gerard Vrolik (1775-1859) was de eerste wetenschapper in deze familie van Leidse lakenfabrikanten. Zijn zoon Willem treedt in de voetsporen van zijn vader, terwijl zijn andere zoon Agnites als Wis- en Natuurkundige in dienst treedt bij het departement van Financiën, waarvan hij later het ministerschap aanvaardt. Het archief bevat stukken van verschillende telgen van deze familie, o.a. betreffende genealogie, hun functies en nevenfuncties, correspondentie met familieleden en anderen, persoonlijke stukken, financiën, en publikaties.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Als stamvader van het geslacht Vrolik geldt Willem Vrolijck, lakenfabrikant in Leiden, op 5 mei 1708 gehuwd met Anna Maria Fermont ( A.E. Zimmerman, Afstammelingen uit het geslacht Vrolik. Zutphen, 1916. Inventarisnummer 338. ) . Hij was de eerste van een viertal generaties, die allen hetzelfde beroep uitoefenden. Gerard Vrolik (1775-1859), waarvan als eerste papieren in de archief voorkomen, week van deze traditie af en werd de eerste wetenschapsman in zijn familie.
Reeds vóór zijn promotie in de medicijnen aan de universiteit van Leiden in 1796 werd hij benoemd tot hoogleraar in de anatomische fysiologie en de verloskunde aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam; op 3 april 1797 werd hij tevens hoogleraar in de kruidkunde, in 1813 in de chirurgie. Zijn werk had vooral op praktisch medisch terrein betekenis: hij behandelde de kraamvrouwen in het Amsterdamse binnengasthuis. Dit betekende een geduchte concurrentie voor de vroedmeesters, die vóór de instelling van zijn leerstoel het monopolie van kennisoverdracht in de verloskunde hadden en daaraan goed verdienden. Onder het Staatsbewind werkte hij mee aan studiecommissies ter voorbereiding van een wetgeving op de geneeskunde.
Na 1820 blijken de hem toebedeelde taken te zwaar: geleidelijk wordt hij vervangen door jongere krachten en in 1841 behoudt hij slechts het vak theoretische verloskunde. Met eer overladen sterft hij hoogbejaard ( Een levensbeschrijving van Gerard Vrolik verscheen in het Jaarboek van de Koninklijke Akademie voor Wetenschappen, 1859, pg. 115. ) . Gerard Vrolik was op 6 juni 1800 gehuwd met Agneta Suzanna van Walree (1773-1810). Na haar dood hertrouwde hij op 18 december 1811 met Anna Elisabeth van Swinden (1777-1867), een dochter van de beroemde hoogleraar in de wis- en sterrekunde en patriot Jean Henri van Swinden (1746-1863) ( De stukken, afkomstig van Jean Henri van Swinden, zijn ondergebracht in een afzonderlijke archief Van Swinden, dat in 1979 werd geïnventariseerd. Een levensbeschrijving van Van Swinden is opgenomen in R. Rentenaar, Van Swindens vergelijkingstafels van lengtematen en landmaten. ) ( Wageningen, 1971. ) . Willem Vrolik, Gerard Vroliks oudste zoon (1801-1863), volgde het voetspoor van zijn vader en ging medicijnen studeren aan het Athenaeum te Amsterdam en de universitet van Utrecht ( Een levensbeschrijving van Willem Vrolik verscheen in het Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, 1863, pg. 83-99. ) . Hij beantwoordde twee medische prijsvragen en promoveerde in 1823 op een proefschrift over de bloedsomloop in de wervelkolom. Naast zijn medische praktijk hield de studie van de anatomie van zeldzame dieren hem bezig: deze hobby werd hem tot wetenschap, toen hij in 1829 tot buitengewoon hoogleraar in de anatomie en fysiologie aan de universiteit van Groningen werd benoemd. In 1830 vergezelde hij de flankeurscompagnie van de Groninger en Franeker studenten in de strijd tegen de Belgen, hetgeen hem de Militaire Willemsorde opleverde. Op 5 december 1831 aanvaardde hij de betrekking van gewoon hoogleraar in de anatomie en fysiologie aan het Athenaeum te Amsterdam. Daar verwierf hij internationale roem door zijn publikaties over de anatomie van het embryo ( De "Tabulae ad illustrandam embryogesin hominis et mammalium tam naturalem quam abnormalem" verwierf in 1850 een prijs van de Akademie van Wetenschappen in Parijs. ) ; zelf verzamelde hij anatomische collecties van voorgangers, die thans nog een uitstekend beeld geven van de geschiedenis van de medische en natuurhistorische wetenschap ( Het anatomische kabinet van Vrolik bevindt zich in het Museum Vrolik, Anatomisch en biologisch laboratorium, Mauritskade 1, Amsterdam. ) . Ook wist hij de anatomische collectie voor onderwijsdoeleinden uit te breiden en ondersteunde hij de oprichting van de dierentuin Artis. Willem Vrolik huwde op 5 juli 1823 met Theodora Cornelia van Doorn (1801-1871).
Zijn broer Agnites Vrolik (1810-1894) koesterde in zijn jeugd grote bewondering voor zijn oudoom Jean Henri van Swinden.
In diens voetspoor studeerde hij wis- en natuurkunde aan het Athenaeum te Amsterdam en de universiteit van Utrecht, waar hij een actief studentenleven leidde: hij was praeses van de Amsterdamse studentensenaat Ne Praeter Modum en van de Utrechtse Senatus Veteranorum, hij redigeerde studentenkranten en maakte deel uit van de Utrechtse Vrijwillige Jagers in de strijd tegen de Belgen.
In 1836 promoveerde hij; daarna volgden enige jaren die hij reizend doorbracht. Bij Koninklijk Besluit van 23 februari 1838, nr. 128, werd hij benoemd tot assistent van de adviseur voor Wis- en Scheikundige Zaken bij het departement van Financiën. Twee jaar later werd hij Inspecteur Essayeur-Generaal bij de Rijksmunt; na een reorganisatie van de Munt werd hij in 1850 voorzitter van het Muntcollege.
Een politieke loopbaan volgde, toen hij bij Koninklijk Besluit van 31 maart 1854, nr. 66, benoemd werd tot minister van Financiën in het ministerie Van Hall-Donker Curtius. Hij voerde een gematigd beleid, gericht op aflossing van de staatsschuld en op een (voor Thorbecke en de zijnen al te) geleidelijke invoering van enige belastinghervormingen: in 1855 bewerkstelligde hij een vermindering van de 'accijns op het geslagt'. De voortzetting van deze politiek in het ministerie-Van der Brugghen leidde mede tot de kabinetskrisis van 1858: Vroliks belastingvoorstellen, die o.m. een overheveling van de personele belasting naar de gemeentefinanciën behelsden, stuitten op grote tegenstand van de Tweede Kamer ( Over de gestie van Vrolik als minister van Financiën staan enkele mededelingen in A.A. van Welderen Rengers, Schets eener parlementaire geschiedenis, dl. I, Den Haag 1948, pg. 110-182, passim. ) . Nadien heeft Vrolik zich vooral op economisch terrein bewogen. In 1862 was hij de mede-oprichter van de Maatschappij tot Exploitatie van spoorwegmaterieel, een staatsonderneming, die materieel zou verschaffen voor particuliere spoorwegondernemingen. Toen het tweede Kabinet-Van Hall ertoe overging, zelf de spoorwegaanleg ter hand te nemen, werd in 1863 deze maatschappij uitgebreid tot Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen. Vrolik was tot 1869 directeur-generaal ( Een archief van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen uit de oprichtingsperiode ontbreekt nagenoeg. Enkele stukken betreffende de oprichting bevinden zich in de collectie De Brouwer van Hogendorp, inventarisnummers 11-18. Gegevens over de Staatsspoorwegen uit die tijd bevinden zich in Mr.Dr. H. Jonckers Nieboer, Geschiedenis der Nederlandsche Spoorwegen, 1832-1884, pg. 97-131. ) . Een belangrijke rol speelde hij ook in de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering van Nijverheid; hij was achtereenvolgens voorzitter van het Haagse, na 1849 van het Utrechtse departement.
Vooral stimuleerde hij de artistieke vormgeving van industriële- en ambachtsprodukten: in 1871 werd onder directoraat van zijn secretatis, F.W. van Eeden, het Koloniaal Museum te Haarlem geopend, in 1877, bij gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Maatschappij, het Museum van Kunstnijverheidaldaar. In hetzelfde jaar nam hij om gezondheids- redenen ontslag. Het jaar tevoren was hij benoemd tot curator aan de Universiteit van Leiden.
Op 8 juli 1837 was hij gehuwd met Anna Jacoba van Gennep (1814-1885), een dochter van het lid der provinciale staten van Noord-Holland, Willem Karel van Gennep (1790-1870) ( Een genealogie van het geslacht Van Gennep bevindt zich in het Algemeen Nederlandsch Familieblad, jrg. 1883-1884, nrs. 139 en 141. ) . Het echtpaar Vrolik kreeg zes kinderen. Hiervan was Anna Gerardina Vrolik (1833-1893) de oudste. Op 7 oktober 1863 huwde zij met Aernout Cornelis Theodore Gevers (1830-1889), afkomstig van de tak Gevers Leuven van het aloude geslacht Gevers ( Een genealogie van het geslacht Gevers bevindt zich in het Nederlandsch Patriciaat, jrg. 12 (1921/22). pg. 170-205. Het archief van de familie Gevers bevindt zich bij de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief. ) .
De hierna volgende dochter, Caroline Lonce Vrolik (1838-1896) werd geboren in Zwitserland; zij bracht vaak haar tijd in haar geboortestreek door, hetgeen zijn weerslag vindt in enkele publikaties van haar hand. Daarnaast schreef zij enige toneelstukjes en novellen in het Frans en in het Nederlands, die een enkele maal in druk verschenen.
Op haar volgt de oudste zoon, Willem Karel Mari Vrolik (1841-1904), die een technische loopbaan verkoos, teneinde zijn vader in de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen op te volgen. In 1861 was hij praeses van het Delfts Studentencorps en leider van het studentenverzet tegen de militaire leest geschoeide hervormingsplannen van de directeur van de Polytechnische school, De Keurenaer; het vastberaden verzet van het corps leidde tot een overwinning van het door haar voorgestane vrije-studiebeginsel, dat basis zou worden van de Wet op het Hoger Onderwijs van 1876 ( N.N. Geschiedenis van het Delftsch Studenten Corps, Delft, 1937. pg. ) . Nadat hij in 1864 het ingenieursdiploma had behaald, was hij werkzaam in de fabriek van de Maatschappij tot vervaardiging van spoorwegmaterieel. In 1869 kreeg hij een aanstelling op het hoofdbureau van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen, waarvan hij in 1870 secretaris werd en in 1881 Directeur-Generaal. Zijn voortvarend beleid bracht hem in conflict met de regering, hetgeen leidde tot zijn ontslagaanvrage in 1889. Van 1875 tot 1881 was hij bovendien lid van de gemeenteraad van Utrecht, in 1891 werd hij als liberaal afgevaardigde tot lid van de Tweede Kamer gekozen. Na de Kamerontbinding van 1894 stelde hij zich op achter het kieswetvoorstel-Tak, hetgeen tot zijn niet-herverkiezing leidde ( Voor een korte levensbeschrijving, zie P.C. Molhuyzen, D.J. Blok e.a., Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel VII, Leiden 1917, pg. 1298. ) .
De dochter, Sophia Wilhelmina Vrolik (1845-1904), huwde op 19 september 1878 François van Aerssen Beijeren van Voshol.
Haar jongere broer, Agnites Jacobus Vrolik (1847-1873) bleek reeds tijdens zijn studie een veelbelovend bioloog: nog vóór zijn promotie aan de universiteit te Leiden in 1874 ontving hij een eredoctoraat van de universiteit van Jena op grond van zijn studies over schedelvorming. Intussen was hij redacteur van de Leidse Studenten-almanak geweest en had hij deelgenomen aan de vrijwillige ambulancedienst van het Nederlandsche Roode Kruis in Frankrijk in 1870-71. Zijn dood maakte een vroegtijdig einde aan een wetenschappelijke loopbaan.
Embedded Image
In 1855 werd de jongste dochter Henriëtte Johanna (1855-1935) geboren. Zij bleef ongetrouwd.
Het geslacht Vrolik geraakte via Gerard Vrolik in het bezit van de droogmakerij Zuidplaspolder in Schieland (nabij Gouda). Deze werd beheerd door Willem Karel van Gennep. Via Anna Gerardina Vrolik ging de polder over naar het geslacht Gevers en via Sophia Suzanna Gevers, een dochter van Aernout Cornelis Theodore, naar Theodore van Hoogerhuyzen.
Geschiedenis van het archiefbeheer
In juni 1967 werd na bemiddeling van mevrouw E. Polak-de Booy door Mr. H.L.L. van Hoogerhuyzen te Zoetermeer een gedeelte van de collectie Vrolik aan het Algemeen Rijksarchief overgedragen ( Correspondentie van de Tweede Afdeling 1969 D 9.8. ) .
De verwerving van het archief
Het archief is door schenking verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
In de in 1967 overgedragen collectie bevonden zich ook stukken, afkomstig van de aanverwante geslachten Van Swinden, Gevers (Leuven) en Van Gennep. Nadat een voorlopige inventaris hiervan gereed was gekomen, werd eveneens door bemiddeling van mevrouw Polak in 1970 door baron M. van Aerssen Beyeren van Voshol te Zoetermeer een supplement overgedragen, waardoor herinventarisatie noodzakelijk werd.
De collectie Vrolik werd in het najaar van 1972 geïnventariseerd door J.A.A. Bervoets, chartermeester bij de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief ( Correspondentie van de Tweede Afdeling 1969 D 9.8 ) . Deze inventaris werd in 1982 herzien, omdat een aantal stukken, afkomstig van de aanverwante families Van Swinden en Gevers, naar van deze families afkomstige archieven werden overgebracht, die op hun beurt van inventarissen en plaatsingslijsten zijn voorzien ( Zie J.A.A. Bervoets, Inventaris van archivalia van J.H. van Swinden (1746-1823) over de jaren 1787-1822 (Den Haag, 1980) en L.M. Berssenbrugge en J.A.A. Bervoets, Inventarissen en lijsten van archivalia afkomstig van leden van het geslacht Gevers en aanverwante geslachten over de jaren 1551-1976 (Den Haag, 1983). ) .

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 196 Familie Vrolik, nummer toegang 2.21.172, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Vrolik, 2.21.172, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Inventarisnummers behorende tot het supplement afkomstig van M. van Aerssen Beijeren van Voshol
Inv.nr. Inv.nr. Inv.nr.
1-7 119 247
10 121 249-268
11 125-127 270-272
13 135-141 274-281
15-40 144-149 284
44 157 291
46-54 173-178 292
62 181 299
66 182 305
67 187 306
70. 188 310
72-74 197-204 312
76 221 319
77 225-238 322
113 242-244 323
115 246 333-363
Inv.nr.Inv.nr.Inv.nr.

Archiefbestanddelen