Terug naar zoekresultaten

2.08.75 Inventaris van de archieven van de Bureaus van de Financieel Attaché te New York en Washington, 1940-1974

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.08.75
Inventaris van de archieven van de Bureaus van de Financieel Attaché te New York en Washington, 1940-1974

Auteur

CAS 760

Versie

05-07-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2006 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Financiën: Financieel Attaché te New York en Washington
Financieel Attaché

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1940-1974

Archiefbloknummer

F8

Omvang

; 3405 inventarisnummer(s) 26,60 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in heten het
Nederlands
Engels

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Bureaus van de Financieel Attaché te New York en Washington Ministerie van Financiën

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Bureau van de financieel Attaché in New York en Washington van 1940 tot 1974 bevat administratie, rapportages, correspondentie en documentatie aangaande de totstandkoming, de organisatie en het handelen van het bureau. Het bevat in hoofdzaak stukken inzake de diplomatieke en organisatorische activiteiten van de Nederlandse Diplomatieke Dienst ter behartiging van de financiële belangen van de Nederlandse Staat en Nederlandse particulieren en de houding van de Amerikaanse overheid daartegenover.
De aanvang van een slepende juridische en diplomatieke geschiedenis tussen de VS en Nederland vond plaats vlak na de meidagen van 1940 toen de regering in Londen het Koninklijk Besluit 1940 A1 vaststelde dat het veiligstellen van buitenlandse bezittingen van Nederlanders in bezet gebied voor ogen had. Op 10 mei had de Amerikaanse regering echter alle Nederlandse tegoeden bevroren d.m.v. de Trading with the Enemy Act. Omdat de Amerikaanse regering het Koninklijk Besluit niet erkende en de tegoeden bevroren bleven moesten andere wegen gevonden worden om het doel te bereiken hetgeen onder meer gerealiseerd werd door het oprichten van de Netherlands Shipping and Trading Commission naar het voorbeeld van het Engelse equivalent.
Na de oorlog werd de voornaamste taak van het bureau de afhandeling van effectenregistratie en rechtsherstelzaken. Dit was in de eerste plaats het vormgeven en voltooien van een registratieprocedure die het eigendom van de gedupeerde effectenhouders kon aantonen.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De Nederlandse vertegenwoordiging in de USA
Nederland werd in mei 1940 in de USA vertegenwoordigd door het Gezantschap te Washington ( Het Gezantschap werd in mei 1942 ambassade. ) en aantal consulaten. Op de handelsafdeling van het Gezantschap werkten B. Kleijn Molekamp als Handelsraad en dr. H. Riemens als handelssecretaris; andere deskundigen op financieel gebied waren niet aanwezig. Toch had de Nederlandse regering in de USA aanzienlijke financiële belangen. Het goud van De Nederlandsche Bank NV berustte voor 80% bij de Federal Reserve Bank te New York en de particuliere investeringen van Nederlanders in de USA bedroegen circa f. 21/2 miljard reële waarde. ( Dr. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 9, Londen. Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage 1979. )
De Amerikaanse regering erkende de Nederlandse regering te Londen en haar diplomatieke vertegenwoordigers. Op 10 mei 1940 had de Amerikaanse regering het Nederlands bezit in de USA bevroren op grond van de 'Trading with the Enemy Act'. Toen de Nederlandse regering op 24 mei 1940 haar eerste Koninklijk Besluit uitvaardigde om de buitenlandse bezittingen van Nederlanders in bezet gebied veilig te stellen (KB A1 zie bijlage 2), was zij niet op de hoogte van de Amerikaanse maatregel. De Amerikaanse regering erkenden het KB A1 niet omdat het zonder parlementaire goedkeuring tot stand was gekomen, maar zij vroeg in de meeste gevallen wel advies aan het Gezantschap over het al dan niet toestaan van transacties in Nederlandse geblokkeerde rekeningen. De normen van de Amerikaanse autoriteiten voor het gebruik van de rekeningen waren aanzienlijk soepeler van de Nederlandse, maar toen de USA in december 1941 in de oorlog betrokken raakte, werd meer overeenstemming bereikt.
De Nederlandse regering heeft tijdens en na de oorlog een aantal pogingen gedaan om het KB A1 erkend te krijgen. Pas in 1953 tijdens het zogenaamde Archimedesproces voor de United State Court of Appeals (zie inventarisnummer 3111) hebben de Amerikanen toegegeven.
De gezant, dr. A. Loudon, had van de regering te Londen een volmacht gekregen voor de uitvoering van het KB A1 op het westelijk halfrond. Hij belastte de handelsafdeling met deze taak, die te veel omvattend was voor het door haar aanwezige personeel. Al spoedig werden enige leden van het inmiddels opgerichte Shipping and Trading Committee (NSTC) te New York aangewezen om adviezen te geven en onderzoek te verrichten inzake de status van diverse Nederlandse financiële belangen.
De oprichting van het NSTC te New York
In New York werden na de Duitse inval in Nederland op initiatief van de voorzitter van de Kamer van Koophandel te New York, de consul-generaal en met instemming van de gezant een aantal comités opgericht voor de behartiging van de opengevallen Nederlandse belangen. Deze comités werden door het Gezantschap ingeschakeld op het gebied van de scheepvaart, handel en financiën. In juli 1940 kwamen S.M.D. Valsar en J.F. van Hengel ( Verslag van het ontstaan der Nederlandsche Scheepvaart & Handelscommissie te Londen en van hare werkzaamheden gedurende de periode van 10 mei tot 24 juni 1940, opgesteld door D. Hudig te Londen, augustus 1941. ) naar New York om aldaar de diverse comités te reorganiseren tot een soortgelijke instelling als de Nederlandsche Scheepvaart & Handelscommissie te Londen.
Het NSTC te New York wisselde enige malen van samenstelling en structuur, maar er was altijd een 'Kern-Comité' met een aantal subcommissies, ieder met een eigen bestuur. De voorzitters van deze subcommissies hadden zitting in het Kern-Comité, evenals de consul-generaal of een vertegenwoordiger van deze.
De taken van de subcommissies liepen sterk uiteen. De Subcommissies voor Financiën en Administratiekantoren werkten als adviesorganen van de Handelsafdeling van het Gezantschap voor de uitvoering van het KB A1. De 'juridische subcommissie' gaf adviezen over de rechtsgeldigheid van de door de regering te Londen uitgevaardigde Koninklijke Besluiten en bij een aantal gerechtelijke procedures tegen de Staat der Nederlanden. De andere subcommissies hadden werkzaamheden overeenkomstig die van het NSTC te Londen. Pas in de zomer van 1942 werd een definitieve samenstelling en taakafbakening gevonden.
De adviseur van de minister van Financiën ( Het archief van de adviseur van de minister van de minister van Financiën werd eerder geïnventariseerd; bij inventarisatie van de andere archiefonderdelen bleek dat een aantal stukken onderling verwisseld waren. Omdat de taak van de adviseur werd overgenomen door de Financieel Attaché, is besloten het betreffende archiefonderdeel in deze uitgave op te nemen. )
In juli 1940 werd mr. A. Philips uitgezonden naar de USA als adviseur van de minister van Financiën met als standplaats New York (Koninklijk Besluit d.d. 7 februari 1941, nr. 21). Voor deze benoeming was mr. Philips korte tijd werkzaam geweest op het kantoor van de Generale Thesaurie van het ministerie te Londen. Zijn taak in de USA bestond in de eerste plaats uit het onderhouden van contact met de Federal Reserve Bank te New York, de Guaranty Trust Company en de Bank of Canada, waar de Nederlandse regering rekeningen had. Tevens moest hij de gezant inlichten over het standpunt van de regering ten aanzien van de uitvoering van het KB A1. Pas in juni 1942 werd zijn opdracht omlijnd in een brief aan de minister van Financiën aan diens collega van Buitenlandse Zaken d.d. 26 juni 1942 nr. 15490 (bijlage 1).
Ontwikkeling en oprichting van het Bureau van de Financieel Attaché
Uit de instructie van de adviseur (bijlage 1) blijkt dat hij een nauw contact moest onderhouden met het Gezantschap 'voor overleg en uitwisseling van gedachten', ook sprak de instructie van het houden van een nauw contact met het NSTC te New York op een zelfde wijze als mr. J.W. Beyen dat had met het NSTC te Londen. ( Mr. K.W. Beijen was benoemd tot financieel adviseur van de regering. ) Echter de minister van Financiën jhr. Mr. D.H. de Geer had het KB A1 niet ondertekend, zodat hij en zijn ambtsopvolgers aanvankelijk geen bemoeienis hadden met de uitvoering van dit KB. De gezant voelde zich - gezien zijn bijzondere volmacht - 'alleenheerser' ten aanzien van de uitvoering van het KB in de USA; alle aanvragen voor het gebruik van de geblokkeerde rekeningen werden, met advies van de Subcommissie voor Financiën of die voor Administratiekantoren, afgedaan door de Handelsafdeling van het Gezantschap. Toen het Ministerie van Justitie te Londen was opgezet en ingericht voor de uitvoering van het KB A1 (de minister van Justitie was de eerste ondertekenaar) moesten alle principiële gevallen voorgelegd worden aan de regering om advies. De afdoening van de aanvragen werd hierdoor vertraagd en de samenwerking tussen de handelsafdeling en de betrokken subcommissies werd stroever. Men probeerde een en ander te ondervangen door de aanwezigheid van één van de medewerkers van de handelsafdeling op de vergaderingen van de subcommissies. Alhoewel de minister van Financiën had gesuggereerd dat de adviseur deel zou gaan uitmaken van het NSTC te New York, is dit nooit gerealiseerd. Noch de gezant, noch het NSTC duldde een 'pottenkijker' van het ministerie. De status van het NSTC te New York was sinds de oprichting in 1940 niet nauwkeurig vastgesteld. Voor handel en scheepvaart was het comité verantwoording schuldig aan het Ministerie van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, zoals het NSTC te Londen, maar in de USA waren de Subcommissies voor Financiën en Administratiekantoren belast met het adviseren van het Gezantschap ten behoeve van de uitvoering van het KB A1 en waren voor deze werkzaamheden verantwoording schuldig aan de gezant.
Vanaf 1941 bestonden er in Londen plannen om te komen tot de oprichting van een 'financieel agentschap' in de USA om alle werkzaamheden op financieel gebied te coördineren (zie inventarisnummer 2818). Deze plannen werden toen niet nader uitgewerkt. Wel kwam er in 1942 een regeling tot stand waarbij de verantwoordelijkheden van de diverse subcommissies werd vastgesteld.
Het NSTC te New York zag er toen als volgt uit:
  • de Subcommissie voor de Scheepvaart, voorzitter: A. Gips;
  • de Subcommissie voor Financiën, voorzitter: A.Ph. von Hemert;
  • de Subcommissie voor Administratiekantoren, voorzitter: A. Boissevain;
  • de Subcommissie voor Handel, voorzitter: C.W. Dresselhu.
De voorzitters van deze subcommissies hadden zitting in het Kern-Comité, dat onder voorzitterschap stond van S.M.D. Valstar met als vice-voorzitter J.F. van Hengel. In het Kern-Comité zat ook de consul-generaal of een vertegenwoordiger van deze. Na deze vaststelling kwam het Kern-Comité niet of nauwelijks meer bijeen; als coördinerend orgaan had het geen taak meer nu de diverse subcommissies of vielen onder de minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart (de Subcommissies voor Handel en Scheepvaart) of onder de ambassadeur (de Subcommissie voor Financiën en Administratiekantoren).
De Subcommissie voor Financiën vergaderde voor het laatst op 8 juli 1942, daarna trok de voorzitter zich terug. De adviseur van de minister van Financiën schreef omstreeks deze tijd aan de minister dat deze commissie 'in een semi-permanente staat van ontbinding verkeerde'. De administratieve procedures gingen echter gewoon door. Bij de oprichting en komst naar de USA van de Economische, Financiële en Scheepvaart Missie van het Koninkrijk der Nederlanden voor het westelijk halfrond - onder voorzitterschap van mr. M.P.L. Steenberghe - was de ambassadeur bevreesd dat het aantal van zijn bijzondere taken (onder andere de bevoegdheid inzake de uitvoering van het KB A1) zouden worden overgenomen door de missie. Na lang onderhandelen en touwtrekken bleef de uitvoering van het KB A1 bij de ambassade, maar omdat het personeel van de ambassade niet berekend was op een zo'n veel omvattende taak en omdat men bij de Subcommissies voor Financiën en Administratiekantoren wel beschikte over personeel, dat op deze materie was ingespeeld, besloot men een 'technisch' attaché te benoemen met als standplaats New York. De leden en het personeel van de betrokken subcommissies werden voor het grootste deel in dienst genomen door de ambassade.
De adviseur van de minister van Financiën nam per 1 oktober 1943 ontslag (KB d.d. 17 september 1943 nr. 1); hierdoor kwam ook zijn plaats vrij als hoofd van de Afdeling Financiële Zaken bij de Missie Steenberghe. Dr. H. Riemens (handelssecretaris bij de ambassade) volgde hem in deze functie op en werd tevens benoemd tot Financieel Attaché te New York. De functie van adviseur van de minister van Financiën kwam te vervallen, de taak werd geheel overgenomen door de attaché. Per 1 januari 1944 ging het Bureau van de Financieel Attaché functioneren. Een aantal leden van de voormalige subcommissies had moeite om als ambtenaar onder de ambassade te werken; twee van hen kregen een persoonlijke titel (zie inventarisnummer 2907) en hun werkzaamheden bleven - ook administratief - strikt gescheiden van de overige werkzaamheden van het bureau. Dr. Riemens werd in februari 1946 benoemd tot Financieel Raad en beëindigde zijn functie in de USA per 1 september van dat jaar. Hij werd opgevolgd door dr. L.R.W. Soutendijk; deze hield zowel te New York als te Washington kantoor, omdat een deel van zijn werkterrein naar Washington verplaatst werd.
1946-1958
Inschakeling van het Bureau van de Financieel Attaché bij de effectenregistratie
( De effectenregistratie was in de eerste plaats gericht op het rechtsherstel met betrekking tot binnenlandse (Nederlandse) effecten; tevens kon men aangifte doen van vermiste buitenlandse effecten. )
Na de verdeling van de werkzaamheden tussen de bureaus te New York en Washington, werd het duidelijk dat het bureau te New York minder werk zou krijgen, na de afwikkeling van het KB A1. Inmiddels was men in Nederland begonnen met de uitvoering van het Besluit Herstel Rechtsverkeer d.d. 17 september 1944 (KB E 100). De Raad voor het Rechtsherstel was opgericht en de Afdeling Effectenregistratie trof voorbereidingen voor de registratie van de Nederlandse effecten in het buitenland. Het Bureau van de Financieel Attaché te New York werd aangewezen als coördinatiepunt voor de effectenregistratie in de USA (inventarisnummer 3069) en de daar werkende A.F.M. van der Ven werd benoemd tot vertegenwoordiger van de Raad voor het Rechtsherstel in de USA. A.F.M. van der Ven was in 1940 in dienst getreden van het NSTC te New York als assistent-secretaris; per 1 november 1942 werd hij benoemd tot secretaris van de Afdeling Financiële Zaken van de Missie Steenberghe, nadat hij ook nog korte tijd had gewerkt als assistent van de adviseur van de minister van Financiën. Toen de missie werd opgeheven op 1 mei 1946 werd hij assistent van de Financiële Raad. In 1949 kreeg hij de leiding van het Bureau te New York en bleef daar tot de opheffing in 1958.
De effectenregistratie hield in dat elk Nederlands effect moest worden getoond aan de daartoe aangewezen instanties (ambassade of consulaten) met eventuele bewijzen van aankoop of verkrijging. Gedurende de oorlog hadden de Duitsers in de bezette gebieden op grote schaal effecten geroofd met name van Joodse landgenoten, die ingevolge maatregelen betreffende de liquidatie van het Joodse vermogen al hun roerende vermogensbestanddelen moesten inleveren bij de in de zomer 1941 ( Verordening d.d. 8 augustus 1941, 148/1941 van den rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende de behandeling van het Joodsche geldelijke vermogen. ) daarvoor door de Duitse bezetter speciaal opgerichte bankinstelling Lippmann-Rosenthal Sarphatistraat te Amsterdam. Deze bank verkocht veel van de bij hen ingeleverde effecten in het buitenland, bij voorkeur in Zwitserland en Frankrijk, of bracht de effecten over naar Duitsland. Vooral Amerikaanse effecten en certificaten van Amerikaanse effecten waren bij de Duitsers erg in trek. Om na de oorlog zoveel mogelijk het gepleegde onrecht te herstellen werden er in Londen al voorbereidingen getroffen om zo spoedig mogelijk na de oorlog te kunnen beginnen met het rechtsherstel. Aangezien veel effecten van Nederlanders via Frankrijk en Zwitserland waren doorverkocht naar de USA, was het uiteraard van groot belang dat daar de Nederlandse effecten werden geregistreerd. Nadat de effecten en de bewijzen van herkomst waren getoond en de gegevens op daarvoor ontworpen formulieren waren geregistreerd, werden de gegevens naar de Afdeling Effectenregistratie te Amsterdam opgestuurd en vergeleken met de gegevens aldaar. Tevens kon men op deze formulieren aangifte doen van vermiste buitenlandse effecten. De houder van de effecten kreeg een bewijs van aanmelding. Waren de effecten 'schoon', dat wil zeggen dat in Nederland bleek dat de effecten niet op de daar samengestelde Zwarte Lijst voorkwamen, dan werd een zogenaamde stukkenverklaring afgegeven aan de houder. Kwam het betreffende effect echter voor op de Zwarte Lijst dan werden er pogingen ondernomen om recht en titel van het effect terug te verwerven ten behoeve van de rechtmatige eigenaar of diens erfgenamen. Dit kon geschieden door middel van een schikking met de 'tegenwoordige eigenaar' of door middel van een gerechtelijke procedure voor het eigendomsrecht. ( Bewijsmateriaal hiervoor kwam voor een groot deel uit de administratie van Lippmann-Rosenthal Sarphatistraat. )
De registratie in de USA begon op 16 augustus 1946 en eindigde op 1 december van dat jaar, maar werd stilzwijgend verlengd tot mei 1948. Na-aanmeldingen werden slechts aanvaard als kon worden aangetoond, dat het de houder fysiek onmogelijk was geweest zulks eerder te doen. Na 31 december 1951 was het niet meer mogelijk na-aanmeldingen te doen via het Bureau van de Financieel Attaché. Per 1 juli 1952 werd A.F.M. van der Ven ontheven van zijn functie als vertegenwoordiger van de Raad voor het Rechtsherstel in de USA. Alle dossiers en kaartsystemen werden verzonden naar de Afdeling Effectenregistratie te Amsterdam, voorzover het individuele effecten betrof en werden vermengd met de daar aanwezige archieven.
Rechtsherstel met betrekking tot buitenlandse effecten
In Nederland was inmiddels een overzicht verkregen van geroofde of anderszins verloren geraakte buitenlandse effecten, of via de administratie van Lippmann-Rosenthal Sarphatistraat en aangifte van verlies door de voormalige eigenaren. In 1949 werd november door de minister van Financiën ingesteld de Commissie Rechtsherstel Buitenlandse Effecten (CRBE), zoals dat was bepaald in het KB 100. Het Bureau van de Financieel Attaché te New York ging nu voornamelijk werken voor deze commissie. Het secretariaat van deze commissie was gevestigd bij het secretariaat van de Afdeling Effectenregistratie te Amsterdam.
Met de Amerikaanse regering was al vanaf 947 onderhandeld over samenwerking inzake het rechtsherstel voor in Nederland geroofde effecten. Dit resulteerde in het 'Memorandum of Understanding between the Government of the United States of America and the Government of the Netherlands regarding by the Government of the Netherlands to looted securities' d.d. 19 januari 1951 (zie inventarisnummer 3107). Bij het memorandum werd op grond van de 'Inter-Allied Declaration Regarding Forced Transfers of Property in Enemy-Controlled Territory of January 5, 1943 and Resolution nr. VI of the United Nations Monetary and Financial Conference held at Bretton Woods, New Hampshire, July 1-22, 1944' overeengekomen dat de USA Nederland behulpzaam zou zijn om niemand te laten profiteren van onrechtmatig verworven oorlogsbuit. De USA vaardigde General Ruling 5B uit - een uitbreiding van de Trading with te Enemy Act - met een daarbij behorende Zwarte Lijst (List of Scheduled Securities, de zogenaamde Scheduled Securities, de zogenaamde Scheduled List), die in samenwerking met de Raad voor het Rechtsherstel was opgesteld van Amerikaanse en in de USA betaalbaar gestelde dollareffecten, die in de oorlog in Nederland geroofd waren.
Houders van op genoemde lijst voorkomende effecten moesten deze binnen 6 maanden aanmelden en inleveren bij de Federal Reserve Bank. Effecten, die niet werden aangemeld, werden door het Office of Alien Property (Department of Justice) genaast en waardeloos verklaard voor de houders. De Nederlandse regering kon op deze wijze recht doen gelden op deze effecten. Houders van genoemde effecten werden in de gelegenheid gesteld hun goede trouw bij aankoop te bewijzen. De effecten, die niet gedeponeerd werden en dus werden genaast, zouden na verloop van tijd worden overgedragen aan de Staat der Nederlanden ten gunste van zijn burgers. Een en ander gebeurde op kosten van de Nederlandse Staat; bij de uitvoering moest Nederland $ 25.000 beschikbaar stellen voor de onkosten die het Office of Alien Property zou maken en dit fonds moest regelmatig worden aangevuld.
Van groot belang werd nu de erkenning van het KB A1, waarbij de Staat der Nederlanden alle buitenlandse bezittingen naast de van in Nederland verblijvende natuurlijke of rechtspersonen en kon beslissen wanneer deze bezittingen werd teruggegeven aan de eigenaren (artikel 5). In 1953 werd in het zogenaamde Archimedesproces (zie inventarisnummer 3111) voor het United States Court of Appeals erkend dat de Staat der Nederlanden kon optreden voor zijn onderdanen. Vanaf dit moment verliep de terugverkrijging van geroofde effecten gemakkelijker, omdat nu niet bij elk proces over de eigendomsrechten de voormalige eigenaar zalf hoefde getuigen voor rechtbanken in de USA en omdat een groot aantal 'tegenwoordige eigenaren' afzagen van een proces tegen de Staat der Nederlanden in plaats van tegen een individuele Nederlanden. 'Tegenwoordige eigenaren' waren eerder bereid een schikking aan te gaan. Ook vergemakkelijkte deze uitspraak de teruggaven van door de USA genaaste effecten.
Duplicaten-actie
Voor de bij de aanmelding ingevolge het memorandum niet teruggevonden effecten werd een actie begonnen ter verkrijging van duplicaateffecten. De uitgevoerde instellingen eisen echter een grote bescherming tegen de risico's bij afgifte van duplicaten. Overeengekomen werd dat de duplicaateffecten een aantal jaren in een geblokkeerd depot zouden blijven berusten. In 1956 werd in Nederland een aparte rechtspersoon ingesteld voor de risicodekking voor de afgifte van duplicaten van effecten in het buitenland: de NV Beleggings- en Garantiemaatschappij voor Buitenlandse Effecten (Belga).
De overgang van het Bureau van de Financieel Attaché te New York naar Washington
In februari 1946 werd dr. H. Riemens als Financiële Raad benoemd bij de ambassade te Washington. Hij beëindigde zijn functie in september van datzelfde jaar.
Hij werd opgevolgd door dr. L.R.W. Soutendijk die tevens als Financieel Attaché de leiding had over het Bureau te New York. Rond 1958 kwam aan het grote aantal rechtsherstelzaken in de USA een einde. Het werd toen niet meer noodzakelijk geacht nog langer een apart bureau te New York te handhaven. De werkzaamheden konden evengoed vanuit Washington worden uitgevoerd en er werd besloten tot de opheffing van het bureau te New York. A.F.M. van der Ven werd overgeplaatst naar Washington en werd benoemd tot Financieel Attaché. De lopende rechtsherstelzaken werden verder vanuit Washington afgehandeld. Verder hielden de taken van de Financieel Attaché verband met de bevoegdheden van de minister van Financiën en het financiële beleid van Nederland en bevatten ondermeer:
  • Contact onderhouden met de Treasury en de Federal Reserve Board op het gebied van de binnenlandse monetaire politiek van de Verenigde Staten en met betrekking tot het buitenland betalingsverkeer, vooral wat betreft de positie van de dollar.
  • Contact onderhouden met de Treasury en met de Internal Revenu Service voor fiskale problemen, zowel wat betreft de verlenging en wijziging van het tussen Nederland en de Verenigde Staten gesloten belastingverdrag, als het behandelen van concrete belasting problemen voortvloeiende uit dit verdrag.
  • Inlichtingen van Amerikaanse particulieren over hun Nederlandse fiskale problemen.
  • Behandeling van de nog hangende problemen met betrekking tot het vijandelijk vermogen en soortgelijke kwesties ontstaan in de Tweede Wereldoorlog. Het betreft hoofdzakelijk het zoeken van overeenstemming met het Departement of Justice (Office of Alien Property) over claims van de ene op de andere regering en het afwikkelen van reeds getroffen schikkingen.
  • Contact houden met de Wereldbank, de I.D.A. en de I.F.C. met betrekking tot kredietverlening, kredietverstrekking en de commerciële problemen voortvloeiende uit de belangen van particulieren bij kredietverlening of bij leveranties in het kader van door genoemde instellingen verstrekte financiële bijstand.
  • De Financieel Attaché vertegenwoordigt de minister van Financiën in de vergaderingen van organisaties, die in nauw verband met de Wereldbank werken.en onderhoudt contact met het Internationale Monetaire Fonds.
De afhandeling van de rechtsherstelzaken duurde tot 1974.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief van de Bureau's van de Financieel Attaché te New York en Washington en hun rechtsvoorgangers bestaat uit verschillende collecties:
  • de Subcommissie voor Financiën van het Nederlandsche Scheepvaart en Handel-Comité (Netherlands Shipping and Trading Committee, NSTC) 1940-1943 (1956);
  • de Subcommissie voor Administratiekantoren van het NSTC 1940-1943;
  • de adviseur van de minister van Financiën 1940-1943;
  • het Bureau van de Financieel Attaché te New York 1944-1958;
  • het Bureau van de Financieel Attaché te Washington 1958-1974.
Bij oprichting van het Bureau van de Financieel Attaché te New York op 1 januari 1944 werden de taken van de hierboven genoemde subcommissies en van de adviseur overgenomen door het bureau. De administraties van de subcommissies bleven gescheiden van die van het Bureau van de Financieel Attaché; dit wordt duidelijk door de verschillende correspondentiekenmerken. Brieven bestemd voor of opgemaakt door de voormalige Subcommissie voor Administratiekantoren kregen als kenmerk I; de Subcommissie voor Financiën gebruikte het kenmerk IV en de overige correspondentie werd gemerkt met III. Het kenmerk II was voor de Subcommissie voor Handel, maar deze heeft het kenmerk niet of nauwelijks gebruikt.
Het archief dat door laatstgenoemde subcommissie is gevormd, bevindt zich bij het archief van de NSTC te New York en het archief van de NSTC te Londen. Beide archieven berusten bij de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief te Den Haag. Toen in 1946 het Bureau van de Financieel Attaché werd ingeschakeld bij het rechtsherstel voor effecten, heeft men voor de verschillende werkzaamheden ook aparte kenmerken gebruikt:
R - voor stukken die betrekking hadden op de registratie van effecten;
S - voor stukken die betrekking hadden op effecten welke voorkwamen op de eduled list:
D - voor stukken die betrekking hadden op effecten waarvoor een duplicaat moest worden aangevraagd;
DD - voor stukken die betrekking hadden op effecten waarvoor zowel een duplicaat als de-vesting moest worden aangevraagd.
Bij inventarisatie zijn de verschillende collecties gescheiden gehouden. Na opheffing van het Bureau van de Financieel Attaché te New York in 1958, heeft men vanuit Washington nog een aantal lopende rechtsherstelzaken afgehandeld en de daarbij behorende correspondentie bij de reeds bestaande gevoegd. In 1958 werd het archief gesplitst en naar verschillende instanties gestuurd, met uitzondering van de nog lopende zaken. De archieven van de voormalige Subcommissie voor Financiën, de adviseur van de minister van Financiën en van het bureau, voor zover zij geen betrekking hadden op het rechtsherstel, werden naar het Ministerie van Financiën te Den Haag verzonden. Het archief van de voormalige Subcommissie voor Administratiekantoren werd naar De Nederlandsche Bank NV te Amsterdam verzonden en de 'rechtsherstel-collecties' werden verstuurd naar de betrokken instanties in Amsterdam, met name de Afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel, de Commissie Rechtsherstel Buitenlandse Effecten en de Belga NV. De stukken die in 1958 meeverhuisden naar Washington werden in de loop van 1972 alsnog naar het ministerie gestuurd. Bij onderzoekingen naar de verblijfplaats van de diverse onderdelen van het archief is gebleken dat het archief van de voormalige Subcommissie voor Administratiekantoren wel bij De Nederlandsche Bank NV was ontvangen, maar dat het daar niet meer aanwezig was. Omtrent het lot van dit archiefdeel is niets bekend.
De archiefstukken, welke betrekking hadden op de Effectenregistratie zijn waarschijnlijk opgenomen en vermengd met het daarover bestaande archief van de Afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel. De Commissie Rechtsherstel Buitenlandse Effecten had de archieven uit New York in de verhuisdozen laten zitten en deze met de overdracht van hun eigen archief bij opheffing van de Commissie meegestuurd aan het agentschap van het Ministerie van Financiën te Amsterdam. Dit archiefdeel is in de loop van 1981 overgebracht naar het Ministerie te Den Haag. Omtrent het lot van de stukken die waarschijnlijk naar de Belga NV verstuurd zijn, is niets bekend.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Uit het archief zijn enkele categorieën stukken vernietigd; bij de selectie is uitdrukkelijk rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden die de reden waren van het ontstaan van het archief.
Lijst van vernietigde archiefbescheiden
I. ALGEMEEN
  • Geleide-, aanbiedings-, terugzendings- en ontvangstbevestigingsbrieven, voor zover niet voorzien van bijzondere opmerkingen.
  • Rappel- en overdrachtsbrieven.
  • Verzoeken om afschriften en eenvoudige inlichtingen met afdoening.
  • Stukken betreffende het verstrekken van bijdragen voor publicaties.
  • Stukken betreffende mededelingen van tijdelijke aard, die na verloop van tijd geen betekenis hebben voor de administratie
  • Prijscouranten en aanbiedingen, waarop niet is ingegaan.
  • Aanwinstenlijsten van publicaties.
  • Stukken betreffende abonnementen.
  • Stukken betreffende adressen, kantooruren, telefoonnummers en dergelijke van derden.
  • Stukken betreffende uitnodigingen tot het bijwonen van ontvangsten, congressen en dergelijke.
  • Stukken betreffende gelukwensen, rouwbeklag en dankbetuigingen.
  • Stukken betreffende eenvoudige diensten verleend aan derden, bijvoorbeeld hotel- en passagereserveringen.
II. HUISVESTING EN UITRUSTING
  • Stukken betreffende verrekeningen met betrekking tot huur en onderhuur van kantoorruimten.
  • Stukken betreffende onderhoud, verwarming en verlichting van de kantoorruimten.
  • Stukken betreffende de aanschaf van kantoorbenodigdheden.
  • Stukken betreffende telefoon- en telexaansluitingen.
III. PERSONEEL
Toelichting:
Het administratieve personeel, zoals typistes, wekte op arbeidscontract in dienst van de ambassade te Washington. Arbeidscontracten zijn niet aangetroffen in het archief van de financieel attaché, slechts mededelingen omtrent indiensttreding en ontslag. De financieel attaché zelf was in dienst van het Ministerie van Financiën; stukken betreffende zijn rechtspositie zijn aanwezig in het archief van het ministerie. In genoemd archief bevinden zich ook stukken over het dienstverband van de adviseur van de minister van Financiën. In de periode na de oorlog trad een van de medewerkers van het bureau op als vertegenwoordiger van andere overheidsinstanties, bijvoorbeeld de Raad voor het Rechtsherstel en de Commissie Rechtsherstel Buitenlandse Effecten. De kostenverdeling voor deze werkzaamheden werd tussen de betrokken instanties in Nederland geregeld. Het is ook voorgekomen dat personeel van genoemde instanties of van de ambassade gedetacheerd werd bij het bureau; van deze mensen zijn weinig of geen gegevens in het archief aangetroffen, een en ander werd vanuit Nederland of vanuit de ambassade geregeld.
  • Stukken betreffende arbeidstijden.
  • Stukken betreffende sollicitaties van personen, die niet in dienst werden genomen.
  • Stukken betreffende ziekte en verlof.
  • Stukken betreffende salariswijzigingen, gratificaties en tegemoetkomingen in bijzondere kosten (duurtetoeslagen, ziektekosten), met uitzondering van regelingen en overzichten.
  • Stukken betreffende declaraties voor reis- en verblijfkosten.
  • Stukken betreffende voorzieningen voor verblijf en passage gezinsleden.
IV. FINANCIËLE ADMINISTRATIE
Toelichting:
De hierna genoemde stukken hebben alleen betrekking op de eigen organisatie. Financiële bescheiden betrekking hebbende op de taakuitvoering worden elders omschreven.
  • Stukken betreffende machtigingen voor het tekenen van kwitanties voor aanschaf van kantoorbenodigdheden.
  • Dagafschriften van de rekening bij de Irving Trust Company ten behoeve van dienstuitgaven.
  • Stukken betreffende de aanvulling van kas- en banksaldi.
  • Stukken betreffende de verrekening van onkosten met andere overheidsinstellingen, met uitzondering van regelingen en overzichten (zie de toelichting bij III. Personeel).
V. TAAKUITVOERING
N.B. Stukken betreffende regelingen, overeenkomsten en beleidslijnen zijn met de stukken betreffende de totstandkoming hiervan bewaard.
  • Stukken betreffende het verstrekken van inlichtingen aan derden over de Nederlandse en Amerikaans blokkeringmaatregelen.
  • Stukken betreffende het verstrekken van informatie aan derden over de te volgen procedures voor deblokkering.
  • Stukken betreffende het verstrekken van informatie aan derden over de in- en uitvoer van deviezen van en naar Nederland.
  • Stukken betreffende onderzoekingen naar de verblijfplaats van personen in de USA in verband met zogenaamde onbeheerde nalatenschappen.
  • Stukken betreffende afwijzingen van aanvragen om vergoedingen voor geleden oorlogsschade omdat de aanvragers niet aan de in de regelingen gestelde voorwaarden voldoen.
  • Stukken betreffende vorderingen op de Staat der Nederlanden van Amerikaanse burgers in verband met geleden oorlogsschade.
    N.B. Het betreft hier zaken waarover in Nederland bij het Commissariaat voor Oorlogsschade beslist werd.
  • Stukken betreffende vorderingen op de Staat der Nederlanden van Amerikaanse burgers of ingezetenen met betrekking tot door de Duitsers geroofd bezit.
    N.B. Het betreft hier zaken waarover in Nederland beslist werd onder andere door de LVVS en de VVRA en de Raad voor het Rechtsherstel.
  • Stukken betreffende 'ontvijand' en vrijgave van vijandelijk vermogen.
    N.B. Het betreft hier zaken waarover het Nederlands Beheersinstituut besliste.
  • Dagafschriften van de rekening bij J.P. Morgan & Co. Voor betalingen van coupons van Nederlandse en Nederlands-Indische Staatsleningen.
  • Stukken betreffende het betalen van Amerikaanse belastingen over de opbrengst van effecten welke door de Staat der Nederlanden werden beheerd ten gunste van voormalige eigenaren.
  • Stukken betreffende de verrekeningen van schikkingen met betrekking tot in de oorlog zoekgeraakte effecten met de Belga en de CRBE.
  • Stukken betreffende verrekeningen met en betalingen aan verzekeringsmaatschappijen van premies met betrekking tot de verzekeringen en borgstellingen voor het verkrijgen van duplicaat-effecten.
  • Stukken betreffende publicaties over de vrijgave van genaaste effecten.
  • Stukken betreffende het inwinnen van informatie over verdachte effecten.
  • Stukken betreffende het inwinnen van informatie over (nog) niet geopponeerde effecten, welke voorkomen op de Amerikaanse Zwarte Lijst.
  • Stukken betreffende het uitwisselen van gegevens over aanvullingen en wijzigingen op de Zwarte Lijst en 'vesting orders' tussen de Nederlandse en de Amerikaanse overheid.
  • Stukken betreffende de verrekeningen van kosten van advocaten en verzekeringsagenten.
  • Stukken betreffende verrekeningen met het Office of Alien Property op grond van artikel 2 van het Memorandum of Understanding between the Government of the United States of America and the Government of the Netherlands, d.d. 19 januari 1951.
  • Stukken betreffende de verzenging van en naar Nederland van effecten met verzendborderellen.
  • Dagafschriften van de rekening bij de Irving Trust Company, de zogenaamde Netherlands Embassy Account Civil Rights Council, alsmede betalingsopdrachten en geïncasseerde cheques.
    N.B. Deze rekening werd in 1953 opgeheven; alle betalingen gingen daarmee via de zogenaamde D-account bij de Guaranty Trust Company; kopieën van de dagafschriften van beide rekeningen werden naar de CRBE gezonden.
  • Stukken betreffende het registreren, het inwinnen van informatie over in Nederland geopponeerde effecten bij de uitgevende instellingen of hun vertegenwoordigers en het plaatsen van 'stops' tegen deze effecten.
  • Stukken betreffende het verkrijgen van duplicaten van effecten.
    N.B. De onderhandelingen voor het verkrijgen van duplicaat-effecten werden gevoerd door leden van de CRBE. Vanuit Amsterdam werd het beleid bepaald en men voerde bij de commissie een boekhouding van alle ondernomen acties.
    Het hoofd van het Bureau van de Financieel Attaché trad op als vertegenwoordiger van de CRBE. De afwikkeling van de 'duplicaten'actie' heeft tot na 1972 geduurd. De stukken uit bovengenoemde categorie zullen tot na de laatste vervaldag van de effecten (2008) op het Ministerie van Financiën worden bewaard.
Na bewerking beslaat het archief 16,63 meter.
Verantwoording van de bewerking
Bij inventarisatie is zoveel mogelijk rekening gehouden met de oorspronkelijke structuur en - waar mogelijk - hersteld naar deze structuur. Het archiefgedeelte van de Subcommissie voor Financiën, dat betrekking heeft op de uitvoering van het KB A1, is ingedeeld volgens het door de subcommissie gevolgde systeem, dat de aanvragen rangschikt per Amerikaanse bank. Er werd veelal van afgeweken, omdat rekeninghouders bij meerdere bankrekeningen hadden. Dan werden de stukken opgeborgen op naam van de rekeninghouder of op een bijnaam. Zoveel mogelijk is getracht het oorspronkelijke systeem te herstellen, dus per Amerikaanse bank en op naam van rekeninghouder.
De tweede rangschikking is aangebracht daar waar particulieren niet rechtstreeks een rekening hielden bij een Amerikaanse bank, maar via een Nederlandse bank. Deze rekeningen komen in het inventaris telkens na de rekeningen die rechtstreeks gehouden werden bij een Amerikaanse bank, met de naam van de Nederlandse bank erboven. Bij die archiefgedeelte zijn twee indices gemaakt: een naam-index en een zaken-index. Van het archief van de voormalige Subcommissie voor Administratiekantoren zijn de enkele, op het ministerie aanwezige, stukken opgenomen.
Opmerking van de bewerker van deze inventaris.
Toen mevrouw Van Maanen het Ministerie van Financiën verliet was de inventaris in concept gereed. Ik heb geconstateerd dat enige archiefbescheiden niet aanwezig waren. Ik heb de nummering aangehouden en de betreffende nummers laten vervallen.
Centrale Archief Selectiedienst (CAS) 2004/2005:
In 2004 kreeg de Centrale Archief Selectiedienst de opdracht om het archief verder klaar te maken voor overdracht aan het Nationaal Archief.
Het in 1995 geïnventariseerd archief werd aangevuld met een gedeelte dat zich in het Bureau van de Financieel Attaché te Washington bevond. De omvang van dit archiefbestand bedroeg 10 meter.
De beschrijvingen uit de eerste inventaris zijn overgenomen. In het door de CAS bewerkte deel is tijdens de bewerking niet vernietigd.
Na bewerking en herverpakking van het totale archief bedraagt de omvang 26,6 meter.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Financiën: Financieel Attaché te New York en Washington, nummer toegang 2.08.75, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Financieel Attaché, 2.08.75, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Publicaties
Geraadpleegde bronnen en literatuur Dr. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog , delen 7 en 9. Martinus Nijhoff 's-Gravenhage, 197. en 1979. Mr. J.W. Beyen, Het spel en de knikkers, een kroniek van vijftig jaren , Hoofdstukken 9-11. Ad. Donker. Rotterdam, 1868. Prof.mr. P.S. Gerbrandy, Enige hoofdstukken van het regeringsbeleid in Londen gedurende de oorlogsjaren 1940-1945 , Rijksuitgeverij. 's-Gravenhage, 1946. Dr. A.E. Kersten, Buitenlandse Zaken in Ballingschap, groei en verandering van een ministerie 1940-1945 , A.W. Sijthoff. Alphen aan den Rijn, 1981. Verslag van de Parlementaire Enquête-Commissie Regeringsbeleid 1940-1946 , Delen 3a en 3b, Financieel en Economisch beleid. Staatsdrukkerij, 's-Gravenhage, 1949.
Archieven Mr. M.M. Warning, Inventaris van de archieven van de Afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel 1946-1971, Ministeries van Justitie en Financiën. 's-Gravenhage, 1973. C.P. Segenga, Inventaris van het archief van het Departement van Financiën te Londen - Later: Afwikkelingsbureau van het Agentschap van het ministerie van Financiën te Londen, Ministerie van Financiën. 's-Gravenhage, 1974. R.E. Telgt, Inventaris van het archief van de Beheerder van Nederlandsche Eigendommen later de Afdeling beheer van Nederlandsche Eigendommen ressorterend onder het Bureau van de Financiële Raad van de Ambassade der Nederlanden te Londen 1940-1959, Ministerie van Financiën, 's-Gravenhage, 1983.

Bijlagen

Bijlage 1. Brief aan minister van Buitenlandse Zaken
Afschrift aan mr. Philips.
Pinners Hall,
Great Winchester Street,
London E.C.2.
26 juni 1942
vAvW/MS/VIIIB1
Nr. 15489
Aan zijne Excellentie
Den heere minister van Buitenlandse Zaken,
Stratton House W.1.
Ik heb de eer Uwer Excellentie mede te deelen dat ik, toen mr. A. Philips, Mr. A. Philips, Adviseur bij mijn Departement te New York, einde Januari naar de Verenigde Staten terugkeerde, deze een instructie heb medegegeven. Aanvankelijk was dit niet geschied, omdat bij zijn nogal overhaast vertrek in Juli 1940, niet te overzien was, hoe de ontwikkeling zou zijn van zijn positie. Na anderhalf jaar ervaring, was het mogelijk, en zeer wenschelijk, zijn positie nader te belijnen.
Het was mijn bedoeling Uwer Excellentie ten aanzien van deze instructie in te lichten en U te verzoeken H.M.'s Ambassadeur te Washington de noodige mededeelingen te doen. Helaas is dit door een onverklaarbare reden verzuimd, zoals dezer dagen bleek. Dit verzuim wordt bij dezen door mij hersteld.
De instructie is gegoten in den vorm van een brief, waarin ook andere zaken werden behandeld; met toezending van een afschrift van bedoelden brief kan dus niet worden volstaan.
De opdracht aan den Heer Philips omvat:
1. Medewerking aan de controle op de financiën en de administratie, die door den Controleerend Accountant Generaal van de Koninklijke Nederlandsche Regeering in buitengewonen dienst te New York: en door het Hoofd van het Kantoor van den Ned. Indischen Accountantsdienst te New York voor den Minister van Financiën wordt uitgeoefend op diverse Regeeringsinstanties of instanties die met Regeeringsgeld of onder Regeeringsaansprakelijkheid werken.
2. Het treffen van de nodige regeling en de uitvoering daarvan voor de rentebetaling op schuldbekentenissen ten laste van Nederland en Ned.-Indië.
Bij de uitvoering van de opdrachten sub 1 en 2 is de Adviseur van het Departement van Financiën gerechtigd de bevoegdheden uit te oefenen, die krachtens wettelijke regeling aan den Minister van Financiën zijn toegekend, een en ander uiteraard binnen de grenzen door genoemden Minister in ieder afzonderlijk geval gesteld.
3. Het onderhouden van een regelmatig contact met de diverse bankiers van de Regeering in Amerika en in Canada; in verband waarmede speciaal aan de Federal Reserve Bank is verzocht, den Adviseur alle inlichtingen te verstrekken omtrent wat omgaat op de Dollar- en Goud rekeningen der Nederlandsche Regering bij haar.
4. Het regelmatig geven van voorlichting en het dienen van advies terzake van de financiëele en monetaire ontwikkeling in de Vereenigde Staten, van maatregelen van de Amerikaansche en Canadeesche Regeeringen, die van belang zijn voor, of betrekking hebben op Nederlandsche activa, alsmede van de erkenning en uitvoering van de Nederlandsche overheidsmaatregelen in de Vereenigde Staten en Canada.
5. Aandacht besteden aan- en studie maken van hetgeen in Amerika geschiedt op het gebied van de voorbereiding van de financieel economisch en monetaire reconstructie na de oorlog, met machtiging zich in verbinding te stellen met de daarvoor naar de meening van de Adviseur in aanmerking komende personen en instanties in Amerika.
6. Voortzetten van de door u in het verleden verrichte werkzaamheden ten behoeve van H.M.'s Ambassadeur te Washington en de Gouvernementen van Curaçao en Suriname, met machtiging aan nieuwe verzoeken van deze autoriteiten, binnen de grenzen van het redelijk mogelijke, te voldoen.
7. Het onderhouden van een nauw contact met de Nederlandsche Scheepvaart en Handelscommissie te New York
In beginsel bestaat overeenstemming tussen den Minister van Financiën en den Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, dat de Adviseur aan de Commissie zal worden verbonden in den geest zoals Dr. Beyen aan de Commissie te Londen is verbonden. Deze zaak vond door allerlei omstandigheden nog niet haar definitieve oplossing.
Wat de verhouding met H.M. 's Ambassadeur te Washington betreft, blijft van kracht wat daaromtrent werd bepaald bij de uitzending naar Amerika van Mr. Philips in Juli 1940. Ik verwijs daarvoor naar het schrijven van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan H.M.'s Ambassadeur d.d. 1 Juli 1940, nr. 1192, Afd. C.&.H.Z.
Bij de opdracht hiervoor omschreven sub. 5, is in het bijzonder nog bepaald, dat dit deel van de taak van den Adviseur nauw contact met H.M.'s Ambassadeur noodig maakt en, bij de opdracht hiervoor omschreven sub. 7, dat hij zich niet moet begeven op het terrein van de Ambassadeur, en ook op dit gebied geregeld overleg en uitwisseling van gedachten met H.M.'s vertegenwoordiger noodzakelijk is.
In de instructie wordt niet uitdrukkelijk melding gemaakt van medewerking bij de uitvoering van het K.B. A.1. Dit punt is begrepen in de taak hiervoor omschreven sub. 4. De Heer keller berichtte mij onlangs in een ander verband, dat de Ambassade op het standpunt zou staan, dat de Minister van Financiën, als niet-medeonderteekenaar van het K.B. A.1., met de uitvoering daarvan niets te maken zou hebben. Ik kan niet aannemen, dat dit juist is. Toch zal ik het op prijs stellen, indien Uwe Excellentie in aansluiting op het mededeelen van bovenbedoelde instructie, er nog eens de aandacht van H.M.'s Ambassadeur op zou willen vestigen, dat de Minister van Financiën heeft medeonderteekend het z.g. interpretatieve besluit (K.B. C.34) en met het K.B. A.1. correspondeerende besluit voor Nederlandsch-Indië (K.B. C.18), een en ander omdat de Ministers die het K.B. A.1. onderteekenden, erkenden dat dit besluit een materie regelt, waarmede ook de Minister van Financiën bemoeienis heeft. Bovendien wordt in de beleggingskwesties, nadat deze behandeld zijn in de beleggingscommissie Beyen, door den Minister van Financiën een beslissing genomen als den uitsluitend aansprakelijken Minister.
Mr. Philips heeft goede relaties met velen uit de financieele kringen en uit de bankwereld; bij verschillende zaken, in het bijzonder bij de uitvoering van het K.B. A.1., kunnen dienst adviezen van groote waarde zijn. Mocht Uwe Excellentie aanleiding kunnen vinden daarop nog in het bijzonder de aandacht van H.M.'s Ambassadeur te vestigen, dan zou dit m.i. zeer ernstige aanbeveling verdienen.
Uit een telegram dat ik dezer dagen van Mr. Philips ontving bleek mij dat hij moeilijkheden had ondervonden in zijn werk, doordat H.M.'s Ambassadeur nog niet was ingelicht aangaande zijn instructie. Welke die moeilijkheden zijn, weet ik niet.
Toch komt het mij gewenscht voor, H.M.'s Ambassadeur ten aanzien van de voornaamste punten van de instructie telegrafisch in te lichten. Dit telegram zou kunnen luiden als volgt:
"BLIJKT DAT VERZUIMD IS INSTRUCTIE VOOR PHILIPS VAN JANUARI MEDE TE DEELEN STOP VOLGT SPOEDIGST STOP INSTRUCTIE OMVAT MEDEWERKING FINANCIEELE CONTROLE WERKZAAMHEDEN KOMMA REGERINGEN RENTEBETALING STAATSOBLIGATIEN KOMMA CONTACT BANKIERS REKENINGEN REGEERING KOMMA CONTACT SHIPPING KOMMA VOORLICHTING FINANCIEEL-ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELING EN REGEERINGSMAATREGELEN AANZIENS NEDERLANDSCHE ACTIVA KOMMA ERKENNING EN UITVOERING NEDERLANDSCHE OVERHEIDSMAATREGELEN IN AMERIKA SPECIAAL A1 KOMMA VERRICHTEN WERKZAAMHEDEN DOOR U HEM OP TE DRAGEN STOP NAUWKEURIG CONTACT MET U VOORGESCHREVEN ALBARDA".
De Minister van Financiën a.i.
Voor den Minister
De Secretaris-Generaal,
Dit afschrift is een reproductie van de geparafeerde
-vAvW - doorslag
Bijlage 2. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
STAATSBLAD
van het
KONINKRIJK DER NEDERLANDEN
(NR. a1.) BESLUIT van 24 Mei 1940, houdende bijzondere voorzieningen ten aanzien van vorderingen, aanspraken en bezittingen, toekomende aan personen, wonende in het Rijk in Europa, in verband met het door den vijand bezet zijn van dat gebied.
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Justitie, van Koloniën en van Buitenlandsche Zaken van 24 Mei 1940 nr. 1;
Overwegende, dat het noodig is maatregelen te treffen om te voorkomen, dat bezittingen van en vorderingen toekomende aan personen, wonende in het Koninkrijk der Nederlanden, met name in het Rijk in Europa, worden aangewend op een wijze, welke geacht moet worden strijdig te zijn met de belangen des lands en der ingezetenen, in het bijzonder van hen, die verblijven in door den vijand bezet gebied en dat het daartoe vereischt is voor zoolang als noodig deze bezittingen en vorderingen toe te vertrouwen aan den Staat der Nederlanden.
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1.
(1) Vorderingen op personen, vennootschappen, firma's, instellingen en publiekrechtelijke lichamen, welke vorderingen toebehooren aan in het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde natuurlijke of rechtspersonen, alsmede alle aanspraken van voornoemde personen op afgifte van gestelde gouddeposito's, voorzover deze vorderingen en aanspraken buiten het Rijk in Europa in eenigerlei vorm voor beleening, realisatie en dergelijke vatbaar zijn, gaan in eigendom over op den Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Koninklijke Nederlandsche Regeering, tijdelijk verblijvend te Londen en aldaar hare werkzaamheden uitoefenend, een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.
(2) Het vorenstaande is mede van toepassing op alle aanspraken, voortvloeiende uit geconfirmeerde credieten, uit deelneming in het kapitaal van en leening aan vennootschappen en firma's (onverschillig of deze aanspraken al dan niet zijn belichaamd in aandeelbewijzen, obligaties of andere papieren van waarde) voor zoover bedoelde aanspraken toekomen aan natuurlijke of rechtspersonen in het Koninkrijk der Nederlanden en voor zoover deze vorderingen en aanspraken buiten het Rijk in Europa in eenigerlei vorm voor beleening, realisatie en dergelijke vatbaar zijn.
(3) Het ingevolge het in de voorgaande leden bepaalde aan den Staat der Nederlanden opkomende eigendomsrecht zal alleen worden uitgeoefend tot bewaring van de rechten der voormalige eigenaren.
Artikel 2
(1) Van den eigendomsovergang bedoeld in het vorige artikel zijn vrijgesteld die vorderingen en aanspraken als voren omschreven, ten aanzien waarvan op de wijze als voorgeschreven in artikel 3 wordt aangetoond, dat zij op 15 Mei 1940 eigendom waren:
(a) hetzij van Nederlanders of Nederlandsche onderdanen of, van onderdanen van niet met het Koninkrijk in staat van oorlog verkeerende Mogendheden,
(b) hetzij van rechtspersonen of instellingen, gevestigd op het grondgebied van het Koninkrijk of het grondgebied van niet met het Koninkrijk in staat van oorlog verkeerende Mogendheden,
Het een en ander mits de genoemde natuurlijke of rechtspersonen en instellingen vóór of op dien datum gevestigd zijn of waren buiten het thans door den vijand bezette gebied van het Koninkrijk.
(2) Natuurlijke personen, die na 9 Mei 1940 en vóór 15 Mei 1940 het grondgebied van het Rijk in Europa hebben verlaten anders naar vijandelijk gebied, alsmede rechtspersonen, die overkomstig de bepalingen van de wet van 26 april 1940, nr. 200, haar zetel hebben overgebracht naar een ander gebiedsdeel van het Koninkrijk, zullen bij de toepassing van dit artikel worden geacht op 15 Mei 1940 gevestigd te zijn buiten het door den vijand bezette gebied van het Koninkrijk, laatstgenoemde categorie onder voorwaarde, dat de zetelverplaatsing vooraf is goedgekeurd door Onzen Minister van Justitie of achteraf is bekrachtigd door den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, den Gouverneur van Suriname of den Gouverneur van Curaçao.
Artikel 3
(1) De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, de Gouverneur van Suriname en de Gouverneur van Curaçao zijn, ieder voor zoover betreft het onder zijn algemeen bestuur gestelde gebiedsdeel, bevoegd regelen vast te stellen nopens de wijze, waarop het aantonen als bedoeld in het vorige artikel geschiedt.
(2) Voor zoover niet vallend onder het bepaalde bij het vorige lid, geschiedt de vaststelling van deze regelen door
Onzen Minister van Justitie.
Artikel 4
Dit besluit is ook verbindend voor Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao.
Artikel 5
(1) Drie maanden, nadat de tegenwoordige buitengewone omstandigheden, te Onzer beoordeeling, zullen zijn geëindigd, zal teruggave aan de voormalige rechthebbenden van de in artikel 1 bedoelde vorderingen en aanspraken plaats vinden.
Artikel 6
Dit besluit treedt in werking met ingang van den dag sijner opname in het Staatsblad.
Onze ministers van Justitie, van Koloniën en van Buitenlandsche Zaken zijn, ieder voorzooveel hem aangaat, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.
Londen, 24 mei 1940
WILHELMINA
De Minister van Justitie,
P.S. GERBRANDY
De Minister van Koloniën,
CH. WELTER
De Minister van Buitenlanse Zaken,
E.N. van KLEFFENS.
Uitgegeven den 24 Mei 1940
De Minister van Justitie
P.S. GERBRANDY
Bijlage 3. Procedure van het aanvragen van vergunningen voor het gebruik van onder de bepalingen van KB A1 geblokkeerde rekeningen
De tegoeden, die overeenkomstig artikel 1 van het KB A1 in eigendom waren overgegaan op de Staat der Nederlanden en tevens waren geblokkeerd of bevroren door de Amerikaanse regering ingevolge de Trading with the Enemy Act, mochten door de 'voormalige eigenaren' beperkt gebruikt worden voor onder andere levensonderhoud.
De rekeninghouder diende via zijn bank een verzoek in - met opgave van redenen - bij het Amerikaanse Alien Property Custodian; een kopie van dit aanvraagformulier werd gezonden naar het NSTC, waar de subcommissie voor Financiën de zaak onderzocht. Vervolgens werd de aanvraag verstuurd naar de Ambassade te Washington met advies. De Handelsraad nam op grond van het advies van de commissie een beslissing en stuurde de aanvraag via de commissie terug naar de betreffende bank.
Tussen de Handelsraad en de commissie ontstond regelmatig verschil van mening. Vooral in de beginperiode vroeg de Handelsraad over principezaken de mening van de regering te Londen.
Een en ander vertraagde de gang van zaken zodanig dat bepaalde transacties al hadden plaatsgevonden met toestemming van de Amerikanen, die min of meer uit beleefdheid en voorzichtigheid de mening van de Nederlandse autoriteiten vroegen.
Na oprichting van het Bureau van de Financieel Attaché te New York liepen de procedures soepeler, omdat de voormalige handelssecretaris van de ambassade hoofd werd van dit bureau.
Nadat Amerika in oorlog was gekomen werkten de banken ook meer mee aan de uitvoering van het KB A1.
Waar in deze inventaris sprake is van het KB A1 zijn mede van toepassing de KB's C18, d.d. 6 maart 1942 en C34, d.d. 7 mei 1942.

Archiefbestanddelen