Terug naar zoekresultaten

2.03.06 Inventaris van het archief van het Ministerie van Algemene Zaken, (1932) 1937-1945

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.03.06
Inventaris van het archief van het Ministerie van Algemene Zaken, (1932) 1937-1945

Auteur

H.A.J. van Schie en H.H. Jongbloed

Versie

13-06-2021

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1993 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Algemene Zaken [1937-1945]
Alg. Zaken 1937-1945

Periodisering

archiefvorming: 1937-1945
oudste stuk - jongste stuk: 1932-1945

Archiefbloknummer

A254

Omvang

722 inventarisnummer(s)

Taal van het archiefmateriaal

Nagenoeg alle stukken zijn. Een gering aantal stukken zijn in het, m.n. de brieven en circulaires afkomstig van de Duitse bezettingsautoriteiten. De brieven gericht aan de Duitse bezettingsautoriteiten zijn meestal tweetalig.
Nederlandstalig
Duits

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en getypte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie van Algemene Zaken Ministerie van Binnenlandse Zaken / Afdeling II Ministerie van Koloniën, economisch secretaris van de minister

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat de formele correspondentie van de minister-president uit de periode juli 1937 - mei 1940. Het bevat eveneens ministerraadsstukken uit die periode. De stukken uit de periode 1940-1945 zijn veelal behandeld in het College van Secretarissen-Generaal. Voorts zijn er uit de gehele periode stukken betreffende de uitvoering van het takenpakket: beheer van de hoofdstukken I, II en IIA van de Rijksbegroting, personeel van de Hoge Colleges van Staat en van het ministerie zelf, adelszaken en ridderorden. De stukken betreffende de Arbeidsdienst bevinden zich niet in dit archief.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Bij Koninklijk besluit van 3 juli 1937 S.140, ingaande 8 juli 1937, werd het Ministerie van Algemene Zaken ingesteld. De bedoeling hiervan was de minister-president, voorzitter van de ministerraad ter bevordering van de coördinatie van de werkzaamheden van de verscheidene departementen, te ontlasten van het beheer van een gewoon ministerie met daaraan verbonden administratieve arbeid. De combinatie van de functie van voorzitter van de ministerraad met die van vakminister - tot 1937 gewoonlijk die van Financiën of van Binnenlandse Zaken - bleek in de jaren dertig als gevolg van economische en politieke crises, steeds minder goed mogelijk. Door het creëren van een ministerie met een zeer beperkte taak zou de minister-president zich volledig aan de coördinatie van het regeringsbeleid kunnen wijden. ( Koninklijk besluit van 3 juli 1937, nr. 4, m.n. voordracht van de Ministerraad en rapport van de Raad van State. )
Meegespeeld zal vast ook hebben dat Colijn, die van 1933-1937 minister van Koloniën en voorzitter van de ministerraad was geweest, twee dagen voor het aantreden van zijn vierde kabinet (24 juni 1937) de leeftijd van 68 jaar had bereikt.
Naast deze coördinatie werd aan de minister-president, minister van Algemene Zaken de zorg opgedragen voor de zaken betreffende:
  1. de samenstelling en het beheer van de hoofdstukken I (Huis der Koningin), II (Hoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin) en, uiteraard, IIA (Departement van Algemene Zaken) van de Rijksbegroting;
  2. de voordrachten voor de benoeming van de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal;
  3. de voordrachten voor de benoeming en het ontslag van de leden van de Algemene Rekenkamer;
  4. de voordrachten voor de benoeming en het ontslag van de vicevoorzitter en leden van de Raad van State;
  5. het personeel van de Staten-Generaal, de Raad van State, de Algemene Rekenkamer en het Kabinet der Koningin, voor zover de behandeling van deze aangelegenheid niet aan die colleges zelf is voorbehouden;
  6. de behandeling van adelszaken en wapens van publiekrechtelijke lichamen en de Hoge Raad van Adel;
  7. de ridderorden en de Kanselarij der Nederlandse Orden;
  8. de regeringsvoorlichting en de Regeringspersdienst;
Het ambtelijk (adjunct-)secretariaat van de ministerraad, dat sinds ongeveer de wisseling van de 19e op de 20e eeuw ontstaan was als een nevenfunctie van het kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken, bleef bij dat ministerie. Pas in juli 1939, bij de vorming van het vijfde kabinet-Colijn, ging ook het secretariaat over naar het Ministerie van Algemene Zaken ( Brief minister van Algemene Zaken van 27 juli 1939, nr. 488, in: archief Kabinet der Koningin, exh. 28 juli 1939, nr. 30. ) . Dat was zeer tegen de zin van de ambtelijke top van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, want bij de vorming van het kabinet-De Geer heeft men - tevergeefs - gepoogd het secretariaat weer terug te krijgen. Toen in mei 1940 de koningin en de ministers naar Engeland vertrokken, bleef er van de coördinerende taak van het departement van Algemene Zaken niets meer over. Het secretariaat van het College van Secretarissen-Generaal, dat zichzelf min of meer als opvolger van de ministerraad beschouwde, werd gevoerd door een ambtenaar van het departement van Buitenlandse Zaken ( Zie archief van C.J.M. Schaepman, nummer toegang )2.05.48.05 ( . ) . Wel werd in juli 1940 de zorg voor de Opbouwdienst, waarin gedemobiliseerde, werkloze Nederlandse militairen werden opgenomen, aan het departement van Algemene Zaken opgedragen ( Verordening VO 71/1940 van de Rijkscommissaris van 30 juli 1940, ingaande 15 juli 1940. ) . In 1941 werd de Opbouwdienst omgezet in de Nederlandse Arbeidsdienst ( Verordening VO 97/1941 van de Rijkscommissaris van 23 mei 1941. ) . Als gevolg van de demobilisatie van het Nederlandse leger en de instelling van de Opbouwdienst was de controle op en de verificatie van de kostwinnersvergoedingen aan familie van de gedemobiliseerde of in krijgsgevangenschap gevoerde militairen met ingang van het vierde kwartaal van 1940 overgenomen van het departement van Defensie ( Circulaire van het Afwikkelingsbureau van het Departement van Defensie aan de burgemeesters van 17 september 1940, VIIIe Afd., Nr. 1, aangevuld bij circulaire van 24 juli 1941, Afd. C, Bur. 3 Nr. 112. Gepubliceerd in: ) Bezettingsmaatregelen , rubriek N.G. Defensie, N. Samsom N.V., Alphen aan den Rijn, 1940-1948. . Vanaf 1942 tenslotte, nadat de uitgifte van de Staatsalmanak gestaakt was, verzorgde het departement van Algemene Zaken de uitgave van de Bestuursalmanak voor het bezette Nederlandse gebied ( Zie. )
inv.nr. 37
. Pogingen om andere taken erbij te krijgen, zoals het voorstel om de behandeling van de rechtspositie van ambtenaren van Binnenlandse Zaken over te nemen, liepen op niets uit ( Zie. )
inv.nr. 7
. Daarentegen vond het voorstel om Algemene Zaken maar op te heffen eveneens geen doorgang.
In de periode 1940-1945 bestond in Londen, waar de Nederlandse regering verbleef, eveneens een Ministerie van Algemene Zaken. Dit werd op 23 februari 1945 opgeheven, waarbij de meeste taken overgingen naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken ( Koninklijk besluit van 23 februari 1945, Stb. F 11. ) . De bemoeiingen met de regeringsvoorlichting en met het secretariaat van de ministerraad waren toen al ondergebracht bij het toenmalige Ministerie voor Algemene Oorlogvoering van het Koninkrijk. Toen op 8 mei 1945 het gehele Nederlandse grondgebied formeel bevrijd was, werd ook het in Nederland gevestigde departement van Algemene Zaken ontbonden geacht. ( Koninklijk besluit van 9 november 1944, Stb. E 141. )
De interne organisatie
De minister-president, minister van Algemene Zaken, Colijn beschikte bij de oprichting van het nieuwe ministerie niet direct over een eigen ambtelijk apparaat. Gedurende de eerste maanden van het bestaan van het departement bleven de ambtenaren van verschillende ministeries met administratieve werkzaamheden voor de minister-president belast. De taken, hiervoor genoemd onder de cijfers 1-5 en 7 werden verricht door ambtenaren van het Ministerie van Financiën, die vóór de instelling van het departement deze werkzaamheden ook al verrichten. De adelszaken bleven in 1937 nog administratief behandeld worden door een ambtenaar van het Ministerie van Justitie. En de Regeringspersdienst was al een afzonderlijke instelling, tot juli 1937 ressorterend onder de minister van Buitenlandse Zaken. Het secretariaat van de Ministerraad bleef, zoals hiervoor al gezegd, ondersteund door ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Pas op 1 september 1937 kwam de eerste administratief medewerkster in dienst van het ministerie in de persoon van mej. J. Oosterwijk, in de stukken doorgaans aangeduid als ‘mej. O’. Voorheen was zij werkzaam geweest bij het ministerie van Koloniën in de rang van adjunct-commies. Formeel per 1 oktober 1937 werd drs. W. Reyseger, Nederlands-Indisch ambtenaar ter beschikking en werkzaam bij het Ministerie van Koloniën benoemd tot secretaris bij het ministerie van Algemene Zaken ( Koninklijk besluit van 29 september 1937, nr. 47. ) . Reyseger, die aan de Nederlandse Handelshogeschool te Rotterdam gediplomeerd was in handels- (1924) en rekenwetenschappen (accountancy, 1926), was laat in 1932 uit Nederlands-Indië in Nederland aangekomen voor regulier verlof, maar werd op 16 juli 1933 ter beschikking gesteld van het departement van Koloniën om daar werkzaam te zijn bij het bureau Economische Zaken. Deze figuur is kennelijk ontworpen om Reyseger in staat te stellen de functie van ‘economisch secretaris’ (adviseur) van Colijn als voorzitter van de ministerraad Colijn uit te oefenen. Het crisiskabinet Colijn II was op 26 mei 1933 aangetreden, met Colijn als voorzitter van de ministerraad en minister van Koloniën. ( Willem Reyseger, ) artikel in Wikipedia Dat hij in de omstandigheden van de Grote Depressie een onderlegd econoom in zijn omgeving wenste, valt goed te plaatsen. Toen het vierde kabinet Colijn op 24 juni 1937 aantrad, nam Colijn ad interim de portefeuille Buitenlandse Zaken op zich, omdat hij er nog niet in geslaagd was de gezant te Brussel, J.A.N. Patijn, daarvoor te strikken. ( H. Langeveld, Schipper naast God, Hendrikus Colijn 1869-1944 (Amsterdam 2004) p. 260. ) Patijn trad per 1 oktober alsnog toe tot het kabinet, waardoor Colijn de portefeuille Buitenlandse Zaken aan Hem kon overdragen. Zelf behield hij het ingaande 8 juli 1937 ingestelde ministerie van Algemene Zaken. Reyseger is formeel op diezelfde 1 oktober 1937 benoemd aan AZ, nadat hij tevoren, met handhaving van zijn dienstverband bij Koloniën, tijdelijk kantoor gehouden had op BuZa, immers ad interim het departement van Colijn. Op of omstreeks 24 september 1937, toen vermoedelijk al vaststond dat Colijn de portefeuille van Buitenlandse Zaken eerdaags zou afgeven, lijkt Reyseger te zijn overgestapt naar de locatie van het ministerie van Algemene Zaken in paleis Kneuterdijk (nr. 20). ( Inv.nr. 580 ) Hij behield bij zijn overgang naar Algemene Zaken de titel secretaris en werd niet benoemd tot secretaris-generaal, want in juli was de secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën, jhr. mr. A.M.C. van Asch van Wijck, al tot waarnemend secretaris-generaal van het Ministerie van Algemene Zaken benoemd ( Koninklijk besluit van 12 juli 1937, nr. 74. ) Wel bediende Reyseger zich met graagte van rood potlood om zijn paraaf, aanwijzingen of commentaar op stukken aan te brengen. Traditioneel was die kleur voorbehouden aan de secretaris-generaal van een ministerie. Eén dag na de ingangsdatum van Reysegers benoeming bij Algemene Zaken, op zaterdag 2 oktober 1937, begint de registratuur van ‘zijn’ Afdeling II te lopen. ( Inv.nr. 1. ) Op 27 oktober 1937 bij ministerieel besluit nr. 20 werd de indeling van het ministerie van Algemene Zaken formeel geregeld. ( Beschikking van de minister van Algemene Zaken van 27 oktober 1937, nr. 20, Kabinet, in. )
inv.nr. 6
. Er werden twee afdelingen ingesteld, prozaïsch genaamd Afdeling I en Afdeling II. Aan Afdeling I werd de behandeling opgedragen van:
  1. de samenstelling en het beheer van de hoofdstukken I en II van de Rijksbegroting;
  2. het voorzitterschap van de Eerste en Tweede Kamer van de Staten-Generaal;
  3. het vicepresidentschap en het lidmaatschap van de Raad van State en van de Algemene Rekenkamer, alsmede het personeel van die colleges, voor zover de behandeling van deze aangelegenheid niet aan het college zelf is voorbehouden;
  4. adelszaken en wapens van publiekrechtelijke lichamen;
  5. ridderorden;
  6. de comptabiliteit van het ministerie;
  7. het personeel van het departement (nl. het ministerie, de Regeringspersdienst, de Hoge Raad van Adel, de Kanselarij der Nederlandse Orden, het Kabinet der Koningin).
Afdeling II werd belast met alle andere zaken, waaronder die betreffende het secretariaat van de Economische en Financiële Commissie uit de Ministerraad. In de praktijk kwam het erop neer dat alle financiële, personele en administratieve zaken werden behandeld bij Afdeling I, terwijl de politieke aangelegenheden door Afdeling II werden verzorgd.
Interessant is te bezien welke ambtenaren nu met deze werkzaamheden werden belast. De afdoening van zaken betreffende Afdeling I geschiedde onder rechtstreekse leiding en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal en op diens aanwijzing, in zijn hoedanigheid van secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën, door ambtenaren van de Generale Thesaurie, van de Afdeling Comptabiliteit en van de Afdeling Kabinet en Secretarie, alle van het Ministerie van Financiën. De afdoening van de stukken van Afdeling II geschiedde onder rechtstreekse leiding en verantwoordelijkheid van de secretaris, drs. W. Reyseger, en enkele toegevoegde ambtenaren. Daarvan kennen we al mej. Oosterwijk, vermelding verdient ook de aanstelling per 1 november 1937 van mr. W.H. Fockema Andreae (1909-1996) in de rang van commies. In diezelfde rang was hij voorheen werkzaam geweest bij de afdeling Consulaire en Handelszaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat Colijn tot 1 oktober 1937 had beheerd. ( Inv.nr. 102 ) Toen in juli 1939 het ministerie van Algemene Zaken het ambtelijk secretariaat van de ministerraad overnam van het ministerie van Binnenlandse Zaken, kwamen de daaraan verbonden werkzaamheden uiteraard bij Afdeling II terecht. De meidagen van 1940 hadden voor het Ministerie van Algemene Zaken ingrijpende gevolgen. Niet alleen de ministers waren naar Engeland vertrokken, maar ook de secretaris-generaal, jhr. Van Asch van Wijck. Reyseger belastte zich met de waarneming van de functie van secretaris-generaal ( Notulen College van Secretarissen-Generaal van 17 mei 1940. ) . Dit duurde evenwel niet lang, want eind mei 1940 werd de secretaris-generaal van het Departement van Buitenlandse Zaken, jhr. mr. A.M. Snouck Hurgronje door de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht in deze functie benoemd ( Besluit van de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 29 mei 1940, Kabinet nr. 81B, in. )
inv.nr. 68
. Voor Reyseger en zijn vijf ambtenaren bleef weinig zinvol werk meer over. De werkzaamheden van Afdeling I werden zoveel mogelijk overgeheveld naar Afdeling II. Slechts de comptabiliteit werd nog door ambtenaren van het Departement van Financiën verzorgd. In plaats van een actieve rol als ambtelijke secretarie van de Ministerraad adviseerde Afdeling II de secretaris-generaal nog slechts over aangelegenheden die in het College van Secretarissen-Generaal werden besproken. In oktober 1940 werden de kamerbewaarder en de bode elders in de rijksdienst herplaatst. De beleidsmedewerker en een van de twee administratieve medewerkers verkregen eind 1941 ontslag, ingaande 1 december 1941 viel hetzelfde te beurt aan mej. Oosterwijk wegens haar huwelijk. ( Zie )
inv.nr. 102
Inmiddels was het Departement van Algemene Zaken belast met de Opbouwdienst. In deze per 15 juli 1940 opgerichte dienst waren enkele duizenden officieren en onderofficieren en enige tienduizenden gedemobiliseerde manschappen tewerkgesteld. Op departementaal niveau werd een Bureau Opbouwdienst aan het Departement van Algemene Zaken verbonden. Dit bureau behandelde de juridische en rechtspositionele aangelegenheden van de Opbouwdienst. Aan het hoofd van dit bureau stand mr. L.A. Kesper, griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Ook enkele andere ambtenaren van de Tweede Kamer waren bij dit bureau werkzaam. Bij Verordening van 23 mei 1941 werd de Opbouwdienst omgezet in de Nederlandse Arbeidsdienst. De naam van het Bureau Opbouwdienst werd dientengevolge gewijzigd in Bureau Arbeidsdienst. Aan het hoofd van dit bureau stond mr. J.D. Koster. Voorst werd bij dit Bureau Arbeidsdienst ondergebracht het Afwikkelingsbureau Opbouwdienst en het Bureau Kostwinnersvergoedingen. Van Duitse zijde werd de wens geuit de Nederlandse Arbeidsdienst zo zelfstandig mogelijk te laten functioneren, zonder deze te remmen door een lijvige departementale bovenbouw. Dit leidde tot de opheffing van het Bureau Arbeidsdienst per 1 augustus 1942, waarbij de behandeling van alle aangelegenheden betreffende de Nederlandse Arbeidsdienst werden overgelaten aan de Commandant van die Dienst. Slechts de afdoening van aangelegenheden van wetgevende aard, m.n. ondertekening van verordeningen, verbleef aan de secretaris-generaal. ( Formele beschikkingen ontbreken; zie. )
inv.nr. 8
Deze opheffing van het Bureau Arbeidsdienst leidde tot een reorganisatie van het Departement van Algemene Zaken. Opnieuw werd een Afdeling I gevormd, naast de bestaande Afdeling II ( Zie,,en. )
inv.nr. 6
inv.nr. 8
inv.nr. 45
inv.nr. 112
. Deze nieuwe Afdeling I was onderverdeeld in een viertal bureaus: Bureau Algemene Zaken, Bureau Financiële Zaken, Bureau Afwikkeling Opbouwdienst en Bureau Afwikkeling Kostwinnersvergoedingen. Het Bureau Algemene Zaken was belast met de voorbereiding van adviezen van algemeenen aard en met aangelegenheden die niet tot de werkkring der andere bureaus behoorden, alsmede met de zorg voor de registratuur, index, archief, bibliotheek en documentatie. Het Bureau Financiële Zaken nam alle comptabele werkzaamheden met betrekking tot de Hoofdstukken I, II en IIA van de Rijksbegroting over van de ambtenaren van het Departement van Financiën. Het Bureau Afwikkeling Opbouwdienst was een liquidatieorgaan, waarvan de werkzaamheden geleidelijk verminderden. Het Bureau Afwikkeling Kostwinnersvergoedingen was ook bedoeld als liquidatieorgaan. Maar door het weer in krijgsgevangenschap voeren van gedemobiliseerde militairen verminderden de werkzaamheden in het geheel niet. Dit bureau voerde het Dienstplichtvergoedingsbesluit 1922 ( Koninklijk besluit van 24 februari 1922 S.86, gewijzigd bij Koninklijk besluit van 29 september 1939 S.589C. ) uit en controleerde, verifieerde en betaalde de kostwinnersvergoedingen terug aan de gemeentebesturen, welke deze aan de gezinnen van onder de wapenen zijnde, bij de Opbouwdienst werkende of in krijgsgevangenschap verkerende militairen hadden voorgeschoten. De Afdeling II tenslotte behandelde de aangelegenheden van het College van Secretarissen-Generaal en bleef belast met de organisatorische en personele aangelegenheden van de Staten-Generaal, de Raad van State, de Algemene Rekenkamer, het Kabinet der Koningin, de Kanselarij der Nederlandse Orden en de Hoge Raad van Adel. Ook de samenstelling van de Bestuursalmanak werd bij deze Afdeling II ondergebracht.
Deze organisatie bleef formeel in stand tot aan de bevrijding. Toen in mei 1945 duidelijk werd dat het Ministerie van Algemene Zaken te Londen was opgegaan in het Ministerie van Binnenlandse Zaken te Londen, werden ook de restanten van het Departement van Algemene Zaken te 's-Gravenhage en te Apeldoorn opgenomen in het Ministerie van Binnenlandse Zaken ( Krachtens de Koninklijk besluiten van 9 november 1944, Stb. E 141 en van 23 februari 1945, St. F 11. ) . De Afdeling II heeft feitelijk nog enige maanden gefunctioneerd als Afdeling II van het Ministerie van Binnenlandse Zaken ( Dit blijkt uit de bewaard gebleven stukken uit de periode mei - september 1945. ) . Bij het vertrek van drs. W. Reyseger naar de Raad voor het Rechtsherstel in september 1945 ( Benoemd bij Koninklijk besluit van 9 augustus 1945, nr. 8. ) gingen de bemoeiingen met betrekking tot de organisatorische en personele aangelegenheden van de Hoge Colleges van Staat over op de Afdelingen Binnenlands Bestuur, Algemeen Secretariaat en Comptabiliteit, en Kabinet van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De secretariële en comptabele werkzaamheden van de Bureaus Algemene Zaken en Financiële Zaken kwamen terecht bij de Afdeling Algemeen Secretariaat en Comptabiliteit. De afwikkeling van de Opbouwdienst kwam - via het Militair Gezag - eind 1945 ook bij Binnenlandse Zaken terecht en wel bij het Bureau Afwikkeling Nederlandse Arbeidsdienst (BANAD). Het Bureau Afwikkeling Kostwinnersvergoedingen tenslotte heeft slechts twee jaar tot het Ministerie van Binnenlandse Zaken behoord. Per 1 mei 1947 werd het bureau ondergebracht bij de Centrale Accountantsdienst van het Ministerie van Financiën. ( Circulaire Ministerie van Binnenlandse Zaken van 13 mei 1947, U24934, Afd. A.S.C., bur. V. ) Het Ministerie was gehuisvest aan de Kneuterdijk 20. Dat was in 1937 door de koningin verkocht aan de Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij. De nieuwe eigenaar gebruikte de benedenverdieping als bijkantoor en verhuurde de rest, uitgezonderd de 'Gothische Zaal', aan het Rijk. Dat vestigde in het gebouw onderdelen van het ministerie van Financiën, dat ook het belendende Kneuterdijk in gebruik had of kreeg, en vervolgens ook het kleine ministerie van Algemene Zaken. Al op 16 mei 1940 moesten sommige van de in het gebouw gevestigde Nederlandse organen plaatsmaken voor de Duitse ‘Presse- und Propagandadienst beim Amt des Reichskommissars’. ( Zieen D.P.M. Graswinckel en H. Hardenberg, Het paleis Kneuterdijk in de loop der eeuwen, Leeuwarden 1964. )
inv.nr. 42
Eind juni verhuisden de secretaris en Afdeling II naar het Binnenhof 21 om intrek te nemen in het gebouw van de Eerste Kamer. In het kader van de decentralisatie van het overheidsapparaat, opgelegd door de Duitse instanties, moest het departementale apparaat in september 1943 verhuizen naar Boschzichtlaan 4 te Apeldoorn. ( Zie. )
inv.nr. 45
Geschiedenis van het archiefbeheer
Registratuur en ordeningsstelsel bij Afdeling I (1937-1940)
Afdeling I stond dus in het tijdvak 1937-10 mei 1940 onder leiding van de waarnemend secretaris-generaal van Algemene Zaken, in welke functie de secretaris-generaal van Financiën Van Asch van Wijck was benoemd, terwijl de werkzaamheden van die afdeling feitelijk door personeel van Financiën werd verricht. Uit de vooroorlogse periode zijn van Afdeling I geen registratiemiddelen of ordeningsplan bekend. Op inkomende stukken vindt men aanvankelijk het stempel ‘Ingekomen’ van het ministerie van Financiën, naderhand dat van Algemene Zaken zelf, maar er zijn geen sporen waarneembaar van een systematische registratie. De alomtegenwoordige paraaf van de secretaris van Afdeling II, Reyseger, doet vermoeden dat hij de stukken bestemd voor Afdeling I afzonderde of de schifting superviseerde. Een enkele maal vindt men op de stukken een registratiekenmerk (‘exhibitum’) van Afdeling II, dat dan kennelijk per abuis was aangebracht en ook weer nijver werd doorgehaald. De van Afdeling I uitgaande stukken kregen een volgnummer uit een jaarlijks herstartende nummerreeks, gevolgd door een A voor gewone en een B voor vertrouwelijke of geheime stukken. Toen na 15 mei 1940 de overgebleven werkzaamheden van Afdeling I bij Afdeling II terechtkwamen, werden de desbetreffende stukken opgenomen in de registratuur die Afdeling II sinds 1937 had gevoerd.
Registratuur en ordeningsstelsel bij Afdeling II (1937-1945)
Van Afdeling II zijn over de periode 1937-1945 wel registratiemiddelen overgeleverd. Over de bestaansperiode van het ministerie beschikken we over indicateurs. Dat zijn (correspondentie )agenda’s, registers waarin inkomende brieven werden ingeschreven onder een volgnummer uit een jaarlijks opnieuw startende nummerreeks, maar mét verwijzing naar de vindplaats van die stukken in het archief. De indicateurs van Afdeling II vermelden uiteraard volgnummer en datum van inschrijving, naam, kenmerk en datum van de afzender, inhoud en eventuele opmerkingen, ook datum en nummer van de ‘afdoening’ waarbij het betrokken ingekomen stuk naderhand was afgedaan. Zulke ‘afdoeningen’ hadden in het tijdvak 1937-1940 het karakter van een ‘verbaal’ in de zin van het verbaalstelsel dat in 1823 voor de Rijksoverheid was voorgeschreven. Een ‘verbaal’ van het ministerie van Algemene Zaken heeft de gedaante van een dubbelblads afdoeningsformulier met deels voorgedrukte en deels bijgeschreven tekst, dat als omslag dient voor de bij die afdoening afgehandelde ‘relatieven’, ingekomen stukken, interne notities en andere op dezelfde ‘zaak’ betrekking hebbende bescheiden. Het afdoeningsformulier van AZ was afgeleid van dat van Financiën, het grotere departement waarbij AZ ‘inwoonde’ en waarmee het ook de secretaris-generaal ‘deelde’. Op het voorblad van het formulier zijn voorgedrukte kaders gereserveerd voor onderscheiden documentkenmerken – ‘dagboeknr.’, ‘dossiernr.’, ‘Afdeeling’, ‘Medeparaaf’, ‘No.’, ‘Bijlagen’, ‘Behandeling ter secretarie’, voor parafen van de typist(e), collationeur en expediteur, een kader waarin naar keuze ‘bewaren’ of ‘vernietigen’ kon worden aangegeven, een kader ‘Index’, eentje voor het ‘Onderwerp’ en tenslotte, het allergrootste, een voor de inhoud. De meeste van die kaders spreken wel voor zichzelf. Het kader ‘Afdeeling’ heeft bij afdoeningen van Afdeling II uiteraard de aanduiding ‘II’. Het kader ‘bewaren/vernietigen’ is in de praktijk weinig of niet gebruikt. In het kader ‘Index’ zijn, naar de bij Financiën gebruikelijke methodiek, de volgnummers van ‘index-kopieën’ van uitgaande stukken genoteerd. Zo’n indexkopie was een extra doorslag met een (index)nummer. Indexkopieën zijn herkenbaar aan het gele papier waarop de doorslag werd aangebracht. De indexkopieën werden op (index)volgnummer in ordners geborgen. Maar omdat de ordners met indexkopieën niet bewaard gebleven zijn – slechts incidenteel wordt een individuele indexkopie aangetroffen – is de verwijzing ernaar op het afdoeningsformulier er eentje in het ledige. In het kader ‘Bijlagen’ van dat formulier konden uiteraard de bij de afdoening mee te zenden bijlagen worden aangeduid en de paraafkaders dienden uiteraard voor parafen. Het kader ‘inhoud’ diende voor het ontwerp, wijziging van de tekst van de afdoening. De voorgedrukte tekst concipieerde de afdoening als een ‘besluit’ van de minister. Dat ‘besluit’ kon inderdaad een rechtshandeling bevatten, bijvoorbeeld de formele aanstelling van een personeelslid , maar dergelijke besluiten nam de minister van Algemene Zaken maar weinig. Maar ook het laten uitgaan van een brief werd opgevat als een ‘besluit om aan [geadresseerde] te schrijven als volgt’. Was die uitgaande brief een reactie op één of meerdere ingekomen stukken, dan werden die ingekomen stukken in het afdoeningsformulier geborgen. Bij ‘initiatiefbrieven’, te verzenden brieven die geen reactie op ingekomen stukken waren, ontbreken uiteraard ingekomen stukken maar kunnen wel andere relatieven hebben, bijvoorbeeld interne aantekeningen. Een derde soort afdoening was het zgn. ‘opbergverbaal’, een op een afdoeningsformulier aangetekend besluit om ingekomen stukken op te bergen in het archief, al of niet met een aantekening over behandeling in de ministerraad en het resultaat daarvan. In de indicateurs vindt men, pal vóór de datum en volgnummer van de afdoening, aangeduid of de afdoening een brief of besluit had veroorzaakt of dat er alleen maar ingekomen stukken waren opgeborgen: het eerste wordt aangeduid met ‘min.’ van ‘minuut’ en het tweede met ‘opb.min.’ voor ‘opbergminuut’. Enkele kaders van het afdoeningsformulier verdienen aandacht. In het kader ‘dagboeknr.’ werden – indien van toepassing – de volgnummers van de ingekomen stukken die bij de betrokken afdoening werden afgedaan, genoteerd. Dat zijn dus de inschrijvingsnummers waarmee de betreffende stukken in de indicateurs waren genoteerd. Ook op de ingekomen stukken zelf werden die nummers aangebracht als het ‘exhibitum-kenmerk’. Dat werd gevormd door een stempelafdruk in rood met de afkorting ‘Exh. [datum] No. …’ waarbij ‘Exh.’ betekent ‘Exhibitum’, dat wil zeggen ‘vertoond’. [datum] staat voor de inschrijvingsdatum die met het stempel werd aangebracht. … staat voor het volgnummer van inschrijving in de indicateur (‘dagboeknr’.’ op het afdoeningsformulier) dat in handschrift aan het stempel werd toegevoegd. In het kader ‘No.’ van het afdoeningsformulier werd het volgnummer van de afdoeningen genoteerd, met nummers uit een eigen reeks, die dus losstond van de inschrijvingsnummers (‘dagboeknr.’). Veelal werd in het kader ‘No.’ niet alleen het afdoeningsnummer maar ook de datum van de afdoening bijgeschreven, hoewel dat niet door voorgedrukte tekst werd gevorderd. Data en volgnummers van de afdoeningen werden ook overgenomen in de indicateurs (inv.nrs. 1-3), en wel geheel rechts op de rectopagina’s. Ook op de met een afdoening afgehandelde ingekomen stukken werd het afdoeningskenmerk aangebracht door een stempel in zwarte inkt met ‘Nader [datum] No. …’ waarbij [datum] de afdoeningsdatum geeft en bij … het afdoeningsnummer met de hand werd bijgeschreven. Het kader ‘dossiernr.’ van het afdoeningsformulier verwijst vervolgens naar de ‘verbaalreeks’ waarin het betrokken verbaal werd opgeborgen. Zo’n dossiernummer bestaat uit een Romeins getal I t/m XII, gevolgd door een hooggeschreven subnummer in arabische cijfers, dus bijvoorbeeld VIII4. Dezelfde codes werden overgenomen in de indicateurs. Vanaf III t/m XII corresponderen deze getallen overduidelijk met de hoofdstukken van de Rijksbegroting:
  • III Ministerie van Buitenlandse Zaken
  • IV Ministerie van Justitie
  • V Ministerie van Binnenlandse Zaken
  • VI Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
  • VII Ministerie van Financiën
  • VIII Ministerie van Defensie
  • IX Ministerie van Waterstaat
  • X Ministerie van Economische Zaken
  • XI Ministerie van Sociale Zaken
  • XII Ministerie van Koloniën
De methode van archiefordening naar hoofdstukken van de Rijksbegroting had Reyseger vanaf 1933 ook al toegepast in zijn archiefvorming als ‘economisch secretaris’ van Colijn, zij het toen nog zonder de subnummering. Deze praktijk heeft hij waarschijnlijk ontleend aan de gebruiken bij het ministerie van Koloniën, waar sinds 1 juli 1921 de toegangen op het verbaalarchief afdelingsgewijs werden verzorgd nadat in 1917 het ministerie in afdelingen was ingericht op basis van de hoofdstukken van de Indische begroting. ( NL-HaNA 2.10.36.04 inleiding. ) Van enigerlei registratuur is in Reysegers archief over het tijdvak 1933-1937 niets gebleken. In de rubrieken I en II is de parallellie van de archiefordening bij Afdeling II van het ministerie van Algemene Zaken met de Rijksbegroting minder duidelijk. Hoofdstuk I van de Rijksbegroting is immers traditioneel bestemd voor het Koninklijk Huis. In de verbalen van Algemene Zaken vinden we inderdaad aangelegenheden betreffende dat Huis in de verbaalreeks I gerangschikt, maar ook andere, zoals de vervaardiging van een ‘Jaarboek voor Nederland’. Hoofdstuk II van de Rijksbegroting is traditioneel het hoofdstuk voor de Hoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin, terwijl vanaf de instelling van AZ in 1937 voor dat ministerie hoofdstuk IIA werd ingeruimd. Verbaalreeksen met code ‘IIA’ zijn in het archief van Afdeling II niet aangetroffen. Stukken betreffende het ministerie van Algemene Zaken, de ministerraad en vaste commissies uit die raad alsmede stukken betreffende het verkeer met de Staten-Generaal vinden we in verbaalreeksen met de code II, zo goed als verbalen betreffende de Nederlandse vlag en andere onderwerpen die blijkbaar als ‘algemene zaak’ werden opgevat. Dezelfde suggestie spreekt uit het opschrift van de omslag, waarin een deel van de stukken die op 15 mei 1940 nog niet waren afgedaan, werden aangetroffen: dat omslag voert als opschrift ‘I, II, IIA Algemeen’, wat enigszins de indruk wekt dat I, II en IIA rubrieken waren voor meer ‘algemene’ zaken – wat daarvan ook de definitie geweest mag zijn. Naar gelang de behoefte werden de hoofdcategorieën met Romeinse cijfers (getallen) van de archiefordening verder onderverdeeld in deelreeksen aangeduid met hooggeschreven getallen in arabische cijfers. Om technische redenen worden die hier steeds weergegeven met romeinse getal, liggend streepje en arabisch getal, dus bijvoorbeeld VIII-5. In elke hoofdcategorie werd de deelreeks met arabische getal ‘1’, dus bijvoorbeeld VIII-1, gereserveerd voor ‘Diversen’. Over de periode 10 oktober 1939 tot en met 4 mei 1942 is ook een register van afdoeningen van Afdeling II aanwezig. ( Inv.nr. 4. ) Aan te nemen valt dat één of meerdere van zulke registers al vanaf oktober 1937 zijn gevoerd, maar dat/die is/zijn niet bewaard gebleven. Het ene wel bewaarde register vermeldt in volgorde van de afdoeningsnummers: afdoeningsdatum, inhoudsomschrijving, geadresseerden van de verzonden brieven en besluiten en tenslotte de aanduiding van de verbaalreeks (het ‘dossier’) waarin de afdoening is afgelegd in de vorm van Romeins getal met hooggeschreven arabisch getal zoals daarnet beschreven. ( Ter weerszijden van de binding van de registerbladen vindt men twee smalle kolommen met nummers waarvan de betekenis niet is opgehelderd. Iets rechts van het midden van de rechterpagina bevinden zich kolommen met de titel ‘aan Heer H.’ en ‘terug’, waarvan de laatste niet gebruikt is. Met ‘heer H.’ is zonder twijfel bedoeld G.P. Hoekman, hoofd van de afdeling Ambtenarenzaken van het ministerie van Binnenlandse Zaken. ) In gevallen waarin de indicateur spreekt van ‘opbergminuut’, hanteert het register van afdoeningen de term ‘opbergverbaal’. Alleen voor de korte periode tot ongeveer medio 1940 heeft dit register van afdoeningen nog enige functie, omdat tot die tijd althans een deel van die dossiers-met-codes intact gebleven en hervindbaar is, daarna niet meer. Wie na het voorgaande zou denken dat het archiefsysteem van Afdeling II uit de periode 1937-1940 een hecht en doordacht stelsel was waarmee het archief eenvoudig te raadplegen is, komt helaas bedrogen uit. Is het fenomeen van de ‘opbergminuten’ (‘opbergverbalen’) nog op te vatten als ‘bureaucratische werkverschaffing’, lastiger wordt het met het ‘deponeren’ van stukken. ‘Gedeponeerd’ werden in de indicateurs ingeboekte ingekomen stukken waaraan blijkbaar geen afdoening, zelfs geen ‘opbergverbaal’, werd besteed. In de indicateurs vindt men daarbij dan geen afdoeningsdatum en -nummer maar enkel de aanduiding ‘deponeeren’. Doorgaans is wél een dossiercode aanwezig. Zulke gedeponeerden werden wel in de verbaalreeksen geborgen, maar zonder zelf tot een verbaal te zijn gebracht. Waarop het verschil in behandeling tussen de afdoening bij ‘opbergminuut’ (‘opbergverbaal’) en die per ‘deponering’ heeft berust, is niet gedocumenteerd. Daarmee zijn we er nog niet, want aanmerkelijke hoeveelheden stukken werden in het geheel niet geregistreerd maar bleven wél bewaard. Dat betrof aan de voorzitter van de ministerraad ge-richte ‘moties en rekesten’ van individuen of maatschappelijke organisaties, toezending van publicaties, verzoeken om hulp, steun, interventie of audiëntie, adhesiebetuigingen, geschriften betref-fende geloof en overtuiging, uitingen van kennelijk verwarde geesten of manifeste querulanten. Colijn liet de afdoening van dit type post veelal over aan zijn secretaris Reyseger, die de reacties zonder verzenderskennerk (nummer) liet uitgaan en doorslagen ervan bewaarde. We komen dit type correspondentie tegen in chronologisch ingerichte bundels, in onderwerpsgewijs ingerichte bundels en in de verbaalreeksen, uiteraard met name in de eerste subgroep daarvan, ‘Diversen’. Ook correspondentie van de voorzitter van de ministerraad met andere ministers, althans som-mige post van het Kabinet der Koningin, brieven afkomstig van bekende of grote namen uit alle sectoren van handel en nijverheid hier te lande of daarbuiten en de inkomende stukken die voor de ministerraad geagendeerd waren, brachten het niet tot registratie. Men komt sommige tegen in chronologisch gevormde bundels, andere in onderwerpsgewijze bundels en nog weer andere ver-mengd in de verbaalreeksen. Zelfs kan het voorkomen dat een niet geregistreerd ingekomen stuk toch bij een formele afdoening met afdoeningsformulier en -nummer is afgedaan. ( Zie noot 53. ) De indruk bestaat dat althans een deel van dit ongeregistreerde documentverkeer in een bundelssysteem werd gevat, dat vermoedelijk althans deels weer naar de hoofdstukken van de Rijksbegroting, overwegend dus naar de respectieve ministeries, waren ingericht maar nu dan zonder dossiercodes van ro-meinse en hooggeschreven arabische cijfers. Op deze bundelvorming duiden de veelvuldig voor-komende handschrift-aantekeningen beginnend met ‘bu.’ gevolgd door de naam van een ministerie, waarbij ‘bu.’ dan lijkt te staan voor ‘bundel’. Zekerheid of we het daarmee bij het rechte eind heb-ben is niet te geven. Ook zijn zulke ‘bu’-aanduidingen gevonden zonder naam van een ministerie, maar bijvoorbeeld met de aanduiding ‘Algemeen’. Samenvattend: de registratuur en het ordeningsstelsel van Afdeling II brachten maar een deel van het totale documentverkeer in beeld. Volgens welke criteria sommige stukken wel en andere niet ingeboekt werden en volgens welke criteria het onderscheid in afdoeningen (‘verbalen’, ‘op-bergverbalen’, ‘deponering’, secretarisbriefjes of helemaal geen vorm van afdoening) is ontstaan, is niet gedocumenteerd en op z’n allerbest alleen nog met grote moeite te reconstrueren. De archiefstukken uit de periode juni 1940 - september 1945 waren voor het grootste gedeelte chronologisch geordend. Daarnaast waren er evenwel een aantal bundels gevormd. Naast het gewone archief van de afdelingen I (1937-1940) en II (1937-1945) zijn er ook een afzonderlijke archie-ven gevormd door de Bureaus Opbouwdienst en Arbeidsdienst en door de Afdeling I (1942-1945). De archiefbescheiden van de Bureaus Opbouwdienst en Arbeidsdienst zijn gemakkelijk herkenbaar aan de kleur van het papier van de minuten van uitgaande stukken: die was bij de Opbouwdienst roze en bij de Arbeidsdienst lichtblauw. Over de periode 17 mei 1940 t/m 29 oktober 1941 bestaat er voor het ministerie-archief een alfabetische klapper op trefwoorden, die aan de ingekomen stukken werden ontleend. De klapper geeft verwijzingen naar het volgnummer van de inschrijving (‘exhibitum’) van die stukken. Doordat de onderhavige ingekomen stukken niet meer op het inschrijvingsnummer zijn geborgen, maar volgens een aan de ACCO-code ontleende systematiek, is de klapper nutteloos geworden.
Het vooroorlogs archief van Afdeling II en zijn aankleef in de jaren 1940-1945
Aan te nemen valt dat toen het ministerie van AZ in 1940 naar het Binnenhof verhuisde, het vooroorlogse archief is meegegaan. Maar ook ander materiaal is toen meegekomen. Dat betreft in de eerste plaats het archief van Reyseger als ambtenaar van het ministerie van Koloniën belast met de functie van ‘economisch secretaris’ van Colijn, vanaf 16 juli 1933 totdat Colijn per 1 oktober 1937 alleen nog de portefeuille Algemene Zaken beheerde.
Ook het archief van het secretariaat van de ministerraad en zijn voorzitter vanaf 1871 tot 27 juli 1939 raakte verkleefd met dat van Afdeling II van het ministerie van Algemene Zaken, toen dat secretariaat overgebracht werd naar dat ministerie. Bij proces-verbaal van 9 mei 1946 heeft Reyseger dit materiaal plus de voortzetting tot mei 1940 door zijn eigen Afdeling II overgedragen aan het hoofd Post- en Archiefzaken van het uit Londen overgekomen ministerie van Algemene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK). ( Zie het proces-verbaal van overdracht door Reyseger aan AOK in NL-HaNA 2.03.01 inv.nr. 5079. ) Bij AOK waren toen namelijk de ambtenaren werkzaam die krachtens besluit van de Ministerraad van 10 april 1945 de verslaglegging van de raadsvergaderingen verzorgden. Dat was een afwijking van het vigerende Reglement van Orde voor de Raad van Ministers, dat voorschreef dat een minister als secretaris fungeerde en het verslag behoorde te maken. De ambtelijk secretaris van de ministerraad werd geformaliseerd bij het nieuwe Reglement van Orde van november 1945. ( NL-HaNA 2.02.05.02 inv.nr. 243 p. 241, 2.03.01 inv.nrs 3, 161, 5079; KB van 10 november 1945 Stb. F270. )
Aangetroffen werden tevens bescheiden betreffende vooroorlogse Belastingcommissies en -kwesties, dus uit het werkgebied van het ministerie van Financiën. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze stukken afkomstig geweest van de secretaris-generaal van Financiën Van Asch van Wijck. Die was in 1937 immers ook waarnemend secretaris-generaal van AZ geworden en in datzelfde jaar werd hij bij Financiën ad interim belast met de functie van Directeur-Generaal der Belastingen. Al die functies liet hij achter toen hij in de meidagen van 1940 op aandrang van de minister van Financiën en voorzitter van de ministerraad De Geer naar Engeland uitweek. Daar is Van Asch in 1945 overleden.
Ook het secretariaatsarchief van de Interdepartementale Commissie Economische Verdedigingsvoorbereiding (ICEVV) is bij Afdeling II gedeponeerd. Deze Commissie was ingesteld bij besluit van de voorzitter van de Raad van Ministers van 3 april 1936 no. 89 Kab. M.R. om alle noodzakelijke maatregelen voor te bereiden ter voorziening in de behoeften van de bevolking ten tijde van mobilisatie of oorlog. Naar zijn voorzitter P.H. Sluyter, hoofdofficier van administratie 1e klasse, hoofdintendant van de Zeemacht en werkzaam bij de IIe afdeling A (Marinestaf) van het departement van Defensie, heette de commissie ook wel Commissie Sluyter. Bij het instellingsbesluit werd 1e lt. der artillerie P.J. van den Burg, gedetacheerd onder de bevelen van de Hoofdintendant en al spoedig bevorderd tot kapitein-intendant, tot secretaris van de ICEVV benoemd. ( Inv.nr. 471, zie ook NL-HaNA 2.13.68.06 inv.nr. 159 sub 1. ) Het instellingsbesluit van 1936 is bij besluit van de voorzitter van de ministerraad van 19 aug 1938 no. 353 Kab. M.R. ingetrokken en vervangen door een nieuw. De taak van de ICEVV werd daarin omschreven als ‘de regering van advies te dienen, op aanvraag dan wel eigener beweging, terzake van de economische verdedigingsvoorberbeiding’. Sluyter bleef voorzitter, Van den Burg secretaris. ( NL-HaNA 2.13.68.06 inv.nr. 159 sub 1.sub 10/7. ) Deze herinstelling heeft stellig samengehangen met de vorming van de Ministeriële Commissie Defensie-aangelegenheden (MCDa). Die was voor het eerst bijeengekomen op 11 januari 1938 en bestond toen uit de ministers van AZ, tevens voorzitter, Defensie en Economische Zaken – later trad de minister van Financiën eveneens toe tot de commissie. De functie van de MCDa was om op ministerieel niveau, maar zonder de voltallige MR daarmee te belasten, ten aanzien van de aanbevelingen van de ICEVV te beslissen welke daarvan aan de uitvoeringsorganen zouden worden opgedragen. In die eerste vergadering fungeerde de commies bij Afdeling II van het ministerie van Algemene Zaken, mr. W.H. Fockema Andreae, als secretaris van de MCDa. Het ministerie van Defensie achtte zich echter het aangewezen departement om de secretaris van de MCDa te leveren. Daarover ontstond een impasse die Fockema doorbrak door zijn plaats ter beschikking te stellen. ( NL-HaNA 2.02.05.02 inv.nr. 7639. ) Daarop werd de secretaris van de ICEVV, kapitein-intendant Ph.J. van den Burg, aangewezen als secretaris ook van de MCDa. Toen Van den Burg najaar 1939 als gevolg van de mobilisatie het secretariaat moest neerleggen, werd de waarneming van de secretariaten van ICEVV en MCDa per 1 januari 1940 opgedragen aan Fockema Andreae, inmiddels gemobiliseerd reserve eerste luitenant. Beide secretariaten werden toen gevestigd bij het ministerie van AZ. ( NL-HaNA 2.13.68.06 inv.nr. 172 sub 1 (AZ 29 dec. 1939 Afdeling II nr. 941). ) Ingaande 1 mei 1940 werd de ICEVV opgeheven. ( NL-HaNA 2.13.68.06 inv.nr. 173 sub 57. ) De MCDa zal toen ook zijn werk gestaakt hebben, maar de beëindiging van de werkzaamheden van dit lichaam lijkt even informeel te zijn verlopen als de aanvang. Over de afwikkeling van de ICEVV handelde een brief van Fockema aan Reyseger van 21 maart 1940, waarop Reyseger op 29 maart bij ongenummerde brief antwoordde, dat zijns inziens ‘de archieven’ het best bij AZ bewaard konden blijven: ‘Men heeft daardoor alles bijeen, en ten slotte weet men niet, wat er in de toekomst weer gaat gebeuren. (..) Zooals gezegd, lijkt het mij beter, om de zaak bij elkaar te houden. (..) Bedacht moet worden, dat het Secretariaat van de Ministerieele Commissie voor Defensie-aangelegenheden op Algemeene Zaken gevestigd is’. Voor de overbrenging van de archieven kon Fockema Andreae zich in verbinding stellen met mej. Oosterwijk. ( Inv.nr. 470, bundel met afdoeningsnummer 271; zie ook NL-HaNA 2.13.68.06 inv.nr. 173 sub 65. )
Wat er bij de verhuizing in september 1943 van AZ naar Apeldoorn aan archief meegegaan en wat in Den Haag achtergebleven is, onttrekt zich aan onze waarneming.
Verstrooiing na 1945
Na de opheffing van het Ministerie van Algemene Zaken in 1945 is het archief uit de oorlogstijd grotendeels bij het ministerie van Binnenlandse Zaken terecht gekomen. Dat heeft al vrij vroeg de stukken betreffende de Opbouwdienst en de Arbeidsdienst overgebracht naar het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. De stukken betreffende de afwikkeling der kostwinnersvergoedingen zijn in 1947 naar het ministerie van Financiën verhuisd. In 1954 is een geringe hoeveelheid stukken uit de periode 1937-1940 overgedragen aan het (tweede) ministerie van Algemene Zaken, opgericht in 1947, ter aanvulling van het archief van de ministerraad. Ze zijn herkenbaar aan een UDC-codering in de rechter bovenhoek van de stukken, met potlood aangebracht. ( Die UDC-code is nog in 1946 bij het archief van het ministerie van Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK, 1942-1946) ingevoerd. ) Het vooroorlogse archief van Afdeling II heeft secretaris Reyseger na de bevrijding meegenomen naar zijn nieuwe werkplek bij de Raad voor het Rechtsherstel. Daar verbleef het nog toen Reyseger al bij de Stichting Reactor Centrum Nederland werkzaam was geworden. Het archief omvatte toen ook de in het voorgaande al genoemde aankleef, met uitzondering van het archief van de ministerraad 1871-1940 dat Reyseger in 1946 immers al had overgedragen aan het ministerie van AOK. Nog net in en vervolgens na de oorlogsjaren zijn daarentegen nieuwe andere archieven of fragmenten daarvan toegevoegd. Dat betrof archief van Reyseger in zijn kwaliteit als secretaris van het Nood-Comité Den Haag, dat sinds maart 1945 trachtte de nijpende voedselnood in de stad enigszins te lenigen. Verder werden aangetroffen vergaderdossiers van P.S. Gerbrandy als (vice )voorzitter van het Dagelijks Bestuur van de Raad voor het Rechtsherstel uit 1950 en 1951, waar Reyseger toentertijd secretaris was. En tenslotte werden bescheiden aangetroffen van Reyseger als secretaris van het Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid, waarvan Gerbrandy sinds de oprichting in 1946 het kopstuk was geworden. Reyseger was mede-oprichter geweest en nam de functie van secretaris van het algemeen en dagelijks bestuur op zich. Of Reyseger het onder hem berustende vooroorlogse archief van ‘zijn’ Afdeling II van het ‘eerste’ ministerie van AZ ooit bij AOK of het ‘tweede’ ministerie van Algemene Zaken (1947) heeft aangeboden, is onbekend, maar uit de al genoemde aantekening van 1957 blijkt dat het toen nog bij de Raad voor het Rechtsherstel verbleef, maar daar wel weg moest. ( Nationaal Archief, archief van de Raad voor het Rechtsherstel, Secretariaat, in bewerking, voorlopig inv.nr. 52, circulaire van 21 maart 1957 van de secretaris- generaal van het ministerie van Justitie aan alle onder dat ministerie ressorterende organen om opgave van beschikbare archiefruimte, waarop bij de Raad voor het Rechtsherstel is bijgeschreven: ‘Het AZ-archief van Hr. Reyseger niet meerekenen, dat moet eerstdaags verdwijnen’. Reyseger was in augustus 1945 als secretaris werkzaam geworden bij de Raad voor het Rechtsherstel om per 1 oktober 1955 secretaris-generaal te worden van de Stichting Reactor Centrum Nederland te Petten. ) Dit archief van Afdeling II van het ministerie van Algemene Zaken met zijn bijgeplaatste archiefdelen is nog in of anders na 1957 vermoedelijk ondergebracht bij de Abraham Kuyperstichting, gevestigd in het Kuyperhuis in Den Haag, denkelijk vanwege de omstandigheid dat het in meerderheid betrekking had op het vierde en vijfde kabinet Colijn (1937-1939 en 1939). Goed voorstelbaar is dat oud-premier Gerbrandy in die overgang naar de Kuyperstichting een rol in heeft gespeeld: hij en Reyseger kenden elkaar immers uit de Raad voor het Rechtsherstel en uit het Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid. Na de oprichting in 1971 van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (HDCNP), gehuisvest binnen de VU, heeft de Kuyperstichting successievelijk de verzamelde archieven van en over protestantse voormannen naar het HDCNP afgestoten, daaronder ook het ‘Reyseger’-conglomeraat. ( De inventaris van het archief van de Doctor Abraham Kuyper Stichting (collecties 276, 305, 326, 369, Amsterdam (HDCNP) 2008, geeft geen aanknopingspunten voor nader onderzoek naar de verwerving van het Reyseger-conglomeraat. Wel blijkt dat onder collectie nummer 305 in doos 6 (p. 30 van de toegang) een eenheid is achtergebleven van het Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid, vergelijkbaar met eenheden die in 2014-2015 in het Reyseger-conglomeraat zijn aangetroffen. ) Eerste directeur van het HDCNP werd dr. G. Puchinger (1921-1999). Deze was in 1969 gepromoveerd op het eerste deel van zijn trilogie Colijn en het einde van de coalitie, waarvoor hij naar eigen zeggen het onderzoek aanvankelijk had verricht in het Kuyperhuis. ( G. Puchinger, Colijn en het einde van de coalitie, deel I (Kampen 1969) p. 2. ) Het tweede deel verscheen in 1980 en het laatste in 1993, zeven jaar na Puchingers pensionering. ( G. Puchinger, Colijn en het einde van de coalitie, deel II (Kampen 1980) en III (Leiden 1993). ) In dat slotdeel heeft hij uitgebreid gebruik gemaakt van (onder andere) het archief van Algemene Zaken. ( Puchinger, Colijn III, verwijzingen naar ‘Archief Algemene Zaken’ op p. 609 e.v. in noten 12-13, 21, p. 648 e.v. noten 5, 24, 47-48, p. 668 e.v. noten 16-17, 22-23, p. 694 e.v. noten 5-6, 10, 12-13, 15, p. 720 e.v. noten 12, 15, 31-32, p. 753 e.v. noten 1, 5, 7-8, 15, 17, 20, p. 825 e.v. noten 6-7. ) Dat het leeuwendeel van het vooroorlogse archief van Afdeling II van het ‘eerste’ ministerie van Algemene Zaken (1937-1945) door deze toedracht langdurig aan het zicht onttrokken is geweest, heeft Puchinger welbewust bevorderd doordat hij rondweg ontkende (en door zijn medewerkers liet ontkennen) dat het bij het HDCNP voorhanden was – zo in de jaren 1980 jegens een archivaris van het Algemeen Rijksarchief. Zijn beweegreden zal zijn geweest dat hij verzekerd wilde blijven van de primeur van het gebruik ervan. In de jaren 2010-2012 zijn de bij het HDCNP berustende tien bestanden en archieven afkomstig van of betrekking hebbend op Colijn opnieuw bewerkt. Resultaat daarvan was een meerdelige ‘plaatsingslijst van de collecties betreffende H. Colijn’, betrekking hebbend op negen afzonderlijke bestanden. ( E.M. Jansen, M.E. Houtekamer en K.D. Houniet, ‘Plaatsingslijst van de collecties betreffende H. Colijn, levensjaren 1869-1944 (1872-2012)’, HDCNP collectienummer 054, Amsterdam januari 2013. ) M.E. (Erin) Jansen heeft bij die bewerking ook een beperkt deel van het tiende Colijn-bestand, het ‘Reyseger’-conglomeraat ofwel ‘Ministerieel archief Colijn’, onder handen gehad. Gaandeweg ontstond daarbij het beeld dat dat materiaal veeleer bij het Nationaal Archief thuishoorde, waarheen het vervolgens is afgestoten. Bij de bewerking van dit materiaal bij het Nationaal Archief zijn, behalve van partiële bewerking van Erin Jansen waarvan een verslagje werd meegeleverd, ( Het met het archiefmateriaal meegekomen verslagje van Erin Jansen bevatte o.a. de volgende zinsneden: ‘Veel stukken Reyseger en Colijn lopen door elkaar heen, moeilijk te onderscheiden, daarom stukken te maken met Reyseger bij stukken van Colijn gehouden. [...] Rubriek Algemene zaken bevat afdeling II van het departement van algemene zaken, verdeeld volgens de verschillende departementen waarbij de behandelde onderwerpen behoorden.’ ) sporen aangetroffen van vermoedelijk twee eerdere, ongedocumenteerde bewerkingen uit de HDCNP-tijd zijn. W. Berkelaar heeft in 1993 ruim een half jaar aan het archief gewerkt en in die tijd ‘een beschrijving van veel omslagen kunnen maken en het archief van de grote hoeveelheid gedrukte stukken kunnen ontdoen’. ( Jansen e.a., ‘Plaatsingslijst Colijn’ 2013 p. 3. Althans sommige aanbiedingsbrieven lijkt Berkelaar bewaard te hebben: inv.nr. 589. ) Naar het zich laat aanzien heeft ook Puchinger ingrepen in het archief verricht. Dat is althans de suggestie die uitgaat van een bundel die in de oorspronkelijke ordening dossiercode VII-1 en de titel ‘9-mannen’ voerde en waarbij op het bewaard gebleven oorspronkelijke omslag volgens de gewoonte van Afdeling II de kenmerken van daarin geborgen afdoeningen (in dit geval één) en ‘gedeponeerde exhibita’ (ook één) waren aangetekend. De overige stukken in de omslag voeren geen registratiekenmerken van Algemene Zaken. Puchinger heeft deze eenheid in een na-oorlogs omslag gestoken en daarop in zijn handschrift aangebracht: [doorgehaald: ‘Vierde kabinet’ waarboven bijgeschreven ‘Archief’]‘-Colijn’, ‘Negenmannen’, ‘1938 Nov. Dec.’ en ‘Deze stukken Bijeen houden’. ( Inv.nr. 443, waarin behalve de geregistreerde stukken ook tal van niet geregistreerde zich bevinden. De daarin aanwezige afdoening Van 30 november 1938 nr. 747, in optima forma opgemaakt op een afdoeningsformulier, behelst opmerkelijk genoeg een reactie op een ingekomen stuk dat bij binnenkomst niet is ingeschreven in de indicateur maar pas bij de afdoening een ‘Nader’ stempel heeft meegekregen. ) Deze eenheid heeft hij ondergebracht in een reeks ‘maandmappen’ van november 1937 tot september 1939 – over mei-juli 1939 zelfs mappen per halve maand en over juli-september 1939 nog een ‘restmap’ – met Puchingers opschrift [doorgehaald: ‘Vierde kabinet’ waarboven bijgeschreven ‘Archief’]‘-Colijn’ en het tijdvak. Daarin bevinden zich stukken van allerlei aard en herkomst in een chronologische opvolging. ( Inv.nr. 343-364. Een deel van deze roze ‘Puchingermappen’ is later door Berkelaar vervangen door nieuwe crème-kleurige met overname van Puchingers opschriften. ) Ettelijke malen is vastgesteld dat daarin uiteengenomen ‘verbalen’ waren ondergebracht, waarbij de ‘relatieven’ en het afdoeningsformulier ieder op zijn eigen datum in de mappen waren geordend. De omslag over de ‘Negenmannen’ is zonder de geringste twijfel de basis geweest voor Puchingers daarover handelende passages. ( Puchinger Colijn III p. 709-714. ) Dan ontstaat het vermoeden dat ook de andere chronologisch ingerichte maandmappen door hem zijn gevormd als basis voor andere hoofdstukken of delen van zijn tekst. Steekproeven lijken dat te bevestigen. ( De brief van 5 oktober 1938 van minister De Wilde aan Colijn, afgedrukt Puchinger, Colijn III p. 701-702, de brief van minister Romme aan Colijn van 26 oktober 1938 met als bijlage de tekst van een op 29 oktober te houden rede, genoemd Puchinger Colijn III p. 703 en de brief van De Wilde aan Colijn van 30 oktober 1938 uitgeschreven Puchinger Colijn III p. 704-707 bevinden zich alle drie in Puchingers map ‘oktober 1938’, thans inv.nr. 619. ) Deze reeks ‘maandmappen’ werd aangetroffen na een reeks ‘vergaderdossiers’ op datum van vergaderingen van de ministerraad vanaf 6 juli 1937 tot en met 25 oktober 1937, met per vergadering de agenda, een deel van de daarop voorkomende vergaderstukken en niet geagendeerde stukken, veelal nog in de oorspronkelijke omslagen. Vermoedelijk zijn dit de vergaderdossiers waarmee Colijn (of incidenteel zijn plaatsvervanger) werd toegerust voor de raadsvergaderingen. ( Inv.nrs. 590-607. Te bedenken valt dat de (fungerend) voorzitter van de ministerraad de ‘mededelingen’ , doorgaans het tweede agendapunt, verzorgde en daarbij stukken in bespreking kon brengen die niet op de agenda prijkten. ) Dan rijst de vraag of Puchinger wellicht vanaf november 1937 deze oorspronkelijke ‘vergaderingsdossiers’ heeft uitgebreid tot de eerder genoemde ‘maandmappen’ als basis voor zijn boektekst. De omstandigheid dat Puchinger in zijn derde deel nu eens verwijst naar ‘Archief Algemene Zaken’ ( Zie noot 49. ) en dan weer naar ‘Archief Colijn’, ( Puchinger Colijn III p. 565 n. 23 (de brief thans in inv.nr. 580), n. 26, p. 579 e.v. n. 1 (brieven van De Wilde aan Colijn 30 juli en 3 augustus, genoemd op p. 574-575, thans in inv.nr. 580), n. 4-9, 11 en 12, p. 588 e.v. n. 1, 3-8 en zo verder in de annotaties. ) maar stelselmatig zonder het bestanddeel te specificeren waarin de individuele stukken zich bevonden waarop hij zich beriep noch ook de kenmerken van individuele stukken te vermelden, maakt de opsporing van die stukken uitermate moeizaam en omslachtig en verhindert daardoor al te stellige uitspraken over wat Puchinger wellicht met de hem ter beschikking staande bescheiden heeft gedaan. Voor een verantwoording van archivalische bronnen was in zijn drieluik – met resp. 602, 922 en 1134 pagina’s voor een studie met een ‘inleidend karakter’ – geen ruimte. Puchinger was van huis uit dan ook filosoof, geen historicus of archivaris. ( Puchinger Colijn I p. 2, 6. )
Verwerving door het Nationaal Archief
De inv.nrs. 1-309 zijn krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht. In 1982 heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken het gedeelte van het archief dat daar toen nog berustte aan het Algemeen Rijksarchief overgedragen. ( NL-HaNA 2.14.04 inv.nr. 169. ) Het had een omvang van twee strekkende meter. Een betrekkelijk geringe hoeveelheid stukken (vier dozen in totaal) is naderhand nog aangetroffen in de archieven van de ministeries van Justitie, Binnenlandse Zaken, Financiën en, zoals eerder aangegeven, van de Ministerraad. Deze stukken zijn alle bij het hoofdarchief gevoegd. Nadat in 1986 met de inventarisatie was begonnen, heeft deze van 1987 tot 1992 praktisch stil gelegen, in de verwachting dat nog de nodige stukken tevoorschijn zouden komen. Dat bleek niet het geval te zijn, zodat de inventarisatie in 1993 voorlopig werd afgerond.
De bescheiden in inv.nrs. 310 en hoger zijn krachtens privaatrechtelijke overeenkomsten van schenking verworven.
In 1999 is een kleine hoeveelheid stukken ontvangen uit de nalatenschap van dr. G. Puchinger, welke stukken hij, naar toen verluidde, ten gebruike had ontvangen van drs. W. Reyseger. Deze stukken hadden een omvang van 0,2 meter en hebben thans de inventarisnummers 310-322. In 2013, met een ‘nadrup’ in 2015, is het vooroorlogse archief van Afdeling II van het ministerie van Algemene Zaken met de aankleef door het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (HDCNP) aan het Nationaal Archief afgestaan. Het stond toen bij het HDCNP bekend onder de titel ‘Ministerieel archief Colijn’, maar onbekend is wanneer deze naam aan het archief gehecht is.
De verwerving van het archief
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Aanwinst 1982
Het archief bevat de correspondentie van de minister-president als voorzitter van de ministerraad uit de periode 1937-1940. Vooral voor de periode juli 1939 - mei 1940 is het archief van belang, omdat het Ministerie van Algemene Zaken gedurende deze maanden fungeerde als secretariaat van de Ministerraad. Voor de periode 1937 - juli 1939 raadplege men met het archief van het Kabinet van de Ministerraad, welk archief redelijk goed bewaard is gebleven (toegang 2.02.05.02).
Het archief van het Ministerie van Algemene Zaken 1937-1945, zoals dat in 1982 is overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief (inv.nrs. 1-309) bevat stukken, die in de Ministerraad aan de orde zijn geweest, en wel in de inventarisnummers: 9, 21, 54, 59, 77, 84, 97, 98, 114-116, 118-120, 136, 137, 149-151, 153-157, 172, 183-185, 206, 210, 221, 224, 225, 230, 231, 254, 255, 271, 276, 291, 292, 294.
Voor de periode 1940-1943 heeft het archief een relatief grotere betekenis. In dit archief bevinden zich nl. een groot aantal stukken, verzonden door de secretaris van het College van Secretarissen-Generaal ( zie archiefinventaristoegang 2.05.48.05 ). Behalve de notulen ( inv.nrs. 60-63 ) zijn de vergaderstukken en circulaires voor het grootste gedeelte in het archief van het Ministerie van Algemene Zaken te vinden. Het merendeel der college-stukken is aan alle secretarissen-generaal toegezonden, maar nergens zijn deze zo volledig bewaard gebleven als in dit archief. Om misverstanden te voorkomen: niet àlle stukken, uitgaande van het College van Secretarissen-Generaal zijn bewaard in dit archief, noch in dat van het secretariaat van het College.
Inventarisnummers in het archief van het Ministerie van Algemene Zaken 1937-1945 die geheel of gedeeltelijk stukken bevatten, welke in het College van Secretarissen-Generaal aan de orde zijn geweest: 10, 16, 21, 34, 60-67, 70, 78-81, 86, 87, 89, 96, 97, 99-101, 120, 130, 134, 138, 142, 143, 147, 157, 159-161, 165-169, 175, 179, 180, 192, 194-197, 201, 202, 204-209, 212-214, 216-220, 222, 223, 226-229, 232-237, 239-253, 256-270, 277-290, 295, 296, 298, 299, 302-304, 306, 307, 309 en 311-312.
Voor het overige biedt dit archief voor de gehele periode 1940-1945 een inzicht in de personele en organisatorische aangelegenheden van de rijksoverheid. Vrij veel circulaires met voorschriften op deze gebieden zijn in het archief aanwezig. Voor de achtergronden van deze voorschriften, voor zover die al niet in de notulen van het College van Secretarissen-Generaal zijn te achterhalen, dient men evenwel de archieven te raadplegen van de instanties die deze voorschriften hebben gegeven.
Aanvullingen 1999 en 2015
De hoop dat met het leeuwendeel van het vooroorlogs archief van Afdeling II van het ministerie van Algemene Zaken meer zicht zou geven op de werkwijze van en besluitvorming in de ministerraad, is helaas niet bewaarheid. Dat is in de allereerste plaats te danken aan de ministerraad zelf, inbegrepen de ministers-secretarissen. Het college handhaafde immers tot de meidagen van 1940 de sinds jaar en dag gebruikelijke vorm van verslaglegging, waarbij van ‘verslag’ of ‘notulen’ in de eigenlijke zin des woords geen sprake was. Men beperkte zich tot een opsomming van genomen besluiten om machtiging aan een minister te verlenen om, behoudens goedkeuring van de majesteit, een ontwerp van wet of algemene maatregel van bestuur aanhangig te maken bij de Raad van State, alsmede van besluiten inzake decoraties. Alles wat daaraan voorafging, vinden we in de summiere besluitenlijsten niet terug. Soms zijn in dat opzicht de agenda’s van de ministerraad nog net iets behulpzamer, omdat daarop doorgaans bij elk agendapunt de besprekingsresultaten werden aangetekend, zij het slechts in enkele woorden, zoals ‘goedgekeurd’ (‘ggk’) of ‘aangeh(ouden)’, ‘afged(aan)’ of ‘afgew(ezen)’. Het waarom van aanhouding of afwijzing of de betekenis van de term ‘afgedaan’ staat ook daar echter niet te lezen. ( NL-HaNA 2.02.05.02 inv.nrs. 121-140, 175-179, 221-235, 247-248 en 887. ) Pas in de Londense ballingschap zou de ministerraad ertoe overgaan om werkelijke verslagen van zijn beraadslagingen op te stellen. ( NL-HaNA 2.02.05.02 inv.nrs. 236-245. ) Daarbij dient wel bedacht te worden dat ook al geruime tijd voordat het ministerie van Algemene Zaken in 1937 werd ingesteld, commissies uit de ministerraad hebben bestaan, waarin op bepaalde beleidsterreinen zaken en te nemen beslissingen werden voorgekookt om zo de vergadering van de plenaire raad te ontlasten. Van het merendeel van die ministeriële commissies zijn tot dusver geen verslagen van vergaderingen bekend. Wel is in het vooroorlogse archief van Afdeling II van het ministerie van Algemene Zaken enige neerslag aangetroffen van de werkzaamheid van enkele van die ministeriële commissies: de ministeriële commissies tegen Prijsopdrijving (1936-1937), voor het Werkfonds 1934 (1934-1939), voor Defensie-aangelegenheden (1938-1939) en (fragmentarisch) de Economische en de Financiële Commissie. Deze bescheiden zijn toegevoegd aan het archief van de ministerraad. ( NL-HaNA 2.02.05.02 inv.nrs. 7567-7648. )
In dit verband wordt eraan herinnerd dat de voorzitter van de ministerraad de standaard-agendapunten 1 en 2, Opening en Mededelingen, verzorgde, waarin hij aan de orde kon stellen wat hem beliefde of ook waartoe hij was verzocht door een der ministers, terwijl de ministers bij het agendapunt Rondvraag desgewenst zaken die hen belang inboezemenden, konden aanroeren. Maar omdat dergelijke gedachtenwisselingen hoe dan ook niet tot de besluitenlijsten doordrongen, blijven we onkundig hoe het in de ministerraad in de vooroorlogse decennia toeging.
Wel herbergde het archief van Afdeling II – en dat voor het eerst – (restanten van) de bundels waarmee de voorzitter in de maanden juli-oktober 1937 de vergadering van de ministerraad inging. Deze ‘vergaderdossiers’ bevonden zich nog in de oorspronkelijke omslagen, één voor elke vergadering. ( Inv.nrs. 590-607. ) De daarin aangetroffen vergaderagenda’s zijn duplicaten van de exemplaren in het archief van de ministerraad. Die laatsten zijn, ook al vóór het optreden van het vierde kabinet-Colijn, voorzien van korte bijschriften omtrent het resultaat van de behandeling, zoals ‘ggk’ voor goedgekeurd, ‘aangeh(ouden)’, ‘afged(aan)’, ‘afgew(ezen)’, ‘ingetr(okken)’. Die komen voor in paars potlood en zwarte inkt. In overwegende mate lijken die bijschriften te zijn aangebracht door de ‘adjunct-secretaris van de Raad van Ministers’, een informele nevenfunctie van de chef van de afdeling Algemeen Secretariaat en Comptabiliteit van het ministerie van Binnenlandse Zaken tevens chef van het kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken, L.L. Franx. Op de agenda van 26 augustus 1937 ontbreken de bijschriften, maar is wel in potlood de naam ‘Franx’ aangebracht als kennelijke bestemmeling van dat exemplaar. Vanaf tot en met 12 juli 1939 is het resultaat van de raadsbehandeling op de vergaderagenda’s in het archief van de ministerraad aangetekend door Colijn persoonlijk. Vanaf 17 juli 1939 is het dan weer de ‘ggk’-hand die ik aan Franx toeschrijf. Gelijktijdig verschijnt er dan in de linkermarge bij de agendapunten een nummering, eerst in pen, naderhand in groen potlood, die corresponderen met de nummers van de afdoeningen van Afdeling II van het ministerie van Algemene Zaken. ( NL-HaNA 2.02.05.02 (Ministerraad) inv.nrs. 248. In sommige gevallen kan twijfel bestaan over de toeschrijving aan Franx, zowel die in paars potlood als die in inkt, bijvoorbeeld de bijschriften in pen op de agenda van 3 augustus 1937 waar ook agendapunt 10 in de hand van de bijschriften is toegevoegd, of de potloodbijschriften op die van 18 mei 1937. Mogelijk is ook dat dat meer verzorgde varianten van Franx’ handschrift voorstellen. De praktijk van deze ‘afdoeningsbijschriften’ blijft bestaan wanneer vanaf de vergadering van 13 december 1937 de agenda’s niet meer als eerste netexemplaar of doorslagen, maar als stencils verschijnen. )
De in het archief van Afdeling II aangetroffen kopieën van vergaderagenda’s voor de ministerraad vertonen aanvankelijk geen aanduiding van bestemming, vanaf 17 augustus 1937 verschijnt de endossering ‘Algemene Zaken’. Op de vergaderstukken is van meet af aan de paraaf van Colijn te vinden, al of niet met endossering aan ‘Hr. R[eyseger]’ die soms de stukken weer doorzond aan mej. O[osterwijk]. De meeste vergaderstukken in de inv.nrs. 590-607 voeren in potlood de aanduiding van het agendapunt van de vergadering waarbij het stuk diende. Niet alle in de vergaderdossiers aangetroffen stukken worden overigens op agenda genoemd, maar we herinneren ons dat de voorzitter het tweede punt van de agenda, de ‘mededelingen’, behartigde en daarmee de mogelijkheid had om niet op de agenda opgevoerde stukken alsnog in de vergadering ter sprake te brengen. Een voorbeeld van deze gang van zaken is stellig het briefje van 18 oktober 1937 dat de directeur van het Kabinet der Koningin aan Colijn als voorzitter van de ministerraad. Het stuk is niet in de indicateur van Afdeling II geregistreerd. De directeur van het Kabinet schreef dat de koningin, prins Hendrik en prinses Juliana bij hun verjaardagen steeds grotere hoeveelheden gelukwensen aangeboden kregen – waarop zij dan beleefdheidshalve moesten reageren. De koningin zou, aldus de directeur, gaarne zien dat met de gewoonte werd gebroken dat behalve de jarige zelf ook de twee andere leden van de koninklijke familie steeds een gelukwens bij de verjaardag van de jarige ontvingen. Zij had aan de directeur verzocht om de autoriteiten een wenk in die richting te doen geven. Blijkens bijgeschreven aantekening van Reyseger is het stuk op 25 oktober 1937 in de ministerraad besproken met als uitkomst dat de minister van Buitenlandse Zaken de gezanten en die van Binnenlandse Zaken de burgemeesters in de aangegeven zin zouden aanschrijven. Op de vergaderagenda voor de ministerraad van 25 oktober 1937 komt het punt niet voor. Wel schreef Colijn erop ‘meedeelen aan Franx’ maar ook in de besluitenlijst van die vergadering vinden we het geval niet terug.
Ook de omgekeerde figuur, dat op de agenda stukken zijn aangekondigd die niet in het vergaderdossier zijn aangetroffen, komt voor. Zo meldt de agenda in inv.nr. 606 (18 oktober 1937) onder punt 14 een ontwerp-Algemene Maatregel van Bestuur ter uitvoering in Nederlands-Indie van de op 6 mei 1937 in Londen gesloten internationale overeenkomst inzake regeling van de productie en verkoop van suiker. De daarover handelende stukken vinden we in de indicateur geregistreerd als exh. 13 oktober 1937 nr. 14, afkomstig van Koloniën 4e afdeling Bureau Economische Zaken nr. 16, waarbij is aangetekend ‘in bundel M.R. 18.10’. ( Inv.nr. 1. ) Een afdoeningskenmerk ontbreekt daar. In inv.nr. 606 noch ook in inv.nrs. 567-569 kon het worden aangetroffen. Evenzo de brief van de minister van Koloniën van 8 okt 1937 nr. D26 geheim, bij Algemene Zaken geregistreerd als exh. 9 oktober 1937 nr. 10, betreffende de aanhouding van een Japanse motorboot met drie volgboten. Dit stuk is volgens de indicateur afgelegd bij opbergverbaal van 30 oktober 1937 nr. 12 toegerekend aan dossier XII-2 maar is in inv.nr. 568 niet aangetroffen.
Meer in het algemeen valt – opnieuw – te bedenken dat bij Afdeling II lang niet alle inkomende bescheiden werden geregistreerd en dat de stukken waaraan dat voorrecht wel beschoren was, deels in zaakgeoriënteerde verbalen en deels in de eerder al genoemde ‘opbergverbalen’ werden afgelegd, In die laatste groep kennen we talloze exemplaren die melding maken van behandeling en/of goedkeuring in de ministerraad. Maar stukken die in ‘opbergverbalen’ zijn afgelegd, vinden we uiteraard niet meer terug in de vergaderdossiers van de voorzitter van de ministerraad …!
In de indicateur is in de periode 4 januari t/m 23 maart waar te nemen dat in de kolom ‘aan wien afgegeven’ of die voor de ‘aanmerkingen’ bij sommige stukken wordt vermeld ‘M.R.’, wat stellig betekent dat deze stukken in de ministerraad zijn behandeld. Daarna stopt deze registratie weer -- helaas. Zo is exh. 31 maart 1938 nr. 339, een brief met bijlagen van 29 maart 1938 ingekomen van Koloniën kenmerk 5e afdeling no. 15, op 4 april 1938 als punt 14 in de ministerraad behandeld om vervolgens als afdoening 246 op 13 april 1938 bij Afdeling II te worden afgelegd. Op het stuk vinden we in potlood de aantekening ‘pt. 14’, zij het zonder de vergaderdatum 4 april 1938. In de indicateur is van die behandeling in de ministerraad geen aantekening gehouden. ( Inv.nr. 1. ) Exh. 14 mei 1938 met op het stuk nr. 623 dat echter volgens de indicateur gecorrigeerd moet worden tot 624, een brief van Koloniën 4e afd. bureau BOZ nr. 24, is blijkens potloodaantekening op het stuk op 8 mei 1938 in de ministerraad behandeld en op 31 mei 1938 als afdoening 353 bij Afdeling II. In de vergaderingsagenda’s van MR 248 komt men beide twee stukken op de aangegeven datum en agendapuntnummering inderdaad tegen, maar de behandeling in de ministerraad is in de indicateur niet aangetekend. Al eerder heb ik de mogelijkheid geopperd dat de zgn. ‘Puchinger’-mappen ( Inv.nrs. 608-628. ) van oorsprong overeenkomstige vergaderdossiers zijn geweest waarmee de voorzitter de ministerraadsvergadering inging, maar naderhand door Puchinger zijn ‘verbouwd’ tot ‘maandmappen’ als een chronologische ruggegraat ten behoeve van zijn drieluik over Colijn. Deze ‘maandmappen’ lijken aanvankelijk sterk op de – per maand samengevoegde – vergaderdossiers, maar geleidelijk verandert het karakter ervan doordat steeds meer vergaderagenda’s voor de ministerraad gaan ontbreken en het volume aan andere stukken toeneemt. Mogelijk is dit verschijnsel terug te voeren op Puchinger die dan stukken uit hun oorspronkelijke verband zou hebben weggenomen en in chronologische volgorde in zijn ‘maandmappen’ zou hebben ondergebracht. Bewijsbaar is dit echter niet.
Selectie en vernietiging In 1993 is een geringe hoeveelheid bescheiden afgevoerd: dubbelen en comptabele bescheiden. De omvang hiervan was 0,35 strekkende meter. ( Zie archief van de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief, doss. X4.233AZ, nr. 933/1993. ) Tijdens de bewerking van de aanvulling-2013/2015, bevattende de hoofdzaak van het vooroorlogse archief van Afdeling II van het ministerie, is schoning en vernietiging uitsluitend toegepast op bescheiden die in ander verband al bij het Nationaal Archief berusten en op gedrukte stukken die geacht kunnen worden elders voorhanden te zijn. Het ging daarbij om convocaten, geleidebrieven, vergaderstukken en agenda’s van de Commissie van Advies bij de Rijksdienst voor de Werkverruiming, waarvan het secretariaatsarchief in goede orde en volledigheid is overgeleverd, ( NL-HaNA 2.15.28 inv.nrs. 945-1040. Wel is een op plaatsnaam geordende reeks objectdossiers bewaard en toegevoegd aan deze inventaris, omdat die stukken daar alleen op volgnummer worden aangeduid. ) en gedrukte stukken afkomstig van de Volkenbond en de Eerste resp. Tweede Kamer der Staten-Generaal, met uitzondering van stukken waarop handschriftelijke aantekeningen van een bewindspersoon aanwezig waren.
Aanvullingen Na de aanvullingen op het ministerie-archief van 1999 en 2013/2015, de separate overbrenging door het ministerie van Binnenlandse Zaken in 2000 van de bescheiden van Opbouwdienst en Nederlandse Arbeidsdienst en hun afwikkelingsbureaus ( Zie thans NL-HaNA 2.04.74. ) en de herregeling van 1998 van de verblijfsstatus van overheidsarchieven bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) worden geen, althans geen substantiële aanvullingen op het archief meer verwacht.
Verantwoording van de bewerking Bij de bewerking van het ‘conglomeraat-Reyseger’ in 2014-2015 is in de allereerste plaats uiteraard alle vreemd archief dat met het overwegend vooroorlogs archief van Afdeling II van het ministerie van Algemene Zaken verkleefd geraakt was, daarvan losgemaakt. Dit materiaal heeft een passende bestemming gevonden ( Zie NL-HaNA nummer toegang 2.02.05.02 inv.nrs. 7567-7648, nummer toegang 2.08.41 inv.nrs. 4378-4497, nummer toegang 2.15.28 inv.nrs. 1143-1151 en nummer toegang 2.13.68.06 inv.nrs 149-302. Het archief van het Nood-Comité Den Haag 1945 uit het conglomeraat-Reyseger is, vermeerderd met archiefstukken aangetroffen in het archief van de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie: Commissie-archieven (NL-HaNA 2.15.09 inv.nr. 158) in aanmerking gebracht voor overdracht aan het Gemeente-archief van Den Haag. ) of kon als doublure van bestaande bescheiden vernietigd worden. ( Vergaderdossiers van Gerbrandy als (vice-)voorzitter van de Raad voor het Rechtsherstel, doublures ten opzichte van het archief van die Raad (in bewerking). )
Bij de hereniging van dat vooroorlogse archief met het reeds bestaande materiaal heb ik getracht zo min mogelijk de voorheen bestaande orde en nummering te verstoren. Daartoe heb ik twee hoofdrubrieken gevormd, A voor het archief in zijn toestand van 1993 en B voor de in 1999 en 2013/2015 verworven aanvullingen. De aanvulling van 1999, die in de inventaris van 1993 was opgenomen onder inv.nrs. 310-321, heb ik in 2014-2015 met handhaving van de bestanddeelnummering losgemaakt uit wat nu hoofdrubriek A is en toegevoegd aan hoofdrubriek B. Reden daarvoor is geweest dat de bescheiden van de aanvulling 1999 zonder enig spoor van twijfel afgedwaald zijn uit de hoofdmassa van het archief zoals die in 2013-2015 werd verworven. Men zie de paragraaf over de geschiedenis van het archiefbeheer.
Over de hoofdrubriek A van de tegenwoordige inventaris deelde de bewerker van 1993 destijds mee: ‘De oorspronkelijk chronologisch en onderwerpsgewijs geordende stukken zijn zoveel mogelijk zaaksgewijs ingedeeld. Omdat evenwel het merendeel der aldus gevormde dossiers uit slechts één of enkele stukken bleek te bestaan, zijn deze flinterdunne dossiers samengevoegd tot zgn. verzameldossiers, waarbij in feite opnieuw onderwerpbundels zijn ontstaan. Deze zijn evenwel homogener en dunner dan de oorspronkelijke bundels.’ Aan deze toestand is in de bewerking van 2014-2015 niets veranderd.
Bij de bewerking van de aanvulling van 2013/2015 (waarin die van 1999 is opgenomen) is een scheiding aangebracht c.q. hersteld tussen de archiefvorming van het ministerie van Algemene Zaken sinds zijn instelling in 1937 (rubriek B.1) en bescheiden uit de daaraan voorafgaande tijd (rubriek B.2). Het andere en meest omvangrijke gedeponeerde bestand behelst de archiefvorming van W. Reyseger als (economisch) secretaris van de voorzitter van de ministerraad, Colijn, over de jaren 1933-1937. Reyseger oefende die functie uit binnen het ministerie van Koloniën, welke portefeuille Colijn gedurende zijn tweede en derde kabinet beheerde (1933-1937), en van 25 juni tot 1 oktober 1937 vervolgens als ambtenaar van Koloniën kantoor houdend bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, in de tijd tussen het optreden van het vierde kabinet-Colijn en de datum dat Colijn de tijdelijk door hem beheerde portefeuille Buitenlandse Zaken overdroeg aan minister Patijn. Reyseger heeft in de jaren 1933-1937 de stukken die hij voor Colijn behandelde opgelegd in omslagen volgens de hoofdstukken van de Rijksbegrotingen, op de hoofdstukken I en II na overeenkomend met de departementale indeling van de Rijksadministratie. Omslagen gekenmerkt I en II overeenkomend met de desbetreffende hoofdstukken van de Rijksbegroting zijn niet aangetroffen.
Na de instelling van het ministerie van Algemene Zaken is diezelfde werkwijze toegepast op de geregistreerde inkomende en uitgaande documenten daarvan, met dien verstande dat er binnen de dossierrubrieken met Romeinse getallen reeksen met Arabische getallen werden onderscheiden – met zie uitgebreider de paragraaf ‘Registratuur en ordeningsstelsel bij Afdeling II (1937-1945)’. Het mag, na minstens vier verhuizingen en minstens drie bewerkers, een klein wonder heten dat de oorspronkelijke ordening van het archief niet ernstiger verstoord is geraakt dan in 2014-2015 kon worden geconstateerd. Voor een meerderheid van de ordeningsrubrieken met de romeinse getallen – overeenkomend met de hoofdstukken van de Rijksbegroting en daardoor met de departementsindeling van de Rijksadministratie -- is die oorspronkelijke structuur teruggevonden. Alleen over de rubrieken I en II kan geen zekerheid meer worden gegeven, omdat die vermoedelijk door een vroegere bewerking is verstoord. Zoals ik eerder ook al heb vermeld, werden lang niet alle inkomende bescheiden echter geregistreerd. Een deel van die ongeregistreerde stukken lijkt bestemd te zijn geweest voor bundels geordend naar departementen. Niet duidelijk is of deze bundelvorming in de dynamische fase van de archiefvorming al onvolledig is uitgevoerd of dat die bundelvorming naderhand is verstoord, vaststelbaar is slechts dat er een hoeveelheid op onderwerp, thema of zaak geordende bundeltjes rond de gestructureerde dossierreeksen zwierf. De beschrijvingen daarvan zijn over de hoofdstructuur van de archiefvorming verdeeld.
Naast deze op inhoudelijke kenmerken geordende documenten is een hoeveelheid chronologisch geordend materiaal aangetroffen, deels bestaande uit ingekomen en/of doorslagen van uitgaande correspondentie zonder registratiekenmerken van Afdeling II, voorts de al genoemde ‘vergaderdossiers’ op datum van vergaderingen van de ministerraad, en tenslotte de zgn. ‘Puchinger’-maandmappen die misschien zijn gevormd op basis van net zulke ‘vergaderdossiers’ – zekerheid daarover valt niet te verkrijgen.
De weinige stukken die niet in de rubrieken geordend naar inhoudelijke kenmerken noch in die voor chronologisch geordende bescheiden konden worden geplaatst, zijn in een ‘restrubriek’ gevat. Hetzelfde geldt voor de geringe hoeveelheid stukken die uit de oorlogsjaren stammen.
Bij de laatste bewerking is dankbaar gebruik gemaakt van het voorwerk dat mw. M.E. (Erin) Jansen bij het HDCNP had verricht door van niet op inhoudelijke criteria beschreven eenheden gedetailleerde specificaties te maken. Overeenkomstige eenheden, in het bijzonder de eerste dossierreeks – met ‘Diversen’ -- onder elke van de hoofdstukken van de Rijksbegroting afgeleide rubrieken, heb ik naar haar voorbeeld van een soortgelijke specificatie voorzien.
Ordening van het archief
Het archief in zijn gedaante van 1993, thans hoofdrubriek A, was volledig naar onderwerp ingedeeld. Voor deze indeling is gebruik gemaakt van de standaardarchiefcode.
Bij de aanvulling van 2013/2015, thans hoofdrubriek B, is de oorspronkelijke ordening op hetzij inhoudelijke kenmerken, hetzij naar chronologie, naar mogelijkheid gehandhaafd.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Andere toegang
Als extra toegang op de notulen (inventarisnummers 60-63) van de vergaderingen van het College van Secretarissen-Generaal is een digitale index beschikbaar.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Algemene Zaken [1937-1945], nummer toegang 2.03.06, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Alg. Zaken 1937-1945, 2.03.06, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Niet tot het archief van het Ministerie van Algemene Zaken behorende bestanddelen, aangetroffen in het conglomeraat Reyseger-Colijn (aanwinst 2015), zijn in 2015 toegevoeged aan de archieven waarvan ze zijn afgedwaald. Zie NL-HaNA nummer toegang 2.02.05.02 (Ministerraad) inv.nrs. 7567-7648, nummer toegang 2.08.41 (dossierarchief Ministerie van Financiën) inv.nrs. 4378-4497, nummer toegang 2.15.28 (Werkverruiming) inv.nrs. 1143-1151 en nummer toegang 2.13.68.06 (Economische Verdedigingsvoorbereiding) inv.nrs 149-302.
Het archief van het Nood-Comité Den Haag 1945 uit dit conglomeraat is, vermeerderd met archiefstukken aangetroffen in het archief van de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie: Commissie-archieven (NL-HaNA 2.15.09 inv.nr. 158) overgebracht naar het Haags Gemeentearchief.
Verwante archieven
Zie de archieven, beschreven in de volgende toegangen:
2.02.05.02
Inventaris van het archief van de Ministerraad 1823-1973
2.05.48.05
Inventaris van het archief van C.J.M. Schaepman [bevattende o.m. archiefbescheiden van het College van Secretarissen-Generaal 1940-1943].
2.03.01
Inventaris van de archieven van de ministeries van Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK) en van Algemene Zaken (AZ), Kabinet van de Minister-President (KMP) (1924) 1942-1979 (1989)
Publicaties Voet, M.J.D. van der, 25 jaar Algemene Zaken : geschiedenis van het ontstaan en van de ontwikkeling van het Ministerie van Algemene Zaken , 1973 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Voor de eenheid van beleid : beschouwingen ter gelegenheid van vijftig jaar Ministerie van Algemene Zaken , 's-Gravenhage, 1987 G. Puchinger, Colijn en het einde van de coalitie , Kampen 1969, 1980 en Leiden 1993, 3 delen H. Langeveld, Hendrikus Colijn 1869-1944 , Amsterdam 1998 en 2004, 2 delen

Archiefbestanddelen