Terug naar zoekresultaten

2.21.095 Inventaris van het archief van jhr. mr. B.C. de Jonge [levensjaren 1875-1958], 1883-1958 (1961)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.21.095
Inventaris van het archief van jhr. mr. B.C. de Jonge [levensjaren 1875-1958], 1883-1958 (1961)

Auteur

F.J.M. Otten

Versie

22-06-2021

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1971 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie 200 B.C. de Jonge
Jonge, B.C. de

Periodisering

archiefvorming: 1883-1958
oudste stuk - jongste stuk: 1883-1961

Archiefbloknummer

C22082

Omvang

; 181 inventarisnummer(s) 3,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Bonifacius Cornelis de Jonge (1875-1958)
A.C. de Jonge-van Wassenaer (1883-1959)
J.A. de Jonge (1906-?)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van Bonifacius Cornelis de Jonge bestaat grotendeels uit stukken opgemaakt tijdens zijn loopbaan als advocaat, ambtenaar op de ministeries van Koloniën en van Oorlog, minister van Oorlog, directeur en commissaris bij de Bataafsche Petroleum Maatschappij en de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij, en gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, waaronder alfabetisch op naam van de afzender gerangschikte correspondentie. Daarnaast zijn er in het archief nog stukken van persoonlijke aard als (deels gepubliceerde) memoires en dagboeken over de periode 1900-1949 te vinden, en plakboeken met krantenknipsels en foto's.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Bonifacius Cornelis de Jonge is op 22 januari 1875 in Den Haag geboren als achtste kind van jhr. mr. Bonifacius Cornelis de Jonge (1834-1907), raadsheer in de Hoge Raad der Nederlanden, en van Elisabeth Henriëtte Maria Philipse (1839-1927). ( Zie over B.C. de Jonge: Herinneringen van jhr. mr. B.C. De Jonge, uitgegeven en ingeleid door dr. S.L. van der Wal (Utrecht, 1968); de kranteartikelen in nr. 37 van deze inventaris; de genealogie-De Jonge in het Nederlands Adelsboek. ) Na gymnasiaal onderwijs in zijn geboorteplaats te hebben genoten, studeerde hij van 1893 tot 1900 rechten te Utrecht. Hij was aktief in het studentenleven - in 1896-97 was hij ondermeer rector senatus van het Utrechtse Studenten Corps - en studeerde in 1900 cum laude af op het proefschrift "De ontwerpen betreffende het straffen en de strafrechtspleging van jeugdige personen".
Na een korte periode als advocaat in Den Haag werd B.C. de Jonge in augustus 1901 aangesteld bij het ministerie van Koloniën als adjunktcommies, een destijds niet ongebruikelijke rang voor een beginnend academicus. In 1910 ging hij, inmiddels tot referendaris opgeklomen, over naar het ministerie van Oorlog als hoofd van de afdeling Juridische Zaken. Op dit departement had hij als hoogste chef Colijn en na deze Bosboom: met de eerste zou hij in zijn latere loopbaan nog herhaaldelijk worden geconfronteerd, de tweede zou hij op 15 juli 1917 als eerste burgerminister van Oorlog opvolgen.
De Jonge's betrekkelijk korte ministerschap in het kabinet-Cort van der Linden is niet zonder strubbelingen verlopen: zijn konflikt met generaal Snijders over de verhouding van Kabinet (en minister van Oorlog in het bijzonder) tot opperbevelhebber - bijgelegd zij het niet opgelost na persoonlijke interventie van koningin Wilhelmina - betekent een belangrijk moment in onze konstitutionele geschiedenis. Sinds 27juni 1918 trad De Jonge ook op als minister van Marine ad interim. Doordat het kabinet-Cort van der Linden in september 1918 zijn ontslag aanbood, kwam een einde aan het ministerschap van De Jonge.
Door toedoen van Colijn, sinds 1914 direkteur bij de Bataafsche Petroleum Maatschappij, ging hij nog in 1918 over in dienst van dit concern, met een direkteurschap in het vooruitzicht. Voor de B.P.M. maakte hij in 1919 samen met de direktiesekretaris dr. C. Gerretson een ortëntatiereis naar Nederlands-Indië, China, Japan en Noord-Amerika. In april 1921 vestigde De Jonge zich te Londen in verband met zijn benoeming tot direkteur van de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij. Dit direkteurschap onder de dynamische direkteur-generaal Sir Henry Deterding is voor hem een teleurstelling geworden; zijn voorganger op deze post bleek "geen nalatenschap van werk" te hebben nagelaten:" .. er ontstond een zeer onaangename toestand, ik was mijn geld niet waard en het is nog onaangenamer overpaid dan underpaid te worden". ( Herinneringen, blz. 70. ) Per 1 november 1922 werd zijn funktie omgezet in een kommissariaat bij de Koninklijke, dat hem meer bevrediging schonk en tegelijk ook meer tijd overliet op zijn buiten Stoke Lodge bij Londen een seigneuriaal bestaan te leiden. In mei 1930 werd De Jonge - inmiddels naar Nederland teruggekeerd - naast kommissaris van de Koninklijke ook lid van de Raad van Beheer van de Bataafsche Petroleum Maatschappij.
In de jaren 1920 is De Jonge meermalen benaderd voor verschillende hoge posten - minister van Marine en van Oorlog, burgemeester van Rotterdam, commissaris der Koningin in Utrecht - waarvoor hij telkens bedankte. Wel positief reageerde hij, toen de minister van Koloniën, S. de Graaff, hem vòorstelde de aftredende gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, jhr. A.C.D. de Graeff, op te volgen. In de ministerraad was toen al beslist ten gunste van zijn kandidatuur boven die van zijn zwager, de oud-minister van Buitenlandse Zaken, H.A. van Karnebeek.
Zijn benoeming tot gouverneur-generaal heeft in Nederland en Indië nogal wat beroering gewekt: zijn opvolging betekende dat de "ethische politiek" van De Graeff niet zonder meer zou worden gecontinueerd; zijn relaties met het "grootkapitaal" werden voortsvan socialistische zijde scherp gelaakt, terwijl het passeren van Colijn te opvallend was om doodgezwegen te worden.
Van 12 september 1931 tot 16 september 1936 heeft De Jonge het ambt van gouverneur-generaal van Nederlands-Indië vervuld. Deze jaren maken het overgrote deel uit van zijn in 1968 gepubliceerde Herinneringen, zodat op deze plaats met een korte karakteristiek kan worden volstaan. Zijn bewind werd vòòr alles gekenmerkt door bezuiniging en aanpassing aan het als gevolg van de ekonomische krisis dalende welvaartspeil. De Jonge stond in deze kwestie tussen twee vuren, enerzijds de druk van een voortdurend op de noodzaak van verdere bezuinigingen hamerende Colijn, anderzijds de pressie van brede kringen in Nederlands-Indië welke aandrongen op een politiek die primair het welzijn van Indië beoogde. Eén der voormannen van deze "pro-Indië-groep" was dr. J.W. Meyer Ranneft, sinds april 1933 als vice-president van de Raad van Nederlands-Indië een der naaste medewerkers van de Landvoogd en in 1934 leider van de Nederlandse delegatie voor de economische onderhandelingen met Japan.
Onder het bestuur van De Jonge is krachtig opgetreden tegen revolutionaire bewegingen, die in februari 1933 culmineerden in de muiterij op de kruiser De Zeven Provinciën. Dit kortstondige maar hachelijke avontuur werd door de Indische regering aangegrepen tot het nemen van een reeks maatregelen ter verzekering van de openbare orde: beperking van het recht van vereniging en vergadering, persbreidel, arrestatie van nationalistische leiders.
Zijn verhouding tot de Volksraad van Nederlands-Indië is vrijwel de gehele periode 1931 tot 1936 stroef geweest. De meer patriarchaal dan parlementair denkende gouverneur-generaal verwachtte van het college vóór alles loyaliteit jegens de Nederlands-Indische regering, een loyaliteit die in de verdeelde Volksraad lang niet altijd werd opgebracht en door de nationalistische oppositie binnen de Raad ook bezwaarlijk opgebracht kón worden voor een regering, die principieel het bestaan van een Indonesisch nationalisme ontkende. Veel opzien verwekte tenslotte in 1935 de audiënties die de gouverneur-generaal de N.S.B.-leider ir. Mussert bij diens bezoek aan Indië toestond.
In september 1936 droeg De Jonge zijn ambt over aan jhr. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer en keerde hij terug naar Nederland, waar hij zich vestigde op zijn buiten "De Beele" te Voorst. In de jaren 1937 tot 1939 werd hij herhaaldelijk uitgenodigd voor het houden van lezingen, meestal de Nederlandse koloniale politiek betreffende. Vanaf 1939 was hij curator van het Fonds ten behoeve van Indologische studiën aan de Rijksuniversiteit van Utrecht.
Na de Duitse inval van mei 1940 is De Jonge zijdelings betrokken geweest bij verschillende politieke groeperingen zoals de Nederlandsche Unie, de Nationale Unie, de Ordedienst en de groep Van Dam - Wigersma. Hij bleef daarbij steeds op de achtergrond, ervan uitgaande dat instandhouding van het overleg tussen deze groeperingen nuttig kon zijn. ( Brief aan A.L. de Block (inv. nr. 11.) Zie over De Jonge's kontakten in de jaren 1940-42 ook de briefwisseling met J. van Dam, C. Gerretson, A.W. Goossens, N. Japikse, J. Linthorst Homan, J.E. de Quay, B. Wigersma. ) In 1942 vestigde de familie De Jongezich op het landgoed Dennenoord in Oosterbeek, dat in september 1944 door oorlogshandelingen zware schade heeft geleden. Na 1945 heeft De Jonge zich afzijdig gehouden van de politiek, hoewel met name de ontwikkelingen in Indonesië hem, getuige zijn in deze jaren bijgehouden aantekeningen ( Niet gepubliceerd. Zie inv. nrs. 9 en 10. ) , zeer hebben bezig gehouden. Sinds 1946 woonde hij teruggetrokken in huize Blanda in Zeist, waar hij op 24 juni 1958 overleed. Jhr. Bonifacius Cornelis de Jonge is op 4 juli 1904 gehuwd met Anna Cornelia baronesse van Wassenaer, geboren in Den Haag 4 november 1883 en overleden in Zeist 9 juli 1959. ( Zie voor de genealogie van het geslacht Van Wassenaer: Nederlands Adelsboek. ) Zij hadden vier kinderen: Bonifacius Cornelis (1905-1967), mr. Johan Antoni (geb. 1906), Maria Adriana (geb. 1908) en Adrienne Justine (geb. 1912).
Geschiedenis van het archiefbeheer
Sommige stukken in de kollektie De Jonge dragen de sporen van beschadigingen ten gevolge van oorlogshandelingen in september 1944 rond het landgoed Dennenoord te Oosterbeek. Het is waarschijnlijk, dat daarbij ook papieren verloren zijn gegaan. ( Brief aan C. Gerretson d.d. 7 juli 1945 (inv. nr. 20) )
De in de inventaris beschreven papieren zijn in 1969 na bemiddeling van prof. S. L. van der Wal aan het Algemeen Rijksarchief in bewaring gegeven door jhr. mr. J.A. de Jonge te 's-Gravenhage.
Het archief is voor langere tijd in beheer, niet in eigendom verkregen.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Een pak met partikuliere briefwisseling, inventarisnummer 127, is geseponeerd tot het jaar 2069. (zie brief 1969/ D 9. 23 en 1972/ D 10.3)

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels niet openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 200 B.C. de Jonge, nummer toegang 2.21.095, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Jonge, B.C. de, 2.21.095, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Lijst van films, afkomstig van gouverneur-generaal jhr mr B.C. de Jonge (1875-1958). 1931-1937.
Deze films werden in 1986 door drs C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije te Rotterdam aan het Algemeen Rijksarchief in bewaring gegeven en door deze dienst overgedragen aan het filmarchief van de Rijksvoorlichtingsdienst. Sinds 1997 bevinden de films zich in de collectie van het Nederlands Audiovisueel Archief (NAA) op het Mediapark te Hilversum.
Te dateren films
  • Papanjajan-tocht. "Film nr. 5". Agfa. Maart 1933.
  • Willem de Zwijger-herdenking. Kodak. 24 april 1933.
  • Bezoek van de gouverneur-generaal aan Jogjakarta. Agfa. 1933.
  • Bezoek van de gouverneur-generaal aan Soerakarta. Agfa. 1933.
  • Concours in Solo. Kleur. 1933.
  • Parade, 31 augustus 1933, Défilé, 31 augustus 1934.
  • Japan. 1934.
  • Molukkenreis I en II. 1934.
  • Oefening te Tjimahi. December 1934.
  • Reis naar Oost-Java, Bali en Madoera. April 1935.
  • Reis naar Sumatra I en II. 1936.
  • Beëdiging van de rijdende artillerie. November 1936.
  • A.S.I.B.: Cheribon; Leprozerieên (Soerabaia); Bali. 1936 en z.j.
  • Paardenwedstrijden: Cross in Strepelo, concours in Capelle, concours in Breda. 1936-1937.
  • Horthy-rit, Hongarije, 11 juni 1937.
  • "Boldog", film van Hongaarse volksdansen. 1937?
  • Bereden politie te Boedapest; Spanische Reitschule te Rotterdam; Koeda Kapang te Java. 1937 en z.j.
Vooralsnog ongedateerde films
  • Zee- Jang-plateau (mogelijk terugreis in 1936?).
  • Tjipanas (Buitenverblijf van de De Jonges; mogelijk 1932?).
  • Batavia en Buitenzorg.
  • "Allerlei sprongen, kleine concoursen en sportfeesten", mogelijk ruitersport. Buitenzorg, Soekaboemi, Batavia.
  • "Tocht in Douglas [vliegtuig] over de Krakatau".
  • "Gedeh-Pangrangotocht en Salaktocht".
  • Cavalerie-oefening bij Tjitjeurenp.
  • Bezoek aan een zwakzinnigengesticht.
  • "[Goenoeng?] Merah en Mr. Jones".
  • "De Krawit" (vermoedelijk een Pendjak-demonstrarie).
  • "Pollau: Honden, paarden". Kleurenfilm.
  • "Pluis en otters".
  • "Bezoek van (...) de gouverneur-generaal te Pladjoe". Film niet in een trommel.