Terug naar zoekresultaten

2.13.01 Inventaris van het archief van het Ministerie van Oorlog: Openbaar Verbaalarchief en Gedeponeerde archieven, (1811) 1813-1945 (1952)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.13.01
Inventaris van het archief van het Ministerie van Oorlog: Openbaar Verbaalarchief en Gedeponeerde archieven, (1811) 1813-1945 (1952)

Auteur

H.H. Jongbloed

Versie

06-12-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1995 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Oorlog: Verbaalarchief (gewoon en geheim)
Oorlog / Verbaalarchief

Periodisering

archiefvorming: 1813-1945
oudste stuk - jongste stuk: 1811-1952

Archiefbloknummer

D27011

Omvang

8366 inventarisnummer(s); 801,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in hetEen klein gedeelte is gesteld in talen als heten
Nederlands.
Frans
Duits.

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten. Kennis van het vroeg negentiende eeuwse handschirft is noodzakelijk.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

(1813-1818)(1818-1819)(1819-1829)(1830 - 1843)(1843 - 1928)(1928 - 1940) Commissariaat-Generaal van Oorlog Secretariaat van Oorlog Commissariaat-Generaal van Oorlog Generale Directie van Oorlog Ministerie van Oorlog Ministerie van Defensie

Samenvatting van de inhoud van het archief

Over de gehele periode is het verbaalstelsel toegepast. De chronologisch geborgen stukken werden door de administratie toegankelijk gehouden met behulp van agenda's, indices, hoofdenlijsten en klappers. Onderzoek in het archief met behulp van de indices heeft echter alleen zin voor de jaren 1813-1844: voor de periode daarna, waarover slechts weinig verbaalarchief bewaard is gebleven, kan beter en sneller gewerkt worden aan de hand van de verbaalspecificaties met onderwerpaanduiding. Deze specificaties zijn als bijlagen in de inventaris opgenomen. Het archief bevat stukken over de diverse taken van het departement: nationale militie (inlijving, opleiding, verlof, afkeuring van miliciens), Landweer en Landstorm, zorg voor het militaire personeel, aanleg en onderhoud van vestingen, voorbereiding van mobilisatie, assistentie aan burgerlijke autoriteiten bij de handhaving van de openbare orde en (in de jaren-1930) de economische verdedigingsvoorbereiding. Naast het verbaal bevat het archief bestanden ‘buiten verbaal': gedrukte stukken; diverse series periodiek opgemaakte ‘sterktestaten' zoals van de armee (1830-1895), van de korpsen (1824-1900), van het leger te velde en de mobiele schutterijen (1830-1839) en van de garnizoenen (1838-1884). Ook omvangrijk is de serie ‘Kaderlijsten', staten van officiersencadrering, onderver¬deeld naar eenheden en korpsen van het leger (1900-1929). Ook bevat het archief fragmenten van afdelings- en bureau-archieven en twee gedeponeerde archiefjes, namelijk van de Kroonprins als chef/inspecteur-generaal (1818-1830) en van prins Frederik als kolonel-generaal (1830).

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1 Geschiedenis van de organisatie
1.1 Oorlog en Oranje: het departement tussen vorst en prinsen 1813-1840
1.1.1 Organisatie en reorganisatie onder de opperdirectie van de kroonprins 1813-1818
Het departement van Oorlog werd ingesteld bij besluit van het "Algemeen Bestuur der Vereenigde Nederlanden", het voorlopig bestuur van G.K. van Hogendorp en A.F.J.A. van der Duijn van Maasdam, van 29 november 1813 nr. 26. Dit besluit werd genomen "in naam van Zijne Hoogheid" die een dag later bij Scheveningen voet aan wal zou zetten. In aanmerking nemend dat de "administratie van de zaken van oorlog", die zich aanvankelijk had beperkt tot Den Haag en omstreken, steeds omslachtiger werd door de voortgaande terugtrekking van de vijand en de alom ontwaakte ijver der ingezetenen om de wapens op te vatten, besloot het Bestuur tot de instelling van het departement, dat alle zaken betreffende de Defensie te Lande zou verenigen. Het zou onder leiding staan van een Commissaris-Generaal, in welke kwaliteit werd benoemd B.H. baron Bentinck van Buckhorst. Aangezien deze vooralsnog werkzaamheden had af te ronden in het departement van de Monden van de IJssel, werd de op 25 november 1813 benoemde "Commissaris van Oorlog" C.F. de Jonge als waarnemer van de post voorzien. Kort daarop moet beslist zijn, dat niet De Jonge, maar L. graaf Van Limburg Stirum als waarnemer zou optreden, want over De Jonge werd niet meer gerept: bij de aanvang van de werkzaamheden van het departement werd eenvoudig geconstateerd dat Van Limburg Stirum gekwalificeerd was tot de waarneming ( Inv.nr. 1, verbaal van 1 december 1813 nr. 1, 2. In het daarbij opgelegde instellingbesluit wordt De Jonge nog als waarnemer aangewezen, maar is in de marge met potlood reeds de naam van graaf Van Limburg Stirum bijgeschreven. Het incomplete archief van het Algemeen Bestuur, opgenomen in dat van de Algemene Staatssecretarie (Algemeen Rijksarchief, archieven van de Algemene Staatssecretarie en van het Kabinet des Konings met de daarbij gedeponeerde archieven over 1813-1840, Den Haag 1938/1982, nummer toegang 2.02.01 (voortaan: ARA Staatssecretarie)) onder inv.nrs. 6083-6085, laat geen conclusies toe over de achtergronden van de vervanging van De Jonge door Van Limburg Stirum. Van Limburg Stirum functioneerde sinds 17 november, de dag dat de omwenteling in Den Haag zijn beslag kreeg na de terugtrekking van de Franse troepen, reeds als gouverneur van de stad, en naderhand, toen de omwenteling ook elders zijn beslag kreeg mede onder invloed van vrijwilligerskorpsen, als "gouverneur-generaal van de gewapende macht". Zie J.A. Bornewasser, "De zelfstandige eenheidsstaat in de Noordelijke Nederlanden gegrondvest 1813-1814", in ) Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 11 (Nieuwste Tijd) ( (Bussum 1983), p. 208 e.v. ) . De eerste actie van Van Limburg Stirum behelsde de installatie van de heren J.H. Kesman, L.A. van Meerten en J.U. Lamm als "afdelingshoofden" van het departement in oprichting, met de titel van commissaris, resp. van het personeel, de soldijen en de administratie van de korpsen van 's Lands Armee; van het administratief gedeelte van de geneeskundige dienst bij de Armee; en voor de voeding, kleding en remonte. Blijkbaar waren deze heren reeds tot het vervullen van deze functies voorbestemd door het Algemeen Bestuur ( Inv.nr. 1, verbaal van 1 december 1813 nrs. 3-5. Kesman was tot in november 1813 doende geweest als commissaris belast met de afdoening van de liquidatie van het voormalige ministerie van Oorlog uit het tijdvak 1798-1810, en kon dus nu zijn krachten gaan wijden aan de opbouw van een nieuw departement. ) . Nadat de erfprins op 2 december de souvereiniteit had aanvaard en op 6 december het landsbestuur had overgenomen van het voorlopige Algemeen Bestuur, gelastte hij bij Souverein Besluit (SB) van 14 december 1813 nr. 2 aan alle ministers (commissarissen-generaal) om zo spoedig mogelijk uitgewerkte organisatie- en formatievoorstellen te doen betreffende hun respectieve departementen. De voordracht van de commissaris-generaal van Oorlog (CGO) ( Inv.nr. 19. Bij de minuut kenmerk 4 maart 1814 nr. 12 is het KB 14.12.1813/2 opgelegd. ) werd goedgekeurd bij SB van 8 maart 1814 nr. 11 ( Inv.nr. 24, verbaal van 22 maart 1814 nr. 77. ) . Daarbij werd bepaald dat de CGO in zijn werkzaamheden zou worden bijgestaan door
  • een Secretaris bij het departement,
  • 5 afdelingen onder leiding van commissarissen, ieder belast met een bepaald "vak" van werkzaamheid of administratie,
  • de Inspecteurs-Generaal der Artillerie ( Voor de Inspecteur-Generaal der Artillerie en zijn archief zie: Algemeen Rijksarchief, archieven van de Chefs van het wapen der Artillerie der Koninklijke Landmacht 1814-1940 ('s-Gravenhage 1989, niet gepubliceerd) nummer toegang 2.13.61 -- voortaan ARA Chefs Artillerie. )en van de Fortificatiën ( Voor de geschiedenis van de Genie (Fortificatiën) zie: E. Burger, "Institutionele geschiedenis van het wapen der Genie 1813-1841", 's-Gravenhage (Algemeen Rijksarchief) 1990 (niet gepubliceerd); en idem, "Institutionele geschiedenis van de leiding van het wapen der Genie 1841-1914", 's-Gravenhage (Algemeen Rijksarchief) 1991 (niet gepubliceerd), nummers gidsen 2.23.25 en 2.23.26. )met hun bureaus, en
  • het Geneeskundig Bestuur ( Voor het Geneeskundig Bestuur en zijn archief zie: Algemeen Rijksarchief, archief van de Inspecteur(-Generaal) van de Geneeskundige Dienst der Land- (en Zee-)macht 1814-1940(1950), (Den Haag 1993, niet gepubliceerd), nummer toegang 2.13.62.06 -- voortaan: ARA I(G)GDL(Z). ).
Het SB handhaafde de organisatie van het bureau van de Inspecteur-Generaal der Artillerie en van het Geneeskundig Bestuur zoals die inmiddels waren vastgesteld ( Voor de Inspecteur-Generaal der Artillerie bij SB 10.2.1814 nr. 95 en voor het Geneeskundig Bureau bij SB 22.12.1813 nr. 3. ) , terwijl in de organisatie van het bureau van de Inspecteur-Generaal der Fortificatiën nog moest worden voorzien ( De Inspecteurs-Generaal met hun bureaus èn het Geneeskundig Bestuur, ingesteld als hoofden van de betrokken wapens/dienstvak, kregen daarmee tevens de kwaliteit van "buiten-afdelingen" van het departement. Bij de benoeming van de Inspecteur-Generaal der Artillerie en de taakomschrijving van die der Fortificatiën, en in mindere mate bij die van het Geneeskundig Bestuur, blijkt deze conceptie duidelijk -- zie ARA Chefs Artillerie p. 8, 24; Burger, Genie 1813-1841 p. 8; ARA I(G)GDL(Z) p. 8. ) . De aldus ontworpen organisatie had uitdrukkelijk een voorlopig karakter, namelijk voor de duur van de oorlog, en de Souverein behield zich voor daarin wijzigingen aan te brengen ( Zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer" § 2.1 voor een overzicht van afdelingen en bureaus. ) . Korte tijd later, bij SB van 6 april 1814 nr. 4, werd de "opperdirectie" over het departement van Oorlog opgedragen aan de erfprins, met de aantekening dat bij zijn afwezigheid de dagelijkse werkzaamheden zouden worden waargenomen door de CGO.
De opdracht aan de erfprins wordt aangehaald in het KB van 18 februari 1815 nr. 107, Recueil Militair bevattende de wetten, besluiten en orders betreffende de Koninklijke Nederlandsche Landmagt (voortaan: RM ), 1815 I p. 283. Bij dit KB werden de autoriteiten omschreven, die rechtstreeks ondergeschikt waren aan de CGO. Dat waren:
  • De Inspecteur-Generaal van de Genie en van de Fortificatiën van de Staat, onder wiens inspectie stonden: het korps ingenieurs, de fortificatiën en militaire gebouwen van de Staat, het bataljon Pontonniers Mineurs en Sappeurs, het Topografisch Bureau en de Genie-school.
  • de Directeurs van de Fortificatie-directies, aangaande het administratieve gedeelte van hun dienst
  • de Inspecteur-Generaal van de Artillerie, onder wiens inspectie stonden: het korps der Artillerie en al hetgeen daartoe behoort, de arsenalen van de Staat, de Artillerie-wagentrein, de transport-wagentrein, de Artillerieschool -De Directeurs van de Artillerie-directies, aangaande het administratief gedeelte van hun dienst
  • De Inspecteurs-Generaal van de Infanterie -- meervoud -- onder wier inspectie stond al hetgeen tot dat wapen betrekking heeft
  • De Inspecteur-Generaal van de Cavalerie, onder wiens inspectie stond al hetgeen tot dat wapen betrekking heeft
  • De Kwartiermeester-Generaal, onder wiens orders stonden: het korps officieren van zijn departement, het korps Guides te paard, de afdelingen van het Topografisch Bureau die aan zijn departement verbonden waren
  • De generaals commanderende de Grote Militaire Afdelingen, onder wier bevelen stonden: de provinciale commandanten, de plaatselijke commandanten, de generaals die binnen een Grote Militaire Afdeling mobiele korpsen commanderen
  • de generaals die onafhankelijk van Grote Militaire Afdelingen mobiele korpsen commanderen
  • de generaals in activiteit zonder bepaalde bestemming
  • de Inspecteur-Generaal van de Administratie bij de Armee, onder wiens bevelen stond: het korps inspecteurs en onder-inspecteurs van de administratie van de Armee
  • de Betaalmeester van Oorlog, onder wiens bevelen stonden: de assistent-betaalmeesters
  • het Geneeskundig Bestuur
  • de Militaire Scholen
  • de Directeur der Algemene Werving
Tevens werd omschreven wat werd gerekend tot de Generale Staf der Armee:
  • de generaals en hun adjudanten
  • het departement van de Kwartiermeester-Generaal
  • de Provinciale Commandanten, Plaatselijke Commandanten en Plaatsmajoors
  • de officieren die tot geen korps behoren en ter beschikking staan van het departement.
Bij KB van diezelfde 18 februari 1815 nr. 108, RM 1815 I p. 291, werd de organisatie en taakstelling van het departement van de Kwartiermeester-Generaal vastgesteld.
Een en ander geschiedde op een voordracht van de Speciale en Personele Commissie belast met het ontwerpen van een complete inrichting van het militaire wezen (ingesteld bij KB van 24 juli 1814 nr. 53) waarbij vier ontwerpen voor KB's waren voorgelegd, waarvan één ter regeling van de Algemene Oorlogs Directie. Desgevraagd deelde de CGO bij rapport van 6 februari 1815 nr. 70 (inv.nr. 123) zijn inzichten mee, waarbij hij opmerkte dat een regeling van de Algemene Oorlogs Directie zijns inziens overbodig was, nu immers de erfprins met de opperdirectie van het departement was belast en hij, CGO, "slechts" de waarnemer van de koninklijke hoogheid was.
De voordracht voor de personele bezetting van het departement, waartoe het besluit van 8 maart 1814 had gelast, ging uit op 22 maart 1814 en werd goedgekeurd bij SB van 24 maart 1814 nr. 1 ( Inv.nr. 24, verbaal van 22 maart 1814 nr. 77; inv.nr. 27 verbaal van 1 april 1814 nr. 40. ) . Een hoofd voor de 2e Afdeling (Personeel) werd daarbij nog niet aangewezen: dat gebeurde eerst bij SB van 9 mei 1814 nr. 10 waarbij J.W. Janssens tot luitenant-generaal werd benoemd en provisioneel belast werd met alle zaken betreffende het personeel der Armee, met uitzondering van dat der Artillerie en Genie -- waarmee dus niet anders kan zijn bedoeld dan dat hij hoofd van de 2e Afdeling van het departement werd. Enkele maanden later werd Janssens aangewezen als waarnemer voor de CGO, J.H. Mollerus, toen deze om gezondheidsredenen tijdelijk van zijn functie moest worden ontheven. Nadat vervolgens het bestuur over de Zuidelijke Nederlanden door de verbonden mogendheden tijdelijk in handen was gelegd van de Souverein der Noordelijke Nederlanden, zette deze zich aan de inrichting van een bestuursorganisatie in de Zuidelijke provincies en benoemde Janssens op 1 september 1814 tevens tot Commissaris-Generaal van Oorlog voor de Zuidelijke provincies. Bij besluiten van 2 december 1814 nr. 121 en 11 december 1814 nr. 32 werd Mollerus, nog steeds niet hersteld, eervol uit zijn post ontslagen en volgde Janssens hem op ( SB 9.5.1814 nr. 10 in: ARA Staatssecretarie inv.nr. 19. Verder inv.nrs. 81, verbaal van 24 september 1814 nr. 34, inv.nr. 114 verbaal van 31 december 1814 nr. 1 waarbij Mollerus de overgave aan Janssens bekendmaakte. Het benoemingsbesluit van Janssens tot CGO in de Zuidelijke Nederlanden zal in de Brusselse Staatssecretarie zijn opgelegd en kan daarom niet eenvoudig op nummer worden gespecificeerd; de datum staat vermeld in inv.nr. 74, verbaal van 2 september 1814 nr. 64. ) . Kort daarop, bij besluit van 13 december 1814 nr. 778 (Belgische secretarie) werd met het oog op de wenselijkheid om de Noord- en Zuidnederlandse troepen onder één opperdirectie te brengen en de daarvoor benodigde voorbereidingen te treffen, het Belgische Commissariaat-Generaal van Oorlog ingaande 15 december 1814 al weer ontbonden. Zolang geen nadere voorzieningen waren getroffen, zou de oudste (Zuidnederlandse) Inspecteur-Generaal van een krijgsmachtwapen belast blijven met de "Administratie van de zaken van Oorlog" in België, op globaal dezelfde voet zoals tot dusverre bij het Belgische Commissariaat-Generaal gangbaar was geweest en met gebruikmaking van dezelfde ambtelijke ondersteuning ( Inv.nr. 114 verbaal van 31 december 1814 nr. 93. De oudste Inspecteur-Generaal van de krijgsmachtwapens in de Zuidelijke Nederlanden was die der Infanterie, lt.gen. Tindal, die dan ook werd belast met de administratie van Oorlog in de Zuidelijke Nederlanden: zie Algemeen Rijksarchief, archieven van het Algemeen Toezicht op de Koninklijke Marechaussee (1814)1841-1909 en de Inspecteur der Koninklijke Marechaussee 1909-1941(1942), 's-Gravenhage 1989 (niet gepubliceerd), nummer toegang 2.13.44 (voortaan: ARA Marechaussee), p. 6. ) . Nadere beschikkingen volgden bij KB van 19 mei 1815 nr. 29 ( Inv.nr. 157, verbaal van 24 mei 1815 nr. 3. Dit KB ging voort op de lijn welke reeds was ingezet bij KB van 29 april 1815 nr. 3 en van 16 april 1815 Litt. SS. Bij KB 19.5.1815/29 werd o.m. bepaald dat de Administratie van Oorlog in de Zuidelijke Departementen zijn werkzaamheden zou staken op 24 juni 1815 's avonds en dat ingaande 1 juli d.a.v. deze voormalige Administratie met het departement van Oorlog in Den Haag zou zijn verenigd. Er werd in Brussel een commissie voorzien tot liquidatie van alle zaken en financiële verplichtingen die in de Zuidelijke gewesten nog niet waren afgedaan. Het archief van de Adminstratie van Oorlog zou overgebracht worden naar Den Haag, met uitzondering van de bescheiden welke voor de Liquidatiecommissie nog benodigd waren. De CGO diende voorts een ontwerp voor een nieuwe organisatie van het departement in te dienen. ) . Bij KB van 29 juni 1815 nr. 64 RM ( 1815 eerste deel, p. 713. Zie ook inv.nr. 169 verbalen van 3 juli 1815 nrs. 1-5b, en inv.nr. 173 verbaal van 9 juli 1815 nr. 37, waar de uitvoeringsbeschikkingen door de CGO werden getroffen. ) kwam de koning tegemoet aan de zorg die hem door de CGO was voorgedragen, dat de werkzaamheden van het departement reeds omvangrijk waren en door de samensmelting met het Brusselse departement nog eens zodanig zouden vermeerderen, dat zij niet meer door een enkel "hoofd-ambtenaar" zouden kunnen worden beheerd. Daarom werd besloten dat, ingaande 10 juli 1815, het departement in twee hoofdafdelingen zou worden gesplitst, beide onder de opperdirectie van de kroonprins. De eerste hoofdafdeling, onder leiding van de CGO, zou omvatten de algemene zaken, het personeel der armee, en in het algemeen alles wat de defensie te land aanging. De tweede afdeling zou de administratie van het materieel der armee omvatten alsmede de gehele comptabiliteit. Deze zou geleid worden door een Intendant-Generaal van de Administratie van Oorlog, in welke kwaliteit zou optreden de Staatsraad M. Piepers, tot dan toe Inspecteur-Generaal van de administratie bij de Armee. In wezen werd het departement dus in twee goeddeels gelijkwaardige delen uiteengenomen, waarbij de eenheid werd verzorgd door de opperdirectie van de kroonprins. Het Commissariaat-Generaal zou gaan omvatten de 1e en 2e afdeling van het bestaande departement, waaraan een derde zou worden toegevoegd, de afdeling Artillerie en Genie. Daarvoor zouden de bureaus van de Inspecteurs-Generaal der Artillerie en van de Fortificatiën als zodanig worden geïntegreerd in die 3e afdeling van het het commissariaat-Generaal. Aan hun dubbele kwaliteit, chef van een krijgsmachtwapen en tevens hoofd van een "buiten-afdeling" van het departement, zoals die in 1814 was ontworpen, kwam daarmee een einde. Zij dienden ook de tot dusverre aan het Binnenhof in gebruik zijnde lokaliteiten te ontruimen ten behoeve van de Generale Intendance ( De Inspecteur-Generaal der Fortificatiën ging in 1818 zelfs zover dat hij zijn standplaats, en daarmee die van zijn bureau, verplaatste naar Nijmegen: Burger, Genie 1813-1841, p. 10. ) . Tot de competentie van de CGO werd tevens gerekend de uitoefening van het toezicht op het Departement van de Kwartiermeester-Generaal en op het Topografisch Bureau. De bestaande 3e, 4e, en 5e afdeling van het departement van Oorlog zouden overgaan naar de Generale Intendance. Deze zou tevens bevelsbevoegdheid hebben over de Inspecteur-Generaal der Geneeskundige Dienst en het Geneeskundig Bestuur der Armee, voorzover administratieve aangelegenheden in het geding waren. Ook de Betaalmeester van Oorlog en de assistent-betaalmeesters werden onder de orders van de Intendant-Generaal gesteld, die eveneens zou treden in de bevoegdheden, welke de Commissaris-Generaal tot dan toe had gehad jegens de directie van de Weduwen- en Wezenkas voor officieren. CGO en Intendant-Generaal dienden voorts ieder een voordracht in te dienen voor de organisatie van hun "hoofd-afdelingen" ( Voor details omtrent de taakverdeling tussen Commissariaat-Generaal en Generale Intendance zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.2. Op de interne organisatie, taakuitoefening en archiefvorming van de Generale Intendance wordt hier niet ingegaan. Verwezen wordt naar hoofdstuk "Verwante archieven" en noot 163. ) . Van deze laatste taak kweet de CGO zich bij de voordracht ( 27 juli 1815 nr. 125, in: inv.nr. 179. ) die leidde tot het KB van 30 juli 1815 nr. 55. Herhaald werd dat de CGO zou worden geassisteerd door een Secretaris en drie afdelingen ( Inv.nr. 185, verbaal van 18 augustus 1815 nr. 36. Voor details van deze organisatie zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.3. ) . Het delingsbesluit schreef weliswaar voor dat CGO en Intendant-Generaal in goede harmonie en nauw overleg dienden samen te werken, maar schiep door zijn aard ampele gelegenheid voor "botzingen en stremmingen" ( Aldus een memorandum dat is opgelegd bij het KB van 23 februari 1818 nr. 19, ARA Staatssecretarie inv.nr. 572. ) . Deze hebben vermoedelijk een rol gespeeld bij de totstandkoming van het KB van 15 november 1817 Litt. A 23 ( Opgelegd in ARA Staatssecretarie inv.nr. 512. ) waarbij de kroonprins op eigen verzoek ontheffing verkreeg van de opperdirectie van het departement. Kort nadien, bij KB van 27 december 1817 nr. 54, werd de kroonprins hersteld in de waardigheden van "Generaal en Chef mitsgaders Inspecteur-Generaal van alle wapenen bij de Nederlandsche Armee". Tegelijk werd hem de opperdirectie van het "ministerie van Oorlog" ( De bij KB van 6 april 1814 nr. 4 opgedragen opperdirectie had betrekking op het departement van Oorlog . ) opgedragen, met aantekening dat vooralsnog de verdeling en inrichting van de werkzaamheden daar op de bestaande voet zouden blijven gehandhaafd, maar dat daarin eind januari 1818 nadere beschikkingen zouden volgen. Korte tijd later, bij KB van 22 februari 1818 nr. 60, werd de kroonprins opnieuw ontheven van zijn opperdirectie. De aangekondigde reorganisatie kreeg zijn beslag bij KB van 23 februari 1818 nr. 19 ( ) RM ( 1818 I p. 154, uittreksel. Bij het originele besluit in ARA Staatssecretarie inv.nr. 572 bevinden zich een aantal interessante stukken, die erop duiden dat aan het uiteindelijk genomen besluit het een en ander is vooraf gegaan. De voordracht van de kroonprins, dd. 24 januari 1818 en gesigneerd met "de Minister van Oorlog", schetste een ) ( ministerie van Oorlog ) ( onder leiding van de kroonprins als minister, waarin de CGO diens rechterhand en plaatsvervanger was en gedacht werd in een positie overeenkomend met die van chef van de generale staf t.o.v. een Generaal en Chef [opperbevelhebber] in tijd van oorlog. De Generale Intendance zou in dit voorstel als een ondergeschikte departementsafdeling in de organisatie worden ingelijfd, waarbij uitdrukkelijk ook de Intendant-Generaal aan de CGO ondergeschikt zou worden. In een nadere toelichting van 28 januari 1818 werkte de kroonprins/minister zijn denkbeeld nader uit. Ook daaruit valt moeiteloos af te leiden dat hij weinig consideratie had met de Generale Intendance en de chef daarvan, Piepers. ) ( Vervolgens is er een ander plan ingediend, waarin het bestuur van het departement zou worden opgedragen aan een "Hoge Raad van Oorlog", bestaande uit een -- voor het leven te benoemen -- vice-president, de Kwartiermeester-Generaal, de Majoor-Generaal, de Inspecteurs-Generaal van Artillerie, Genie, Infanterie en Cavalerie, en tenslotte de Intendant-Generaal of Chef van de algemene administratie van Oorlog, geassisteerd door een Secretaris-Generaal die in de raadsvergadering geen stem zou hebben. Genoemde leden, ook de Secretaris-Generaal, zouden ieder leiding geven aan een hoofdafdeling van het departement. De kroonprins zou de vergaderingen van de Hoge Raad kunnen bijwonen en deze alsdan presideren. Niet onwaarschijnlijk is dat dit alternatieve plan afkomstig is uit de koker van de Intendant-Generaal Piepers, die immers in het voorstel van de kroonprins danig in status achteruit dreigde te gaan en wellicht meer heil zag in een vorm van collegiaal bestuur. ) ( Verschillende ontwerpen van KB, waarvan er een duidelijk is geënt op de denkbeelden van de kroonprins en een ander vergezeld is van een memorandum dat kennelijk tot doel heeft in de controverse een tussenweg te vinden, en ook het tijdsverloop tussen eerste voordracht en besluit, maken duidelijk dat het geval moeilijk heeft gelegen. Het uiteindelijk door de Koning bekrachtigde KB is oorspronkelijk gedateerd 20 februari 1818, maar het getal 20 is naderhand gewijzigd in 23. Bovendien is het middendeel van het KB geschreven in een andere hand dan kop en staart, die beide doorhalingen en aanvullingen vertonen. Het ligt voor de hand te denken dat het aanvankelijke besluit van de Koning, van de 20e februari, geleid heeft tot de ontslag-aanvraag van de kroonprins uit zijn opperdirectie c.q. ministerschap dat op 22 februari werd ingewilligd. Vervolgens moest het besluit herschreven worden naar de aldus ontstane nieuwe omstandigheden, waaruit dan het uiteindelijke KB tevoorschijn is gekomen, inclusief de benoeming van Piepers. ) . De Koning gelastte de hereniging, ingaande 1 maart, van de beide "hoofd-afdelingen", met name ook vanuit bezuinigingsoverwegingen. Het departement zou onder leiding staan van een Secretaris van Staat voor de Zaken van Oorlog, in welke kwaliteit de voormalige Intendant-Generaal Piepers zou optreden. Alle werkzaamheden van het bestaande Commissariaat-Generaal en de op te heffen Generale Intendance zouden in het nieuwe departement worden verenigd, echter met uitzondering van een aantal specifiek omschreven zaken, waarvan de behandeling onder directe orders van de Koning zou geschieden door zijn Adjudant-Generaal, tot welke post gen.maj. A.C.J.G. graaf d'Aubremé werd geroepen.
Het werkgebied van de Adjudant-Generaal behelsde:
  • benoeming, bevordering, ontslag en verplaatsing van alle generaals en verdere officieren
  • beoordeling van alle rang- of ancienniteitsreclames
  • toelating van kadetten bij de militaire school en bij de korpsen
  • aanvragen om huwelijkstoestemming van officieren
  • alle zaken verband houdende met oefeningen en manoeuvres
  • de algemene en bijzondere maatregelen tot het onderhoud der krijgstucht
  • garnizoensveranderingen, mouvementen, kantonnementen, kampementen en bivaks.
Bijgevolg dienden aan de Adjudant-Generaal te worden afgegeven:
  • de stamboeken van alle militaire officieren
  • hun dienststaten en de andere stukken die hebben gediend voor het opmaken der ranglijsten
  • de halfjaarslijkse conduitestaten van officieren en kadetten
  • de registers van aangestelde en afgetreden officieren.
Het KB van 26 juni 1818 nr. 16 (inv.nr. 466 verbalen van 3 juli 1818 nrs. 81-86) regelde de organisatie van het bureau van de Adjudant-Generaal des Konings.
Er volgde bij KB van 2 september 1818 nr. 89 ( Inv.nr. 489, verbalen van 18 september 1818 nrs. 38-43. ) een reorganisatie waarbij het departement werd ingericht in 5 afdelingen, één met de naam "Secretariaat" en voorts de 1e t/m 4e afdeling. De afdelingen werden onderverdeeld in bureaus, en deze voor een deel in secties. De hoofden van de 1e t/m 4e afdeling voerden de titel van directeur. De minister [Secretaris van Staat] werd gelast om een voordracht te doen voor de directeurs van de 1e t/m 3e afdeling -- uitdrukkelijk niet voor de Secretaris noch voor de directeur der 4e afdeling. ( Voor een gedetailleerd overzicht van de organisatie zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.4. )
1.1.2 Het tijdperk van d'Aubremé, vertrouweling des Konings 1818-1826
Lang heeft Piepers niet kunnen en willen genieten van zijn overwinning bij de reorganisatie van 1818. Bij KB van 1 oktober 1818 nr. 58 kreeg hij, op eigen verzoek en ingaande 5 oktober, ontslag uit zijn functie en werd D'Aubremé tot zijn opvolger ad interim benoemd RM ( 1818 II p. 62. ) . Enkele maanden later werd aan diens dubbelfunctie, Adjudant-Generaal en Secretaris van Staat a.i., een einde gemaakt: bij KB van 5 februari 1819 Litt. B ( Inv.nr. 546 verbaal van 20 februari 1819 nr. 10. Zie ook kennisgeving in ) RM ( 1819 I p. 98. ) werden ingaande 1 maart de functies van Secretaris van Staat voor de Zaken van Oorlog en Adjudant-Generaal herenigd tot die van Commissaris-Generaal van Oorlog (CGO). D'Aubremé werd tot CGO benoemd en kreeg zitting in 's Konings Kabinetsraad ( De Kabinetsraad, ingesteld bij SB van 7 december 1813 nr. 2, is de vergadering van ministers onder voorzitterschap van de Koning(in). Zie H.A.J. van Schie, "De taken en positie van het Kabinet der Koningin", Noordwijk (niet gepubliceerde scriptie) 1985 (exemplaar in de bibliotheek van het Algemeen Rijksarchief onder nr. 203 F 13) p. 18/19. Na verloop van tijd waren niet alle ministers lid van de Kabinetsraad, maar slechts degenen die daartoe specifiek waren aangewezen. ) . Het bureau van de voormalige Adjudant-Generaal des Konings zou in het Commissariaat-Generaal worden geïntegreerd, en de CGO diende op korte termijn een reorganisatievoorstel in te dienen voor het Commissariaat-Generaal, waarbij uitdrukkelijk een bezuinigingsdoelstelling werd aangegeven. Deze reorganisatie werd vastgesteld bij KB van 24 mei 1819 Litt. G5 ( Inv.nr. 586 verbalen van 5 juni 1819 nrs. 5-23. Van de 5e afdeling, die daarbij formeel werd ingesteld, wordt al gerept in inv.nr. 569 verbaal van 24 april 1819 nr. 73. ) . Het departement werd nu ingedeeld in een Kabinet van de CGO, onder leiding van de adjudant van de CGO, en 5 afdelingen. Het algemeen secretariaat werd opgeheven, en de voormalige Secretaris J.P. Scheffer werd directeur van de 1e Afdeling. Chefs van de overige afdelingen werden kol. Z.W.A.L. van Tengnagell (2e afdeling), de "agenten van het departement van Oorlog" ( Bij KB van 1 februari 1819 Litt. I 5 was het Provisioneel Reglement op de Administratie der Landmacht vastgesteld, als gevolg waarvan de werkzaamheden van de tot dan bestaande Inspecteurs van de Militaire Administratie aanzienlijk waren verminderd. Derhalve was bij KB Litt. N5 van dezelfde datum het korps Inspecteurs van de Militaire Administratie ontbonden. De werkzaamheden van deze inspecteurs waren bij het Provisioneel Reglement toegedeeld aan de generaals in de 6 Grote Militaire Commando's en de plaatselijke of garnizoenscommandanten. Het administratieve toezicht van het departement kreeg voorts gestalte door in ieder Groot Militair Commando een Agent en een adjunct-agent van het departement te posteren, terwijl bij het departement zelve nog eens 2 Hoofdagenten, 2 Agenten en 2 adjunct-agenten werden geplaatst. ) RM ( 1819 I p. 41, inv.nr. 542 verbalen van 6 februari 1819 nrs. 1-17. ) M. de Ras (3e afdeling) en J.D. le Febvre (4e afdeling), en kol. J.D. Doorman (5e afdeling) ( Voor gedetailleerd overzicht van de organisatie van 1819 zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.5. ) . Enkele maanden later werd, bij KB van 10 juli 1819 nr. 16 ( Inv.nr. 602 verbalen van 16 juli 1819 nrs. 6 en 7. ) , de heer J.B. Warendorff, laatstelijk be last geweest met de afwikkeling van het Brusselse departement van Oorlog, met een bureau van vijf ambtenaren toegevoegd aan de organisatie van het departement om de (blijkbaar problematische) afrekening van zaken van het departement daterend van vòòr 1 oktober 1818 ter hand te nemen ( Aanvankelijk was oud-CGO Piepers met deze afwikkeling belast geweest, maar bij ministeriële circulaire van 22 juni 1819 nr. 1 (RM 1819 I p. 404) werd bekendgemaakt dat de Koning Piepers bij KB van 4 juni 1819 nr. 1 van deze taak had ontheven. In de verdere organisatiegeschiedenis komen we het bureel van Warendorff als zodanig niet meer tegen, Warendorff zelf echter wel. Bij KB van 16 december 1823 nr. 97 (ARA Staatssecretarie inv.nr. 1837) wordt hij aangesteld tot commies met personele rang van referendaris. Zijn plaats en werkzaamheden in de organisatie werden niet omschreven, maar die zullen ongetwijfeld binnen de directie voor de Administratie hebben gelegen. In het KB van 27 juli 1830 nr. 73 (ARA Staatssecretarie inv.nr. 3438) duikt Warendorff ook weer op als referendaris, en wanneer hij in 1831 komt te overlijden, is hij nog steeds belast met de "liquidatie van de achterstand" van het departement en tevens, sinds de Belgische troebelen, met de "afdoening van rekeningen wegens buitengewone verstrekkingen en bijzondere voorzieningen". Deze werkzaamheden waren nog niet ten einde: met enige spoed werd in de opvolging van Warendorff voorzien (inv.nr. 2707 verbaal van 9 september 1831 nr. 76). Het langdurige bestaan van deze liquidatie-werkzaamheden verklaart het regelmatig voorkomen van afzonderlijke pagina's "referendaris Warendorff" of "Liquidatie" in de agenda's van het gewoon verbaal-archief -- zie bv. inv.nr. 12666. ) ( Het archief van de Commissie van Liquidatie van het voormalige Zuidnederlandse departement van Oorlog en van de liquidateur Warendorff over het tijdvak 1815-1819 is in 1953 in het kader van de Belgisch-Nederlandse archiefuitwisseling overgedragen aan België; zie Algemeen Rijksarchief, "Inventarissen van archivalia welke in 1953 aan het Algemeen Rijksarchief in Brussel zijn overgedragen", 's-Gravenhage (niet gepubliceerd) 1978, nummer toegang 2.23.03. ) . De CGO permitteerde zich in 1822 de uitbreiding van de 2e Afdeling met een nieuw 5e bureau dat zich zou gaan bezighouden met de behandeling van de rapporten van driemaandelijkse en jaarlijkse (grote) inspecties over de korpsen der Armee ( Inv.nr. 1040 verbalen van 29 mei 1822 nrs. 1-3. De CGO gaf aan dat er met de gelijktijdige en eenvormige behandeling van die rapporten door een commissie ingesteld bij zijn besluit van 10 oktober 1821 Kabinet Litt. E9 zodanig goede ervaringen waren opgedaan, dat het hem wenselijk voorkwam deze wijze van behandeling in een staand bureau te institutionaliseren. ) . De ingrepen in de Rijksadministratie en de departementen van Algemeen Bestuur, die de Koning in 1823 verordonneerde ter uitvoering van de aanbevelingen van de Staatscommissie ingesteld bij KB van 1 augustus 1818 Litt. TT, gingen niet voorbij aan het departement van Oorlog. Centraal in deze operatie stond het KB van 4 september 1823 nr. 7, in welks preambule de oogmerken van het staatshoofd werden opgesomd: vereenvoudiging, bezuiniging en samenhang ( Het KB o.a. in inv.nr. 1260, verbalen van 31 december 1823 nrs. 405-411. Het werd op ondergeschikte punten gewijzigd bij KBs van 18 oktober 1823 nr. 141 en 15 november 1823 nr. 1 (ARA Staatssecretarie inv.nrs. 1786 en 1813). De doelstelling van samenhang in het Rijksbestuur is ook uitdrukkelijk aanwezig in het KB van 19 september 1823 nr. 132 (ARA Staatssecretarie inv.nr. 1756) tot instelling van de Raad van Ministers. ) . Het KB stelde bij de ministeries en het Commissariaat-Generaal van Oorlog de functie van Secretaris-Generaal in ( Bij "ieder ander departement van algemeen bestuur" werd dat een secretaris. ) die als ambtelijk directeur van het gehele departement zou optreden en bovendien specifiek belast werd met de zorg voor de secretarie-werkzaamheden. Het KB regelde voorts de hoofdlijn van de organisatorische indeling en van de administratieve procedures, en droeg aan de departementshoofden op om tijdig een reorganisatievoorstel van hun departement in te dienen zodat per 1 januari 1824 bij alle departementen volgens de voorschriften van het KB gewerkt zou kunnen worden. Het KB van 16 november 1823 nr. 80 ( Inv.nr. 1260 verbalen van 31 december 1823 nrs. 405-411. ) regelde vervolgens de reorganisatie van het departement van Oorlog waarbij drie afdelingen ontstonden, ieder onder leiding van een directeur, te weten: voor het personeel en militaire zaken; voor de administratie; en voor het materieel der artillerie en genie. Aan deze directeurs zou "het noodige aantal redigeerende ambtenaren of wel eenige van de aan het Departement geattacheerde officieren" worden toegevoegd. De directeurs zouden bevoegd zijn tot het voorbereiden en instrueren van alle zaken die de CGO hen zou opdragen, zij zouden in die voorbereiding ook zelfstandige correspondentie kunnen voeren, maar de beslissingsbevoegdheid bleef uitdrukkelijk bij de CGO. Onderling zouden de directeurs slechts mondeling kunnen overleggen en afstemmen. Daarentegen werd voorzien dat de CGO en directeurs samen een Raad zouden vormen, die alle aan de Koning voor te leggen ontwerpen van wet, besluit of verordening van algemene werking, als ook alle circulaires, orders en voorschriften tot in- en uitvoering van wetten, besluiten en verordeningen, en voorts alle "gewone zaken" welke de CGO aan de Raad wilde voorleggen, zou dienen te overwegen. Van de Raad, die diende te vergaderen zo vaak de CGO dat raadzaam oordeelde, zou de CGO altijd voorzitter zijn, en de Secretaris-Generaal ten departemente de secretaris. De CGO kon de Raad geheimhouding opleggen, terwijl uitdrukkelijk werd bepaald dat de opvattingen der leden nooit naar buiten zouden mogen komen en de Raad nimmer extern zou optreden door het doen van voordracht of te introduceren. De CGO was wel gevoelig voor de gedachte om op zijn departement meer hulp, in de gedaante van enkele hoofdofficieren, in te schakelen bij de zeer omvangrijke werkzaamheden, maar vond dat deze officieren geen rechtstreeks gezag naar buiten moest worden toegekend, zoals dat bij Binnenlandse Zaken wel was gebeurd; daardoor zou de eenheid en het verband verdwijnen uit het bestuur van de Landmacht. De CGO refereerde daarbij aan de verdeling in twee hoofdafdelingen, die gedurende 1815-1818 had geheerst, en die de Koning om goede redenen had teruggedraaid. Uit het voorstel van de CGO om bij het departement 4 directeuren te benoemen werd bij koninklijk kabinetsrescript één directeur geschrapt. Ook het tenslotte door het departement voorgelegde ontwerp-KB werd ter Staatssecretarie geheel opnieuw geredigeerd, waarbij de gelijkstelling van de directeurs met de rang van administrateur sneuvelde. De Raad werd in het ontwerp nog aangeduid als Raad van Administratie, maar in het herschreven KB al niet meer. ( Zie ARA Staatssecretarie inv.nr. 1814. ) Hoewel het KB uitdrukkelijk voorschrijft dat de secretaris van de Raad "behoorlijk" notulen van de Raadsvergaderingen diende te houden, zijn dergelijke notulen tot dusver nimmer aangetroffen. ( aanschrijving RM 1823 II p. 276. ) Aan deze reorganisatie was het nodige voorafgegaan. Nadat bij KB van 17 september 1823 nr. 10 enkele administrateurs bij het ministerie van Binnenlandse Zaken waren benoemd met vèrgaande eigen bevoegdheden, leek het de koning een nuttig idee deze constructie ook bij het Commissariaat-Generaal van Oorlog Bij KB van dezelfde 16 november 1823 nr. 82 ( Inv.nr. 1260 verbalen van 31 december 1823 nrs. 405-411. ) werd tevens vastgesteld hoeveel ambtenaren bij het departement van Oorlog nodig werden geoordeeld: 1 Secretaris-Generaal, 9 commiezen en 24 adjunct-commiezen. De 3 directeurs werden hier niet genoemd, vermoedelijk omdat voor deze functies hoofdofficieren van de Landmacht waren voorzien voor wie geen extra formatieruimte noodzakelijk was. Bij KB van 16 december 1823 nr. 97 werd tenslotte de personele invulling geregeld ( ARA Staatssecretarie inv.nr. 1837. Tot directeur van het Personeel en Militaire Zaken werd kol. Z.W.A.L. baron Van Tengnagell, tot directeur voor de Administratie de hoofdagent van het departement J.P. Reuther, en tot directeur voor het Materieel der Artillerie en Genie kol. J.P. Doorman. De bestaande Secretaris J.P. Scheffer werd gehandhaafd als Secretaris-Generaal. ) Tegelijk werd aangegeven dat boven het aangegeven aantal vaste ambtenaren aan het departement nog werden toegevoegd twee Agenten en zoveel officieren van de Landmacht als voor de werkzaamheden nodig zouden blijken, terwijl bovendien nog eens 4 surnumeraire commiezen en 28 dito adjunct-commiezen werden aangesteld ( In een bij het KB gevoegd overzicht werd een verdeling van het personeel over de verschillende organisatie-onderdelen gegeven. Deze is weergegeven in hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.6. Niet zeker is of deze indeling ook door het departement is gehanteerd en dat het overzicht de gedetacheerde officieren en surnumeraire ambtenaren buiten beschouwing laat. De bezuiniging kreeg vorm door 25 ambtenaren dadelijk af te laten vloeien, waarvan er 22 op "gratificatie" werden gesteld en 3 betrekkingen elders konden krijgen. ) . Een jaar later schatte de CGO de bezuinigingsdrift kennelijk wat geluwd: hij diende bij de Koning een verzoek in om bij het departement van Oorlog een bibliotheek in te mogen richten, en verkreeg 's Konings medewerking ( Inv.nr. 1395 verbaal van 29 november 1824 nr. 36, machtiging bij KB van 20 november 1824 nr. 108 opgelegd in inv.nr. 1463 verbaal van 14 april 1825 nr. 27, zijnde het bibliotheekreglement. De commies F.A. van Rappard werd, onder de orders van de directeur voor het Personeel en Militaire Zaken, belast met de bibliotheekzorg, waarvoor een jaarlijks budget van ( 4.000,= was toegestaan. ) .
1.1.3 De andere prins 1826-1840
Aan de CGO D'Aubremé werd, na bijna 8 jaar trouwe dienst, bij KB van 15 juni 1826 nr. 93 ingaande 1 juli eervol ontslag verleend. Hij werd ingevolge KB van dezelfde dag nr. 94 opgevolgd door prins Frederik, tot dan toe Grootmeester der Artillerie en bij het aanstellings-KB bevorderd tot de rang van Generaal der Artillerie RM ( 1826 I p. 190 en inv.nr. 1663 verbaal van 24 juni 1826 nr. 10. ) . Bij deze aanstelling werd tevens bepaald dat de behandeling van zaken betreffende het materieel der artillerie, die tot dusverre ten departemente had plaatsgevonden, voortaan zou worden verricht door het departement van de Grootmeester der Artillerie ( Zolang de functie van Grootmeester zou vaceren, zou de directeur van het departement, gen.maj. H.R. Trip, daar de leiding waarnemen, op dezelfde voet als in art. 1 van het KB van 4 september 1823 nr. 7 was bepaald voor de waarneming door Secretarissen-Generaal bij afwezigheid van hoofden van departementen van algemeen bestuur. ) ( Vgl. ARA Chefs Artillerie, p. 11. De herschikking van de zorg voor het materieel der artillerie komt daar niet tot uitdrukking, omdat die, voorzover nu bekend, alleen in het reorganisatiebesluit t.a.v. het departement is neergelegd. ) . Door het wegvallen van deze werkzaamheden resteerde voor de directie voor het Materieel der Artillerie en Genie alleen de materieelzorg Genie, hetgeen ingaf genoemde directie eveneens per 1 juli 1826 op te heffen. De directeur daarvan, Doorman, werd ter beschikking gesteld van het departement van Oorlog, en de directeur voor de Administratie werd voorlopig belast met de resterende werkzaamheden van de opgeheven directie ( Duidelijk is dat Doorman in ongenade was gevallen: in april was hem een scherpe ontevredenheidsbetuiging van de Koning ten deel gevallen en in mei raakte hij betrokken in het onderzoek van het Hoog Militair Gerechtshof naar wanpraktijken in de Genie, welk onderzoek uiteindelijk zou leiden tot de déconfiture van de Inspecteur-Generaal der Fortificatiën lt.gen. Krayenhoff. Zie Algemeen Rijksarchief, geheim verbaalarchief van het ministerie van Oorlog (thans nog nummer toegang 2.13.13.01, na aanstaande herziening en aanvulling nummer toegang 2.13.67) (voortaan: ARA Oorlog geheim), inv.nr. 35 verbalen van 13 mei 1826 Litt. N7 en O7. ) . Eén van de zaken waarmee de prins als kersverse CGO te maken kreeg, was de déconfiture van de Inspecteur-Generaal der Fortificatiën, C.R.T. Krayenhoff, die zich kort tevoren was begonnen af te tekenen. Op voordracht van de prins werd bij KB van 9 september 1826 nr. 117 RM ( 1826 II p. 186 en inv.nr. 1709 verbaal van 14 september 1826 nr. 12. ) besloten de functie van Inspecteur-Generaal der Fortificatiën op te heffen. Krayenhoff werd ter beschikking van het departement gehouden en de aan zijn functie opgedragen werkzaamheden mèt het daarbij betrokken personeel werd samengevoegd met de resterende werkzaamheden van de voormalige directie voor het Materieel der Artillerie en Genie, zoals die werden waargenomen door de directie voor de Administratie. Deze ingrepen resulteerden, ingaande 25 september 1826, in een nieuwe departementale afdeling Algemene Directie der Genie (ADG), welke op dezelfde voet als de andere departementale directies, onder strakker toezicht van de CGO zou komen dan voorheen de Inspecteur-Generaal wel gewend was geweest. Het KB sprak het voornemen uit om de financiële zaken van de Genie te eniger tijd van de ADG over te hevelen naar de directie voor de Administratie. Tot chef ADG werd benoemd lkol. P.S.R. van Hooff, die bij KB van dezelfde datum nr. 118 ( Inv.nr. 1709 verbaal van 14 september 1826 nr. 12. ) zijn instructie ontving. Het gehele archief van de Inspecteur-Generaal der Fortificatiën zou integraal van Nijmegen naar Den Haag worden overgebracht ( Burger, Genie 1813-1841, pp. 26 e.v. ) .
Iets tevoren, bij KB van 29 augustus 1826 nr. 188, was in het kader van de samenvoeging van de Generale Staf en de Generale Kwartiermeesters Staf reeds besloten om het onder de Inspecteur-Generaal der Fortificatiën ressorterende "Archief van Oorlog en Topografisch Bureau" (AvO/TB) te splitsen. Het Topografisch Bureau (TB) ervan zou worden toegevoegd aan de Generale Staf. Bepaald werd dat de daarbij werkzame Genie-officieren voorlopig hun werkzaamheden zouden voortzetten en zolang beschouwd zouden worden als te zijn gedetacheerd bij de Generale Staf, maar in het vooruitzicht werd gesteld dat dit personeel zo spoedig mogelijk moest terugkeren naar werkzaamheden bij de Genie. Het overblijvende Archief van Oorlog (AvO) zou het depot blijven van alle kaarten, plans, memories van defensie en alle andere objecten betrekking hebbend op de "geodesie, geografie, topografie, statistiek en militaire geschiedenis van het Koninkrijk", en dus dienden alle plans, volbrachte verkenningen, memoriën en belangrijke rapporten, na op orde te zijn gebracht, door de Generale Staf en andere militaire autoriteiten in het AvO te worden gedeponeerd en met het stempel daarvan te worden gemerkt. Behalve de Inspecteur-Generaal der Fortificatiën en de Chef van de Generale Staf zou niemand zonder toestemming van de CGO bescheiden uit het AvO mogen lichten. Terwijl het KB uitdrukkelijk bepaalde dat aan de superintendentie van de Inspecteur-Generaal der Fortificatiën over AvO en TB met onmiddellijke ingang een einde werd gemaakt, werd bij het AvO niet uitdrukkelijk bepaald onder wiens gezag dit orgaan zou fungeren. Aan de CGO werd opgedragen voordrachten te doen voor de aanstelling directie en personeel van het AvO en van officieren bij het TB. Uit het feit dat voor de directie van TB geen voordracht werd gelast, mag worden afgeleid dat de fungerende directeur van het AvO/TB, gen.maj. M.J. de Man, werd gedacht als chef van het TB na de onderbrenging daarvan bij de Generale Staf.
In de praktijk bleef De Man (van huis uit Genie-officier) zich echter, tot zijn dood in 1838 toe, onveranderlijk "directeur van het Archief van Oorlog en Topografisch Bureau" noemen en zich als zodanig gedragen, alsof de verordonneerde splitsing van AvO/TB niet bestond. En opvallend is dat ook andere autoriteiten, het departement van Oorlog niet uitgezonderd, zich aan deze praktijk conformeerden ( Voor nadere uiteenzetting over de discrepantie tussen de formele organisatiebesluiten en de feitelijke praktijk wordt verwezen naar: Algemeen Rijksarchief, fragment-archief van het Archief van Oorlog en Topografisch Bureau (1811)1814-1841, nummer toegang 2.13.68.04. ) . Van de last om die nadere voordrachten voor AvO en TB te doen kweet de CGO zich pas in 1828, met als resultaat de KB's van 29 juni 1828 nrs. 137 en 138. Het eerste handelde over het TB, dat onverkort gerekend werd tot de Generale Staf ( Het TB zou bestaan uit een directeur/officier der Generale Staf, een adjunct-directeur/dito, 3 tekenaars, 2 graveurs, 1 commies en gedetacheerd of tijdelijk militair personeel. In de vorige noot werd al aangegeven dat de feitelijke situatie geheel anders lag. ) . Het KB nr. 138 bepaalde dat het AvO een "integrerend deel van het departement" zou zijn -- waarmee de onduidelijkheid over de onderschikking van dit orgaan in elk geval formeel werd opgeheven. Het zou bestaan uit een directeur en een adjunct-directeur, 2 chartermeesters en 1 commies ( ARA Staatssecretarie inv.nr. 3006. Het KB bepaalde dat de directeur en zijn adjunct officieren van de Genie of de Generale Staf moesten zijn, terwijl ook voor de chartermeestersplaatsen officieren konden dienen. Alle benoemingen in deze functies zouden worden beschouwd als een eervolle retraite voor verdienstelijke officieren die voor de actieve dienst minder geschikt bevonden waren, aldus het KB. De voordracht van de CGO van 24 juni 1828 Litt. H7 (opgelegd bij het KB 29 juni 1828 nr. 137) was zelfs nog iets strakker: "Het voornemen om officieren, die weinig meer voor den actieven dienst geschikt zijn, en wel bij voorkeur altijd uit die van den generalen Staf te kiezen, in de onderscheidene posten bij het Archief van Oorlog te doen optreden, biedt een nieuw middel aan de hand, om brave lieden, die in de gelederen der Armee, ondanks hunnen goeden wil en ijver, door gevorderden ouderdom of andere bijkomende omstandigheden, geen nut meer kunnen stichten, behoorlijk en tevens op eene eervolle wijze te verzorgen". Waarmee duidelijk werd dat aan officieren van de Generale Staf een zekere voorrang werd toegedacht bij benoemingen in het AvO. ) ( Hoe gevoelig de kwestie rond het AvO en TB wel lag tussen Generale Staf en Genie, komt in diezelfde voordracht tot uiting, waar de CGO toelichtte waarom hij voorstelde twee chartermeestersplaatsen te creëren, "een belast met al hetgeen onder de dienst van den Generalen Staf ressorteerd, en een, gelijke functien waarnemende voor al hetgeen tot de Genie behoort". "Meermalen", zo schreef de CGO, "hebben de hoofden van deze beide takken van dienst, bij de deswegens plaats gehad hebbende beraadslagingen, niet onduidelijk van hunne beduchtheid doen blijken, dat het vereenigen der voortbrengzels van hunne respective onderhorigen in een en hetzelfde Archief en onder hetzelfde beheer, aanleiding tot zwarigheden zoude kunnen geven. In voege zoo als thans wordt voorgesteld, zullen niet alleen alle moeijelijkheden opgeheven en de moeijelijke botzingen voorgekomen zijn, maar de vrees voor wanorde en onaangenaamheden, zal voor de verzekering van regelmatigheid en goede verstandhouding de plaats ruimen". ) . Met verwijzing naar de "jongste reorganisatie", waarmee die van 1826 bedoeld zal zijn, deed de prins-CGO op 9 juli 1828 een voordracht tot herziening van de formatie van het departement, dat resulteerde in het KB van 12 juli 1828 nr. 109 ( ARA Staatssecretarie inv.nr. 3012. ) . Daarbij werd een uitbreiding van het aantal vaste ambtenaren ten departemente met 1 bereikt, waarmee het totaal op 34 kwam. Dat aantal was exclusief de bezetting van het AvO zoals die bij KB van 29 juni 1828 nr. 138 was vastgesteld, exclusief 15 surnumeraire ambtenaren, en exclusief 1 kamerbewaarder, 1 concierge, 6 boden en 5 assistent-boden. Bovendien werd bepaald dat de bureau-ambtenaren van het departement van de Grootmeester der Artillerie en van de Generale Inspectie van de Geneeskundige Dienst, elk 3 in getal, tot de formatie van het departement van Oorlog gingen horen, zodat de totale bemanning van het departement op dat moment 73 ging bedragen. Bij KB van 15 augustus 1827 nr. 152 waren inmiddels nadere instructies gegeven over de werkzaamheden bij het Commissariaat-Generaal, die er op neerkwamen dat de prins-CGO van een aantal bezigheden werd ontlast en grotere bevoegdheden gedelegeerd werden aan de directeuren bij het departement en aan de chef ADG RM ( 1827 p. 282 en inv.nr. 1904 verbaal van 29 juli 1827 nr. 1. In de voordracht hiertoe, inv.nr. 1880 verbaal van 11 augustus 1827 nr. 19, formuleerde de prins-CGO als doelstelling, dat door deze verdergaande delegatie hijzelf meer in de gelegenheid zou zijn om zich met belangrijke zaken bezig te houden. Het KB van 15 augustus 1827 nr. 152 en de uitvoeringsbeschikkingen van de CGO van 29 september 1827 nr. 1 geven samen gedetailleerd aan in welke zaken de directeuren en chef ADG voortaan zelfstandig beschikkingen zouden kunnen nemen, en in welke zij zich om toestemming met de CGO dienden te verstaan. ) ( Opgemerkt wordt dat deze regeling een heel eind kwam in de richting, die in 1823 vanuit de Staatssecretarie aan de CGO was gesuggereerd -- de administrateurs à la Binnenlandse Zaken -- en die D'Aubremé destijds met succes had weten te torpederen; zie noot 40. ) . Bij KB van 25 december 1829 nr. 83 werd prins Frederik vervolgens benoemd tot Admiraal van de vloot en Kolonel-Generaal van alle wapens der Landmacht en in die rangen belast met de opperdirectie van de departementen van Oorlog en Marine. Beide departementen werden, onder de prinselijke opperdirectie, ingaande 1 januari 1830 gesteld onder de leiding van Directeurs-Generaal. Tot Directeur-Generaal van Oorlog (DGO) werd benoemd lt.gen. J. de Eerens. Aan de Kolonel-Generaal en DGO werd opgedragen een voordracht in te dienen voor de nadere regeling van de gevolgen RM ( 1829 p. 249; inv.nr. 2352 verbaal van 26 december 1829 nr. 15; en inv.nr. 2353 verbaal van 30 december 1829 nr. 1. ) . Deze ingreep gaf de stoot tot reorganisatie van het departement van Oorlog, die bij KB's van 27 februari 1830 nrs. 116-119 RM ( 1830 I p. 73 en inv.nr. 2386 verbaal van 5 maart 1830 nr. 1. ) werd ingevoerd. KB nr. 116 somde de zaken op welke door de Kolonel-Generaal aan de Koning dienden te worden voorgelegd terwijl de overige aangelegenheden door de DGO aan de Koning konden worden voorgedragen, zij het met voorkennis en instemming van de Kolonel-Generaal ( De Kolonel-Generaal diende voor te dragen voor: benoemingen, bevorderingen, verplaatsingen, ontslag, nonactiviteit en pensionering van officieren; rang- en ancienniteitsreclames; het maken van geheel nieuwe inrichtingen en het wijzigen van bestaande formaties en organieke besluiten; het vaststellen van nieuwe en het wijzigen van bestaande algemene reglementen en verordeningen voor de uitoefening van enige tak van dienst; het formeren en bijeenbrengen van kampementen; het aanleggen van vestingen en versterkingen; het aanleggen van nieuwe wegen en kanalen. ) . De Kolonel-Generaal werd gemachtigd tot een aantal specifieke verrichtingen op personeelsgebied ( Dat waren: verplaatsingen van officieren van korps naar korps binnen één wapen, met uitzondering van overplaatsingen bij de Grenadiers en Jagers; aanstelling en ontslag van adjudanten bij de korpsen en kornets bij de cavalerie; benoeming en ontslag van administrateurs van kleding en wapening bij de korpsen en van administrateurs bij de garnizoenshospitalen; benoeming en ontslag van officieren van gezondheid 3e klasse, apothekers, bezoldigde kwekelingen bij het Rijkshospitaal en kwekelingen bij 's Rijks Veeartsenij School; aanstelling bij een ander wapen, verplaatsing en ontslag van kadetten bij de KMA m.u.v. aanstellingen op gereduceerde bijdrage; toelating in bijzondere gevallen van kadetten bij de korpsen; aanstelling en ontslag van lagere geëmployeerden bij de KMA; aanstelling en ontslag van opzichters van fortificatiën en conducteurs der artillerie. ) en bleef belast met het onmiddellijk toezicht op de Grenadiers en Jagers, voorheen voorbehouden aan de prins-CGO. De DGO daarentegen zou in de regel de correspondentie met andere departementen van algemeen bestuur onderhouden. Voor de aan hem opgedragen bezigheden zou de Kolonel-Generaal over het departementale personeel kunnen beschikken en desnoods ambtenaren daarvan aan zijn eigen burelen detacheren. Vervolgens bepaalde het KB de opheffing van de bestaande directies bij het departement van Oorlog, met eervol ontslag van de directeurs ( Bij KB nr. 118 werd de directeur voor de Administratie, gen.maj. Reuther, belast met het oppertoezicht over de administratie bij het leger, en bij KB nr. 119 werd de voormalige directeur Personeel en Militaire Zaken, gen.maj. baron Van Tengnagell, gevolmachtigde van de Koning te Frankfurt ter regeling van de samenstelling van het Bondgenootschappelijke Leger. ) . In plaats daarvan zou het departement bestaan uit een algemeen secretariaat, een afdeling Personeel en Militaire Zaken, onder leiding van kol. bij de Generale Staf F.W. graaf van Limburg Stirum, en een afdeling voor de Administratie, onder leiding van de agent bij het departement C. Schokker. De Algemene Directie der Genie werd uit de departementale organisatie getild en verregaand verzelfstandigd ( Zie ook Burger, Genie 1813-1841, pp. 33 e.v. ) . De precieze verhouding van de ADG met het departement, het korps Ingenieurs en de dienst der Fortificatiën werd geregeld in het KB nr. 117. Het departement van Oorlog bleef staan onder leiding van een Directeur-Generaal. De zorg voor de redactie van jaarlijkse en 10-jarige begrotingen en van aanvragen om betaling onderworpen aan verevening door de Algemene Rekenkamer, werd gelegd bij het Algemeen Secretariaat. Zaken betreffende de Generale Staf en het Topografisch Bureau, die tot dusverre door de ADG werden behandeld, zouden van de ADG worden losgemaakt en door het kabinet van de DGO worden verricht ( Dat wekt de indruk dat men vooralsnog geen uitweg wist uit de patstelling rondom het Archief van Oorlog en Topografisch Bureau, en de behandeling van deze materie daarom maar in handen gaf van het kabinet. ) .
Het KB nr. 117 stelde de ADG, gevestigd te 's-Gravenhage, onder het directe toezicht van de Kolonel-Generaal. De ADG was belast met alle zaken betreffende de dienst der Fortificatiën en het korps Ingenieurs, Mineurs en Sappeurs en zou dienaangaande alle rapporten ontvangen en beschikkingen afgeven. De chef ADG zou zelfstandig corresponderen met andere militaire en civiele autoriteiten. Inzoverre de Koning zich in Genie-aangelegenheden beslissingen had voorbehouden, zouden deze door de Kolonel-Generaal of door de DGO worden voorgebracht, e.e.a. naargelang het bepaalde in KB nr. 116. Correspondentie over Genie-zaken met andere departementen van algemeen bestuur dienden via de DGO te lopen. Voor de behandeling van zijn taken zou de Kolonel-Generaal aan de chef ADG Genie-officieren en ambtenaren van het departement van Oorlog ter beschiking stellen.
Bij KB van 27 juli 1830 nr. 73 ( ARA Staatssecretarie inv.nr. 3438. ) werd de formatie van het departement van Oorlog opnieuw bepaald. Het KB greep daarbij terug naar de organisatie zoals bij KB van 12 juli 1828 nr. 109 vastgesteld en vermeldde dat vooralsnog de daarin vervatte bepalingen omtrent de indienststelling van de directeur en het personeel van het AvO niet ten uitvoer konden worden gelegd ( Zie noot 51 en 62. ) . Dienvolgens werden als vaste ambtenaren van het departement van Oorlog, daaronder begrepen de burelen van het departement van de Grootmeester der Artillerie en van de Generale Inspectie der Geneeskundige Dienst, aangesteld 2 referendarissen, 12 commiezen en 25 adjunct-commiezen, zodat samen met de Secretaris-Generaal de formatie van 40 personen werd gevuld. Het aantal surnumeraire ambtenaren liep verder terug, door aanstellingen in vaste dienst en door pensionering van personeel. Het detacheren van militair personeel bij het departement bleef onverminderd in gebruik ( Bij beschikking van 1 december 1830 nr. 30 (inv.nr. 2543) voorzag de CGO in enkele hiaten die met de nieuwe formatie waren gevallen: in afwachting van nadere bepalingen over de loop der werkzaamheden bij het departement, achtte hij het noodzakelijk om het toezicht over de -- inmiddels onbeheerd gelaten -- archieven bij het departement op te dragen aan de commies G.C. Visée, en om de directie over de eigenlijke secretarie op te dragen aan de commies C.C.A. Favre. ) ( Hoewel bij KB van 23 oktober 1830 nr. 92 (Inv.nr. 2605 verbaal van 21 maart 1831 nr. 48.) opnieuw een Staatscommissie aan het werk werd gezet om tot wijziging in de inrichting van de departementen van algemeen bestuur te adviseren, lijken de effecten daarvan goeddeels aan het departement van Oorlog voorbij te zijn gegaan. De toename van werkzaamheden die het gevolg was van de Belgische opstand en de langdurige mobilisatie van de Landmacht, zal daaraan niet vreemd zijn. In elk geval lag die toename ten grondslag aan het KB van 17 februari 1831 nr. 63 (ARA Staatssecretarie inv.nr. 3524) waarbij een beperkte formatie-uitbreiding van het departement werd toegestaan. Bij KB van 31 december 1832 nr. 45 (ARA Staatssecretarie inv.nr. 3766) keerde men terug naar de formatie van 1830, terwijl bovendien als gevolg van natuurlijk verloop alle surnumeraire ambtenaren in de vaste formatie konden worden opgenomen. Bij KB van 15 juni 1835 nr. 50 (ARA Staatssecretarie inv.nr. 4035) werd de departementale formatie tot 38 ambtenaren, de SG inbegrepen, teruggebracht. De preambule van dit KB maakt duidelijk dat voorjaar 1834 enige schermutselingen plaatsgevonden moeten hebben over de formatie. Een voorstel tot vervulling van vacatures werd door de Koning aangehouden totdat "het Departement, als gevolg der daaromtrent ten jare 1830 beraamde algemeene maatregelen, eene reductie en reorganisatie zou hebben ondergaan". Die reductie werd pas in 1835 geëffectueerd, van reorganisatie kwam het niet. ) . Vervolgens werd bij KB's van 20 januari 1836 nrs. 79 en 80 de steendrukkerij te Leiden, verbonden aan de Dienst der Militaire Verkenningen min of meer bij het departement van Oorlog ingelijfd, en de dienst der Militaire Verkenningen zelve verregaand onder curatele van het departement gesteld ( Zo althans is de tekst te verstaan van KB nr. 79, dat bepaalde dat de steendrukkerij voortaan onder beheer van het departement van Oorlog zou staan en werkzaamheden voor alle departementen zou verrichten, aan te vragen bij en te verrekenen met Oorlog. Aanstelling, ontslag en bezoldiging van tekenaars, graveurs en geëmployeerden bij de Dienst en de steendrukkerij werd opgedragen aan het departement, en de uitbetaling van de bij de steendrukkerij verschuldigde daggelden zou m.i.v. 1 januari 1836 rechtstreeks door het departement geschieden. Tegelijk werden ongedekte uitgaven, deels door de directeur Van Gorkum voorgeschoten, over 1834 en 1835 geregulariseerd, daaronder begrepen die voor de huur van een lokaal voor het archief van de Militaire Verkenningen. Het KB nr. 80 rept dan vervolgens van "de steendrukkerij van het departement van Oorlog te Leiden" waar onder een tienjarige subsidiëring van de departementen van Binnenlandse Zaken en Oorlog de kaarten van de hoofdrivieren van het Rijk zouden worden gedrukt. ) ( Uit de voordracht bij het KB nr. 79 wordt wel duidelijk dat deze ingrepen werden veroorzaakt door financiële uitwassen bij Van Gorkums dienst, veroorzaakt door diens al te grote nadruk op de "wetenschappelijke" kant van zijn vak. Het verwijt van hobbyisme, dat daarin doorklonk, zou enkele jaren later nog eens worden gereleveerd toen een persverslag over een voordracht van Van Gorkum te Leiden, kort na zijn pensionering, aanleiding gaf tot een verhitte correspondentie en resulteerde in een koninklijke ontevredenheidsbetuiging. Zie ARA Oorlog geheim inv.nr. 127 verbalen van 24 februari 1841 Litt. Z1, 27 februari 1841 Litt. C2, 26 maart 1841 Litt. M4 en N4. Waarop ) 150 jaar Generale Staf ( de opvatting (p. 36) baseert, dat de Dienst der Militaire Verkenningen in september 1830 is opgeheven, is bij gebrek aan annotatie niet duidelijk, maar lijkt strijdig met de in deze noot aangehaalde stukken. ) . Pas na de oplossing van de Belgische zorgen kwam de aandacht weer te liggen bij de organisatie van het departement van Oorlog en de daarvan verzelfstandigde organen Departement van de Grootmeester en ADG. In het KB van 6 juli 1839 nr. 43 ( Inv.nr. 3119 verbaal van 8 juli 1839 nr. 2. ) overwoog de Koning, dat eerst nu de omstandigheden toelieten dat het oppercommando over de krijgsmacht, waarmee de kroonprins sinds KB van 29 juli 1831 nr. 18 was belast, werd verbonden met het oppertoezicht over het departement, dat sinds datzelfde besluit rustte op prins Frederik in zijn kwaliteit als Admiraal der Zeemacht en Kolonel-Generaal van alle wapens der Landmacht. Bijgevolg besloot de koning de kroonprins, ingaande 15 juli 1839, te belasten met deze opperdirectie, op dezelfde voet als deze ingevolge KB's van 23 december 1829 nr. 83 en 27 februari 1830 nr. 116 aan prins Frederik was opgedragen. Ook het directe toezicht op de Algemene Directie der Genie, die volgens KB van 27 februari 1830 nr. 117 aan prins Frederik was toevertrouwd, werd nu opgedragen aan de kroonprins. Vervolgens werd prins Frederik bij KB van 6 juli 1839 nr. 44 met dezelfde ingangsdatum ontheven van de opperdirectie van het departement, van het toezicht op de ADG, eervol ontslagen als Kolonel-Generaal en weer benoemd tot generaal der artillerie en als zodanig belast met de leiding van het departement van de Grootmeester van dat wapen ( De formulering van het KB is zodanig dat niet kan worden geconcludeerd dat prins Frederik weer werd benoemd in de kwaliteit van Grootmeester, zoals in ARA Chefs Artillerie p. 12 wel is aangenomen. ) . Voorlopig werd de bestaande verhouding van dat departement van de Grootmeester tot het departement van Oorlog gehandhaafd.
1.2 Van departement tot ministerie: Oorlog onder bezuiniging en nieuw staatsrecht 1840-1849
Of de kroonprins wel zo gecharmeerd was van de constructie waarin departement van Oorlog, departement van de Grootmeester en de ADG naast elkaar bestonden, valt ernstig te betwijfelen. Binnen een week nadat hij het koningschap had aanvaard, gelastte hij bij KB van 12 oktober 1840 nr. 15 ( Inv.nr. 3165 verbaal van 16 oktober 1840 nr. 1. ) de opheffing, zo spoedig mogelijk te effectueren, van het departement van de Grootmeester en de ADG als zelfstandige militaire autoriteiten en hun inlijving bij het departement van Oorlog. Bij nader besluit van 22 december 1840 nr. 30 RM ( 1840 p. 304 en ARA Staatssecretarie inv.nr. 5062. In inv.nr. 3170 verbaal van 24 december 1840 nr. 1 bevindt zich wel de minuut van de uitvoeringsbeschikking, maar de expeditie van het KB ontbreekt daar. In de voordracht voor het KB, van 31 oktober 1840 Litt. P21, wordt verder gewag gemaakt van een vertrouwelijke minuut die gelijktijdig aan de Koning werd gezonden ter verklaring van de voorgestelde maatregelen, maar deze vertrouwelijke minuut is noch in het archief van de Staatssecretarie, noch in het geheim verbaal van Oorlog terug te vinden. ) werd de ingangsdatum van opheffing en inlijving bepaald op 1 januari 1841. De directeur van het departement van de Grootmeester en de chef ADG werden eervol ontslagen. Bij het departement van Oorlog werden voor de behandeling van zaken betreffende artillerie en genie twee nieuwe afdelingen ingericht, de afdeling voor het Materieel der Artillerie en de afdeling voor het Materieel der Genie, waarbij het personeel van de opgeheven lichamen werd ingedeeld. Personele en financiële aangelegenheden betreffende beide wapens werden toegevoegd aan de competentie van de departementsafdelingen Personeel en Militaire Zaken resp. Secretariaat. De DGO diende de vereiste maatregelen te nemen om de geregelde loop der werkzaamheden bij de nieuwe afdeling te verzekeren, en kon daarover nadere voorstellen indienen. Het Archief van Oorlog en Topografisch Bureau, zoals het onderwijl sinds -- men is geneigd te zeggen: ondanks -- de KB's van 29 juni 1828 nrs. 137 en 138 nog bestond, zou definitief worden opgeheven en eveneens, met het bijbehorende personeel, in het departement worden ingelijfd als een onderdeel van de afdeling voor het Materieel der Genie. Bij KB van 8 februari 1841 nr. 90 ( Inv.nr. 3183 verbaal van 1 mei 1841 nr, 84. ) werd vervolgens de bevoegdheid van de DGO uitgebreid met de zaken die sedert het KB van 27 februari 1830 nr. 116 aan de Kolonel-Generaal voorbehouden waren geweest, alsmede een aantal zaken welke tot dusverre aan de Koning gereserveerd waren geweest ( Dat waren: benoeming en verplaatsing van adjudanten; inwilliging van verzoeken van officieren om tijdelijke non-activiteit om gezondheidsredenen; gratificaties aan onderofficieren en minderen bij pasportering; uitvoering van KB's inz. algemene inspecties, praktische oefeningen en kampement van troepen; aanbestedingen van brandstoffen en verlichting in militaire wachten, van benodigdheden voor 's Rijks Magazijn van Geneesmiddelen, van consumptieve artikelen voor het Groot Militair Hospitaal en van militaire transporten te water; tenslotte de verkoop van in onbruik geraakte goederen. ) . Tenslotte werd bij KB van 7 juni 1841 nr. 11 RM ( 1841 II p. 322 en inv.nr. 3187 verbaal van 10 juni 1841 nr. 1A. ) de organisatie van het departement geheel herzien. Het zou bestaan uit de DGO met een adjudant, de SG, het Kabinet waarin geheime zaken zouden worden behandeld door ambtenaren uit de organisatie die daartoe zouden worden aangewezen, en uit 5 afdelingen, te weten Secretariaat, Personeel, Artillerie, Genie en Administratie. De afdelingen werden in bureaus onderscheiden, waarvoor de hoeveelheid en kwalificatie van het personeel nauwkeurig werd omschreven -- een duidelijke greep terug naar de situatie van voor de reorganisatie van 1823. Zeer opvallend is dat nagenoeg de gehele personele bezetting zou bestaan uit militairen in actieve dienst, en wel officieren voor het inhoudelijke werk en onderofficieren in de kwaliteit van schrijvers. Het departement zou blijven voorzien in de bezetting van het bureau van de IGGDLZ, al evenzeer met officieren en onderofficieren-schrijvers. Voorzover het departementspersoneel reeds bij andere Landmacht-onderdelen in betaling was, zouden slechts de tractements-aanvullingen en/of toelagen tot de formatieve kosten van het departement gerekend worden. Het bestaande civiele personeel van het departement zou voorlopig, voorzover althans daartoe geschikt, worden gehandhaafd tot tijd en wijle dat vervanging door militair personeel mogelijk werd ( Voor gedetailleerd overzicht van de organisatie zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.7. Daarin herkent men de formalisering van de in 1835 geëffectueerde inlijving van de steendrukkerij te Leiden. ) . Bij KB van 23 juni 1841 nr. 5 werden de afdelingshoofden benoemd ( Inv.nr. 3190 verbaal van 30 juni 1841 nr. 1A. Benoemd werden: jhr. F.A. Ridder van Rappard tot chef van de afdeling Secretariaat, maj.inf. B.J. Verstege tot chef van de afdeling Personeel, maj.art. A.W. de Bruyn tot chef van de afdeling Artillerie en kol.ing. P.J. Ackermans tot chef van de afdeling Genie. Het fungerende hoofd van de afdeling Administratie ging over in de nieuwe organisatie. ) . In aanvolgende jaren volgden enkele kleine aanpassingen ( Na het overlijden van de SG Scheffer werd jhr. F.A. Ridder van Rappard, chef van de afdeling Secretariaat, tot SG benoemd met gelijktijdige opheffing van zijn vorige functie (KB van 20 augustus 1842 nr. 49 in inv.nr. 3246 verbaal van 23 augustus 1842 nr. 10A). ) ( Bij KB van 3 november 1843 nr. 14 (inv.nr. 3301 verbaal van 24 november 1843 nr. 28B) werd, om de formatie van het departement in overeenstemming te brengen met het 10e hoofdstuk van de Staatsbegroting, machtiging verleend tot het in dienst stellen van een hoofdofficier bij het 2e bureau van de afdeling Genie en van 2 hoofdofficieren der militaire administratie bij het 1e en 3e bureau van de afdeling Administratie. De minister van Oorlog diende voorstellen te doen voor de pensionering van afvloeiende (civiele) ambtenaren. De formatie van het departement werd verder gewijzigd zoals in hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer" § 2.7 tussen [ ] is aangegeven. ) ( Bij KB van 12 april 1844 nr. 47 (inv.nr. 3326 verbaal van 23 mei 1844 nrs. 31 en 32) werd de leiding van de huishoudelijke dienst van het departement opgedragen aan de gepensioneerde kap. V. van den Bergh, wiens toelage ten laste van het departement werd gebracht. Het bedienend personeel van het departement werd onder zijn orders gesteld. ) ( Bij KB van 21 maart 1846 nr. 94 werd, ingaande 1 januari 1846, het personeel van het 3e bureau (Topografie) van de afdeling Genie uitgebreid met 2 graveurs-leerlingen. ) .
Bij KB van 18 juni 1843 nr. 49 werd aan de hoofden van de departementen van Oorlog en Marine de rang en titel van minister toegekend, waardoor deze departementen zelve ook ministeries gingen heten.
Bij KB van 10 mei 1848 nr. 75 werd het (derde) bureau Topografie uit de afdeling Genie gelicht en tot Topografisch Bureau bij het departement omgevormd, op gelijk niveau als de departementsafdelingen ( Deze verzelfstandiging geschiedde op voordracht van C. baron Nepveu, ad interim minister èn chef van de Generale Staf van 25 maart tot 22 mei 1848, wiens gehele carrière was verlopen binnen de kaders van de Generale Staf, totdat hij daarvan in 1841 chef was geworden. Dat uitgerekend de GS-officier b.d. Nepveu het Topografisch Bureau onder de vleugels van de departementsafdeling Genie weghaalde, is tekenend in het licht van de hiervoor beschreven GS-Genie-controverse over het Topografisch Bureau. ) . Vervolgens werd bij KB van 16 december 1848 nr. 2 om bezuinigingsredenen besloten om de bestaande organisatie van het departement in afdelingen op te heffen. Een reorganisatie werd in het vooruitzicht gesteld, waarbij tot richtsnoer werd gesteld dat in de leiding van de werkzaamheden van Personeel en Militaire Zaken, Materieel der Artillerie, Materieel der Genie, en Militaire Administratie voortaan geen hogere rangen dan luitenant-kolonels zouden fungeren. De generaals-majoor belast met de leiding van de afdelingen Administratie en Genie werden uit hun betrekking ontslagen en ter beschikking van het departement gesteld, terwijl subalterne officieren voorlopig werden belast met de leiding van de werkzaamheden. Ook de hoofden van de andere afdelingen kregen ontslag, doch werden onmiddellijk voorlopig belast met de leiding van de werkzaamheden die zij tevoren ook bestuurden.
1.3 Een stabiel ministerie en een ongelukkig experiment 1849-1880
Pas bij KB van 22 augustus 1849 nr. 86 RM ( 1849 p. 98. ) werd in een nieuwe organisatie van het departement voorzien. Uitdrukkelijk werd het militaire karakter van de departementsorganisatie gehandhaafd. De werkzaamheden ten departemente zouden vanaf 1 januari 1850 in bureaus worden verricht, die weliswaar enige onderdelen zouden mogen bevatten, maar waarin bij het ontstaan van vacatures steeds bekeken diende te worden in hoeverre de openvallende werkzaamheden onder het resterende personeel zouden kunnen worden herverdeeld. Voorzien werden, naast de minister en de SG, de bureaus: Secretariaat, Personeel en Militaire Zaken, Artillerie, Genie, Militaire Administratie, Topografisch Bureau, Bureau van de Inspecteur-Generaal van de Geneeskundige Dienst, en tenslotte huishoudelijk personeel. De formatie bestond deels uit gedetacheerde officieren, deels uit vast civiel personeel, terwijl voor de plaatsing van onderofficieren in schrijversbetrekkingen werd teruggegrepen op het KB van 7 juni 1841 nr. 11 ( Gedetailleerder opgave zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.8. ) . Onder het bureau Materieel der Genie ressorteerde als voorheen ook het "Archief van Oorlog", dat inmiddels herdoopt was tot Archief der Genie ( Burger, Genie 1841-1914 pp. 6, 10. Zie bijv. inv.nr. 13937 hoofd Oorlog, Departement van, inschrijving van 27.8.1850 nr. 45B: lijst van bescheiden te vernietigen uit het Archief der Genie . ) . De organisatie van het departement van 1849 heeft in wezen stand gehouden tot 1877. Op enige schaal hebben formatiewijzigingen ( Men zie: KB 24 mei 1850 nr. 38, KB 28 juli 1850 nr. 46, KB 21 februari 1851 nr. 107, KB 23 juni 1851 nr. 73, allen in ) RM ( 1851 p. 168 e.v. Voorts KB 10.4.1853/37, ) RM ( 1853 p. 76. KB 3 augustus 1854 nr. 53, niet in ) RM ( . KB 22.1.1856/53, ) RM ( 1856 p. 10, en van 24.2.1856 nr. 55 (niet in ) RM ( ). KB 29.3.1857/42 ) RM ( 1857 p. 163. KB 11.6.1859/57 (niet in ) RM ( ). KB 28.1.1861/28 (niet in ) RM ( ). KB 28.4.1863/67 (niet in ) RM ( ). KB 9.8.1866/71 in ) RM ( 1866 p. 141. KBs 1.10.1866/44 en /45 (niet in ) RM ( ). KB 10.6.1867/57 (niet in ) RM ( ). KB 12.7.1867/47 (niet in ) RM ( ). KB 16.6.1875/15 (niet in ) RM ( ). KB 21.7.1876/13 (niet in ) RM ( ). KB 27.1.1877/3 in ) RM ( 1877 II p. 22. Deze opsomming maakt geen aanspraak op volledigheid. ) plaatsgevonden, die echter de hoofdstructuur van het departement niet hebben gewijzigd. De meest ingrijpende van deze formatiewijzigingen werd gerealiseerd bij KB van 24 december 1868 nr. 20, waarbij de formaties van het Topografisch Bureau en van het bureau van de Inspecteur van de Geneeskundige Dienst der Landmacht, tot dusverre begrepen in de departementsformatie, daaruit werden losgemaakt ( Voor het Topografisch Bureau stond deze ingreep gelijk met een verzelfstandiging. Het TB werd immers, inclusief zijn chef, buiten de departementsformatie en noodzakelijkerwijs dus ook buiten de departementsorganisatie geplaatst, waarmee het in de positie van een "buitendienst" terechtkwam. Korte tijd later is het TB omgedoopt tot "Topografische Inrichting". ) ( De betekenis van de formatie-ingreep bij het bureau van de IGDL ligt gecompliceerder, omdat de IGDL zelve nimmer deel had uitgemaakt van de organisatie of formatie van het departement, maar zijn bureau-personeel sinds 1828 tot de departementsformatie was gerekend. Tot welke organisatie-eenheid dit bureau-personeel sinds 1868 werd geacht te behoren, is niet duidelijk; het komt echter niet voor in de successieve organisatie- en formatiebesluiten betreffende de Geneeskundige Dienst (zie ARA I(G)GDL(Z) (2.13.62.06) pp. 16-19. ) . Pas bij KB van 27 november 1877 nr. 1 en het daarop gebaseerde ministeriële besluit van 29 december 1877 nr. 36S werd, ingaande 1 mei 1878, de organisatie van het departement integraal herzien RM ( 1877 II p. 250 ) . Er werden 8 afdelingen ingericht, te weten Secretariaat, Generale Staf, Infanterie, Artillerie, Cavalerie, Genie, Geneeskundige Dienst, en Intendance, zo nodig te verdelen in bureaus. Hoofd van de afdeling Secretariaat zou de Secretaris-Generaal worden, van de afdeling Generale Staf zou de Chef Generale Staf hoofd worden, terwijl aan het hoofd van de overige afdelingen zouden komen de chefs (Inspecteurs resp. Hoofdintendant) van de resp. wapens en dienstvakken der Landmacht. Omdat zij tevens belast bleven met de leiding van die wapens of dienstvakken, zouden zij zich in hun functie van afdelingshoofd ten departemente laten assisteren door een hoofdofficier van het wapen/dienstvak. Oogmerk van de reorganisatie was om de samenstelling van het departement meer in overeenstemming te brengen met de organisatie van het leger en tevens om aan de chefs der wapens/dienstvakken een rechtstreekser invloed te geven op hun wapens en dienstvakken ( Voor verdere details van de organisatie 1878 zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.9. De reorganisatie van 1878 vertoont enige gelijkenis met het organisatievoorstel dat opgesloten lag in het voorstel voor "collegiaal bestuur" uit 1818 -- zie noot 24. ) .
1.4 Een "meer gewoon" departement 1880-1914
Een lang leven was aan de organisatie van 1878 niet beschoren: bij KB van 10 maart 1880 nr. 15 RM ( 1880 II p. 91 ) werd daaraan een einde gemaakt. In de voordracht van de minister, van 4 maart 1880 Litt. U6 ( Opgelegd bij het originele KB in Algemeen Rijksarchief, archief van het Kabinet des Konings 1841-1897, 's-Gravenhage (niet gepubliceerd) 1949, nummer toegang 2.02.04 (voortaan: ARA KdK) inv.nr. 2369. ) , werd uitvoerig aangegeven dat het departementale werk te overheersend bleek en de behoorlijke uitoefening van de functies van chefs der wapens/dienstvakken in het gedrang dreigde te brengen. Ingaande 1 mei 1880 werd daarom een "meer gewone inrichting" van een departement van Algemeen Bestuur ingevoerd, waarin 6 afdelingen plus een "los" bureau, alsmede de bibliotheek en de huishoudelijke dienst voorkwamen:
  • 1e afdeling Secretariaat
  • 2e afdeling Generale Staf
  • 3e afdeling Personeel
  • 4e afdeling Artillerie
  • 5e afdeling Genie
  • 6e afdeling Intendance
  • bureau Secretarie, indices en archieven.
De chef van de Generale Staf, de Inspecteur der Genie en de Hoofdintendant kregen de bevoegdheid om kennis te nemen van de zaken welke door resp. de 2e, 5e en 6e afdeling van het departement werden behandeld, alsook om daaromtrent voorstellen te doen. Deze functionarissen, die dus formeel los kwamen te staan van de departementale organisatie, zouden niettemin hun bureaus dienen te hebben in één der gebouwen van het departement ( Aan de bevoegdheden en het huisvestingsvoorschrift van 1880 kwam voor wat betreft de chef Generale Staf en de Hoofdintendant een einde bij KB van 20 juli 1891 nr. 32, als gevolg van hun verplaatsing naar andere gebouwen dan die van het departement. De Inspecteur der Genie behield in 1891, zij het in iets gewijzigde redaktie, zijn rechten en zijn vestigingsplaats. Opvallend is de uitzondering, die in 1880 voor de Inspecteur der Artillerie impliciet wordt gemaakt. ) . Bij ministeriële beschikking van 16 april 1880 1e afdeling (Secretariaat) nr. 73 werd de nadere inrichting van de afdeling bepaald, waarbij de taken en bemoeienissen van de afdelingen en bureaus gedetailleerd werden omschreven ( Inv.nr. 3706. Voor details van de organisatie 1880 zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.10. In § 2.11 wordt voorts een cumulatief overzicht gegeven van de taken, die in het tijdvak 1882-1914 aan de verschillende afdelingen waren toegedeeld. Dit overzicht is gebaseerd op de Staatsalmanakken voor de aangegeven jaren. ) . Nog hetzelfde jaar, bij KB van 26 augustus 1880 nr. 8 RM ( 1880 II p. 281. ) werd, ingaande 1 september, het 2e bureau van de 1e afdeling bevorderd tot de 7e afdeling Militie en Schutterij. Daardoor kwam ook de indeling van de 1e afdeling in bureaus te vervallen. De afdeling behield de taken van het voormalige 1e bureau.
Bij KB van 8 februari 1895 nr. 13 werd, ingaande 1 mei d.a.v., vervolgens een achtste afdeling, Comptabiliteit, in het leven geroepen. Het was de bedoeling, de behandeling van alle comptabele aangelegenheden, tot dan toe verdeeld over de 1e, 4e, 5e en 6e afdelingen, bij de 8e samen te brengen. Al in 1898 werd op dat plan teruggekomen: de 8e afdeling werd bij KB van 14 maart 1898 nr. 38, ingaande 1 april, herdoopt tot Militaire Administratie, waarvan de taak werd de controle over het inwendig beheer der korpsen en de verificatie van de administratie en het geldelijk beheer bij de legeronderdelen, die niet werden gecontroleerd door andere afdelingen van het departement, i.c. de 1e, 4e en 5e. Deze laatste drie afdelingen kregen hun comptabiliteitstaken, zoals zij die voor 1895 hadden vervuld, in 1898 weer terug. Het netto effekt van de veranderingen van 1895 en 1898 was, dat de comptabele en verificatietaken die voor 1895 bij de 6e afdeling hadden berust, bij de 8e terecht kwamen.
De in 1895 beoogde toestand werd tenslotte gerealiseerd bij KB van 24 april 1903 nr. 50, dat ingaande 1 mei 1903 een negende afdeling, Comptabiliteit, creëerde, waaraan de 1e, 4e, 5e en 8e afdelingen hun comptabiliteitstaken kwijtraakten. Tot aan de Eerste Wereldoorlog onderging de afdelingsstructuur van het departement geen wijzigingen meer, slechts de naam van de 7e afdeling veranderde in 1907 tot "militie en landweer".
1.5 Oorlog en vrede: mobilisatie en bezuiniging 1914-1928
( De paragrafen 1.5 t/m 1.11 zijn nagenoeg ongewijzigd overgenomen van de tekst, die door het ministerie van Defensie bij de overdracht in 1994 van het archiefgedeelte over 1914-1945 werd meegeleverd. ) In januari 1914 ( Voor een overzicht van de organisatie in 1914 zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.12. ) werd de naam van de VIIe afdeling van het departement van Oorlog gewijzigd van "Militie en Landweer" in "Dienstplicht" ( KB van 12 januari 1914 nr. 49. ) . Om deze afdeling tijdens de mobilisatie te ontheffen van de behandeling van aanvragen om binnenlands verlof voor militie- en landweerplichtigen werd met ingang van 16 juni 1915 het "Bureel Verloven aan dienstplichtigen" ingesteld ( Ministeriële beschikking (voortaan: mb) van 16 juni 1915, Ie afd., nr. 128, in: ) Legerorders bevattende de wetten, besluiten, ministerieel beschikkingen, kennisgevingen en mededeelingen van belang voor de Nederlandsche weermacht ( (voortaan: ) LO ( ) 's-Gravenhage 1915, nr. B 186. Ook: ) Nederlandse Staatscourant ( van 20 en 21 juni 1915). Voor het mobilisatieverslag van dit bureel zie inv.nr. 5085. ) . Ook werd dit bureau belast met de behandeling van buitenlandse verloven en verlofaanvragen van reserve-personeel. Het bureau werd met ingang van 16 augustus 1919 opgeheven ( MB van 6 augustus 1919, Ie afd., nr. 124 ( ) LO ( 1919, B 360). ) . Van mei 1917 tot 1 januari 1921 kende het departement tevens het "Bureel Duurtebijslag". Na opheffing daarvan werden de nog voorkomende werkzaamheden, betrekking hebbende op de duurtebijslag, afgehandeld door de VIIIe afdeling (Militaire Administratie) ( MB van 3 mei 1917 nr. 99 ( ) LO ( 1917, B 122), MB van 9 april 1918, 1e afd., Litt K 50 ( ) LO ( 1918 B 139), MB 6 december 1920 nr. 168 ( ) LO ( 1920, nr. 569). ) . Bij KB van 30 januari 1923 nr. 41 werden de VIIIe afdeling, Militaire Administratie, en de IXe afdeling, Comptabiliteit, samengevoegd tot een nieuwe VIIIe afdeling die de naam Comptabiliteit voerde LO ( 1923, nrs. 72 en 85. ) . ( Deze paragraaf is nagenoeg ongewijzigd overgenomen van de tekst, die door het ministerie van Defensie bij de overdracht in 1994 van het archiefgedeelte over 1914-1945 werd meegeleverd. )
1.6 Samensmelting van Oorlog en Marine tot Defensie 1928
Met ingang van 1 september 1928 ( KB van 11 juni 1928 nr. 202. ) werden de afzonderlijke departementen van Marine en Oorlog opgeheven en werden de bevoegdheden en verplichtingen van deze departementen overgenomen door het departement van Defensie. ( V.E. Nierstrasz, "De strijd op Nederlands grondgebied tijdens wereldoorlog II. Hoofddeel I: De voorgeschiedenis van 1922-1939, Het Nederlandse leger tussen 1e en 2e Wereldoorlog", niet gepubliceerd concept, Landmachtstaf Sectie Militaire Geschiedenis, p. 121-125. Zie ook: P.J. Oud, ) Het jongste verleden ( , deel II (Assen 1948), pag 34-35. Idem, deel III (Assen 1959), pag 102-105, 202-204. En voorts ) De opheffing van de departementen van Marine en Oorlog en instelling van een departement van Defensie ( (Den Helder 1921). )
De instelling en opheffing van departementen is een zaak van de Kroon. Daar een wijziging van de departementale indeling meestentijds wetswijzigingen met zich meebrengt, is de medewerking hieraan van Tweede en Eerste Kamer nodig. Anders gezegd: voordat een KB tot samenvoeging van de twee afzonderlijke departementen in werking kon treden, moesten eerst de wettelijke maatregelen getroffen worden om de afzonderlijke bevoegdheden en verplichtingen van de minister van Oorlog en Marine toe te kennen en op te leggen aan de minister van Defensie.
Reeds in 1912 was een KB tot opheffing van beide departementen en tot instelling van het departement van Defensie tot stand gekomen ( KB van 3 december 1912 nr. 363. ) , gevolgd door twee wetsontwerpen ter uitwerking hiervan. Tot uitvoering kwam het echter niet, daar zowel het KB als de wetsontwerpen werden ingetrokken ( KB van 26 maart 1914 nr. 167. ) . Met name de Marine verzette zich tegen de voorgenomen samenvoeging van de twee departementen tot één departement van 's Lands verdediging ( Zie ook: P.M. Bosscher, ) De Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog, deel I: Voorgeschiedenis en de verrichtingen in Nederland, de Europese wateren en het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan tot het uitbreken van de oorlog in Azië (december 1941) ( (Franeker 1984), p. 72. ) . In een nota ( Ministerie van Defensie, Centraal Archievendepot (voortaan: Def/CAD), Archief van het Algemeen Hoofdkwartier Generale Staf (voortaan: AHKGS), Kabinet (1914-1940), inv. nr. 13. ) van de chef van de Marinestaf werd beargumenteerd welke bezwaren daartegen bestonden. Een bijzondere moeilijkheid was vooral dat de Marine een belangrijke taak had in de verdediging van Nederlands-Indië, terwijl de Landmacht vooral een taak had in de verdediging van het Nederlands grondgebied. Het feit, dat de "algemene staf der landsverdediging", die in de voorgestelde organisatie de minister van advies zou voorzien, door een Landmacht-officier zou worden voorgezeten deed bij de Marine de vrees ontstaan dat "(...) de niet-deskundige minister wordt ingelicht door eene autoriteit, die zelf niet geheel deskundig is! De chef van den algemeene staf der landsverdediging (...) die niet volledig op de hoogte kan zijn van en ook geen direct belang heeft bij de eischen, die voor de verdediging van Nederlands-Indië aan de Marine worden gesteld, zal toch in dezen uitsluitend het oor van den minister hebben". Een mogelijke splitsing van de Marine in twee delen, namelijk een Nederlandse en een Nederlands-Indische Marine, werd ook afgewezen ( In deze constellatie zou het deel van de Marine dat verantwoordelijk was voor de verdediging van het Koninkrijk buiten Nederland, komen te ressorteren onder het departement van Koloniën. Zie Algemeen Rijksarchief, archief van de Raad van Defensie (voortaan ARA Raad van Defensie), nummer toegang 2.13.62.04, inv.nrs. 38 (bundel 1920/247) en 12. ) .
Ook de Raad van Defensie kwam in zijn advies aan de Koningin tot een "onvoorwaardelijke ontrading" van het wetsontwerp. Men verwachtte van de samenvoeging geen besparing. Verder zou het moeilijk, zo niet onmogelijk zijn een persoon te vinden die geschikt was de post van minister op zich te nemen. Deze diende immers op beide gebieden deskundigheid te bezitten. Ook achtte men het "onnatuurlijk" om juist in een tijd van voortdurende specialisatie van de arbeid en techniek, tot fusie over te gaan.
Bij KB van 27 september 1920 nr. 759 kwam niettemin het besluit tot opheffing van de departementen van Oorlog en Marine en tot instelling van het departement van Defensie tot stand. Daar de wettelijke voorzieningen naar aanleiding van dit KB nog getroffen moesten worden trad het nog niet direkt in werking. Deze uitwerking werd pas geregeld in 1928 ( KB van 20 februari 1928 nr. 38. ) . Het motief voor de samensmelting was "vereenvoudiging (..) welke (..) de noodzakelijke bezuiniging (...)" met zich meebracht ( Oud, deel II pag 34. ) . Daarnaast werd ook genoemd de betere coördinatie van de verdediging ( Zie voor de verdere motieven de Nota van toelichting en het advies aan de Koningin bij het betreffende wetsontwerp, in ARA Raad van Defensie, inv.nr. 38 bundel 1920/247. ) .
Met de inwerkingtreding van het departement van Defensie op 1 september 1928 diende ook de organisatorische inrichting van dit nieuwe departement geregeld te worden. Tot dan toe was de organisatie van de op te heffen departementen afzonderlijk geregeld, voor Oorlog laatstelijk bij KB van 10 maart 1880 nr. 15 en daarop gevolgde wijzigingsbesluiten.
Het ministerie van Marine was in 1860 ingedeeld in vijf afdelingen. Grofweg ressorteerden onder dit ministerie sedertdien, met wisselende benaming en nummer, onder de ambtelijke leiding van de secretaris-generaal vijf afdelingen:
  1. Materieel der Zeemacht
  2. Personeel der Zeemacht
  3. Financiële Comptabiliteit
  4. Loodswezen
  5. Secretariaat
In 1880 werd de nummering van de afdelingen, welke reeds enkele malen was gewijzigd, afgeschaft. De secretarie werd in 1886 in 3 bureaus gesplitst. ( Voor verdere informatie zie: G.J.A. Raven ed., ) De kroon op het anker ( (Amsterdam 1988), p. 32-33, 67-68; en ) Organisatieschema's departement van Oorlog departement van Marine departement van Defensie 1860 - 1960 ( (Winschoten, CAS 1985). ) De minister van Oorlog stelde voor de organisatie voortaan bij ministeriële beschikking vast te stellen. Hierdoor konden wijzigingen in de departementale samenstelling eenvoudiger en sneller doorgevoerd worden ( Inv.nr. 5014, verbaal van 9 augustus 1928, Ie afd. nr. 1. ) . Deze suggestie werd echter niet overgenomen, zodat de inrichting van het nieuwe departement van Defensie vervolgens toch weer bij KB geregeld en gewijzigd moest worden ( KB van 30 augustus 1928 nr. 7 (LO 1927 nr. 263). Gewijzigd bij KB's van 3 november 1930 nr. 51, 2 juni 1931 nr. 31 en 12 juli 1933 nr. 64. ) . Het departement werd met ingang van 1 september 1928 onderverdeeld in vijftien afdelingen. Werkzaamheden die bij overeenkomstige afdelingen van de voormalige departementen van Oorlog en Marine waren ingedeeld, werden in de nieuwe samenstelling niet geïncorporeerd tot één afdeling. Zo werden de afdelingen Personeel en Intendance gesplitst in een afdeling Landmacht en Zeemacht. Alle ambtenaren, werkzaam bij de departementen van Oorlog en van Marine gingen op 1 september 1928, in dezelfde rang en functie, over naar het nieuwe departement ( KB van 30 augustus 1928 nr. 8. Voor een uitputtende omschrijving van de taken van de afdelingen wordt verwezen naar de rapporten betreffende het onderzoek naar de waarde van functies bij het departement, inv.nr. 5078. Voor de hoofdstructuur van het nieuwe departement van Defensie zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.13. ) . Bovendien kende het departement nog de buiten deze afdelingen staande bureaus van de referendaris in algemene dienst, het bureau van de Secretaris-Generaal alsmede de bureaus Scheepsbouw, Stoomvaartdienst en Comptabiliteit van het materiaal bij 's Rijks werven. In 1931 werden de drie laatstgenoemde bureaus opgeheven en ondergebracht bij de afdeling IV A (Materieel Zeemacht) ( KB 2 juni 1931 nr. 31. ) . Voorts wordt, in artikel 4 van het organisatie-KB, voor het eerst gesproken over de adjudant van de minister. Hiervoor werden bestemd een officier van de Zeemacht en een officier van de Landmacht. Zij hielden zich onder andere bezig met de regeling van de audiëntie bij de minister, zij beantwoorden voor of namens de minister brieven, uitnodigingen etc. ( Inv.nr. 5126. De adjudant vormde blijkens dit stuk ook een eigen archief. ) . Voor de regeling van de inwendige dienst zij verwezen naar Organisatie en inwendige dienst van het departement van Defensie ( Vastgesteld bij MB van 19 december 1933, bureau SG nr. 1, en uitgegeven 's-Gravenhage 1933. Inv.nr. 5104-5105. ) . Het gebouw van het departement van Marine aan het Lange Voorhout 7 werd, de bibliotheek uitgezonderd, ontruimd. De vrijgekomen ruimte werd ingenomen door de Generale Staf, het Krijgsgeschiedkundig Archief en het Bureau Militaire Verkenningen, de Commandant van het Veldleger, Vesting Holland en de Inspecteur van de Militaire Administratie. De Marinestaf, de afdelingen Personeel en Secretarie werden gevestigd aan het Plein 4. De overige afdelingen van het (voormalig) departement van Marine werden gevestigd in het pand Plein 5 en Kalvermarkt 20, uitgezonderd de afdeling Loodswezen welke gehuisvest werd aan Hofweg 2. Hier werden ook gevestigd de Ie en VIe afdeling (Juridische Zaken resp. Loodswezen). De IVe afdeling (IV A Materieel Zeemacht en IV B Artillerie Landmacht) kwam te zitten in het achtergebouw aan het Plein 5 ( Def/CAD, Archief van de inspecteur der militaire administratie (voortaan: IMA), pak A, brief van de minister van Oorlog aan de IMA, met bijlage, 1928. ) . De samenvoeging leidde op het personele vlak tot het nodige gekrakeel. Een verschil in promotiesysteem tussen de twee voormalige departementen, Oorlog en Marine, was er de oorzaak van dat personeel van het voormalig departement van Marine in een minder gunstige positie terecht kwam, terwijl hun positie voor de samenvoeging van de twee departementen gunstiger was dan die bij het departement van Oorlog ( Inv.nr. 5087; inv.nr. 4987, verbaal van 11 juni 1921 nr. 164. ) . Er werd een commissie ingesteld, de commissie Treu-de Lorm, welke een diepgaand onderzoek naar functies, taken en onderlinge verhoudingen van de ambtenaren, werkzaam bij het departement instelde. Deze commissie produceerde een uitgebreid rapport waarin de nodige adviezen werden voorgelegd.
1.7 Defensie tot de oorlog 1928-1940
Omstreeks mei 1932 werd de VIe afdeling A en B samengevoegd tot één afdeling Intendance LO ( 1932, nr. 176. ) . Bij KB van 12 juli 1933, nr. 64 werd de functie van referendaris in algemene dienst ingesteld, alsmede een bureau dat eenzelfde naam droeg. Tot haar opgedragen taken behoorde ondermeer de aanschaf van materiaal voor de Rijkswerf. In 1937 werd er een "Regeringscommissariaat voor de Economische en Industrieele Verdedigingsvoorbereiding" ingesteld, welke rechtstreeks ressorteerde onder de minister van Defensie. Als regeringscommissaris werd aangewezen Ir. A. Groothoff. In afwachting van zijn officiële indiensttreding ving hij zijn werkzaamheden aan op 1 januari van genoemd jaar. Zijn taak was "(...) na te gaan in hoeverre de binnenlandsche industrie in staat is om, met inachtneming van aannemelijke leveringstermijnen en aanvaardbare prijzen, mede in verband met de industrieele verdedigingsvoorbereiding, te voldoen aan de nog uit te voeren opdrachten" ( MB van 11 mei 1937 nr. 140 ( ) LO ( 1937, nr. 148) ) . De Regeringscommissaris werd bijgestaan door een Raad van Bijstand. In augustus 1939 werd het Regeringscommissariaat geliquideerd en werden de taken overgenomen door het nieuw ingestelde Centraal Orgaan ter voorziening in de behoefte van de weermacht ( MB van 29 augustus 1939 nr. 8 ( ) LO ( 1939, 345 O). ) . Dit Centraal Orgaan (CO), een zelfstandig orgaan dat rechtstreeks onder de minister van Defensie viel, had een verlengstuk in het departement van Defensie, namelijk de IIde afdeling C ( Deze uitbreiding werd bij KB van 29 augustus 1939 nr. 64 bekrachtigd. Vanaf deze datum bestond het departement van Defensie uit zestien afdelingen. Def/CAD, archief van de Artillerie Inrichtingen, Directie-archief, dossier 1 A. Voor een overzicht zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.14. ) , Voorzieningen Weermacht. De directeur van het CO was tevens hoofd van deze afdeling. Afdeling II C had onder meer tot taak het onderbrengen van orders en het vormen van voorraden ( Voor het archief van het Centraal Orgaan voor de voorziening in de behoeften van de Weermacht zie: Algemeen Rijksarchief, archieven met betrekking tot de economische en industriële verdedigingsvoorbereiding, nummer toegang 2.13.68.06. ) . Op 24 augustus 1939 werd het Centraal Registratiebureau opgericht ( MB van 17 april 1939 nr. 213 ( ) LO ( 1939, 152 O en 564) ) . Doel van het bureau was de voorbereiding van de mobilisatie, het verzamelen en vastleggen van gegevens betreffende het tot de gemobiliseerde weermacht behorende landmacht-personeel en het onderhouden van contact met het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis en het bureau "Stamboeken" (afd. III B) en de VIIe afdeling (Dienstplicht).
1.8 Bezetting 1940
Toen op 13 mei 1940 de Koningin en haar regering Nederland verlieten ging de regeringsmacht over op Opperbevelhebber der Land- en Zeemacht (OLZ), gen. H.G. Winkelman. De Secretarissen-Generaal (SG's) werden belast om de zaken hun ministerie betreffende te behartigen. "Winkelman zag de functie van de SG's zo, dat zij de zaken van het Departement als het ware als minister behandelden en dat hij daarboven stond" Verslag van de Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 ( (voortaan: ) PEC ( ) ('s-Gravenhage 1950), deel 7a/b pag 66. ) . Een belangrijke conclusie van de naoorlogse Enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945 was, dat vanaf het moment van capitulatie van de OLZ op 15 mei 1940 de verantwoordelijkheid voor wetgeving en bestuur kwam te liggen bij de Duitsers. Op een vergadering van de SG's welke op 17 mei 1940 werd gehouden werd o.a. gesproken over de administratieve voortgang, de uitvoering van orders en de uitvaardiging van Koninklijke Besluiten welke nog ter afhandeling lagen. Er werd ondermeer besloten reeds door de Koningin gesigneerde KB's welke nog niet waren gecontrasigneerd door de minister, door de betrokken SG te laten contrasigneren. Verder werd afgesproken dat de SG's stukken, die de Koningin dan wel een minister gewoonlijk zelf afdeden, voor te leggen aan de OLZ alvorens deze uit te doen gaan ( Inv.nr. 5093, verslag van de vergadering der Secretarissen-Generaal van 17 mei 1940. ) . Op 18 mei werd bij decreet van de Duitse Führer in het bezette Nederlandse gebied het regeringsgezag op civiel gebied opgedragen aan de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied ( In casu werd benoemd Dr. A. Seyss-Inquart. ) Verordnungsblatt für die besetzten niederländischen Gebiete/Verordeningenblad voor het bezette Nederlandsche gebied ( (voortaan: ) Verordnungsblatt/Verordeningenblad ( ), stuk 1, 5 juni 1940. ) . De militaire soevereine rechten zouden voortaan uitgeoefend worden door de Duitse Weermachtsbevelhebber in Nederland. Op 21 juni volgde de verordening van de Rijkscommissaris waarin de SG's bevoegdheden kregen gedelegeerd op het gebied van wetgeving en uitvoering. Bij verordening van 29 mei 1940 ( Verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied tot uitoefening van de regeringsbevoegdheden in Nederland (nr. 3), in ) Verordnungsblatt/Verordeningsblad ( . ) werd bepaald dat, voor de duur van de bezetting van het Nederlandse gebied door Duitse troepen, de Rijkscommissaris alle bevoegdheden bezat welke volgens de grondwet en gewone wetten aan de Koning en de regering toekwamen. Hierdoor was de rol van Winkelman uitgespeeld.
Het departement van Defensie werd onder bevel van de Wehrmachtsbefehlshaber geplaatst. Hiermee nam dit departement een uitzonderingspositie in, aangezien alle andere departementen onder de Rijkscommissaris gesteld werden. De ambtelijke leiding van het departement bleef in handen van de SG. Bij order nr. 8 van de secretaris-generaal van het departement van Defensie d.d. 19 mei 1940 moest het gebouw Plein 4 op 22 mei ontruimd worden ten behoeve van de Duitse autoriteiten. De hier gevestigde afdelingen werden op diverse locaties ondergebracht. Op 14 juni 1940 werd de SG van het departement van Defensie, C. Ringeling, op last van de Rijkscommissaris van het bezette Nederlandse gebied van zijn functie ontheven.
1.9 Afwikkelingsbureau van het departement van Defensie 15 juni 1940 - 31 januari 1942
De volgende dag ( Een belangrijke bron voor het hierna volgende zijn de (in delen gebundelde) kabinetsorders, 1940-1945, inv.nrs. 5244-5249. ) werd het departement onder bestuur van de "Chef des Stabes des Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlanden", gen. F.C. Christiansen, gesteld. De naam van het departement werd gewijzigd in "Abwicklungsstelle des Departement van Defensie", afwikkelingsbureau van het departement van Defensie. Tot hoofd van het afwikkelingsbureau werd kap. B.R.P.F. Hasselman benoemd. Onder dit bureau ressorteerden het departement van Defensie, de Hoofdintendant (met Centraal Magazijn, etc.), de Inspecteur van de Geneeskundige Dienst der Landmacht (inclusief militaire hospitalen en apotheken) alsmede de Inspecteur der Genie ( Def/CAD, Verzameling directeur Archief van de Koninklijke Landmacht, map 3 A, brief van het hoofd van het Afwikkelingsbureau aan de commandant van de Opbouwdienst inzake personeel bij deze dienst, 1940 (afschrift). ) . Afdeling IX, Loodswezen, werd in zijn geheel overgeheveld naar het departement van Waterstaat, terwijl afdeling X (Hydrografie) werd toegevoegd aan de afdeling II A, Marinestaf. Het personeel van de afdelingen II A en B, VI en VII werd verminderd naar analogie van de verminderde taken ( Bij verordening van de Rijkscommissaris VO 71/1940 van 30 juli 1940 werden, ingaande 15 juli, werkloze gedemobiliseerde militairen opgenomen in de "Opbouwdienst", welke ressorteerde onder het ministerie van Algemene Zaken. Ingaande 1 oktober 1940 kwam, ingevolge circulaire van het Afwikkelingsbureau Defensie 17 september 1940 VIIIe afdeling nr. 1 (gepubliceerd in ) Bezettingsmaatregelen ( rubriek N.G. Defensie, Alphen aan den Rijn 1940-1948) ook de behandeling van kostwinnersvergoedingen aan gezinnen van gedemobiliseerde of krijgsgevangen militairen te ressorteren onder hetzelfde departement. (Ontleend aan: Algemeen Rijksarchief, archief van het ministerie van Algemene Zaken 1937-1945, 's-Gravenhage (niet gepubliceerd) 1993, nummer toegang 2.03.06, p. 8). ) ( Ook andere maatregelen waren onderwijl van kracht geworden die het werkterrein van het Afwikkelingsbureau ten opzichte van het voormalige ministerie inperkten. De Marechaussee werd overgeheveld naar de burgerpolitie en ressorteerde onder het ministerie van Justitie (inv.nr. 5065 verbaal van 3 juli 1940 nr. 15; zie ook Algemeen Rijksarchief, archieven van het Algemeen Toezicht op de Koninklijke Marechaussee (1814)1841-1909 en de Inspecteur der Koninklijke Marechaussee 1909-1941(1942), Den Haag (niet gepubliceerd) 1992, nummer toegang 2.13.44, p. 11). ) ( Het Capitulantenbureau werd ongeveer gelijktijdig overgeheveld naar het ministerie van Binnenlandse Zaken (inv.nr. 5065 verbaal van 11 juli 1940 nr. 32). ) ( Ook nog in 1940 werd de afwikkeling van oorlogsschade toevertrouwd aan de Algemeen Gemachtigde voor de Oorlogs- en Defensieschaden van het ministerie van Financiën (zie Algemeen Rijksarchief, fragment-archief van de Algemeen Gemachtigde voor de Oorlog- en Defensieschaden van het ministerie van Financiën 1940-1941, Den Haag (niet gepubliceerd) 1991, nummer toegang 2.13.62.07). De bemoeienis met het Rode Kruis is op onbekend tijdstip overgegaan naar het ministerie van Sociale Zaken. ) ( Later, op 1 juli 1941, werd de Dienst voor Bijzonder Beheer van de Rijkswaterstaat, ressorterend onder het ministerie van Waterstaat, ingesteld ten behoeve van het beheer van voormalige militaire gebouwen, werken en terreinen, welk beheer dus aan het Afwikkelingsbureau Defensie werd onttrokken (zie Algemeen Rijksarchief, archief van de Dienst voor Bijzonder Beheer van de Rijkswaterstaat 1941-1947, Den Haag (niet gepubliceerd) 1993, nummer toegang 2.16.76. ) . Met ingang van 25 juni 1940 werd het bureau van de SG omgedoopt in het kabinet van het hoofd van het Afwikkelingsbureau, terwijl het bureau Wachtgelden van de VIIIe afdeling werd overgebracht naar de afdelingen III A en B. Bij beschikking van 8 juli 1940 van Christiansen werd aan gen.maj. N.T Carstens met ingang van 15 juli 1940 de bevoegdheid tot ontslag en pensionering van militairen gedelegeerd ( Inv.nr. 5098. ) . Op 27 augustus 1940 werd het hoofd van het Afwikkelingsbureau gemachtigd voorzieningen te treffen inzake bezoldiging, wachtgeld en pensioen van het militair personeel en schadeloosstelling van burgerwerkkrachten in dienst van de voormalige Land- en Zeemacht en betreffende de verzorging van nabestaanden ( "Verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette gebied nopens maatregelen ten aanzien van de bezoldiging en verzorging van militair en burgerlijk personeel der voormalige Nederlandsche Zee- en Landmacht nr. 114", in: ) Verordnungsblatt/Verordeningsblad ( . Instemming was wel nodig van SG van het departement van Financiën en, voor zover nodig, van de SG van het departement van Binnenlandse Zaken. ) . Met ingang van 1 november 1940 werd de IIe afdeling C opgeheven.
Op 24 april 1941 werden het Centraal Registratie Bureau en de afdelingen III A en B gesloten. Op 6 mei werd de IIIe afdeling wederom geopend, en bij brief van 10 juli 1941 van gen.maj. Schwabedissen, "Chef des Generalstabes für die Demobilmachung der Niederländischen Wehrmacht", werd het Centraal Registratie Bureau weer geopend en gesteld onder afdeling C van het afwikkelingsbureau van het departement van Defensie. Op 26 mei 1941 werden de afdelingen III A en B samengevoegd tot één afdeling.
Met ingang van 1 juli 1941 werd het afwikkelingsbureau van het departement gereorganiseerd ( Voor een overzicht zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.15. ) .
1.10 Commissariaat voor de belangen van de voormalige Nederlandsche Weermacht 1 februari 1942 - 24 juni 1945
Met ingang van 1 februari 1942 werd op bevel van de Duitse Weermachtbevelhebber in Nederland de titel van Hoofd van het Afwikkelingsbureau van het departement van Defensie gewijzigd in Commissaris voor de belangen van de voormalige Nederlandsche Weermacht ( Inv.nr. 5068, verbaal van 6 februari 1942 nr. 154. ) . In verband hiermee werd de naam van het Afwikkelingsbureau van het departement van Defensie gewijzigd in Commissariaat voor de belangen van de voormalige Nederlandsche Weermacht. Een en ander vond plaats op grond van het feit dat de afwikkelingswerkzaamheden waren beëindigd en er voornamelijk een verzorgingstaak overbleef.
Bij beschikking van de Commissaris van 24 februari 1942, kabinet nr. 2 werd de regeling van inwendige dienst bij het Commissariaat vastgesteld. De organisatie in afdelingen en bureaus bleef gelijk aan die van het Afwikkelingsbureau welke was vastgesteld op 1 juli 1941.
Op 21 mei 1942 werd Hasselman op eigen verzoek ontheven uit zijn functie van Commissaris. De terugvoering van nagenoeg het hele korps Nederlandse officieren in krijgsgevangenschap was hiervan de oorzaak. Hasselman koos ervoor ook in krijgsgevangenschap te worden afgevoerd, omdat naar zijn mening zijn plaats bij "mijn kameraden" was. De functie werd overgenomen door L.C. Rietveld. Bij zijn benoeming werden de bevoegdheden van gen.maj. Carstens overgenomen door Rietveld. Carstens ging evenals kap. Hasselman op eigen verzoek in krijgsgevangenschap.
Ingevolge bevel van de Weermachtbevelhebber in Nederland werd een deel van het commissariaat op 15 april 1944 geëvacueerd van 's-Gravenhage naar Velp. Door bominslag en brand op 26 februari 1945, 14.15 uur werd het perceel Fluweelen Burgwal 12a verwoest. In het pand was een belangrijk deel van het (geheim) archief van het departement van Oorlog, c.q. Defensie ondergebracht ( Voor een proces-verbaal van de gebeurtenissen van die dag en een opgave van de door de brand verloren gegane archieven en archiefgedeelten, zie inv.nr. 5071, verbaal van 23 juli 1945 nr. 96. ) .
1.11 Bevrijding en herstel van het departement van Oorlog 1945
Na de bevrijding van noordelijk Nederland ontstond er onzekerheid over bestuurs- en andere bevoegdheden tussen de Vertrouwensmannen enerzijds en het Militair Gezag anderzijds ( Het valt buiten het kader van deze inleiding van dit institutioneel overzicht om hier verder op deze kwestie in te gaan. Voor literatuur over deze kwestie, zie: H.W. van Asten, ) Jetzt kommen die Vertrauensmänner unter dem Kommissar aus Utrecht ( (Amsterdam 1982). PEC deel 5a: Ministers- en kabinetscrises, voorbereiding terugkeer (Staten-Generaal, Militair Gezag, Vertrouwensmannen)) pag. 723 e.v. ) Verslag van de werkzaamheden van vertrouwensmannen der regeering ( ('s-Gravenhage 1946). ) . Op 7 mei bezocht oud-SG Ringeling Rietveld en overhandigde hem een brief van de Vertrouwensmannen. Deze brief luidde:
Aan den heer Ringeling Secretaris Generaal van het Departement van Defensie. Namens de Vertrouwensmannen van de Nederlandsche Regeering, verzoek ik U Uwe werkzaamheden als Secretaris Generaal van het Departement van Defensie op maandag 7 mei 1945 te hervatten. Namens het College, van Schellen, secretaris.
Op 8 mei 1945 verscheen er een Nederlandse Staatscourant, door de Vertrouwensmannen uitgegeven PEC ( deel 5b, p. 539. ) . Deze hadden enkele dagen met het uitbrengen van deze Staatscourant gewacht. Deze aarzeling kwam voort uit het feit, dat de komst van het Militair Gezag elk moment verwacht werd. Toen deze uitbleef, werd Staatscourant 39, met hierin ondermeer opgenomen het "Besluit van de door de Regeering aangewezen Vertrouwensmannen, houdende voorzieningen met betrekking tot de Departementen van Algemeen Bestuur en derzelver beheer", uitgebracht. Daarin werd bepaald dat het Commissariaat voor de belangen van de voormalige Nederlandsche Weermacht zijn werkzaamheden diende te staken en dat Ringeling, de voormalig Secretaris-Generaal van het departement van Defensie, wederom werd belast met het beheer van het ministerie van Defensie. Van deze Staatscourant werden slechts enkele exemplaren verzonden. In opdracht van generaal Kruls werden de exemplaren welke nog niet verzonden waren in beslag genomen. Als overweging werd gegeven dat men wenste te voorkomen, dat
(...) waar elders in het land de maatregelen van het Militair Gezag reeds golden, in het westen maatregelen zouden gelden van Vertrouwensmannen, welke misschien dezelfde onderwerpen betroffen, maar niet dezelfde inhoud hadden als de door de chef staf Militair Gezag uitgevaardigde besluiten...
PEC ( , 5a p. 786. ) . Op 28 mei werd door middel van een verordening van de Chef van de Staf Militair Gezag ( Landmachtstaf Sectie Militaire Geschiedenis, Collectie mr. A.M.R. Mommers, doos 603C, Publicatieblad van het Militair Gezag, 6 juni 1945, nr. 32, no. V 13 (121) Intrekking besluit, houdende voorzieningen met betrekking tot de departementen van algemeen bestuur. ) het besluit van de Vertrouwensmannen van 8 mei ingetrokken en buiten werking gesteld. In de verordening werd gesteld, dat door het intreden van de bijzondere staat van beleg en door de aankomst van het Militair Gezag de taak van de door de regering aangewezen Vertrouwensmannen erop zat. Verder was door middel van diverse KB's reeds voorzien in het beheer en taakomschrijving van de ministeries. Op 14 mei 1945 werd op last van de Chef Staf Militair Gezag een Adviescommissie voor de zuivering van het personeel van het voormalig Commissariaat voor de belangen van de Nederlandsche Weermacht ingesteld. Deze commissie diende een onderzoek in te stellen naar het beleid van het betrokken personeel en advies uit te brengen welke zuiveringsmaatregelen ten aanzien van dat personeel genomen moesten worden ( Def/CAD, archief van het ministerie van Marine te Londen, 1940-1949, AZ 12 G 1945. ) . De datum van opheffing van het Commissariaat is, ondanks uitvoerige naspeuringen in diverse archieven, niet exact vast te stellen. Deze moet worden gezocht omstreeks juni 1945. Als cesuur is in deze inventaris aangehouden 24 juni 1945. Op deze datum aanvaarde mr. J. Meynen zijn ambt als minister van Oorlog ( Het ministerie van Defensie was op 27 juli 1941, tijdens de ballingschap van de regering in Londen, opgeheven. Hierop werden wederom ingesteld in departement van Marine en een departement van Defensie. Deze situatie werd na de Tweede Wereldoorlog gehandhaafd. Zie: Def/CAD, Archief van het ministerie van Oorlog te Londen, 8 augustus 1941, nr. 28. Zie ook Bosscher, deel 1 p. 329-330. ) in het kabinet Schermerhorn-Drees. Met ingang van 26 juni 1945 werd L.C. Rietveld benoemd tot SG van het departement van Oorlog ( Inv.nr. 316, verbaal van 26 juni 1945 nr. C2. ) . En op 28 juni trad de organisatie van het nieuwe departement van Oorlog in werking. Naast de Ie t/m XIIe afdeling fungeerde een afdeling L, de uit Londen overgekomen afdeling, bestaande uit 9 bureaus ( Def/CAD, archief van het ministerie van Oorlog te Londen, 3 juli 1945 nr. 15. Voor een overzicht zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.16. ) . Op 31 mei 1945 vertrok de minister van Oorlog definitief van Londen naar Nederland ( Def/CAD, Archief Staf Bevelhebber Nederlandse Strijdkrachten, bundel 96, Circulaire van de minister van Oorlog aan alle ministers, bureaus en diensten inzake de overgang van het departement van Oorlog. Met bijlagen. 1945. Zie ook: Def/CAD, archief Oorlog Londen, 1 mei 1945 verbaal 10 A. Bevat o.a. uitvoeringsbepalingen terugkeer naar Nederland. ) . Het personeel van zijn departement volgde zo'n twee weken later, waarna het Londense departement werd omgezet in het Bureau Londen van het Nederlandse ministerie van Oorlog, een dienstafdeling welke rechtstreeks onder de minister ressorteerde. De werkzaamheden van afdeling L van het departement van Oorlog te Den Haag werden op 28 juli 1945 beëindigd. Volgens richtlijnen werden de werkzaamheden door de reguliere departementsafdelingen overgenomen. Vanaf 6 augustus 1945 vonden diverse besprekingen plaats om te komen tot een hervorming van de hogere legerleiding ( Inv.nr. 5072, verbaal van 30 juli 1945 afd. II nr. 27. Def/CAD, gerubriceerd archief van het Hoofdkwartier Generale Staf, 1945, ongenummerd, nr.8 ZG/45, verslagen betreffende besprekingen over de hogere legerleiding. ) . Op 17 augustus werd een afdeling Psychologische Dienst bij het departement ingesteld ( Inv.nr. 5072, verbaal van 17 augustus 1945 nr. 148. ) , terwijl op 10 september 1945 een bureau voorlichting en perszaken werd ingedeeld bij de IIe afdeling ( Inv.nr. 5073, verbaal van 10 september 1945 nr. 176. ) .
Bij beschikking van de SG van 30 oktober 1945 werd bepaald dat voor wat betreft de benaming in plaats van departement, ministerie van Oorlog geschreven diende te worden. Met ingang van 1 november 1945 werden als resultaat van de eerder gememoreerde besprekingen de IIe (Generale Staf), de IVe (Artillerie) en de VIe afdeling (Intendance) van het ministerie opgeheven. Tegelijkertijd werd ingesteld het Militair Kabinet van de minister van Oorlog. Taak van het Kabinet was "(...) den Minister en den Secretaris-generaal rechtstreeks ter zijde te staan in alle aangelegenheden van strategischen-, militair-organisatorischen, militair-technischen, en krijgstuchtelijken aard, zoomede de van het Departement uitgaande publieke voorlichting te verzorgen". Het Militair Kabinet (MK) was ingedeeld in vijf bureaus.
Voorts werd met ingang van voornoemde datum ingesteld de functie van Adjudant-Generaal. Deze ressorteerde rechtstreeks onder de Secretaris-Generaal en was belast met militaire personeelszaken en geestelijke verzorging. De Adjudant-generaal gaf direct leiding aan de zogenaamde A afdelingen. De zogenaamde "B afdelingen" bleven direct onder de SG geplaatst. Buiten de afdelingen stonden het bureau van de adjudant van de minister van Oorlog, het bureau van de SG, en het bureau Gravendienst ( Inv.nr. 5074, verbalen van 24 oktober 1945 nr. 139, 25 oktober 1945 nr. 127 en 27 oktober 1945 nr. 83. Voor een overzicht van de organisatie zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.17. ) .
De Chef van de Generale Staf, de Inspectie van de geneeskundige Dienst der Koninklijke Landmacht en de Inspectie der Militaire Administratie bleven rechtstreeks onder de minister van Oorlog staan. De Kwartiermeester-Generaal, een nieuw gecreeerde functie, kwam voor een deel rechtstreeks onder de minister te ressorteren en voor een deel onder de Chef van de Generale Staf.
Voorts werd er een Legerraad ingesteld. Leden waren de SG, de chef van het Militair Kabinet, de Inspecteur-Generaal, de Chef van de Generale Staf, de Kwartiermeester-Generaal en de Adjudant-Generaal onder leiding van de minister van Oorlog. Haar taak bestond uit het coördineren van de werkzaamheden in de legerleiding van de Koninklijke Landmacht en het adviseren van de minister over hoofdlijnen van het beleid.
Leidende gedachte achter deze reorganisatie was de idee dat Nederland voor wat betreft materiële steun en de verzorging van opleidingen vooral was aangewezen op Engeland. Om een goede communicatie te waarborgen diende de organisatie van het Nederlandse departement zich te richten naar zijn Britse equivalent.
2. Overzichten bij de geschiedenis van de organisatie
2.1 Organisatie, taken en formatie volgens SB 8 maart 1814, nr. 11
  • Secretaris
    • supervisie over de afdelingen
    • toezicht op alle antwoorden en beschikkingen, en hun verband met het geheel der administratie
    • vervanging van de CGO bij ziekte of absentie
  • 1e Afdeling: Algemene Zaken
    • inschrijving en verdeling van inkomende stukken
    • toezicht op de verzending van berichten
    • inning van leges en zegelgelden
    • bijhouden van de generale index en bewaring der archieven
    • militaire justitie en politie, toezicht op auditeurs-militair en geweldige provoosten, kortingen op officierstractementen
    • alles wat tot geen bepaald vak betrekking heeft
    • geheime zaken
    • De afdeling werd onderverdeeld in drie bureaus:
      • 1e Bureau: Generale Secretarie, Militaire Justitie, Kortingen; met 1 eerste commies, 1 tweede commies en 8 klerken
      • 2e Bureau: Generale Expeditie, inning van leges en zegelgelden; met 1 eerste commies, 1 tweede commies en 1 klerk
      • 3e Bureau: Index en Archieven; met 1 eerste commies, 1 tweede commies en 1 klerk
  • 2e Afdeling: Personeel der Armee
    • werving, lichting en organisatie der korpsen
    • aanstellingen en ontslagen van officieren van de Generale Staf, plaatselijke staven, infanterie en cavallerie
    • rangreclames, beoordeling van verzoeken om pensioenen of gagementen en opmaken van acten dienaangaande
    • correspondentie met Generaals en chefs der korpsen over pure militaire objekten
    • desertie en discipline
    • redactie van sterkte- emplacements- en situatielijsten
    • aanhouden van een verzameling van staten van dienst
    • De afdeling werd miet nader onderverdeeld en zou, naast het hoofd, die oud-officier der Infanterie moest zijn, bestaan uit 1 eerste commies, 1 tweede commies en 3 klerken.
  • 3e Afdeling: Soldijen, Administratie en Cotnrole
    geleid door de Commissaris voor de Monstering, een bestaande functionaris van de Generale Staf. De ondercommissarissen voor de Monstering, deel uitmakend van de bureaus van het departement, zouden tevens tot de 3e afdeling worden gerekend.
    • zorg voor de soldij, de betaling van Armee, Landmilitie en militaire instellingen
    • controle van gepensioneerden en gegageerden
    • onderzoek en de afdoening van declaraties, reis- en bureau-kosten, gratificaties en toelagen
    • De afdeling werd onderscheiden in twee bureaus:
      • 1e Bureau: Controle der Armee, Soldijbetaling en Inwendige Administratie der Korpsen; met 1 eerste commies, 2 tweede commiezen en 10 klerken
      • 2e Bureau: Pensioenen en Gagementen; met 1 tweede commies en 3 klerken
  • 4e Afdeling: Voeding, Huisvesting, Kleding en Remonte der Armee
    • zorg voor aanbesteding, levering, uitdeling en betaling van levensmiddelen en fourrages voor de Armee en voor de belegeringsvoorraad
    • zorg voor brandstof in kampen, kantonnementen en garnizoenen en voor "vuur en licht" in militaire wachten
    • afwikkeling van declaraties voor kazernering en militaire transporten te water en te land, alsook voor onderhoud van militaire gevangenen
    • zorg voor de verpleging van krijgsgevangenen
    • onderzoek van declaraties wegens leveringen aan hospitalen
    • zorg voor kleding, uitusting en remonte der Armee, en het toezicht op het Kledingmagazijn
    • De afdeling werd verdeeld in drie bureaus:
      • 1e Bureau: 1e Bureau; met 1 eerste commies, 2 tweede commiezen en 4 klerken
      • 2e Bureau: Kazernering, Onderhoud van Militairen en Krijgsgevangenen, Fourniteures voor de Hospitalen; met 1 eerste commies, 1 tweede commies en 3 klerken
      • 3e Bureau: Kleding, Equipement en Remonte; met 1 eerste commies en 2 klerken
  • 5e Afdeling: Algemene Comptabiliteit
    • redactie van de jaarlijkse begroting, formeren van maandelijkse aanvragen om fondsen, verdeling van toegestane sommen en toezicht op de besteding ervan
    • bewaring van alle contracten
    • opmaken en registreren van betalingsopdrachten
    • onderzoek en de opstelling van alle geldelijke rekeningen
    • alle declaraties wegens huishoudelijke kosten van het Commissariaat-Generaal en wegens het materieel der Artillerie en Genie, en wegens kosten die niet onder de andere afdelingen ressorteerden
    • opstelling van de algemene administratieve verantwoording van het Departement
    • De afdeling werd verdeeld in twee bureaus:
      • 1e Bureau: Declaratiën en Rekeningen; met 1 eerste commies, 1 tweede commies en 2 klerken
      • 2e Bureau: Aanvragen, Consenten en Ordonnancering; met 1 tweede commies en 3 klerken
  • Tenslotte 1 kamerbewaarder / conciërge en 8 boden en bedienden.
2.2 Taakverdeling en samenwerking tussen Commissariaat-Generaal en Generale Intendance ingevolge KB 29 juni 1815, nr. 64.
Het werkterrein van het Commissariaat-Generaal zou omvatten:
  • algemene zaken die tot geen bepaald vak horen
  • militaire rechtspleging, politie en discipline bij de Armee
  • verzoeken om kortingen op tractementen en pensioenen
  • verzoeken om huwelijkstoestemming van officieren
  • lichting en werving van personeel en recruten
  • organisatie, formatie, incorporatie, oefening, uitrusting en uniform van de verschillende staven, van de korpsen van alle wapenen, inbegrepen die met bestemming Oost- of West-Indië tot het moment van inscheping
  • aanleggen van stamboeken en overige registraties van de burgerlijke stand van de Armee
  • voordrachten voor aanstelling, bevordering en ontslag van officieren, uitgezonderd administrateurs en officieren van gezondheid
  • voordrachten voor aanstelling, bevordering en ontslag van magazijnmeesters der artillerie, conducteurs, opzichters van fortificatiën, sluiswachters, portiers, boomsluiters e.d., alsook fiskaals of auditeurs-militair en geweldige provoosten
  • verlening van verlof, paspoorten en uitgifte van brevetten en acten van ontslag
  • beordeling van alle rangreclames
  • beoordeling van voordrachten tot toelating van leerlingen tot de Artillerie- en Genieschool te Delft
  • het toezicht op die school
  • voordrachten voor verlening van pensioenen en gagementen
  • militaire operaties, "mouvementen" en garnisoensveranderingen
  • het materieel der artillerie
  • het materieel der genie
In de laatste drie items werd echter de medebemoeienis van en afstemming met de Intendant-Generaal uitdrukkelijk bepaald.
Voorzien werd de detachering van enkele officieren van de Generale Staf bij de 2e afdeling, terwijl voor de 3e afdeling oud-officieren van de artillerie en genie werden bestemd onder uitdrukkelijke bepaling, dat geen actief dienende officieren van die wapens in het commissariaat-generaal werkzaam zouden zijn. Verder diende de Commissaris-Generaal een voordracht te doen voor de organisatie van de 1e afdeling.
Het werkterrein van de Generale Intendance werd als volgt omschreven:
  • de zorg voor de tractements- en soldijbetaling van het departement, de landmacht en alle militaire instellingen en inrichtingen, inbegrepen vergoedingen voor reiskosten, gratificaties e.d.
  • de inspectie van en het toezicht op de inwendige administratie van de korpsen en militaire instellingen zoals geïnstrueerd aan de inspecteurs der administratie bij KB van 20 februari 1815 nr. 21
  • kleding, equipement, remonte en harnachement van alle korpsen van alle wapens
  • de verzorging met levensmiddelen, fourages en brandstoffen
  • het bijeenbrengen van belegeringsvoorraden
  • de huisvesting van de soldaten in garnizoenen, kantonnementen en op mars
  • de aanschaf van velduitrusting en kampementsbenodigdheden
  • de verzorging met transportmiddelen te land en te water
  • de oprichting en het onderhoud van de transport wagentrein en de inrichting van wagenparken voor het vervoer van levensmiddelen, fourages, tenten e.d.
  • de administratie der vaste en veldhospitalen
  • de verpleging van gevangenen "in de provoosten" en van de veroordeelden tot "confinement in den kruijwagen" [vrijheidsstraf met plicht tot kruiwagenarbeid]
  • voeding en onderhoud van krijgsgevangenen
  • voordrachten tot aanstelling, bevordering, ontslag en pensionering van inspecteurs, onderinspecteurs en adjuncten van administratie, van kwartiermeesters, officieren van gezondheid en beambten van de geneeskundige dienst, en van magazijnmeesters en overig personeel belast met de administratie van goederen onder de bevoegdheid van de Intendant-Generaal
  • de verstrekking van geldmiddelen aan comptabelen
  • de inspectie van kassen en comptabiliteit van deze comptabelen
  • toezicht op hun borgtochten en de vernieuwingen daarvan
  • oppertoezicht over de directie van de Weduwen- en Wezenkas van officieren
  • onderzoek en liquidatie van alle geldelijk aanspraken op de administratie van Oorlog
  • voorlopige opneming van alle geldelijke en materieelverantwoordingen
  • opstellen van de maandelijkse aanvragen van fondsen en de verdeling daarvan over de resp. bureaus en belanghebbenden
  • verlenen van opdrachten tot betaling van schulden van het departement van Oorlog
  • de zorg voor de storting in de schatkist van de opbrengsten van verpachtingen, verhuringen en verkopingen
  • de comptabiliteit van alle takken van de administratie van Oorlog
  • de verantwoording van de sommen die bij de Staatsbegroting aan het departement van Oorlog zijn toegekend
Uitdrukkelijk werd bepaald, dat de hoofden van de "ministeriële departementen", alle hoge staatscolleges en ambtenaren, de gouverneurs in de provincies en alle magistraten in gelijke betrekking zouden staan tot de Intendant-Generaal als tot de Commissaris-Generaal, waarmee nog eens hun gelijkwaardigheid werd onderstreept.
Nadere bepalingen regelden de verhouding van de Intendant-Generaal met de inspecteurs der administratie, welk korps ook zou worden uitgebreid.
De Intendant-Generaal werd gelast een organisatie-voorstel in te dienen voor zijn "hoofdafdeling".
Bepaald werd voorts dat de Commissaris-Generaal en Intendant-Generaal in goede harmonie en nauw overleg dienden samen te werken, met name in de volgende zaken:
  • de begroting van het departement van Oorlog, die door Commissaris-Generaal en Intendant-Generaal gezamenlijk diende te worden ingediend bij de Koning
  • de voorstellen van de Inspecteur-Generaal der Artillerie omtrent buitengewone en belangrijke aankopen, bestellingen en constructies van geschut, wapens, buskruit, munitie, projectielen, affuiten, caissons, fourgons en dergelijke, die bij het budget niet waren voorzien
  • soortgelijke voorstellen van de Inspecteur-Generaal der Fortificatiën inzake de aanleg van nieuwe of de verbetering van bestaande werken
  • de aankoop of verkoop van onroerende zaken
  • het verlenen van pensioenen en gagementen aan militairen, hun weduwen en wezen
Nadere bepalingen regelden op welke wijze aan beider competenties in deze zaken recht gedaan zou worden.
Uitdrukkelijk werd verder vastgesteld, dat de algemene Charterkamer bij het departement van Oorlog, onder het beheer zou blijven staan van de Secretaris van het departement, maar diende te worden ingericht voor gemeenschappelijk gebruik van zowel het Commissariaat-Generaal als van de Generale Intendance.
2.3 Organisatie, taken en formatie van het Commissariaat-Generaal van Oorlog volgens KB 30 juli 1815, nr. 55
  • Secretaris
    • supervisie over de afdelingen
    • toezicht op alle antwoorden en beschikkingen, en hun verband met het geheel der administratie
    • vervanging van de CGO bij ziekte of absentie
    • leiding van de 1e afdeling
  • 1e Afdeling: Algemene Zaken, onder leiding van de Secretaris
  • De afdeling was verdeeld in 5 bureaus:
    • 1e Bureau: Inschrijving en verdeling van inkomende stukken; algemene zaken; huwelijken van officieren; recueils van eed; geheime correspondentie en secreet register; met 1 eerste commies (tevens belast met de opperdirectie over het 2e - 4e bureau) en 4 klerken
    • 2e Bureau: Generale Secretarie; met 1 tweede commies en 9 klerken
    • 3e Bureau: Generale Expeditie; met 1 tweede commies en 2 klerken
    • 4e Bureau: Generale Index en Archieven
      1e sectie: Algemene Charterkamer; met 1 eerste commies-chartermeester en 1 klerk
      2e sectie: Generale Index; met 1 eerste commies-chartermeester en 1 klerk
    • 5e Bureau: Militaire Justitie en politie; personeel der auditeurs-militair en geweldige provoosten; kortingen op tractementen; met 1 eerste commies en 2 klerken
  • 2e Afdeling: Personeel en Militaire Zaken, onder leiding van een hoofdofficier van de Generale Staf
    • 1e Bureau: Werving, lichting en organisatie der Armee en Nationale Militie; vreemde troepen op capitulatie in dienst van de koning; formatie en oprichting van de koloniale troepen; met 1 hoofdofficier en 1 officier der Generale Staf en 2 klerken
    • 2e Bureau: Militaire operaties, mouvementen, garnizoensveranderingen; correspondentie met militaire en civiele autoriteiten over pure militaire objecten; met 1 hoofdofficier en 2 officieren der Generale Staf, en 2 klerken
    • 3e Bureau: Aanstellingen, bevorderingen, verplaatsingen en ontslagen van officieren van de Generale Staf, plaatstelijke staven, infanterie en cavalerie; rangreclames; opmaken van dienstbrieven; Algemeen Register van officieren; stamboeken, dienststaten, conduitelijsten; situatie en emplacement der Armee; met 1 hoofdofficier en 2 officieren der Generale Staf en 9 klerken
    • 4e Bureau: Pensioenen en gagementen; toelating tot de garnizoenscompagnieën; correspondentie daarover met de Inspecteur[s]-Generaal; opmaken van acten van pensioen en gagement; met 1 eerste commies, 1 tweede commies en 2 klerken
  • 3e Afdeling: Artillerie en Genie, geleid door een hoofdofficier van de Generale Staf
    • 1e Bureau: Aanstelling, bevordering, verplaatsing en ontslag van officieren bij de Artillerie, Ingenieurs, Pontonniers, Mineurs, Sappeurs, Artillerie- en Pontontrein; formatie en organisatie van die korpsen; Artillerie- en Genieschool en de toelating van leerlingen; met 1 hoofdofficier der Generale Staf, 1 tweede commies, 3 klerken
    • 2e Bureau: Wapening der Armee, de constructie en fabricage van geschut, wapenen en affutage; oorlogswerktuigen en -behoeften en al wat tot het materieel der Artillerie hoort; toezicht op alle etablissementen dienaangaande; controle op de voorraden in arsenalen en magazijnen; met 1 tweede commies en 4 klerken
    • 3e Bureau: Aanleg, constructie, verbetering en verwijdering van fortificatiewerken, onderhoud van poorten, bruggen, sluizen, beren en andere waterwerken waarmee het departement bemoeienis heeft; militaire gebouwen; verpachting van visserijen en grasgewassen; verkoop en verhuur van gronden of gebouwen; verlening van vergunningen voor cultuur of constructie binnen de bepaalde kring van vestingen. Topografisch Bureau; met 1 hoofdofficier der Generale Staf en 2 klerken
  • 1 kamerbewaarder/concierge, 4 boden en 4 bureaubedienden
2.4 Organisatie, taken en formatie volgens KB 2 september 1818, nr. 89
  • Secretaris
  • Afdeling Secretariaat
    • 1e Bureau: Algemene zaken; protestantse en roomskatholieke militaire eredienst; huwelijken van officieren der militaire administratie en officieren van gezondheid; personeel van het DvO; verzorging van schrijfbehoeften, vuur en licht in het DvO; vereffening van rekeningen die geen der afdelingen in het bijzonder betreft; geheime correspondentie en Secreet Register; inschrijving van alle inkomende stukken; met 1 eerste commies, 2 tweede commiezen, 1 eerste klerk, 2 tweede klerken
    • 2e Bureau: contentieuze zaken van allerhande aard; kortingen op tractementen van officieren; met 1 eerste commies, 2 klerken
    • 3e Bureau: Centrale comptabiliteit; met 1 eerste commies bureauchef
    • -- 1e Sectie: Redactie van de jaarlijkse begroting en de maandelijkse aanvragen om fondsen, verdeling van de toegekende consenten; met 1 eerste commies, 2 klerken
    • -- 2e Sectie: Ordonnancering; met 1 tweede commies, 1 eerste en 2 tweede klerken
    • 4e Bureau: Algemene Secretarie; met 1 tweede commies, 2 eerste en 10 tweede klerken
    • 5e Bureau: Inning van leges; verzending van alle berichten; met 1 eerste commies, 1 tweede commies, 1 eerste klerk en 2 tweede klerken
    • 6e Bureau: Algemene Index; met 1 eerste commies, 1 tweede commies, 2 klerken
    • 7e Bureau: Archieven; met 1 archivist met de rang van tweede commies, 1 charterklerk
  • 1e Afdeling: Militaire Zaken
    • met 1 directeur, 1 adjunct-directeur
      • 1e Bureau: Werving en organisatie van de staande armee en vreemde troepen; stamboeken; opmaken en registreren van dienstbrieven; verloven; huwelijkstoestemming aan officieren; mouvementen; verzoeken om ontslag; toelating tot de Garnizoenscompagnieën; met 1 tweede commies, 1 eerste en 5 tweede klerken
      • 2e Bureau: Overnemen en in dienst stellen van militiecontingenten; jaarlijkse wegzending van verlofgangers en inlijving voor herhaling; mutaties bij de militie, correspondentie daarover met Binnenlandse Zaken en de Gouverneurs in de provincies; met 1 eerste commies, 1 eerste en 1 tweede klerk
      • 3e Bureau: Pensioenen, gagementen en gratificaties; registers van gepensioneerden en gegageerden; opmaken en registreren van gagementsacten; correspondentie dienaangaande; met 1 eerste commies, 1 tweede commies, 2 klerken
  • 2e Afdeling: Comptabiliteit
    • met 1 directeur
      • 1e Bureau: Revisie der monsterrollen; verrekening van uitgaven voor werving, huisvesting en voeding e.d.; met 1 eerste verificateur met rang van tweede commies, 1 adjunct-verificateur met rang van eerste klerk, 6 gewone verificateurs of tweede klerken
      • 2e Bureau: betalingsregisters; afrekening met de korpsen; betaling van officieren zonder troepen; verrekening van het verschuldigde aan de Weduwen- en Wezenkas; toezicht op de inwendige administratie, de kleding en uitrusting; correspondentie met de Algemene Rekenkamer over de competentie der korpsen en met de Hoofdbetaalmeester voor de uitgaven van Oorlog.
      • -- 1e Sectie: Afrekening met de korpsen en toezicht op hun administratie; met 1 eerste boekhouder met rang van tweede commies, 5 tweede klerken
      • -- 2e Sectie: Zorg voor de tractementsbetaling der Officieren zonder troepen en van het verschuldigde aan de Weduwen- en Wezenkas; met 1 tweede commies, 3 klerken
  • 3e Afdeling: Materieel der Armee, Geneeskundige Dienst en Hospitalen
    • met 1 directeur
      • 1e Bureau: Voeding van manschappen en paarden; remonte der cavalerie en aankoop van het harnachement; met 1 eerste commies, 1 eerste en 2 tweede klerken
      • 2e Bureau: Logis der troepen in de garnizoenen, kantonnementen en kampen; verwarming en verlichting der militaire wachten; verzorging van transportmiddelen te land en te water; met 1 eerste commies, 1 tweede commies, 3 klerken
      • 3e Bureau: Geneeskundige Dienst en Hospitalen; met 1 eerste commies;
      • -- 1e Sectie: Personeel der officieren van gezondheid en gemployeerden in de hospitalen, zorg voor het materieel; met 1 tweede commies, 2 klerken
      • -- 2e Sectie: Financiële en materiële comptabiliteit; met 1 tweede commies, 3 klerken
  • 4e Afdeling: Materieel der Artillerie en Genie
    • met 1 directeur, 1 adjunct-directeur speciaal belast met het toezicht op het 1e en 2e bureau
      • 1e Bureau: Personeel der magazijnmeesters, conducteurs, opzichters, poortiers en boomsluiters; wetenschappelijke zaken van de artillerie en genie: met 1 tweede commies, 1 eerste en 3 tweede klerken
      • 2e Bureau: Algemene controle van 's Rijks Magazijnen; voorlopige opneming van de administratie van het materieel; met 1 controleur met rang van tweede commies, 4 klerken
      • 3e Bureau: Geldelijke administratie der magazijnmeesters en verdere comptabelen; vereffening van alle rekeningen betreffende de artillerie en genie; met 1 eerste commies, 1 tweede commies, 2 eerste en 4 tweede klerken
  • 1 kamerbewaarder, 1 conciërge, 6 boden, 6 assistent-boden
2.5 Organisatie, taken en formatie ingevolge KB 24 mei 1819 Litt. G5
  • Kabinet
    • openen van inkomende stukken
    • afdoeningscontrole
    • bewaring van de conduitelijsten van officieren
    • redactie van geheime rapporten
    • Secrete Registers en geheime correspondentie
  • 1e Afdeling
    • 1e Bureau
      • inschrijving van inkomende stukken, verdeling over de afdelingen;
      • zaken van protestantse en rooms-katholieke eredienst;
      • personeel van het departement;
      • verzorging van schrijfbehoeften, vuur en licht in het departement;
      • alles wat tot geen bepaald vak behoort en geen andere afdeling in het bijzonder aangaat
    • 2e Bureau
      • centrale comptabiliteit en redactie van de jaarlijkse begroting en de maandelijkse aanvragen om fondsen;
      • verdeling der consenten;
      • ordonnancering.
    • 3e Bureau
      • Bezegelen van stukken, inschrijving van goedgekeurde, aan leges onderhevige acten en contracten;
      • houden van repertoire daarvan;
      • inning en bewaring van leges;
      • bijzondere rekeningen daarvan met de Postdirectie en de onderscheiden solliciteurs;
      • verantwoording aan de Algemeen Administrateur der Legeskas, en van het Weduwen- en Wezenfonds der geëmloyeerden van het Algemeen Bestuur;
      • verzending van de berichten van het hele departement.
    • 4e Bureau
      • Generale Index en bewaring der Archieven.
  • 2e Afdeling
    • 1e Bureau
      • werving, lichting en organisatie van de korpsen der Armee en van vreemde troepen in dienst van de koning;
      • militaire operaties, instructies, mouvementen;
      • militaire justitie, politie en krijgstucht;
      • herziening van reglementen;
      • net schrijven van de berichten die van de afdeling uitgaan.
    • 2e Bureau
      • aanstellingen, bevorderingen, verplaatsingen, ontslagen verloven en huwelijken van officieren van alle wapenen;
      • aanstellingen en ontslagen van kadetten bij de korpsen en militaire scholen;
      • opmaken van dienstbrieven;
      • Algemeen Register van officieren; verzameling der dienststaten;
      • toelating en ontslag bij de Garnizoenscompagnieën;
      • aanhouden van stamboeken van officieren en manschappen;
      • beoordeling van rangreclames; redactie van sterkte- en emplacementslijsten
    • 3e Bureau
      • overnemen en in dienst stellen van de contingenten Nationale Militie, jaarlijks wegzenden van verlofgangers en het op herhaling roepen daarvan;
      • mutaties bij de Militie;
      • correspondentie dienaangaande met Binnenlandse Zaken en de Gouverneurs in de Provincies.
    • 4e Bureau
      • beoordeling van verzoeken om pensioen, gagement en gratificatie;
      • aanhouden van de registers van gepensioneerden en gegageerden;
      • opmaken en registreren van gagementsacten;
      • correspondentie daarover;
      • kortingen op tractementen van officieren en militaire administrateurs.
  • 3e Afdeling
    • 1e Bureau
      • Revisie der monsterrollen;
      • vereffening van reis- en verblijfkosten;
      • verificatie van declaraties wegens schutterijdiensten en wegens onderhoud van miliciens en verlofgangers voor hun in dienststelling tot aan de hoofdplaats
    • 2e Bureau
      • aanhouden van de betalingsregisters en verrekening met de korpsen;
      • zorg voor subsidies tot betaling der troepen;
      • verificatie van de betaalde stukken van de betaalmeesters;
      • betaling van officieren zonder troepen;
      • verrekening van het verschuldigde aan de Weduwen- en Wezenkas.
    • 3e Bureau
      • personeel der Agenten van het departement;
      • toezicht op kleding, equipement en harnachement en op de inwendige administratie en remonte
  • 4e Afdeling
    • 1e Bureau
      • voeding (in nature) van manschappen en paarden;
      • logies der troepen in garnizoenen kantonnementen en kampen;
      • zorg voor verwarming en verlichting der militaire wachten;
      • verzorging van transportmiddelen te land en te water voor vervoer van troepen en bagage
    • 2e Bureau
      • Geneeskundige Dienst en Hospitalen, personeel daarvan;
      • het net schrijven van de berichten van de afdeling
  • 5e Afdeling
    • 1e Bureau
      • personeel der magazijnmeesters, conducteurs, opzichters, portiers en boomsluiters;
      • wetenschappelijke zaken van artillerie en genie;
      • net schrijven van berichten uitgaande van de afdeling
    • 2e Bureau
      • algemene controle van 's Rijks magazijnen;
      • voorlopige opneming van de administratie van het materieel
    • 3e Bureau
      • geldelijke administratie der magazijnmeesters en verdere comptabelen;
      • vereffening van alle vorderingen betreffende de artillerie.
2.6 Organisatie en formatie volgens overzicht bij KB 16 november 1823, nr. 82
Het is niet zeker dat deze indeling ook door het departement is overgenomen. Het overzicht laat de gedetacheerde officieren en surnumeraire ambtenaren buiten beschouwing.
  • Secretarie
    met 1 Secretaris-Generaal
    • Redactie
      met 1 commies, 2 adjunct-commiezen
    • Agenda
      met 2 adjunct-commiezen
    • Expeditie
      met 2 adjunct-commiezen
    • Archief en Index
      met 1 commies, 2 adjunct-commiezen
    • Comptabiliteit
      met 1 commies, 2 adjunct-commiezen
  • Directie van het Personeel en Militaire Zaken
    met 1 Directeur, 2 commiezen, 4 adjunct-commiezen;
  • Directie van de Administratie
    met 1 Directeur, 3 commiezen, 4 adjunct-commiezen
  • Directie van het Materieel der Artillerie en Genie
    met 1 Directeur, 2 xommiezen, 6 adjunct-commiezen
  • voorts: 1 kamerbewaarder, niet gespecificeerd aantal boden
2.7 Organisatie, taken en formatie volgens KB 7 juli 1841 nr. 11, met de wijzigingen van KB 3 november 1843 nr. 14.
Wijzigingen tussen [ ]
Afdeling Taak Formatie
adjudant van de DGO
Secretaris-Generaal
  • behandeling van geheime zaken
personeel van het departement daartoe naar gelang de behoefte aan te wijzen
Afdeling Secretariaat
chef [vervallen] alsmede nader over de bureaus te verdelen: 6 schrijvers 1e kl., 6 [5] schrijvers 2e kl. en 7 schrijvers 3e kl.
- 1e Bureau
  • Algemene Secretarie en Expeditie
chef-1e lt.
- 2e Bureau
  • Index en Archieven
chef-kapitein, 1e lt.
- 3e Bureau
  • Algemene Comptabiliteit
chef-kapitein, 1e lt.
- 4e Bureau
  • Algemene Zaken;
  • Militaire Justitie, kortingen, contentieuse zaken;
  • verzorging van militaire huisgezinnen in de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid;
  • beoordeling van boekwerken;
  • bibliotheek van het departement
chef-rechtsgeleerde
Afdeling Personeel chef-hoofdofficier
in het bijzonder belast met zaken betr. de Duitse Bond, personeel der officieren incl. huwelijken: adjunct-chef majoor of kap.
"voor het werk van orde": 1e lt.
- 1e Bureau
  • Nationale Militie,
  • Schutterij,
  • stamboeken,
  • gewone vrijwillige indiensttreding,
  • ontslag uit de dienst
chef-kap., twee 1e lts.
- 2e Bureau
  • organisatie,
  • krijgstucht, reglementen,
  • onderwijs bij de korpsen,
  • Inspectie,
  • modellen van kleding en uitrusting bij Infanterie, Cavalerie en Marechaussee,
  • vrijwilligers dingend naar de rang van officier, examens,
  • Militaire Academie
chef-kap., twee 1e lts.
- 3e Bureau
  • mouvementen,
  • verlof,
  • overplaatsingen en huwelijken van onderofficieren en minderen,
  • koloniale zaken,
  • Marechaussee,
  • garnizoens- en inwendige dienst,
  • decoraties, medailles, metalen kruis,
  • Legerorders,
  • correspondentie over militaire zaken de algemene dienst betreffende
chef-kap., twee 1e lts.
- 4e Bureau
  • pensioenen, gagementen, gratificaties,
  • plaatsing bij de garnizoenstroepen,
  • posten en bedieningen voor oude militairen
chef-kap., 1e lt.
Afdeling Artillerie chef-hoofdofficier der Art., alsmede nader over de bureaus te verdelen: 3 schrijvers 1e kl. en 2 schrijvers 2e kl.
- 1e Bureau
  • beheer van het materieel der Artillerie en van de geldmiddelen,
  • armeren van sterkten,
  • buskruitfabricage, gieterijen van geschut en projectielen,
  • opmaken van jaarlijks verslag en van de begrotingen
chef-maj. of kap. [maj.] der Art., 1e lt. der Art.
- 2e Bureau
  • fabricage van draagbare wapens,
  • maken van tafels van afmetingen,
  • mededelingen aan de korpsen,
  • personeel der Artillerie vzv. officieren en ambtenaren,
  • samenstelling der Artilleriekorpsen,
  • modellen van kleding en uitrusting,
  • garnizoensplaatsen,
  • oefeningen der troepen, bibliotheken bij de korpsen,
  • opleiding van geweermakers,
  • regeling van wetenschappelijke zaken;
  • toezicht over het werk
    van orde bij de afdeling
chef-kap. der Art., 1e [2e] lt. der Art.
Afdeling Genie chef-hoofdofficier der Genie alsmede nader over de bureaus te verdelen: 4 tekenaars/graveurs, 4 tekenaars, 1 graveursleerling [13 tekenaars en graveurs], 2 drukkers, 1 steendrukker, 1 assistent-drukker, 2 schrijvers 1e kl., 2 schrijvers 2e kl., 2 [1] schrijvers 3e kl.
- 1e Bureau
  • personeel,
  • inspectie-zaken,
  • bevorderingen,
  • instructie,
  • modellen van kleding en uitrusting,
  • bevordering van wetenschappelijke zaken,
  • voorstellen,
  • archief der Fortificatiën
chef-kap. der Genie, twee 1e lts. der Genie
- 2e Bureau
  • Materieel en financieel der Genie
chef-hoofdofficier [kap.] der Genie, 1e [2e] lt. der Genie
- 3e Bureau
  • Topografie
chef-hoofdofficier [lkol.] Gen.Staf of Genie
Afdeling Administratie chef-hoofdintendant of intendant alsmede nader over de bureaus te verdelen: 6 schrijvers 1e kl., 6 [4] schrijvers 2e kl., 6 [4] schrijvers 3e kl. 1e Bureau
- 1e Bureau
  • Personeel der Intendance en van de officieren der militaire administratie,
  • administratieve inspecties,
  • werkzaamheden van algemene aard behorend tot de afdeling
chef-intendant of onderintendant hoofdofficier, kap.-onderintendant 2e kl., 2 1e lts. of adjunct-intendanten
- 2e Bureau
  • verstrekken en regulariseren van fondsen tot betaling van korpsen, van officieren zonder troepen, van 2/3- en nonactiviteits-tractementen en van pensioenen;
  • monsterrollen,
  • inwendige administratie en comptabiliteit der korpsen,
  • kleding en uitrusting, nachtlegers, bakkerijen,
  • remonte en reforme van paarden,
  • Weduwen- en Wezenkas voor officieren van de Landmacht
chef-intendant of onderintendant hoofdofficier, kap.-onderintendant 2e kl., 2 1e lts. of adjunct-intendanten
- 3e Bureau
  • Administratie der geneeskundige dienst en hospitaalinrichtingen,
  • vuur en licht in militaire wachten,
  • transporten te water en te land,
  • kazernering,
  • kampementseffecten en velduitrusting
chef-intendant of onderintendant hoofdofficier, kap.-onderintendant 2e kl., 2 1e lts. of adjunct-intendanten
De bezetting van het bureau van de Inspecteur-Generaal van de Geneeskundige Dienst der Land- en Zeemacht (IGGDLZ), te voorzien door het departement, werd bepaald op: drie [twee] 1e lts., 1 schrijver 1e kl., 1 schrijver 2e kl. en 1 schrijver 3e kl.
[Bij de revisie van 1843 telt de afd. Personeel 1 kap. minder en dient 1 1e lt. van de Cavalerie te zijn. Bij de afdeling Administratie worden in 1843 toegestaan: 1 onderintendant-hoofdofficier, 3 kap., 1
onderintendant, 4 1e lts., 2 adjunct-intendanten. In beide gevallen is onduidelijk op welke posten van de organisatie-1841 deze wijzigingen betrekking hebben.]
[In 1843 worden tevens vermeld: 1 kamerbewaarder, 1 concierge, 5 boden, 5 assistent-boden en 9 knechts].
2.8 Organisatie, taken en formatie volgens KB 22 augustus 1849, nr. 86
Secretaris-Generaal
Secretaris-Generaal 1
Bureau Secretariaat
referendaris (-rechtsgeleerde) 1
hoofdcommiezen 2
commiezen 2
1e luitenant 1
schrijvers 1e klasse 7
schrijvers 2e klsse 5
schrijvers 3e klasse 6
Bureau van het Personeel en Militaire Zaken
majoor chef de bureau 1
kap. 3
hoofdcommies 1
1e lt. 7
commies 1
schrijvers 1e klasse 6
schrijvers 2e klasse 6
schrijvers 3e klasse 5
Bureau der Artillerie
hoofdofficier chef de bureau 1
maj. (t.z.t. kap.) 1
kap. 1
commies 1
2e lt. 1
schrijvers 1e klasse 3
schrijvers 2e klasse 2
Bureau der Genie
hoofdofficier chef de bureau 1
kap. 1
1e lt. 2
3e lt. 1
schrijvers 1e klasse 2
schrijvers 2e klasse 2
schrijvers 3e klasse 1
graveur 1
tekenaar 1
Bureau der Militaire Administratie
onder-intendant 1e klasse, chef de bureau 1
hoofdcommies 1
kap. kwartiermeester 1
kap. 1
adjunct-(onder-)intendant 2
1e lt. kwartiermeester 3
2e lt. kwartiermeester 1
schrijvers 1e klasse 6
schrijvers 2e klasse 4
schrijvers 3e klasse 4
Topografisch Bureau
lkol. chef de bureau 1
tekenaar-graveur 1
graveurs 2
graveurs-leerlingen 3
tekenaars 3
1e drukker 1
2e drukker 1
steendrukker 1
assistent-drukker 1
Bureau van de Inspecteur-Generaal van de Geneeskundige Dienst
commies 1
adjunct-commies 1
1e klerk 2
2e klerk 2
Bedienden
kap. hoofd huish. beheer 1
kamerbewaarder 1
boden 4
assistent-boden 5
knechts 8
2.9 Organisatie en taken in 1878 volgens MB 29 december 1877, nr. 36 S
Het MB specificeert per bureau de daaraan toegewezen werkzaamheden.
  • 1e afdeling: Secretariaat
    • 1e Bureau: rechtskundige, algemene en comptabiliteitszaken
    • 2e Bureau: algemene militaire zaken
    • 3e Bureau: Secretarie, indices en archieven
  • 2e afdeling: Generale Staf
    • 1e Bureau: stafbureau
    • 2e Bureau: onderwijs en oefening
    • 3e Bureau: militie en schutterij
  • 3e afdeling: Infanterie
  • 4e afdeling: Artillerie
    • 1e Bureau: personeel en materieel der artillerie
    • 2e Bureau: technische zaken
    • 3e Bureau: comptabiliteit
  • 5e afdeling: Cavalerie
  • 6e afdeling: Genie
    • 1e Bureau: personeel en kazernering
    • 2e Bureau: vestingwerken
    • 3e Bureau: comptabiliteit
  • 7e afdeling: Geneeskundige Dienst
    • 1e Bureau: geneeskundige dienst
    • 2e Bureau: pharmaceutische dienst
    • 3e Bureau: veterinaire dienst
    • 4e Bureau: comptabiliteit
  • 8e afdeling: Intendance
    • 1e Bureau: personeel der Intendance, legeruitrusting en legerverpleging
    • 2e Bureau: magazijnen en verdere plaatselijke inrichtingen
    • 3e Bureau: controle en comptabiliteit
Onder onmiddellijke bevelen van de Secretaris-Generaal zou de ambtenaar staan die belast was met de huishoudelijke dienst ten departemente. De zorg voor de departementsbibliotheek bleef opgedragen aan de daarvoor bestaande commissie, onder wier bevelen een bibliothecaris zou staan. De betrekkingen van ambtenaar belast met de huishoudelijke dienst en van bibliothecaris zouden door dezelfde persoon bekleed kunnen worden.
2.10 Organisatie en taken en formatie volgens KBs 10 maart 1880, nr. 15, en 26 augustus 1880, nr. 8
  • 1e afdeling: Secretariaat
    • 1e Bureau: rechtskundige, algemene en comptabiliteitszaken
    • 2e Bureau: militie en schutterij
  • 2e afdeling: Generale Staf
    (geen bureau-indeling)
  • 3e afdeling: Personeel
    • 1e Bureau: personeel in werkelijke dienst en koloniale werving
    • 2e Bureau: pensioenen en werving voor het leger hier te lande
  • 4e afdeling: Artillerie
    • 1e Bureau: algemene artilleriezaken
    • 2e Bureau: technische zaken
    • 3e Bureau: comptabiliteit
  • 5e afdeling: Genie
    • 1e Bureau: algemene dienst der genie en kazernering
    • 2e Bureau: beheer der vestingwerken
    • 3e Bureau: comptabiliteit
  • 6e afdeling: Intendance
    • 1e Bureau: legerverpleging
    • 2e Bureau: kleding, uitrusting, nachtleger enz.
    • 3e Bureau: beheer, controle en comptabiliteit van administratieve inrichtingen
    • 4e Bureau: controle en comptabiliteit betr. uitgaven voor het personeel, de korpsen enz.
  • Bureau Secretarie, indices en archieven
    • Kabinet
    • Algemene Secretarie
    • Algemene Index
    • Charterkamer
Bij KB van 26 augustus 880 nr. 8 werd de bureau-indeling van de 1e afdeling opgeheven, terwijl een 7e
afdeling Militie en Schutterij, zonder bureau-indeling, werd toegevoegd.
2.11 Cumulatief overzicht van taken / bemoeienissen van de afdelingen van het ministerie van Oorlog over het tijdvak 1882-1913, zoals vermeld in de Staatsalmanakken 1882-1913
De jaartalvermeldingen in de lijst dienen gelezen te worden als "Staatsalmanak voor het jaar ....". Veranderingen in de taakverdeling zullen dus in het algemeen zijn ingevoerd in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het vermelde "Almanak-jaar".
Eerste afdeling, Secretariaat
  • "Secretariaatstaken"
    • vanaf 1882:
      • onderwerpen van staats-, administratief en privaatrecht (t/m 1902)
      • rechtskundige adviezen aan andere afdelingen van het departement (t/m 1902)
      • wetgevende arbeid (v.a. 1896: vzv. niet behorend tot de werkkring van een andere afdeling) (t/m 1913)
      • erediensten (v.a. 1896: m.u.v. daaraan verbonden uitgaven) (t/m 1913)
      • militaire justitie (v.a. 1892: en krijgstucht) (1903: militair strafrecht en krijgstucht) (t/m 1913)
      • gratiezaken (t/m 1902)
      • veteranen en militaire huisgezinnen behorende tot de gestichten Ommerschans en Veenhuizen (1891: alleen Veenhuizen) (1896: m.u.v. de daaraan verbonden uitgaven) (t/m 1902)
      • aanstelling, bevordering en ontslag der burgerlijke ambtenaren bij het departement en de inrichtingen onder het departement ressorterende (t/m 1913)
      • burgerlijke pensioenen (t/m 1913)
      • kortingen op tractementen en pensioenen wegens schulden enz. (t/m 1913)
      • zaken niet tot de bepaalde werkkring van een der andere afdelingen behorende (t/m 1913)
    • vanaf 1883 tevens:
      • maandelijkse opgaven der vonnissen tegen militairen gewezen (t/m 1902)
    • vanaf 1897 tevens:
      • wachtgelden (t/m 1913)
    • vanaf 1899 tevens:
      • pensioenreclames (t/m 1913)
      • agenda der afdeling (t/m 1902)
    • vanaf 1903 tevens:
      • zaken van rechtskundige aard (t/m 1913)
    • [jaar onbepaald] tevens:
      • uitvoering van artt. 1, 24 derde lid, en 26 van de Hinderwet voorzover het departement daarbij betrokken is
  • "Comptabiliteitstaken"
    1883-1895 bij 1e afdeling; 1896 bij 8e afdeling; 1899 weer bij 1e afdeling; 1903 nog slechts gedeeltelijk, sinds 1904 in afzonderlijke 9e afdeling
    • vanaf 1883:
      • opmaken der staatsbegroting (v.a. 1903: en van wetsontwerpen tot beschikbaarstelling van gelden wegens verstrekkingen) naar de bouwstoffen door de andere afdelingen verschaft. (t/m 1903); (in 1903 eraf: samenstelling toelichtende staten Staatsbegroting)
      • rekeningen en verslagen nopens de uitgaven op de staatsbegroting en de vestingbegroting, alsmede nopens de verstrekkingen (t/m 1902)
      • ordonnancering (t/m 1902)
      • verificatie der rekeningen betreffende het departement en de topografische inrichting (t/m 1902)
      • geldelijke verrekening van werk, voor andere departementen bij de topografische inrichting gedaan (t/m 1902)
      • credietaanvragen (t/m 1902)
      • regularisaties (t/m 1902)
      • betaalbaarstelling van tractementen en toelagen van het personeel bij het departement, wachtgelden, enz. (t/m 1902)
      • af- en overschrijvingen (t/m 1902)
      • borgtochten van comptabele ambtenaren
      • aantekening van de gesloten contracten (t/m 1902)
      • verkoping van buiten dienst gestelde goederen (v.a. 1903: rijkseigendommen) (t/m 1903)
    • vanaf 1903 tevens:
      • comptabele zaken van algemene aard
    • vanaf 1903 minus:
      • overeenkomsten met geldelijke gevolgen voor het departement
      • verevening van gelden
      • beschikbaarstelling van begrotingsgelden
      • vonnissen betr. onteigening voor geniewerken
      • boeking van declaraties
      • onderzoek en verrekening van vorderingen
    • vanaf 1904: comptabiliteitszaken definitief bij 9e afdeling
Tweede afdeling, Generale Staf
  • vanaf 1882:
    • defensiezaken in het algemeen (t/m 1913)
    • organisatie, dislocatie en mobilisatie van het leger (t/m 1913)
    • voorbereiding van maatregelen voor oorlogstoestand
    • grote manoeuvres
    • kampen
    • troepenbewegingen
    • verkenningen
    • garnizoensveranderingen (v.a. 1903: garnizoensdienst) (t/m 1913)
    • instructies voor bevelhebbers van troepen, linies enz.
    • archieven van bevelhebbers van troepen, linies enz.
    • vervaardigen en verstrekken van kaarten (t/m 1913)
    • zendingen van officieren buitenslands (v.a. 1899: m.u.v. die vermeld bij IVe en Ve afdeling)
    • oefeningen, instructierapporten (v.a. 1899: verslagen) exercitiereglementen van de infanterie en kavalerie
    • lager onderwijs bij de korpsen van infanterie en kavalerie
    • (1899: inrichting en werking van de) normaalschietschool, instructiebataljon, pupillenschool en algemeen depot van discipline (v.a. 1899: pupillenschool verdwenen)
    • remonte (v.a. 1903: remontewezen)
    • rij- en hoefsmidschool
    • militair onderwijs, (v.a. 1893: hogere) krijgsschool, koninklijke militaire academie en cursussen bij de korpsen
    • examens voor de rang van officier
    • permanente militaire spoorwegcommissie (1883-1891: voorzover niet behorend tot zesde afdeling Intendance)
    • garnizoensdienst (t/m 1913)
    • wacht- en kazerneringsstaten
    • exercitieterreinen
    • buitengewone voorvallen van algemene aard
    • militaire bijstand [aan civiele autoriteiten]
    • oefening der schutterij
  • vanaf 1892 tevens:
    • postduivendienst
    • militaire wielrijdersdienst
    • het op reform stellen van paarden
    • de bevordering van de inlandse paardenfokkerij
    • het remonte-depot
    • de verstrekking van paarden
    • de opleiding van burger-hoefsmeden
    • koninklijke marechaussee (v.a. 1896: organisatie en dienst van het wapen der -) (t/m 1913)
    • militair vervoer op de spoorwegen
    • schietbanen
  • vanaf 1893 tevens:
    • [onderwijs aan] eerste afdeling der krijgsschool, hoofdcursus, cursussen bij de korpsen van de infanterie (v.a. 1896: en cadettenschool)
  • vanaf 1896 tevens:
    • examens bij de onderwijsinrichtingen hierboven genoemd (v.a. 1899: behalve voor magazijnmeesters der artillerie)
    • reglementen en voorschriften betreffende het militair onderwijs
    • uitvoering van de wet op het militair onderwijs v.w.b. opleiding tot officiersrang en hogere vorming van officieren
    • wetgevende arbeid betreffende onderwerpen behorend tot de werkkring van de afdeling (t/m 1913)
    • concessies (v.a. 1902: van droogmakerijen, spoor- en tramwegen) (t/m 1913)
    • examen van aspiranten voor het reservekader (t/m 1901)
    • voorbereidend militair onderricht (t/m 1913)
    • schietoefeningen tot verhoging van 's lands weerkracht (t/m 1913)
  • vanaf 1899 tevens:
    • agenda der afdeling
  • vanaf 1902 tevens:
    • opgaven staatsbegroting betr. reservekader, locaal militair onderricht, schietoefeningen en volksweerbaarheid
    • locaal militair onderricht ter verhoging van de volksweerbaarheid
    • schietoefeningen ter verhoging van de volksweerbaarheid (t/m 1913)
    • subsidies aan schietbanen, niet in beheer bij de genie (t/m 1902)
    • subsidies voor prijzen bij schietwedstrijden (t/m 1902)
    • reservekader (t/m 1913)
    • benoeming vaandrigs en kornetten tot reserve-2e lt. (t/m 1902)
    • verblijf onder de wapenen van vaandrigs en kornetten (t/m 1902)
  • vanaf 1904 tevens:
    • opleiding van militiekader (t/m 1913)
    • subsidie voor schietbanen (t/m 1913)
Derde afdeling, Personeel
  • vanaf 1882:
    • militaire personeel (officieren en minderen)
      • aanstelling
      • bevordering
      • non-activiteit
      • ontslag
      • pensionering
      • plaatsing
      • overplaatsing
      • detachering
      • beloning
      • overgang naar de koloniale troepen (v.a. 1892: gewijzigde formulering, z.d.)
      • overgang naar enige andere tak van 's lands dienst (t/m 1891)
    • officieren
      • stamboeken
      • kaderlijsten
      • ranglijsten
      • conduitelijsten
      • klasse- en tractementsverhogingen
    • verloven m.u.v. langdurig verlof voor militieplichtigen (v.a. 1904: m.u.v. verloven van militie- en landweerplichtigen binnenslands) (t/m 1913)
    • huwelijken van officieren en van vrijwillig dienende militairen beneden de rang van officier (1904-1913: huwelijken van officieren en minderen)
    • eretekenen en medailles (t/m 1913)
    • gratificaties (t/m 1913)
    • werving voor het leger hier te lande en in Nederlands-Indië, alsmede voor de landmacht in West-Indië (v.a. 1903: h.t.l. en koloniën) (t/m 1913)
    • maandelijkse sterktestaten
    • signalementstaten van deserteurs
    • maandelijkse opgaven der vonnissen tegen militairen gewezen (v.a. 1883 naar eerste afdeling)
  • vanaf 1883 tevens:
    • personeel der militaire studenten
    • buitengewone voorvallen van personele aard
    • plaatsing van (gewezen) militairen en gepensioneerde militairen in burgerlijke bedieningen (v.a. 1892: en sedentaire militaire betrekkingen) (t/m 1913)
  • 1892 tevens:
    • pensionering en ontslag van militairen beneden de rang van officier en van gemployeerden en werklieden bij 's Rijks inrichtingen
    • benoeming tot betrekkingen van officieren bij de landmacht
    • onderwerpen betreffende de wettelijke bepalingen op de aanstelling, bevordering, ontslag en non-activiteit van officieren
    • regeling der traktementen en traktementsverhogingen van officieren
    • chevrons
    • aanstelling en detachering van officieren bij het leger in Oost-Indië en bij de landmacht in West-Indië
    • koloniale werving en werving voor de koloniale reserve
    • werving voor het leger hier te lande
    • onderwerpen betreffende de wettelijke bepalingen nopens de pensioenen van officieren, militairen beneden de rang van officier, van geëmployeerden en werklieden bij 's Rijks
    • inrichtingen en van hun vrouwen en wezen
    • registers van gepensioneerden van de landmacht en van gewezen militairen die niet meer voor de dienst aangenomen mogen worden
  • vanaf 1896 tevens:
    • wetgevende arbeid betreffende onderwerpen behorend tot de werkkring van de afdeling (t/m 1913)
    • regeling der soldijen en soldijverhoging van de militairen der korpsen en inrichtingen der landmacht
    • driemaandelijkse opgaven aan de Algemene Rekenkamer van beschikkingen t.a.v. officieren
  • vanaf 1899 tevens:
    • agenda der afdeling
  • vanaf 1903 tevens:
    • officierspersoneel landmacht (v.a. 1904: en landweer) (t/m 1913)
    • militaire pensioenen (t/m 1913)
  • 1912 tevens:
Vierde afdeling, Artillerie
  • vanaf 1882:
    • bewapening en uitrusting der sterkten
    • oefeningen, instructierapporten en exercitiereglementen van het wapen der artillerie
    • lager onderwijs bij de korpsen der artillerie
    • artillerie-instructiecompagnie en artillerie-schietschool
    • beheer en onderhoud van het artilleriematerieel in de magazijnen en bij de korpsen van het leger, de schutterijen en de weerbaarheidsverenigingen
    • personeel der conducteurs, waarnemende conducteurs en magazijnknechts (t/m 1913)
    • (1892: bijhouden der) instructie-inventaris
    • technische artillerie-aangelegenheden (1892-1902: en zendingen deswege naar het buitenland) (t/m 1913)
    • aanschaffing van (nieuw) materieel
    • proeven
    • commissie van proefneming (t/m 1896)
    • artillerie-werkplaatsen (v.a. 1892: -inrichtingen) (t/m 1913)
    • bibliotheken der artillerie-inrichtingen (v.a. 1897: bibl. bij de korpsen der art.)
  • vanaf 1883 tevens:
    • verstrekking van materieel aan andere departementen (v.a. 1896: aan bijzondere personen en inrichtingen en voor de dienst in Nederlands-Indië)
    • geldelijke verantwoording en verificatie van alle rekeningen en attestaties betreffende de artillerie
    • aanbestedingen en contracten voor de levering van artilleriematerieel
    • aandeel in de samenstelling der staatsbegroting (v.a. 1896: samenstelling van de staten voor de Staatsbegroting, die betrekking hebben op het aanwezige en aangemaakte materieel, alsmede op de verdere onderwerpen in behandeling bij de afdeling)
  • vanaf 1892 tevens:
    • de wetenschappelijke bijeenkomsten en belegeringsoefeningen op de kaart
    • de instructies voor de dienst
    • de instructie-batterij
    • uitvoering van artt. 24 en 26 der wet van 2 juni 1875 stb. 95 voorzover het departement van Oorlog daarbij betrokken is
  • vanaf 1896 tevens:
    • wetgevende arbeid betreffende onderwerpen behorend tot de werkkring van de afdeling (t/m 1913)
    • oefeningen en onderwijs bij het wapen der artillerie en bij de landweer afkomstig van dat wapen (1903-1913: oefeningen en onderwijs artillerie)
    • bewapening van de landmacht (t/m 1913)
    • toepassing der arbeids- en fabriekswetgeving (t/m 1913)
    • vervoer van ontplofbare stoffen (t/m 1913)
  • vanaf 1899 tevens:
    • nagaan van de kwartaalstaten en inventarissen van het artillerie-materieel bij de magazijnen en bij de korpsen, en van de verantwoordingen van de korpsen, plaatselijke en garnizoenscommandanten over dit materieel
    • aanhouden van de stamboeken van het geschut
    • opgaven van in gebruik zijnde stoomwerktuigen en stoomketels
    • wet van 5 mei 1889 Sb 48 voorzover artillerie-inrichtingen daarbij zijn betrokken
    • burgerlijk personeel der artillerie-inrichtingen, stamboeken daarvan, en stamboeken van de magazijnknechts bij de artillerie-magazijnen
    • toelagen, beloningen en vergoedingen betreffende de inrichtingen en het materieel der artillerie
    • beschikbaarstelling van geld voor arbeidsloon van personeel der artillerie-inrichtingen, en voor aanschaffing uit gelden bij de Staatsbegroting aangewezen voor de dienst der artillerie
    • verstrekking van geld ter goede rekening aan magazijnmeesters der artillerie voor uitgaven voor de dienst der artillerie, en onderzoek van de daarop ingediende aanvragen om decharge
    • onderzoek van alle vorderingen betreffende de dienst der artillerie
    • samenstelling van toelichtende staten bij de Staatsbegroting, voor wat betreft de dienst der artillerie
    • agenda der afdeling
  • vanaf 1903 tevens:
    • comptabiliteit der artillerie (t/m 1903)
    • materieel der artillerie (t/m 1913)
  • vanaf 1904 tevens:
    • verstrekking van artillerie- en geniematerieel (t/m 1913)
Vijfde afdeling, Genie
  • vanaf 1882:
    • instructies voor de dienst van het wapen
    • personeel der civiele ingenieurs, opzichters der fortificatiën, militaire wachters, tijdelijke opzichters en tekenaars (v.a. 1903: opzichthebbend personeel der genie) (t/m 1913)
    • materieel der genie en der genietroepen
    • oefeningen en exercitiereglementen (v.a. 1892: van de genietroepen) (1903-1913: oefeningen en onderwijs bij de genietroepen)
    • lager onderwijs bij de genietroepen
    • bouw, onderhoud en verbetering van vestingwerken, inundatiemiddelen, kazernes (v.a. 1899: woningen voor gehuwden) en andere militaire gebouwen (v.a. 1903: beheer en bouw, onderhoud en verbetering) van verdedigingswerken en militaire gebouwen en oefeningsterreinen) (t/m 1913)
    • aankoop of onteigening van gronden voor middelen, kazernes, andere militaire gebouwen en exercitieterreinen verboden kringen (van vestingwerken) (t/m 1913)
    • concessies voor droogmakerijen, spoorwegen (v.a. 1897: tramwegen) etc.
    • archief der genie
    • uitvoering der vestingwet
  • vanaf 1883 tevens:
    • geldelijke verantwoording en verificatie van alle rekeningen en attestaties betreffende de genie (in 1903: comptabiliteit der genie)
    • aanbestedingen en contracten betreffende de geniewerken (v.a. 1899: en leveringen voor geniewerken)
    • aandeel in de samenstelling der staatsbegroting
    • opmaken der vestingbegroting
  • vanaf 1884 tevens:
    • slechting van vestingwerken
  • vanaf 1892 tevens:
    • vergunningen op militaire landsgronden
    • instructies voor de dienst van het wapen
    • huur van gebouwen en terreinen (t/m 1913)
    • inspectierapporten van militaire en andere autoriteiten
    • onderzoek van inventarissen (v.a. 1899: van het materieel der genie)
  • 1896 tevens:
    • wetgevende arbeid betreffende onderwerpen behorend tot de werkkring van de afdeling (t/m 1913)
  • vanaf 1897 tevens:
    • zendingen naar het buitenland en dienstreizen voor geniezaken
  • vanaf 1899 tevens:
    • bestemming der gelden toegestaan bij de betrokken artikelen van de begrotingswetten, inbegrepen het artikel onvoorziene uitgaven van de vestingbegroting
    • verstrekking van geld aan de magazijnmeesters der artillerie voor de dienst der genie, en onderzoek van de terzake ingekomen aanvragen om decharge
    • onderzoek van alle vorderingen betreffende de dienst der genie
    • samenstelling van de vestingbegroting
    • jaarlijks verslag nopens de werken, welke voor de voltooiing van het vestingstelsel tot stand gekomen of in uitvoering zijn
    • agenda der afdeling
Zesde afdeling, Intendance
  • vanaf 1882:
    • (1903: voeding en) verzorging van troepen, paarden enz. (t/m 1913)
    • aanschaffing (v.a. 1896: aanbesteding, levering en verstrekking) van paarden, levensmiddelen, fourrages, kleding, ledergoed, paardentuig, nachtligging, kampementseffecten, velduitrusting, ambulance-zaken etc. (v.a. 1892: hospitaalgoederen en geneesmiddelen)
    • verlichting en verwarming van lokalen
    • verstrekking van gelden aan de korpsen
    • voerwezen
    • personeel op daggeld bij de magazijnen en inrichtingen
    • verrekening van verstrekte geneesmiddelen met andere departementen
    • afrekening met 's rijks schatkist van de korpsen, de koninklijke militaire academie, de marechaussee en het koloniaal werfdepot
    • verificatie van alle rekeningen niet behandeld door de afdelingen Secretariaat, Artillerie of Genie (v.a. 1892: Ie, IVe en Ve afdeling)
    • verificatie en verrekening van betalingen voor rekening van andere departementen
    • controle over bijzondere instellingen (weduwen- en wezenkas, onderofficiersfonds)
    • controle over de inwendige administratie der korpsen
  • vanaf 1883 tevens:
    • aandeel in de samenstelling der staatsbegroting (v.a. 1899: verstrekken van gegevens inzake prijzen van voeding voor troepen en paarden ten behoeve van de Staatsbegroting)
  • vanaf 1892 tevens:
    • de verpleging van het leger in tijden van vrede en oorlog, de magazijnen, enz.
    • overeenkomsten voor de levering van drinkwater
    • betalen en verrekenen voor het aanschaffen, verstrekken en op reforme stellen van paarden
    • stamboeken van paarden
    • tarieven en betalingen in verband met de wet op de inkwartieringen en voor het vervoer van troepen, paarden, bagage en verdere militaire goederen (1903-1913: uitvoering wet op de inkwartieringen)
    • verantwoording van de centrale magazijnen van militaire kleding en uitrusting, garnizoensmagazijnen van kleding en nachtleger, militaire bakkerijen en ziekeninrichtingen, van het Rijks magazijn van geneesmiddelen en het ledergoed en paardetuig bij de korpsen
    • verrekening van de betalingen aan officieren zonder troepen
    • kredietaanvragen en regularisaties (NB. 1892 ook vermeld bij 1e afd.!)
  • vanaf 1896 tevens:
    • wetgevende arbeid betreffende onderwerpen behorend tot de werkkring van de afdeling (t/m 1913)
    • geneeskundige verpleging (t/m 1913)
    • kleding en uitrusting (t/m 1913)
    • uitvoering van de wet op de inkwartieringen
    • militair vervoer (t/m 1913)
    • kleding en uitrusting van het leger en de suppletietroepen voor de landmacht in Indië
    • inrichting en beheer van de militaire bakkerijen, slachterijen, magazijnen van kleding uitrusting en nachtleger, enz.
    • geneeskundige verzorging in en buiten ziekeninrichtingen
    • vaststelling en aanvulling van de voorraad kleding, ledergoed, paardentuig, nachtligging, kampementseffecten en velduitrusting, alsmede benodigdheden van de vaste en tijdelijke militaire hospitalen
    • onderhoud van kleding en uitrusting in gebruik en voorraad
    • voorbereidingen voor oorlogstoestand
    • verpleging in tijd van oorlog, te velde en in versterkte plaatsen
    • houden van aantekening betreffende aanschaffing, verstrekking en op reform stellen van paarden
    • prijsbepaling van de kleding en uitrusting
  • vanaf 1899 tevens:
    • agenda der afdeling
Zevende afdeling, Militie en Schutterij
vanaf 1908: Militie en Landweer
  • 1883-1893:
    • militie- (v.a. 1903: en landweer-)zaken in haar gehele omvang (t/m 1913)
      vanaf 1899 uitgesplitst:
      • aflevering
      • inlijving
      • lichtingen
      • localisatie
      • eerste oefening
      • vrijwilligers
      • ontheffing
      • opleiding
      • verlof
      • huwelijken
      • uitoefening buitenlandse zeevaart en haringvisserij
      • detachering in Oost-Indië
      • oproeping in werkelijke dienst voor herhalingsoefeningen, oorlogsgevaar e.a.
      • afkeuring
      • reglement geneeskundig onderzoek
    • schutterijzaken, m.u.v. de oefeningen (v.a. 1896: vzv. behandeld door het departement van oorlog, en met uitzondering van de verstrekking van materieel (v.a. 1903: uitzondering vervallen) (v.a. 1908: schutterijzaken als geheel vervallen)
    • maandelijkse sterktestaat (v.a. 1899: sterktestaat voor de militie, verslagen indeling, opkomst eerste oefening en verlof
    • stamboeken van onderofficieren en manschappen (v.a. 1896: betreffende de korpsen, staven en inrichtingen van de landmacht, het koloniaal werfdepot en de koloniale reserve
    • paspoorten (t/m 1913)
    • certificaten van goed gedrag (t/m 1913)
    • weerbaarheidsverenigingen (v.a. 1896: en korpsen, m.u.v. de verstrekking van materieel) (t/m 1913)
  • vanaf 1896 tevens:
    • wetgevende arbeid betreffende onderwerpen behorend tot de werkkring van de afdeling (t/m 1913)
    • opgaven t.b.v. de staatsbegroting
    • vrijwillige oefening in de wapenhandel (t/m 1901) ter verhoging van de volksweerbaarheid, in verband met de vervulling van de dienstplicht en met opleiding en vorming van reservekader
    • reservekader, m.u.v. examen van aspiranten (t/m 1901)
  • vanaf 1899 tevens:
    • bevordering vaandrigs en kornetten tot res. 2e lt. (t/m 1901)
    • verblijf onder de wapenen van res. 2e lt. (t/m 1901)
    • agenda der afdeling
  • vanaf 1901 tevens:
    • numerieke opgaven van kennis van lezen en schrijven bij ingelijfden landmilitie
    • lokaal militair onderricht en schietoefeningen (t/m 1901)
  • vanaf 1902 minus:
    • subsidies voor schietbanen, niet in beheer bij de genie
    • subsidies voor prijzen bij schietwedstrijden
Achtste afdeling, Militaire administratie (vanaf 1908)
  • vanaf 1899:
    • verkoop van rijkseigendommen, die niet worden overgegeven aan Domeinen
    • aanbestedingen van leveranties
    • behandeling van verslagen inwendig beheer der korpsen
    • verstrekking van geneeskundige behoeften aan andere departementen en voor de dienst in Nederlands-Indië
    • stamboeken burgerpersoneel Centrale Magazijnen van Militaire Kleding en Uitrusting, militaire verpleeginrichtingen en 's Rijks Magazijn van Geneesmiddelen
    • samenstelling van diverse toelichtende staten voor de Staatsbegroting
  • vanaf 1903 tevens:
    • wetgevende arbeid betreffende onderwerpen behorend tot de werkkring van de afdeling (t/m 1913)
    • administratie en comptabel beheer bij de korpsen enz. (t/m 1913)
    • comptabel beheer van de verplegingsinrichtingen van het leger (t/m 1903)
    • weduwen- en wezenkas voor de officieren van de landmacht (t/m 1913)
    • onderofficiersfonds (t/m 1913)
  • vanaf 1904 tevens:
    • materiële verantwoording der verpleeginrichtingen van het leger (t/m 1913)
Achtste afdeling, Comptabilitieit (vanaf 1895)
vanaf 1908: Negende afdeling, Comptabiliteit
  • vanaf 1896:
    • wetgevende arbeid inz. onderwerpen behorend tot de werkkring der afdeling
    • opmaken der staatsbegroting (1903: en van wetsontwerpen tot beschikbaarstelling van gelden wegens verstrekkingen) naar de bouwstoffen door de andere afdelingen verschaft
    • rekeningen en verslagen nopens de uitgaven op de staatsbegroting en de vestingbegroting, alsmede nopens de verstrekkingen (t/m 1902)
    • verslagen omtrent de vestingwerken, en opgaven van de kosten van verbetering of aanleg van verdedigingsstellingen, linies enz., t.l.v. vorige vestingbegrotingen
    • raming van de middelen tot dekking van de uitgaven t.l.v. de vestingbegroting
    • credietaanvragen (t/m 1902)
    • regularisaties (t/m 1902)
    • ordonnancering (t/m 1902)
    • af- en overschrijvingen (t/m 1902)
    • verstrekking van gelden aan de korpsen, magazijnen en inrichtingen
    • betaalbaarstelling van traktementen en toelagen van burgerpersoneel en van toelagen aan bij het departement gedetacheerde militairen beneden de rang van officier, wachtgelden enz. (t/m 1902)
    • borgtochten van comptabele ambtenaren
    • aantekening van ministeriële beslissingen inz. gehouden aanbestedingen
    • aantekening van gesloten contracten en overeenkomsten alsmede van vonnissen van onteigening, inz. door de genie uit te voeren werken
    • huur van gebouwen, woningen en terreinen
    • verkoping van buiten dienst gestelde goederen (v.a. 1903: rijkseigendommen)
    • verificatie van alle geldelijke en materiële verantwoordingen en van de inventarissen, voorzover niet bij andere afdelingen gedaan (t/m 1902)
    • onderzoek en verrekening van alle rekeningen, declaraties, attestaties, aanvragen om décharge
    • verrekening van aan de korpsen verstrekte gelden en van betalingen aan officieren zonder troepen
    • algemene verslagen van de controleurs inz. onderzoek van de inwendige administratie der korpsen
    • controle over het onderofficiersfonds en de weduwen- en wezenkas voor officieren van de landmacht
    • stamboeken van burgerwerklieden bij de plaatselijke administratieve inrichtingen
    • vaststelling en aanvulling van de voorraad geneesmiddelen, alsmede aanschaffing, verstrekking en verrekening van geneesmiddelen en andere behoeften voor de geneeskundige en hospitaaldienst
  • vanaf 1904 verkorte opgave
    • wetgevende arbeid afdelingswerk (t/m 1913)
    • samenstelling Staatsbegroting en wetsontwerpen tot beschikbaarstelling van gelden (t/m 1913)
    • behandeling van alle zaken van comptabele aard van het departement, welke niet behoren tot de comptabiliteit van het leger en tot de materiële verantwoording van de militaire verplegingsinrichtingen (t/m 1913)
    • betaalbaarstellingen (t/m 1913)
Bureau Secretarie, Indices en Archieven ( In 1900 verdeeld in vier onderdelen: Kabinet, Algemene Secretarie, Algemene Index en Charterkamer )
  • De taken van het bureau als geheel zijn over de gehele periode 1883-1913 hetzelfde gebleven:
    • ontvangst (1903: openen) en verdeling van alle inkomende stukken schrijven en verzenden van alle uitgaande stukken
    • heffing en verantwoording van registratie-, zegel- en legesgelden
    • algemene index en archieven
    • index en archief van stukken van vertrouwelijke aard (kabinetsstukken), alsmede het schrijven en verzenden van de uitgaande kabinetsstukken
Bibliotheek
  • 1893-1913
    • voornamelijk bestemd voor minister, officieren en ambtenaren van het departement
    • tevens toegankelijk voor officieren van het Nederlands en Oost-Indisch leger, de Landmacht en Marine in West-Indië, en voor met officieren gelijkgestelden
    • uitlening van boeken op schriftelijke aanvraag bij de commissie van beheer en toezicht
    • discretionaire bevoegdheid van de commissie tot uitlening aan gepensioneerde militairen en andere personen woonachtig hier te lande
2.12 Organisatie op 1 januari 1914
( Deze paragraaf is nagenoeg ongewijzigd overgenomen van de tekst die door het ministerie van Defensie bij de overdracht in 1994 van het archiefgedeelte over 1914-1945 werd meegeleverd. )
  • Eerste afdeling, Kabinet des Ministers
    • zaken op het gebied van het internationaal, publiek-, privaat- en administratief recht en militair strafrecht;
    • burgerlijk personeel (pensioenen en wachtgelden, uitvoering arbeidsreglement/Algemeen Rijksambtenarenreglement,
  • Tweede afdeling, Generale Staf
    • organisatie, dislocatie en mobilisatie.
  • Derde afdeling, Personeel
  • Vierde afdeling, Artillerie
  • Vijfde afdeling, Genie
  • Zesde afdeling, Intendance
    • voeding en verzorging van troepen en paarden;
    • geneeskundige verpleging
    • kleding en uitrusting
    • uitvoering wet op de inkwartiering,
  • Zevende afdeling, Militie en Landweer ( Afdeling opgericht op 1 mei 1903. Zie: J.J. Scholten, ) Vijftig jaar Comptabiliteit bij het Ministerie van Oorlog ( , z.p. 1953. )
    • begrotingszaken en betaalbaarstellingen.
  • Achtste afdeling, Comptabiliteit
Daarnaast kende het departement nog:
  • Bureau secretarie, expeditie, indices en archieven
    waarin bestonden:
    • 1914-1923
      • geheime secretarie
      • algemene secretarie
      • algemene index
      • expeditie
      • charterkamer
    • 1923-1924
      • geheime secretarie
      • algemene secretarie en expeditie
      • algemene index en archief
    • vanaf 1924: niet meer opgedeeld in onderdelen.
  • Bibliotheek
Iedere afdeling was belast met de wetgevende arbeid op het eigen werkterrein.
2.13 Organisatie volgens KB 30 augustus 1928, nr. 8
( Deze paragraaf is nagenoeg ongewijzigd overgenomen van de tekst die door het ministerie van Defensie bij de overdracht in 1994 van het archiefgedeelte over 1914-1945 werd meegeleverd. )
(Onder)afdeling Naam
I Juridische Zaken
II A Marinestaf
II B Generale Staf
III A Personeel Zeemacht ( Volgens de ) Staatsalmanak ( voor 1929 zou de afdeling verdeeld zijn geweest in 3 bureaus: a. Organisatie, algemene zaken en onderwijs; b. Plaatsingen van het personeel, behandeling van zaken betreffende het personeel der Marine; c. Uitvoering der dienstplicht en pensioenwetten. In de ) Staatsalmanak ( voor 1930 is deze onderverdeling reeds verdwenen. )
III B Personeel Landmacht
IV A Materieel Zeemacht
Tot 1931 is het bureau verdeeld in:
  • Bureau administratieve taken
  • Bureau materiaal marine-artillerie
  • Bureau torpedo- en mijnen-materiaal
  • Bureau electriciteit
IV A Materieel Zeemacht
De bureau-indeling vanaf 1931 is als volgt:
  • bureau Hoofd der afdeling
  • bureau voor de algemene zaken van nautische en technische aard betreffende het materiaal der zeemacht
    (Deze eerste twee bureaus worden rond 1935 samengevoegd.)
  • bureau Materieel Marine Luchtvaartdienst
  • bureau Materieel Marine-artillerie
  • bureau Torpedo- en mijnenmateriaal
  • bureau Marine Stoomvaartdienst
  • bureau Electrotechnisch materiaal der Marine
  • bureau Scheepsbouw
  • bureau voor de zaken betreffende de magazijnvoorraden en de inventarissen der Rijkswerven (tot 1935)
IV B Artillerie Landmacht
V Genie
VI A Intendance Zeemacht
VI B Intendance Landmacht
VII Dienstplicht
VIII Comptabiliteit
IX Loodswezen ( Uitsluitend werkzaam ten dienste van Marine: behandelde zaken betreffende loodswezen, betonning, bebakening, verlichting, kustwacht en stomwaarshuwingsdienst. ) ( Bureau-indeling: a. Bureau voor het beheer en de administratie van het loodswezen, de betonning, de bebakening, de verlichting, de kustwacht en de stormwaardschuwingsdienst, de loodsgelden en het loodspersoneel; b. Bureau bouwkundige dienst van het loodswezen (t/m 1931); c. Bureau van de technische dienst van de kustverlichting (t/m 1931). )
X Hydrografie ( Uitsluitend werkzaam ten dienste van de Marine: hydrografie, zeekaarten, gidsen en mededelingen aan zeevarenden. )
XI Secretarie, Indices en Archieven
XII Huishoudelijke Dienst ( Stukken betreffende de voorbereiding van de verdeling in en beschrijving en werkzaamheden van de afdelingen en bureaus, zie: inv.nr. 5078. )
2.14 Organisatie volgens KB 29 augustus 1939, nr. 64
Afdeling
I Juridische zaken
II A Marinestaf
II B Generale Staf
II C Voorzieningen Weermacht
III A Personeel Zeemacht
III B Personeel Landmacht
IV A Materieel Zeemacht
IV B Artillerie Landmacht
V Genie
VI Intendance
VII Dienstplicht
VIII Comptabiliteit
IX Loodswezen
X Hydrografie
XI Secretarie, Indices en Archieven
XII Huishoudelijke Dienst
Bureaus:
- van de Referendaris in algemene dienst
- van de Secretaris-Generaal
2.15 Organisatie van het Afwikkelingsbureau in 1941, overgegaan in het Commissariaat voor de belangen van de voormalige Nederlandse Weermacht
( Deze paragraaf is nagenoeg ongewijzigd overgenomen van de tekst die door het ministerie van Defensie bij de overdracht in 1994 van het archiefgedeelte over 1914-1945 werd meegeleverd. )
Kabinet
Afdeling A Algemene zaken archiefzaken, bibliotheken, weermachtsarchief
Bureau 1 Zeemacht
Bureau 2 Landmacht
Afdeling B Juridische zaken en burgerpersoneel
Bureau 1 civielrechtelijke aangelegenheden
Bureau 2 volkenrechtelijke aangelegenheden
Bureau 3 onrechtmatige daden van Nederlandse militairen
Bureau 4 vermiste goederen van militairen te velde
Bureau 5 burgerpersoneel
Afdeling C Militair personeel
Bureau 1 beroeps- en reservepersoneel Zeemacht
Bureau 2 beroeps- en reservepersoneel Landmacht
Bureau 3 dienstplichtig personeel
Bureau 4 geneeskundige verzorging, oorlogsgewonden, gravendienst
Bureau 5 pensioenen, ondersteuningen, gratificatiën
Afdeling D Materieel Zeemacht
Bureau 1 afwikkeling van contracten en beheer materieel
Bureau 2 rijkswerf
Afdeling E Materieel Landmacht
Bureau 1 afwikkeling contracten en beheer artillerie- en luchtvaartmaterieel
Bureau 2 afwikkeling contracten en beheer geniematerieel
Bureau 3 afwikkeling contracten en beheer intendancematerieel
Afdeling F Comptabiliteit
Bureau 1 begroting
Bureau 2 betaling van uitgaven van voormalige korpsen
Bureau 3 controle van uitgaven van voormalige korpsen
Bureau 4 betaling van uitgaven, anders dan van voormalige korpsen
Bureau 5 controle van uitgaven, anders dan van voormalige korpsen
Bureau 6 betaling van pensioenen, toelagen, ondersteuningen
Bureau 7 materiële verantwoording, vervoer en verhuiskosten
Bureau 8 accountancy
Administrateur in algemene dienst
Secretarie
Huishoudelijke dienst
2.16 Organisatie van 28 juni 1945
( Deze paragraaf is ontleend aan de tekst die door het ministerie van Defensie bij de overdracht in 1994 van het archiefgedeelte over 1914-1945 werd meegeleverd. )
Secretaris-Generaal (SG)
bureau van de SG
Afdelingen
afdelingsnr. afdelingsnaam taakvolger
I Juridische zaken B 1 - B 4
II Generale Staf A 2 gedeeltelijk
III A Militair personeel C 5a gedeeltelijk
III B Burgerpersoneel
III C Pensioenen, gratificatiën, ondersteuning enz. B 5
III D Geneeskundige verzorging, oorlogsgewonden, reclassering en gravendienst C
IV Artilleriematerieel E 1
V Gebouwen en terreinen E 2
VI Intendance E 3
VII Dienstplicht C 3
VIII Comptabiliteit F
IX Aanschaffingen, voorderingen ---
X Luchtvaart ---
XI Secretarie, agenda, index en archieven Secretarie
XII Huishoudelijke dienst Huishoudelijke dienst
Afdeling L(onden)
A Benoeming, bevordering en registratie officieren
B Recrutering, overplaatsing en verloven
C Juridische zaken
G Registratie, bevordering dienstplichtig en beroepspersoneel beneden de rang van 2e luitenant, inlichtingen betreffende militairen
K Algemene zaken
L Krijgsgevangenen
M Verbindingen
N Demobilisatie en rehabilitatie
O Onderscheidingen
2.17 Organisatie van 1 november 1945
( Deze paragraaf is ontleend aan de tekst die door het ministerie van Defensie bij de overdracht in 1994 van het archiefgedeelte over 1914-1945 werd meegeleverd. )
  • Adjudant van de minister van Oorlog
    • bureau van de Adjudant van de minister
  • Secretaris-Generaal (SG)
    • bureau van de SG
  • Militair Kabinet (MK)
    • bureaus:
      • 1. Algemene Zaken
      • 2. Organisatie
      • 3. Verpleging en uitrusting
      • 4. Krijgstucht
      • 5. Voorlichting en perszaken
      • Secretarie MK
  • Adjudant-Generaal
  • A-afdelingen
    (onder directe leiding van de Adjudant-Generaal)
    • A I: Militair personeel (was: IIIA)
    • A II: Pensioenen (was: IIIC)
    • A III: Dienstplicht (was: VII)
    • A IV: Sociale zorg en psychologische dienst
  • B-afdelingen
    (onder directe leiding van de Secretaris-Generaal)
    • B I: Juridische zaken (was: I)
    • B II: Comptabiliteit (was: VIII)
    • B III: Burgerpersoneel (was: IIIB)
    • B IV: Secretarie, indices en archieven (was: IX)
    • B V: Huishoudelijke dienst (was: XII)
    • Bureau Gravendienst
In de Staatsalmanak 1946 wordt het bureau Gravendienst vermeld als Afdeling B IX, Gravendienst, terwijl tevens een Afdeling B VIII, Afwikkeling contracten Artillerie-Inrichtingen en Luchtvaartmateriaal, vermeld wordt.
2.18 Cumulatief overzicht van de taken / bemoeienissen van de afdelingen van het ministerie van Oorlog / Defensie over het tijdvak 1914-1940, zoals vermeld in de Staatsalmanakken 1914-1940
( Deze paragraaf is nagenoeg ongewijzigd overgenomen van de tekst die door het ministerie van Defensie bij de overdracht in 1994 van het archiefgedeelte over 1914-1945 werd meegeleverd. )
De jaartalvermeldingen in de lijst dienen gelezen te worden als " Staatsalmanak voor het jaar ...". Veranderingen in taakverdeling zullen dus in het algemeen zijn ingevoerd in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het vermelde "Almanak-jaar".
  • Eerste afdeling: Kabinet des Ministers (1914-1928)
    vanaf 1929: Juridische Afdeling
    • vanaf 1914:
      • kennisneming van alle stukken, welke met de volksvertegenwoordiging worden gewisseld en voorts alle zaken, waarvan uitsluitend technische of administratieve afhandeling onvoldoende moet worden geacht (t/m 1935)
      • wetgevende arbeid niet tot werkkring van een der andere afdelingen behorend, alsmede kennisneming van de wetgevende arbeid van deze afdelingen
      • onderwerpen van staat-, administratief en privaatrecht (t/m 1935)
      • rechtskundige adviezen aan andere afdelingen
      • militaire justitie en krijgstucht
      • gratiezaken
      • aanstelling, bevordering en ontslag van burgerlijke ambtenaren bij het departement en de inrichtingen onder het departement ressorterende
      • burgerlijke pensioenen en wachtgelden
      • kortingen op tractementen en pensioenen wegens schulden
      • uitvoering van de artikelen 1, 24, 3e lid en 26 der Hinderwet, voorzover het departement van Oorlog daarbij betrokken is
      • zaken niet tot de bepaalde werkkring van een der andere afdelingen behorende
      • agenda der afdeling
    • vanaf 1922 tevens:
      • sociale aangelegenheden
      • uitvoering van het arbeidsreglement voor werklieden in 's Rijks dienst (t/m 1931)
    • vanaf 1932 tevens:
      • uitvoering van het Algemeen Rijksambtenarenreglement
    • vanaf 1936 tevens:
      • onderwerpen van internationaal recht, van publiek-, privaat en administratief recht, van militair straf- en tuchtrecht
  • Tweede afdeling: Generale staf
    vanaf 1929 gesplitst in "Tweede afdeling A: Marinestaf" en "Tweede afdeling B: Generale Staf"
  • Tweede afdeling A: Marinestaf (vanaf 1929)
    • vanaf 1928:
      • De gehele oorlogsvoorbereiding, zowel personeel als materieel (t/m 1935)
      • het ontwerpen van plannen volgens welke de zeemacht moet worden georganiseerd, zowel materieel als qua personeel (t/m 1935)
      • het ontwerpen van de tactische en strategische eisen voor nieuw te bouwen of aan te schaffen materiaal
      • de algemene leiding bij de opleidingen, oefeningen en manoeuvres, d.w.z. het aangeven van de grote lijnen, volgens welke deze moeten plaats hebben en het houden van toezicht daarop (t/m 1935)
      • het gebruik en de bewegingen der vloot (t/m 1931)
      • de inlichtingendienst
      • het aangeven van de algemene regelen volgens welke de intendancedienst georganiseerd behoort te worden, zulks met inachtneming van het bepaalde in de instructie van de hoofdintendant der zeemacht
    • vanaf 1932 tevens:
      • strategische en tactische studiën
      • samenstelling en bijhouden van voorschriften omtrent gebruik en oefening (t/m 1935)
    • vanaf 1936 tevens:
      • verdedigingsvoorbereiding van de zeemacht, zowel wat het personeel als het materieel betreft
      • organisatie van de zeemacht
      • opleidingen, oefeningen en manoeuvres
      • instructies voor marine-autoriteiten
      • marine-kustwacht aangelegenheden
      • volkenbondsaangelegenheden van militair-technischen aard, verdragen met andere mogendheden , zendingen naar het buitenland en naar congressen
      • advies omtrent plaatsing van officieren in belangrijke functies
      • militair gezag, militaire bijstand, handhaving van de krijgstucht, zaken van straf- en tuchtrechterlijken aard
      • aangelegenheden, voorzover deze met de krijgstucht verband houden, betreffende militaire belangenverenigingen
  • Tweede afdeling B: Generale Staf (vanaf 1929)
    • vanaf 1914:
      • wetgevende arbeid betreffende de onderwerpen tot de werkkring van de afdeling behorende
      • defensiezaken
      • organisatie, dislocatie en mobilisatie
      • oefeningen
      • vervaardiging en verstrekking van kaarten
      • militair onderwijs
      • remontewezen
      • koninklijke marechaussee
      • garnizoensdienst
      • militaire bijstand
      • concessiën
      • reservekader
      • opleiding van militiekader (t/m 1923)
      • voorbereidend militair onderricht (t/m 1915)
      • schietoefeningen tot verhoging van 's lands weerkracht
      • subsidie voor schietbanen
    • vanaf 1916 tevens:
      • onderzoek naar de voorgeoefendheid van dienstplichtigen
    • vanaf 1924 tevens:
      • opleiding van dienstplichtig kader
  • Derde afdeling: Personeel (1914-1928)
    • vanaf 1914:
      • wetgevende arbeid betreffende onderwerpen tot den afdeling behorend
      • officierspersoneel van het leger en de landweer
      • militaire pensioenen
      • verloven, m.u.v. verloven van (v.a. 1924 dienstplichtigen) (t/m 1923 militie)-en (t/m 1922 landweerplichtigen) binnenlands
      • huwelijken :
        • t/m 1923 : van officieren en minderen
        • v.a 1924 van militairen, beneden de rang van officier
      • eeretekens en medailles
      • werving voor het leger hier te lande
        • t/m 1923 : en dat in de koloniën
        • v.a. 1924: en overgang bij het Indische leger
      • plaatsing van militairen en gewezen militairen in burgerlijke bedieningen en sedentaire militaire betrekkingen (t/m 1923)
      • gratificatiën
      • pensioenreclames
    • vanaf 1924 tevens:
      • stamboek officieren (v.a. 1925 en van beroeps-militairen beneden de rang van officier)
      • plaatsing van militairen in sedentaire militaire betrekkingen
  • Derde afdeling A: Personeel der Zeemacht (vanaf 1929)
    • vanaf 1929
      • Aanneming en opleiding, bevordering, ontslag en pensionering (v.a. 1930 toegevoegd: Organisatie, enz.)
      • indeling in vredestijd
      • algehele behartiging van de belangen en de behandeling van de algemene zaken betreffende het vrijwillig en dienstplichtig personeel van de zeemacht, uitgezonderd de zorg voor de verpleging van personeel toegewezen aan de afdeling Intendance.
    • vanaf 1929: Eerste Bureau
      • Organisatie, algemene zaken en onderwijs
    • vanaf 1929: Tweede Bureau
      • plaatsingen van personeel
      • behandeling van zaken betreffende het personeel der marine
    • enkel 1929: Derde Bureau
      • uitvoering van dienstplicht en pensioenwetten
  • Derde afdeling B: Personeel van de Landmacht (vanaf 1929)
    • vanaf 1929:
      • stamboek van officieren en van beroeps- en reservemilitairen beneden den rang van officier
      • bevordering en ontslag van vrijwillig dienende militairen beneden de rang van officier
  • Vierde afdeling: Artillerie (1914-1928)
    Vierde afdeling B: Artillerie der Landmacht (vanaf 1929)
    • vanaf 1914:
      • wetgevende arbeid betreffende onderwerpen, tot de werkkring van de afdeling behorende
      • oefeningen en onderwijs bij het wapen der artillerie en bij de landweer, afkomstig van dat wapen (t/m 1922)
      • technische artillerie-aangelegenheden
      • bewapening van de landmacht
      • materieel der artillerie
      • Artillerie-Inrichtingen
      • conducteurs der artillerie en magazijnsknecht
      • toepassing der arbeids- en fabriekswetgeving (t/m 1921)
      • vervoer van ontplofbare stoffen
      • verstrekking van artillerie- en genie-materieel
    • vanaf 1923 tevens:
      • oefeningen en onderwijs bij het wapen der artillerie
  • Vierde afdeling A: Materiaal der Zeemacht (vanaf 1929)
    • vanaf 1929:
      • bouw, aanschaffing en verzorging van het materiaal der zeemacht
      • bestuur van 's rijks werven (t/m 1939)
      • aanschaffing en verzorging der voorraden (t/m 1939)
  • Vijfde afdeling: Genie
    • vanaf 1914:
      • wetgevende arbeid betreffende de onderwerpen, tot de werkkring der afdeling behorende
      • opzichthebbend personeel der genie
      • oefeningen en onderwijs bij de genietroepen
      • beheer van verdedigingswerken, oefeningterreinen en militaire gebouwen
      • opbouw, onderhoud en verbetering van verdedigingswerken en militaire gebouwen
      • huur van gebouwen en terreinen
      • verboden kringen
  • Zesde afdeling: Intendance (1914-1928 en vanaf 1933)
    Zesde afdeling B: Intendancedienst der Landmacht (1929-1932)
    • vanaf 1914:
      • wetgevende arbeid betreffende de onderwerpen, tot den werkkring van de afdeling behorende
      • voeding en verzorging van troepen en paarden
      • geneeskundige verpleging
      • kleding en uitrusting
      • uitvoering van de wet op de inkwartieringen
      • militair vervoer (t/m 1935)
    • vanaf 1933 tevens:
      • de taken hieronder opgenoemd bij Zesde Afdeling A
  • Zesde afdeling A: Intendance der Zeemacht (1929-1932)
    • vanaf 1929:
      • Kleeding, voeding, opleiding en verpleging van het militaire personeel der zeemacht
      • marinebakkerij
      • scheepstoko's
      • postverzendingen
  • Zevende afdeling: Dienstplicht
    • vanaf 1914:
      • wetgevende arbeid betreffende de onderwerpen, tot de werkkring van de afdeling behorende
      • militie, landweer en landstormzaken (t/m 1922)
      • vrijstelling (o.a. wegens kostwinnerschap), vergoeding, enz.
      • weerbaarheidsverenigingen
      • stamboeken van (v.a. 1936: dienstplichtige) onderofficieren en manschappen van het leger (v.a. 1925 met uitzondering van het beroepspersoneel)
      • paspoorten
      • bewijzen van goed gedrag
    • vanaf 1923 tevens:
      • militie- en landstormzaken
  • Achtste afdeling: Militaire Administratie (1914-1923)
    • vanaf 1914:
      • wetgevende arbeid betreffende de onderwerpen tot de werkkring van de afdeling behorende
      • administratie en comptabel beheer bij de korpsen, enz.
      • onderzoek van de materieel verantwoording der verplegingsinrichtingen van het leger
      • weduwen- en wezenkas voor de officieren van de landmacht (t/m 1922)
      • onderofficierenfonds (t/m 1922)
  • Negende afdeling: Comptabiliteit (1914-1923)
    (vanaf 1924 Achtste afdeling)
    • vanaf 1914:
      • wetgevende arbeid betreffende de onderwerpen tot de werkkring van de afdeling behorende
      • samenstelling van de staatsbegroting en van de wetsontwerpen tot beschikbaarstelling van gelden wegens verstrekkingen, e.e.a. naar de staten en opgaven, daartoe bij de afdelingen opgemaakt
      • behandeling van alle zaken van comptabelen aard, het departement betreffende, welke niet behoren tot de comptabiliteit van de korpsen van het leger en tot de materieele verantwoording van de militaire verplegingsinrichtingen
      • betaalbaarstellingen en alles wat daarmee in verband staat
    • vanaf 1926 tevens:
      • registratie-, zegel- en legesrechten
  • Negende afdeling: Loodswezen (vanaf 1929)
    • vanaf 1929:
      • Loodswezen, betonning, bebakening, verlichting, kustwacht en stormwaarschuwingsdienst
  • Tiende afdeling: Hydrographie (vanaf 1929)
    • vanaf 1929:
      • Hydrographie, zeekaarten,gidsen en bekendmakingen aan zeevarenden
  • Bureau Secretarie, indices en archieven (1914-1928)
    Elfde afdeling (vanaf 1929)
    • vanaf 1914:
      • openen en verdelen van ingekomen stukken
      • schrijven en verzenden van alle uitgaande stukken
      • indices en archieven
      • registratie, zegel- en legesrechten( t/m 1925)
  • Twaalfde afdeling: Huishoudelijke dienst (vanaf 1929)
Tijdelijk optredende bureaus van het departement:
  • Bureau registratie, zegel en leges (1919-1924)
  • Bureau scheepsbouw (1929-1931)
  • Bureau stoomvaartdienst
  • Bureau comptabiliteit van het materiaal bij 's Rijks werven (1929-1931)
  • Bureau van den referendaris in algemene dienst (vanaf 1936)
  • vanaf 1940:
    • bestuur van de Rijkswerf
    • aanschaffing en verzorging der voorraden, enz
  • Bibliotheek:
    • voornamelijk bestemd voor de minister, officieren en ambtenaren van het departement
    • tevens toegankelijk voor officieren van het Nederlandse en Oost-Indische leger, de landmacht in West-Indië en van de marine, en voor hen hiermede gelijkgesteld
    • uitlening van boeken op schriftelijke aanvraag bij de commissie van beheer en toezicht
    • verstrekking van boeken, op schriftelijke aanvraag, aan gepensioneerde militairen en andere personen woonachtig hier te lande
2.19 Overzicht van de taken / bemoeienissen van het Commissariaat voor de belangen van de voormalige Nederlandsche Weermacht (1941) 1942-1945 op basis van de Bestuursalmanakken 1942, 1943
( Deze paragraaf is nagenoeg ongewijzigd overgenomen van de tekst die door het ministerie van Defensie bij de overdracht in 1994 van het archiefgedeelte over 1914-1945 werd meegeleverd. )
  • Kabinet
  • Afdeling A: Algemene Zaken
    • Algemene aangelegenheden betreffende zee- en landmacht
    • behandeling van aangelegenheden betreffende archieven, bibliotheken en reglementen en voorschriften
    • werkzaamheden voortvloeiende uit de bemoeienis van het Commissariaat met de inrichting voor het uitgeven van boekwerken, de bibliotheek der militaire academie, het ethnografisch museum der militaire academie, de topografischen dienst en het Weermachtsarchief
  • Afdeling B: Juridische Zaken en Burgerpersoneel
    • civielrechtelijke en volkenrechtelijke aangelegenheden
    • onrechtmatige daden door Nederlandse militairen
    • vermiste goederen van militairen te velde
    • benoeming, bevordering, op non-activiteitstelling en ontslag, zoomede regeling van jaarwedden, lonen, vergoedingen , nonactiviteitswedden en wachtgelden van burgerpersoneel
  • Afdeling C: Militair Personeel
    • registratie, beoordelingslijsten, conduite-rapporten en straflijsten van (c.q. voormalige) beroeps-, reserve- en dienstplichtig personeel van zee- en landmacht
    • regeling en berekening van jaarwedden, soldijen, vergoedingen, nonactiviteitswedden en wachtgelden van (c.q. voormalig) beroeps-, reserve- en dienstplichtig personeel van zee- en landmacht
    • geneeskundige verzorging van (c.q. voormalig) beroeps-, reserve- en dienstplichtig personeel van zee- en landmacht
    • verzorging van oorlogsgewonden, gravendienst
    • regeling en berekening van pensioenen en toeslagen op pensioenen van voormalig beroeps-, reserve- en dienstplichtig personeel van zee- en landmacht en van hun nabestaanden
    • ondersteuning aan mobilisatieslachtoffers 1914-1918, gratificatiën en verdere ondersteuningen aan voormalig niet-pensioengerechtigd beroeps-, reserve- en dienstplichtig personeel van zee- en landmacht en van hun nabestaanden
  • Afdeling D: Materieel Zeemacht
    • afwikkeling van contracten en bestellingen van de zeemacht
    • beheer van materieel van de zeemacht
    • werkzaamheden voortvloeiend uit de bemoeienis van het commissariaat met de rijkswerf
  • Afdeling E: Materieel Landmacht
    • afwikkeling van contracten en bestellingen van de landmacht
    • beheer van materieel der landmacht
    • registratie van gebouwen en terreinen
    • toepassing van de Kringenwet
  • Afdeling F: Comptabiliteit
    • Samenstelling van de begroting, begrotings- en vereveningsboekhouding
    • betaalbaarstellingen en betalingen
    • controle op geldelijke en materiele verantwoordingen
    • verrekeningen met andere departementen en diensten
  • Administrateur in algemene dienst
  • Secretarie
  • Huishoudelijke dienst
    • onderhoud van gebouwen van het commissariaat
    • aanschaffing en verstrekking van bureelbehoeften
    • aanschaffing en onderhoud van meubilair en stoffering
    • verwarming, verlichting, telefoon
  • Krijgsgeschiedkundig Bureau
    Afdeling G: Krijgsgeschiedenis (vanag 1943 ?)
    • Krijgsgeschiedkundig onderzoek voor wat betreft de huidige oorlog en de onmiddellijk daaraan voorafgaande periode
  • Afdeling Hydrographie
    • hydrographische opnemingen
    • vervaardigen, verspreiden en bijwerken van zeekaarten, zeemansgidsen, berichten aan zeevarenden en verwante uitgaven
Geschiedenis van het archiefbeheer
1 Archiefblok 1813-1913
In 1905 werden van het gewoon verbaalarchief de jaargangen 1813-1829 met bijbehorende registers overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief, samen met het geheim verbaal over dezelfde jaren en een groot aantal andere archieven van organen ressorterend onder het departement van Oorlog. ( Zie Algemeen Rijksarchief, archief van het Algemeen Rijksarchief 1800-1940, nummer toegang 2.14.03, inv.nrs. 130 en 132, ingekomen brieven agendanrs. 99 en 140, uitgegane nrs. 28, 101 en 132; alsmede Algemeen Rijksarchief, ) Inventaris van het archief van het ministerie van Oorlog 1813-1844 en van de zogenaamde collectie Van Thielen 1795-1844 ( , 's-Gravenhage 1948, in gewijzigde vorm thans nummer toegang 2.13.13. In de ) Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven (VROA) ( XXVIII 1905 wordt deze omvangrijke overdracht niet vermeld. Dit zal verband houden met het feit dat een proces-verbaal van overdracht pas in 1921 volgde - zie inv.nr. 4982, verbaal van 14 januari 1922 bureau SIA nr. 180. ) De verbalen jaargangen 1830-1844 werden vervolgens in 1921 overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief. ( Inv.nr. 4982, verbaal van 14 januari 1922 bureau SIA nr. 180. ) In 1948 werd de eerste "inventaris" beschikbaar gemaakt, waarin het inmiddels overgebrachte verbaalarchief 1813-1844 inclusief eigentijdse ingangen èn de gelijktijdig overgebrachte stamboeken officieren en minderen in hun gehele totaal in wel een halve pagina werden beschreven. ( Zie Algemeen Rijksarchief, ) Inventaris van het archief van het ministerie van Oorlog 1813-1844 en van de zogenaamde collectie Van Thielen 1795-1844 ( , 's-Gravenhage 1948, in gewijzigde vorm thans nummer toegang 2.13.13. Deze eerste "inventaris" omschreef de verbalen 1813-1844 als volgt: "Verbalen. 1813 December 1 - 1844 December 31. 2720 delen en 462 pakken." ) Het gewoon verbaalarchief over de jaren 1845-1913 werd in 1952 overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief, i.c. het hulpdepot te Schaarsbergen. In zijn brief van 26 juni 1952 nr. 302265 tekende de minister van Oorlog aan, dat de jaargangen 1881-1913 "niet uitgedund worden overgegeven". De overdracht bedroeg volgens diezelfde brief 1230 m' . ( Zie Algemeen Rijksarchief, Archief van het Algemeen Rijksarchief/Centrale Directie, inventarisnr. 84, 1953/B19. Het procesverbaal van 7 februari 1953 specificeert 10460 "delen" [portefeuilles] verbalen, 572 delen indices met klappers, en 836 delen agenda's. ) In Schaarsbergen werd deze overdracht herenigd met het gewoon verbaalarchief over het tijdvak 1813-1844 en werd op dit geheel een plaatsingslijst vervaardigd. Bij de in gebruik neming van het huidige gebouw van het Algemeen Rijksarchief werd ook dit archief teruggeleid naar Den Haag. In De archieven in het Algemeen Rijksarchief stond dit geheel te boek voor een omvang van 1633 m'. ( Alphen aan de Rijn 1982, p. 194. ) In 1990 werd in het archiefgedeelte 1813-1913, met name de (ongeschoonde) jaargangen verbalen 1880-1913, een schimmelwoekering op de verpakkingsmaterialen ontstaan, die tot een onmiddellijke sanitaire actie noopte. Nagenoeg het voltallige ARA-personeel werd gemobiliseerd om ca. 1.200 m' archief uit de besmette stellingen en portefeuilles te halen, te herverpakken en in veiligheid te brengen. In het verlengde van deze operatie werd het bestand geschoond en samen met de rest van het archief opnieuw geïnventariseerd. ( Voor bijzonderheden over de schoning en inventarisatie van het blok 1813-1913: zie de secties "Selectie en vernietiging" en "Verantwoording van de bewerking" in deze inventaris. )
2 Archiefblok 1914-1945
( Deze paragraaf is grotendeels ontleend aan de tekst, die door het ministerie van Defensie bij de overdracht in 1994 van het archiefgedeelte over 1914-1945 werd meegeleverd. )
Het gewoon verbaalarchief over het tijdvak 1914-1940 heeft aanzienlijke oorlogsschade opgelopen. In belangrijke mate was dat het gevolg van de bominslag en brand op 26 februari 1945, 14.15 uur, waarbij het huis Fluwelen Burgwal nr. 12A, dat dienst deed als archiefdepot, in vlammen opging. Daarbij zijn verloren gegaan:
  • de agenda's 1934 - 1940
  • de indices 1924 - 1939 ( In het Jaarverslag van het Archief van de Koninklijke Landmacht over december 1944 - december 1945 wordt (p. 2) vermeld dat het gehele gewoon verbaalarchief over 1924-1939 verbrand zou zijn, maar dat kan, gezien de specificatie van nog voorhanden stukken en hetgeen bekend is over vernietigingen na de Tweede Wereldoorlog, niet waar zijn. )
  • correspondentieklappers (fiches) 1934 - 1939
  • verbalen van 1-1-1915 t/m 29-6-1915, en 1916 (afgezien van één verbaal) t/m 1917.
Of de geldende voorschriften tot archiefvernietiging in de meidagen van 1940 ook zijn toegepast op het gewoon verbaalarchief van het ministerie van Oorlog/Defensie, is twijfelachtig: in de aanschrijving van de Opperbevelhebber der Land- en Zeestrijdkrachten, kenmerk Afd. Landmacht Sectie IIIa nr. 1453 dd. 7 mei 1940, wordt uitsluitend gerept van gerubriceerde (d.i. van een specifiek geheimhoudingskenmerk voorziene) archiefbescheiden, die bij intreden van de oorlogstoestand dienden te worden vernietigd ( Vermeld in: N.J. Zijlstra (wetenschappelijk archiefambtenaar bij het Archief van de Koninklijke Landmacht), "Toezicht en maatregelen van de Duitse Weermacht ten aanzien van het "Nederlandsch Weermachtsarchief" tijdens de bezetting 1940-1945", niet gepubliceerd typoscript, Leiden 1957; kopie verschaft door Def/CAD, zonder vindplaatsvermelding, waarschijnlijk afkomstig uit het archief van het Archief van de Koninklijke Landmacht. ) . Duidelijk is wel, dat een beperkte hoeveelheid bescheiden uit Nederlandse militaire archieven, daaronder begrepen die van het ministerie en dus mogelijk ook uit het gewoon verbaal-archief, tijdens de oorlogsjaren door de Duitse bezetter naar Duitsland zijn overgebracht. Deze bescheiden zijn aan het einde van de oorlog door het Rode Leger buitgemaakt en worden thans in Moskou bewaard. ( Men zie F.-C. Stahl, "Die Organisation des Heeresarchivwesens in Deutschland 1936-1945" in H. Boberach en H. Booms hrsg., ) Aus der Arbeit des Bundesarchivs ( , Boppard am Rhein 1977 (Schriften des Bundesarchivs 25) p. 69 e.v., en Zijlstra. De Duitse Chef der Heeresarchive zond naar alle bezette gebied een "Beauftragte". Voor Nederland was dat Oberstleutnant z.V. Freiherr Von Braun, die op 31 juli 1940 in Nederland arriveerde. Onder zijn leiding werd per 1 december 1940 het (Nederlandse) Weermachtsarchief opgericht, waar alle Nederlandse militaire archieven als oorlogsbuit dienden te worden verzameld. Stukken die door de Beauftragte werden aangemerkt als nuttig voor de Duitse oorlogsvoering of militaire geschiedschrijving, dienden te worden opgezonden naar de zgn. "Aktensammelstelle-West" te Berlin-Wannsee, eveneens ressorterend onder de Duitse Chef der Heeresarchive. De in Moskou berustende bescheiden uit Nederlandse militaire archieven, ter grootte van 5 m' en uit het tijdvak ca. 1870-1940, vertonen stempels van deze Aktensammelstelle-West. ) ( De Algemene Rijksarchivaris prof.dr. F.C.J. Ketelaar heeft voorjaar 1992 in Moskou een overeenkomst met zijn Russische evenknie gesloten over de teruggave van deze bescheiden, doch aan deze overeenkomst is tot dusverre geen uitvoering gegeven. ) ( Gedetailleerd inzicht omtrent de inhoud en herkomst van deze bescheiden ontbreekt vooralsnog, maar aannemelijk is dat het merendeel van deze stukken afkomstig is uit geheime archieven van hetzij het departement, hetzij krijgsmachtonderdelen. ) Op 20 juni 1994 werd het archiefgedeelte 1914-1945 overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief. Het Centraal Archievendepot (CAD) van het ministerie van Defensie heeft zich wel zeer collegiaal opgesteld door deze overdracht, zowel qua archief als toegang, in de vorm te gieten die naadloze aansluiting mogelijk maakte bij het voorafgaande archiefblok 1813-1913 ( Voor bijzonderheden over de schoning en inventarisatie van het blok 1914-1945: zie de secties "Selectie en vernietiging" en "Verantwoording van de bewerking" in deze inventaris. ) , dat inmiddels bij het Algemeen Rijksarchief in herbewerking genomen was. Hierdoor kan het gehele verbaalarchief over de periode 1813-1945 nu als één bestand in één inventaris worden aangeboden.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
1 Gedeelte 1813-1831
In 1841 werd de commies C.C.L. Favre belast met het op orde brengen van het archief sinds 1813. Zijn werkzaamheden zijn beschreven in de sectie "Verantwoording van de bewerking" van deze inventaris. Hier kan worden volstaan met de opmerking dat binnen de dagverbalen geen selectie en vernietiging heeft plaats gevonden en dat deze aanpak ook op de jaargangen 1816-1831 is toegepast, zodat het gewoon verbaalarchief over dat tijdvak integraal tot ons gekomen. De bewerking van dit archiefblok is in of kort vóór 1870 afgerond.
Voor bijzonderheden over de arbeid van Favre zij verwezen naar de sectie "Verantwoording van de bewerking" in deze inventaris.
2 Gedeelte 1832-1844 In 1870 werd een nieuwe werkwijze verordonneerd: er werd - vooraf - machtiging verleend "voor de vernietiging van onbeteekenende stukken in het archief van het departement van Oorlog, te beginnen met de verbalen van het jaar 1832". Elders ( Inv.nr. 14017 fol. 2324. ) wordt dezelfde beschikking omschreven als "bepalingen omtrent de bewaring en vernietiging van oude minuten van het Departement van Oorlog in verband met het inbinden der verbalen". Ook werd gelast "om voortaan op de minuten aan te tekenen of het stuk vernietigd zal kunnen worden en zoo ja, na verloop van hoeveel jaren". Twee maanden later werd dit laatste gebod weer ingetrokken. ( Inv.nr. 14017 fol. 2324 entree van 26 april 1870 nr. 55S. ) De uitvoerder van dit selectiewerk heeft consequent per dagverbaal opgave gedaan welke verbalen hij per dag had aangetroffen en welke daarvan waren vernietigd. Hij parafeerde deze notities, die voorin bij de bewaarde verbalen van iedere dag werden opgelegd, met zijn initialen, GS, en van tijd tot tijd dateerde hij ook. Zo weten we dat hij op 17 november 1871 het verbaal van 2 mei 1833 (inv.nr. 2881) had geschoond, en zijn laatste datering was 1 februari 1881, toen hij de schoning van het verbaal van 8 september 1843 voltooide. Het staat daarmee wel vast dat "GS" in 1870 is begonnen met de jaargang 1832. Hij werkte de jaargang 1844 nog af, wat hem vermoedelijk tot in het jaar 1882 heeft beziggehouden. ( De aan de bewaarde verbalen toegevoegde vernietigingsaantekeningen zijn voor de vervaardiging van het overzicht an bewaarde verbalen, tijdvak 1832-1844, gelicht en na dat gebruik afzonderlijk opgelegd onder de inv.nrs. 4314-4326. ) ( Na de selectie door GS zijn in beperkte mate weer stukken aan het gewoon verbaalarchief toegevoegd, en wel zonder uitzondering gedrukte beschikkingen. Deze zijn ingevoegd ter plaatse van ontbrekende minuten. Deze gedrukten vertonen alle een met de hand aangebracht volgnummer. Vermoedelijk heeft men te eniger tijd het Recueil van gedrukte stukken ontdaan van deze gedrukte beschikkingen. Op de vernietigingsaantekeningen van GS zijn deze toevoegingen steeds bijgeschreven. )
De beschikking van 1870 zelf is helaas niet bewaard gebleven, zodat niet valt te achterhalen wat men voor bewaring dan wel vernietiging in aanmerking heeft gebracht. Kwantitatief is de vernietigingsselectie als "gematigd" te kwalificeren, omtrent de kwaliteit bestaan de nodige twijfels.
3 Gedeelte 1845-1880 Over de bewerking (schoning) van het verbaalarchief jaargangen 1845-1878 ontbreken gegevens. Het dagverbaal van 12 mei 1878 blijkt in februari 1949 geschoond, de dagverbalen van 1 september 1880 t/m 27 juni 1881 zijn geselecteerd in de periode 18 oktober 1949 tot 3 januari 1950, en het segment 28 juni 1881 t/m 26 mei 1882 in het tijdvak december 1951 - februari 1952. ( Inv.nr. 4327. ) In aanmerking genomen dat tempo èn het feit dat, zowel kwantitatief als kwalitatief, van de jaargangen 1876-1882 aanzienlijk meer en beter materiaal is bewaard dan uit de jaargangen 1845-1875, mag wellicht worden geconcludeerd dat kort na de Tweede Wereldoorlog gestart is met de opschoning van de jaargangen van 1876. De jaargangen 1845-1875 moeten dan tussen 1882 en 1945 zijn geschoond - een nadere bepaling is vooralsnog niet aangetroffen. ( De indexrubriek ) Archieven ( die vanaf 1863 in de indices voorkomt, geven voor het tijdvak 1882-1900 geen aanwijzing omtrent ingrijpende archiefselectie in het gewoon verbaalarchief, of het moest zijn dat in 1894 bij schrijven van 7 juni 1894 Ie afdeling nr. 46 aan het hoofd van de Geschutgieterij wordt gevraagd, wanneer zijn ovens beschikbaar zijn voor het verbranden van bescheiden uit het archief van het departement van Oorlog. Dat het antwoord van de directeur bij afdoening van 23 jnu 1894 Ie afdeling nr. 10 "notificatie" wordt opgelegd, geeft niet aan dat er op korte termijn veel verbrand werd. De indexrubriek ) Oorlog, departement van, Archiefwezen bij het departement ( , die in 1901 zijn intrede doet, geeft evenmin aanwijzingen dat de selectie van de jaargangen 1845-1875 in deze periode heeft plaatsgevonden. Mogelijk ook dat de schoning in de oorlogsjaren heeft plaatsgevonden: het jaarverslag over december 1943 - december 1944 van het Nederlandsch Weermachtsarchief, "opgericht te 's-Gravenhage den 1en december 1940", vermeldt de verkoop ter vernietiging van ruim 8.500 kg. archief in de maand maart 1944, en dat zal niet de enige keer zijn geweest dat er opgeruimd werd. ) Wèl is onmiskenbaar dat de selectie met een niets ontziende "administratieve" optiek heeft plaatsgevonden, waarbij nagenoeg uitsluitend verbalen opgemaakt door de afdeling Genie, inzake het beheer van onroerende zaken, voor bewaring in aanmerking zijn gebracht. ( Zo is bij het schrijven van deze inleiding geconstateerd, dat alle verbalen uit de jaargangen 1845-1875 die over de organisatiegeschiedenis van het departement en de instructies voor de interne gang van zaken aldaar handelden, zonder uitzondering zijn vernietigd. )
4 Gedeelte 1881-1913 Het gewoon verbaalarchief over de jaren 1845-1913 werd in 1952 overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief, i.c. het hulpdepot te Schaarsbergen. In zijn brief van 26 juni 1952 nr. 302265 tekende de minister van Oorlog aan, dat de jaargangen 1881-1913 "niet uitgedund worden overgegeven". De overdracht bedroeg volgens diezelfde brief 1230 m'. ( Zie Algemeen Rijksarchief, Archief van het Algemeen Rijksarchief/Centrale Directie, inventarisnr. 84, 1953/B19. Het procesverbaal van 7 februari 1953 specificeert 10460 "delen" [portefeuilles] verbalen, 572 delen indices met klappers, en 836 delen agenda's. ) In Schaarsbergen werd deze overdracht herenigd met het gewoon verbaalarchief over het tijdvak 1813-1844 en werd op dit geheel een plaatsingslijst vervaardigd. Bij de in gebruik neming van het huidige gebouw van het Algemeen Rijksarchief werd ook dit archief teruggeleid naar Den Haag. In De archieven in het Algemeen Rijksarchief ( Alphen aan de Rijn 1982, p. 194. ) stond dit geheel te boek voor een omvang van 1633 m'.
De sanitaire actie ter bestreiding van aangetroffen schimmel in het archief vestigde op pijnlijke wijze opnieuw de aandacht op de achterstallige schoning, waarmee anno domini 1952 de verbalen uit het tijdvak 1880-1913 waren overgedragen. De Algemene Rijksarchivaris dr. F.C.J. Ketelaar verordonneerde om die schoning alsnog ter hand te nemen en reserveerde daartoe capaciteit bij de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) in Winschoten. De project-instructie voor de CAS was najaar 1990 gereed, en eind van dat jaar stond de eerste van in totaal acht vrachtwagenladingen in Winschoten.
Gedurende 1991 bewerkte de CAS het blok verbalen 1880-1913 ter waarde van 1190 m' (ARA-telling), waarvan volgens de instructie tenslotte 1115 m' voor vernietiging geselecteerd werd, terwijl de CAS het te bewaren restant opnieuw, en sterk verbeterd, toegankelijk maakte. Met dat al was het project de grootste archiefmonoliet die de CAS tot dan toe ooit ter hand had genomen, waarvoor dan ook een ongehoord grote bewerkingsgroep werd geformeerd, bestaande uit (in alfabetische volgorde): Jan Begeman, Chris Bovenhuis, Trijnko Braker, Trineke Bremer, Inge Buiskool, Hermien van Eldik, Johan Everts, Pradiep Hardwarsing, Aaldert Kroes, Roos Lameijer, Jody Luttjeboer, Henk Mellem, Gea Modderman, Koos Molema, Tunella Reuderink, Marjolein van Rijkom, Willemien Schrik, Gerrit Schuring, Shamy Sewbaransingh, Bouwe Simens, Karin Steen-Bergman, Josephine van de Woude; en dat is dan nog zonder de hulptroepen van het toenmalige Interdepartementaal Tekstverwerkingscentrum Winschoten (ITW), die werkende weg bij het project werden betrokken.
In het navolgende overzicht zijn gekwantificeerde gegevens (in strekkende meters en vernietigingspercetage) bijeengebracht over de bewaring van de verbalen, per bewerkingsfase zoals die nader in de hoofdstukken "Geschiedenis van het archiefbeheer" en "Verantwoording van de bewerking" zijn uiteengezet. Daaruit blijkt ten overvloede, dat de selectie van het verbalenblok 1880-1913 ten opzichte van de voorafgaande en opvolgende periode zelfs in puur kwantitatief opzicht gunstig afsteekt:
1813 dec - 1831
Omvang in m' 422,00
waarvan dec. 1813 0,80
dus 1814-1831 421,20
ofwel gemiddeld per jaar 23,40
waarbij 1813 16,20
en 1831 32,50
1832-1844
Omvang in m' 68,20
ofwel gemiddeld per jaar 5,24
waarbij 1832 9,70
en 1844 5,20
1845-1880 aug.
Omvang in m' 42,30
ofwel gemiddeld per jaar 1,19
waarbij 1845 0,40
en 1879 2,10
1880 sep.-1913
Omvang in m' 75,00
ofwel gemiddeld per jaar 2,25
waarbij 1883 3,20
en 1913 1,80
1914-1945
Omvang in m' 16,20
ofwel gemiddeld per jaar 0,80
waarbij 1914 3,20
en 1945 0,80
Over deze vernietiging verscheen in NRC/Handelsblad van 11 april 1992 een ingezonden brief, onder de titel "Archieven 2", van de onderzoekers B.J. Martens en G. de Vries, die -- overigens met onjuiste weergave van het bewaarde aantal meters (17 i.p.v. 75) -- een "stompzinnige vernieling van uniek materiaal" constateerden. Begin 1994 kon worden aangetoond dat het verwijt van deze briefschrijvers voor een belangrijk deel werd veroorzaakt door misvattingen hunnerzijds, wortelend in gebrekkige kennis van de werking van het verbaalstelsel van het ministerie van Oorlog en een daarop geënte, weinig aanbevelenswaardige onderzoeksmethodiek ( Algemeen Rijksarchief, brief D-300/Jo (1994) aan Martens en De Vries. ) .
5 Gedeelte 1914-1945 ( Deze paragraaf is grotendeels ontleend aan de tekst, die door het ministerie van Defensie bij de overdracht in 1994 van het archiefgedeelte over 1914-1945 werd meegeleverd. )
In 1960 werd het archiefgedeelte 1914-1940, waarvan een gedeelte reeds a.g.v. de oorlog verloren was gegaan, met toestemming van de toenmalige Rijksarchivaris verder 'uitgedund' volgens een vernietigingslijst.
In 1989 werden, volgens de geldende vernietigingslijst, vernietigd:
  • 20 m' klappers (kaartsysteem) op personen, 1920-1933, 1940-1945,
  • 37 m' archiefbescheiden 1914-1945
  • 4 indices op personen 1915, 0,5 m'
  • dubbele agendabladen 1940-1945, 0,5 m'
  • stukken en dubbelen van het Afwikkelingsbureau/Commissariaat voor de belangen van de voormalige Nederlandse Weermacht, 1940-1945, 0,12 m'
  • stukken en dubbelen van de VIe afdeling A en B, 0,12 m'
  • stukken inzake verzekering marineschepen VIIIe afdeling 1929-1940, 1 m'
In 1994 werd nog 0,34 m' klappers vernietigd.
Verantwoording van de bewerking
1. Archiefblok 1813-1913 Alle nadruk die successieve postbehandelings- en secretarievoorschriften mochten leggen op de regelmatige afdoening en archivering van stukken, hebben niet kunnen verhinderen dat er wel eens iets bleef zwerven. Van tijd tot tijd vonden daarom inhaalslagen plaats, waarbij langdurig onafgedaan gebleven zaken per "notificatie"-beschikking in het verbaalarchief werden opgelegd, op datum en nummer van de beschikking en dus ruimschoots, soms zeer lang na het ontstaan der stukken. ( Zie bv. inv.nr. 2918, 5 februari 1834 nr. 1. Er zijn in de loop der jaren tal van zulke acties geweest, die ook in de verbalen hun sporen hebben nagelaten. Zie bv. (inv.nr./datum/volgnr.): 3383/6.6.1850/36B, 3384/30.9.1850/46B en 47B, 3386/6.9.1850/37B, 3386/1.11.1850/24B, 3386/4.11.1850/13B, 3386/16.11.1850/30B, 3386/30.11.1850/26B, 3406/22.4.1854/40B, 3412/3.3.1855/37B, 3434/16.12.1857/31B, 3434/22.12.1857/53B, 3434/24.12.1857/63B, 3435/30.12.1857/75B, 3435/31.12.1850/118B, 3471/22.1.1862/66B, 3471/23.1.1862/30B, 3472/23.1.1862/31B 32B 50B en 51B, 3472/24.1.1862/35B 59B en 72B, 3472/25.1.1862/43B 44B en 45B, 3473/24.1.1862/48B en 50B, 3473/27.1.1862/37B 38B en 39B, 3473/30.1.1862/41B, 3494/28.1.1864/27G, 3494/29.1.1864/26G, 3494/30.1.1864/27G en 28G, 3496/8.4.1864/39G 40G 41G 42B 43G en 51G, 3496/14.4.1864/55G 56G en 66G, 3497/2.5.1864/38G 40G 41G 42G en 43G, 3498/18.5.1864/22P, 3544/16.9.1868/54G, 3625/4.5.1876/32G, 3626/6.5.1876/51G, 3626/20.5.1876/40G 41G 45G 47G en 48G, 3628/10.6.1876/23G, 3638/30.11.1876/37G, 3670/11.2.1878/23G, 3738/14.6.1882/71. ) Al evenzeer zijn in het archief grote hoeveelheden lichtingsbriefjes aangetroffen voor verbalen (of gedeelten daarvan) die zijn gelicht en nooit teruggekeerd. Deze stukken kunnen gevoeglijk als verloren worden beschouwd. Eerst na verloop van enige tijd werd het volume van het eigen departementsarchief een probleem. ( In de eerste jaren werd het volume van archieven onder beheer van het departement van Oorlog vooral uitgemaakt door de archieven van oudere administraties als de Raad van State, het Comité tot de Zaken van het Bondgenootschap te Lande en het ministerie van Oorlog tot 1813. Dat materiaal verhuisde verschillende malen: zie inv.nr. 813 verbaal 21.11.1820 nrs. 42 en 43 en inv.nr. 908 verbaal 14.7.1821 nr. 48; inv.nr. 1710 verbaal van 15 september 1826 nrs. 192 en 193, en inv.nr. 1871 verbaal van 28 januari 1827 nr. 1. Mede over de eigentijdse archieven van de ADG, Generale Staf en het departement: KB van 2 oktober 1834 nr. 59 op de daarbij opgelegde voordracht van het departement. ) ( De archieven van voor 1813 werd in 1855 overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief: zie inv.nr. 13957 (index) fol. 3048. Met zo'n overdracht belastte men toen een referendaris - die er een ministeriële tevredenheidsbetuiging aan overhield (inv.nr. 13961 fol. 3041). ) Overigens niet alleen bij Oorlog. Bij KB van 29 juli 1830 nr. 44 droeg de Koning, indachtig herhaalde klachten van de Algemene Rekenkamer en de departementen over "het ontoereikende en ongeschikte van de Lokalen, thans bij dezelve voor de berging van archieven, in gebruik", aan de minister van Financiën en de Algemene Rekenkamer op om maatregelen te beramen "tot het opruimen en te gelde maken van onnoodige papieren en het verkrijgen, daardoor, van meerdere ruimte". En bij KB van 1 juli 1836 nr. 73 bepaalde de Vorst dat op te ruimen "gedrukt en geschreven papier en Registers" eerst onder ambtelijk toezicht behoorlijk diende te worden gescheurd. Het eerste KB bereikte het departement van Oorlog bij het begin van de Belgische opstand, waardoor het weinig effect sorteerde: men had wel iets anders aan het hoofd. Wel werd later dat jaar het beheer van archieven weer tot de specifieke taak gemaakt van de commies Visée. ( Inv.nr. 2534 verbaal van 1 december 1830 nr. 30. ) Van grootschalige opruiming blijkt echter vooreerst niets.
1.1 Verbaalarchief 1813-1829 (1831) Pas ruim na de Belgische troebelen ontstond er gelegenheid om iets aan de archieven te doen. Bij beschikking van 4 augustus 1841 nr. 4A ( Inv.nr. 3198, en gezien de A een "belangrijk" stuk. ) werd de commies C.C.L. Favre belast met het in orde brengen van het archief over de jaren 1813-1815, waarin belangrijke stukken ontbraken. Bij voorbaat werd al vastgesteld "dat dit werk veel oplettendheid, en kennis van de loop der zaken vordert, terwijl het tevens van dien aard is, dat hetzelve niet gelijktijdig met de gewone werkzaamheden, tot de Archieven betrekkelijk, kan worden behandeld". Favre zou werken onder nadere mondelinge instructie van de chef van de afdeling Secretariaat, daaronder begrepen "ook wegens de bestemming aan het papier te geven, hetwelk bij eene mogelijk bevonden schifting der bescheiden, waarschijnlijk in aanmerkelijke hoeveelheid ter beschikking zal komen, en waardoor ook tevens het verkrijgen van meerdere ruimte op de Charterkamer zal worden bevorderd". Favre rapporteerde reeds op 23 september 1841. Van veel vermiste stukken was hem niet gebleken, wel had hij geconstateerd dat er nogal eens stukken misplaatst waren. "Het is hem bij het nazien dezer stukken voorgekomen, dat het noodzaaklijk is, om dezelve verder goed te conserveren, dat dezelve worden ingebonden, zoo veel mogelijk, en voor zoo verre de behandeling zulks zal toelaten, eenige Verbalen [Favre bedoelt: dagverbalen] bij elkander, waartoe het overtollige papier zal behooren te worden uitgesneden, waardoor zeker een derde in de dikte van de bijlagen zal worden gewonnen, alles met in acht neming van de nodige precautie, om niet, zelfs geen adres op een brief weg te doen, hetwelk tot inlichting van het stuk kan dienen". Niks schifting, aldus de commies, alleen het onbeschreven papier zou uit de verbalen kunnen worden verwijderd. En Favre kreeg zijn zin: bij beschikking van 11 november 1841 nr. 1A ( Inv.nr. 3210. ) kreeg hij last om met zijn werk voort te gaan en om de verbalen op de voorgestelde voet in te binden. Ingebonden verbalen, zo werd bepaald, zouden voortaan aan departementale ambtenaren slechts kunnen worden afgegeven tegen een reçu van de chef van de "beleidsafdeling". Bijna een jaar later werd het werk van Favre door de DGO geïnspecteerd en goedgekeurd en kreeg de commies last om op dezelfde voet voort te werken aan de verbalen vanaf 1816. ( Inv.nr. 3253 verbaal van 27 oktober 1842 nr. 37A. Daarbij werd tegelijk last gegeven tot een hernieuwde opsporingsactie naar zwervende retroacta in de burelen van het departement, en werden tevens maatregelen afgekondigd om bij het minuteren van beschikkingen reeds rekening te houden met het latere inbinden. ) ( Favre heeft zich enkele vrijheden veroorloofd. Zo bond hij (inv.nr. 157 verbalen van 24 mei 1815) verbalen van de Administratie van Oorlog in de Zuidelijke gewesten bij de "Haagse"verbalen in; deze "Zuidelijke" verbalen zijn voorzien van letters in plaats van nummers. In inv.nr. 114 verbaal van 31 december 1814 zijn enkele geheime verbalen gebonden tussen de gewone; de geheime zijn te herkennen aan hun afwijkende signatuur: letter met nummer, in plaats van alleen maar een nummer. ) Alle afdelingen dienden daartoe hun oude retroacta zonder uitstel aan de Charterkamer af te geven. De bewerking zoals die aan Favre was opgedragen, is uiteindelijk toegepast op de verbalen van de jaargangen december 1813 t/m ultimo 1831. Behoudens hoogst incidentele oneffenheden als gevolg van vermissingen of vergissingen, is het gewoon verbaalarchief over dat tijdvak integraal tot ons gekomen. In 1905 werden van het gewoon verbaalarchief de jaargangen 1813-1829 met bijbehorende registers overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief, samen met het geheim verbaal over dezelfde jaren en een groot aantal andere archieven van organen ressorterend onder het departement van Oorlog. ( Zie Algemeen Rijksarchief, archief van het Algemeen Rijksarchief 1800-1940, nummer toegang 2.14.03, inv.nrs. 130 en 132, ingekomen brieven agendanrs. 99 en 140, uitgegane nrs. 28, 101 en 132; alsmede Algemeen Rijksarchief, ) Inventaris van het archief van het ministerie van Oorlog 1813-1844 en van de zogenaamde collectie Van Thielen 1795-1844 ( , 's-Gravenhage 1948, in gewijzigde vorm thans nummer toegang 2.13.13. In de ) Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven (VROA) ( XXVIII 1905 wordt deze omvangrijke overdracht niet vermeld. Dit zal verband houden met het feit dat een proces-verbaal van overdracht pas in 1921 volgde -- zie inv.nr. 4982, verbaal van 14 januari 1922 bureau SIA nr. 180. ) Uit de zinsnede dat "de verbalen van het jaar 1832 (..) thans ingebonden moeten worden", aan te treffen in de index van 1870 ( Inv.nr. 14015 fol. 138, entree 16 februari 1870 nr. 4S. ) zou kunnen worden afgeleid dat het werk aan de jaargangen t/m 1831 pas kort tevoren was voltooid. ( Favre klaarde het segment december 1813 t/m december 1815, nu totaal 220 banden verbalen, in krap een jaar. Extrapolatie daarvan op de 2569 banden over de jaren 1816-1831 leidt tot een bewerkingstijd van iets meer 11 jaar, zodat men, mits beschikkend over dezelfde voortvarendheid als Favre, in de buurt van 1853 gereed had kunnen zijn. )
In 1905 werden van het gewoon verbaalarchief de jaargangen 1813-1829 met bijbehorende registers overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief, samen met het geheim verbaal over dezelfde jaren en een groot aantal andere archieven van organen ressorterend onder het departement van Oorlog.
Verbaalarchief (1830) 1832-1844 In 1870 werd een nieuwe werkwijze verordonneerd: er werd - vooraf - machtiging verleend "voor de vernietiging van onbeteekenende stukken in het archief van het departement van Oorlog, te beginnen met de verbalen van het jaar 1832". Elders ( Inv.nr. 14017 fol. 2324. ) wordt dezelfde beschikking omschreven als "bepalingen omtrent de bewaring en vernietiging van oude minuten van het Departement van Oorlog in verband met het inbinden der verbalen".
De uitvoerder van dit selectiewerk heeft consequent per dagverbaal opgave gedaan welke verbalen hij per dag had aangetroffen en welke daarvan waren vernietigd. Hij parafeerde deze notities, die voorin bij de bewaarde verbalen van iedere dag werden opgelegd, met zijn initialen, GS. Aldus verwerkte hij tussen 1870 en 1882 de jaargangen tot en met 1844.
De aldus geschoonde verbalen jaargangen 1830-1844 werden vervolgens in 1921 overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief. ( Inv.nr. 4982, verbaal van 14 januari 1922 bureau SIA nr. 180. ) In 1948 werd door het Algemeen Rijksarchief de eerste "inventaris" beschikbaar gemaakt, waarin het inmiddels overgebrachte verbaalarchief 1813-1844 inclusief eigentijdse ingangen èn de gelijktijdig overgebrachte stamboeken officieren en minderen in hun gehele totaal in wel een halve pagina werden beschreven. ( Zie Algemeen Rijksarchief, Inventaris van het archief van het ministerie van Oorlog 1813-1844 en van de zogenaamde collectie Van Thielen 1795-1844, 's-Gravenhage 1948, in gewijzigde vorm thans nummer toegang 2.13.13. Deze eerste "inventaris" omschreef de verbalen 1813-1844 als volgt: "Verbalen. 1813 December 1 - 1844 December 31. 2720 delen en 462 pakken." )
Verbaalarchief 1845-1913 Het gewoon verbaalarchief over de jaren 1845-1913 werd in 1952 overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief, i.c. het hulpdepot te Schaarsbergen. De jaargangen 1845-1880 waren toen reeds geschoond. Daarentegen tekende de minister van Oorlog in zijn brief van 26 juni 1952 nr. 302265 aan dat de jaargangen 1881-1913 "niet uitgedund worden overgegeven". De overdracht bedroeg volgens diezelfde brief 1230 m' . ( Zie Algemeen Rijksarchief, Archief van het Algemeen Rijksarchief/Centrale Directie, inventarisnr. 84, 1953/B19. Het procesverbaal van 7 februari 1953 specificeert 10460 "delen" [portefeuilles] verbalen, 572 delen indices met klappers, en 836 delen agenda's. ) In Schaarsbergen werd deze overdracht herenigd met het gewoon verbaalarchief over het tijdvak 1813-1844 en werd op dit geheel een plaatsingslijst vervaardigd. Bij de in gebruik neming van het huidige gebouw van het Algemeen Rijksarchief werd ook dit archief teruggeleid naar Den Haag. In De archieven in het Algemeen Rijksarchief ( Alphen aan de Rijn 1982, p. 194. ) stond dit geheel te boek voor een omvang van 1633 m'.
Herbewerking van het Verbaalarchief 1813-1913
De herbewerking van het archiefblok 1813-1913 werd voorjaar 1990 ingeleid door een schimmelwoekering op de portefeuilles waarin de verbalen van met name het tijdvak 1880-1913 verpakt stonden, en gevolgd door het "achterstallig onderhoud" door de CAS te Winschoten, waarbij van de aangeleverde 1.190 m' verbalen er 1.115 m' voor vernietiging werd geselecteerd.
Conform instructie leverde de CAS een nieuwe inventaris op het archief-gedeelte 1880-1913 . Behalve een formele inventaris werd tevens een staat vervaardigd van inventaris-nummer, datum en volgnummer der bewaarde verbalen, met de eigentijdse onderwerpsomschrijving. De overweging daarachter was, dat bij een vernietiging van 95 % der verbalen nu eveneens 95 % van de entrées in de indices een verwijzing in het ledige behelsde. Zou men geïnteresseerden in het archief geen verdere steun bieden, dan zouden zij bij het zoeken via de oorspronkelijke ingangen, bij gemiddeld 95 % van de indexverwijzingen geen verbalen meer aantreffen.
De overweging dat de zoekweg via de oorspronkelijke ingangen voor geschoonde verbaalarchieven bezwaarlijk wordt naarmate de graad van vernietiging toeneemt, was niet alleen geldig voor de jaargangen 1880-1913, maar evenzeer voor de jaargangen 1832-1880. Bijgevolg werd besloten om ook die jaargangen door verbaalspecificaties hanteerbaar te maken. Daarbij zijn twee methodieken gehanteerd.
  • Voor het tijdvak 1845-1880 , dat verhoudingsgewijs zeer ingrijpend werd geschoond, was door de heren O.B. van Uffelen en P. Clemens, met ondersteuning van het inmiddels opgeheven Interdepartementale Tekstverwerkingscentrum Winschoten (ITW), eenzelfde specificatie aangemaakt als door de CAS voor het tijdvak 1880-1913 was geleverd.
  • Voor het tijdvak 1832-1844 , dat naar verhouding matiger geschoond was, zijn de vernietigingsnotities van "GS" omgewerkt tot "bewaarlijsten". Deze vermelden alleen inventarisnummer, datum en volgnummer der bewaarde verbalen, zónder eigentijdse onderwerpsontsluiting.
"GS", die indertijd de jaargangen 1832-1844 had geschoond, had steeds genoteerd, hoeveel nummers oorspronkelijk per "verbaaldag" waren aangemaakt en welke hij daarvan vernietigde. Deze notities zijn nog aanwezig. Proefondervindelijk is aangetoond dat ze een hoge, maar niet perfecte graad van betrouwbaarheid hebben, zodat er een geringe kans is, dat een als bewaard opgegeven verbaal toch vernietigd blijkt, of andersom. Eén factor daarbij is, dat "GS" verbalen die hij gelicht bevond op het moment dat hij ter plekke arriveer-de, opgaf als "bewaard", terwijl aantoonbaar is dat lang niet al deze gelichte verbalen zijn terugbezorgd. Verder zijn ook nà zijn selectie verbalen gelicht en niet terugbezorgd. Een algehele van de "bewaarlijsten" die aan de hand van de genoemde notities zijn vervaardigd, behoort wellicht in de toekomst tot de mogelijkheden maar staat vooralsnog niet in de planning.
Oorspronkelijk waren de genoemde bewaarlijsten en inhoudspecificaties als bijlagen in de inventaris opgenomen. ( De bewaarlijsten waren opgenomen als bijlage 3 "Register van bewaarde verbalen, tijdvak 1832-1844" (vervaardigd aan de hand van de notities van "GS") en bijlage 7 "Register van bewaarde verbalen, tijdvak 1845-1913", vervaardigd door Van Uffelen en Clemens (periode 1845-1880) en de CAS (periode 1880-1913). De inhoudspecificaties waren opgenomen als bijlage 4 "Specificatie van bewaarde verbalen tijdvak 1845-1880", van de hand van Van Uffelen en Clemens, en bijlage 5 "specificatie van bewaarde verbalen tijdvak 1880 september - 1913", opgesteld door de CAS. ) Als gevolg van de digitale beschikbaarstelling van de toegang werd het nodig geacht deze inhoudsopgaven op te knippen en te verplaatsen naar de respectieve inventarisnummers waarop ze betrekking hebben.
Het relatief grote volume van de door "GS" bewaarde verbalen heeft de beslissing ingegeven, de raadpleging over het tijdvak 1832-1844 nog langs de oorspronkelijke ingangen (indices, klappers, agenda's) te leiden, waarbij de bewaarlijsten als hulpmiddel fungeren om gevonden afdoeningskenmerken snel te controleren op "bewaring/vernietiging".
Voor het ongeschoonde tijdvak 1813-1831 was uiteraard geen nadere voorziening nodig, zodat ook voor dat tijdvak de raadpleging via de oorspronkelijke ingangen zou kunnen lopen.
Ten gerieve van deze raadpleging op indices zijn de hoofdenlijsten voorin iedere index samengevoegd tot een overzicht van indexrubrieken over het tijdvak 1813-1844, dat als bijlage 2 wordt aangeboden.
In een aantal gevallen, vooral in de door Favre ingebonden verbalen 1813-1831, is eertijds om praktische redenen van de gewone orde van de verbalen afgeweken. Het kan dan voorkomen dat het merendeel van de verbalen van één dag in nr. x zitten, maar één of enkele in nr. x+1 (of nr. x-1). In dergelijke gevallen vermeldt de inventaris bij nr. "x±1" datum en volgnummers van de daar geborgen verbalen, en bij nr. "x" slechts de datum, zonder toevoeging van "met uitzondering van ...". Een andere bijzonderheid is het voorkomen van zodanig omvangrijke verbalen, dat ook oudtijds reeds tot een splitsing is besloten, zonder dat de aldus ontstane bestanddelen zich qua archivistisch kenmerk onderscheiden. In zulke gevallen vermeldt de inventaris twee identieke beschrijvingen, en is het onderscheid aangegeven door de toevoeging van de markeringen I, II en zo nodig III.
2. Archiefblok 1914-1945
Al in 1969 werd bij het Centraal Archievendepot van het ministerie van Defensie een werkgroep "Voorbereiding inventarisering archief Ministerie" ingesteld. Haar taak bestond uit het uitbrengen van een advies omtrent de methode waarop de inventarisatie van het restant archief diende te geschieden. Tot daadwerkelijke inventarisatie op de manier die de werkgroep aanbeval, is het nooit gekomen.
Vervolgens werden in 1986 de eerste afspraken met het Algemeen Rijksarchief gemaakt over toekomstige overdracht en de wijze van voorbereiding daarvan. De als uitvloeisel daarvan in 1990 gereed gekomen specificatie van bewaarde verbalen werd door het Algemeen Rijksarchief niet als overdrachtstoegang geaccepteerd. In september 1993 hervatte het Centraal Archievendepot in overleg met het Algemeen Rijksarchief de bewerking op basis van deze specificatie. Deze werd uitgebreid met een institutioneel-historisch inleiding en waar nodig aangevuld en herzien, e.e.a. met het oogmerk een overdrachtstoegang te vervaardigen die naadloos aan kon sluiten bij de inmiddels door het Algemeen Rijksarchief aangevatte herbewerking van het overgedragen archiefblok 1813-1913.
Uit diverse bronnen afkomstige bescheiden die tot het gewoon verbaalarchief behoorden, zijn in de loop der tijd conform het herkomstbeginsel weer tot het archief gebracht en in 1989 ingevoegd. Dit betreft m.n. ook bescheiden uit de collectie-Peijnenburg en het archief van de Adjudant van de minister (zie het vervolg).In 1989 dook 0,07 m' verbaalarchief 1912-1945 op bij het semi-statisch archief van de Centrale Afdeling Post- en Archiefzaken. Het betrof hier verbalen betreffende de geestelijke verzorging van militairen. Het is niet bekend wanneer, waarom en door wie deze archiefbescheiden ooit zijn afgescheiden. In 1993 werden deze verbalen weer ingevoegd.
De einddatum 31 december 1945 berust niet op de organisatiegeschiedenis. De ophef-fingsdatum van het Commissariaat voor de belangen van de voormalige Nederlandse Weermacht, 24 juni 1945, zou een logische cesuur zijn geweest, maar het archief is op die datum niet te splitsen, aangezien de agenda's en repertoria over het hele jaar 1945 lopen. Bijgevolg is de eerstvolgende in het archief aan te brengen cesuur als eindpunt genomen.
Op 20 juni 1994 werd het archiefgedeelte 1914-1945 tenslotte overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief
3. Gedeponeerde archieven en losse stukken
3.1. In het archiefblok 1813-1913
In de slotfase van de herbewerking van het archiefblok 1813-1913, die in 1990 was opgestart, zijn verschillende bestanddelen aan het archief toegevoegd . Voor een belangrijk deel maakten deze stukken deel uit van verzamelingen "zwerfstukken" die decennia de depots van het Algemeen Rijksarchief hebben ontsierd onder de naam "ministerie van Oorlog ongeïnventariseerd". Vermoedelijk zijn deze stukken al in 1905 of 1921 overgedragen. Daarin werden o.m. aangetroffen
  • fragment-archief uit 1830 van de Kolonel-Generaal prins Frederik als belast met de opperdirectie van het departement,
  • fragment-archief uit 1848-1860 van het Topografisch Bureau als departementsonderdeel,
  • agenda's en andere registratuurmiddelen van afdelingen van het departement uit verschillende organisatieperioden,
  • supplementen op verschillende reeds bekende reeksen van het gewoon verbaalarchief,
  • verschillende "onderwerpsbundels", met name betreffende het archiefbeheer bij het departement en Landmachtonderdelen, en tevens betreffende archiefoverdrachten aan België.
Deze stukken zijn te bestemder plekke in de inventaris ondergebracht. Daar niet uitgesloten kan worden dat in de toekomst nog meer los materiaal aan het archief zal moeten worden toegevoegd - te denken valt bijvoorbeeld aan het "Moskouse" materiaal - is aan het eind van de inventaris ruimte gelaten voor dergelijke suppleties.
Eveneens in de slotfase van de bewerking is een staart van ca. 1,5 m' "losse stukken", die sinds 1952 puur op chronoloische orde aan het verbaalarchief hing, op zijn inhoud verkend, herbeschreven en herordend in een onderwerps-indeling die althans enige ingang geeft. Stukken behorend tot andere archieven, met name dat van de Generale Intendance 1815-1818, zijn daarbij verplaatst naar hun juiste bestemming.
3.2 In het archiefblok 1914-1945
In 1977 was de collectie besluiten van gen. Carstens uit de oorlogstijd, voortgezet door de Commissaris voor de belangen van de voormalige Nederlandse Weermacht Rietveld, al overgeplaatst van de Centrale Afdeling Post- en Archiefzaken naar het CAD. Dit bestand bevatte enkel besluiten inzake ontslag, wachtgeld en pensioen van militair- en burgerpersoneel van de voormalige Nederlandse Zee- en Landmacht. Uitgezonderd een enkele regelgeving van algemener aard werd dit materiaal niet voor blijvende bewaring in aanmerking gebracht en is het niet toegevoegd aan het hierna beschreven archief.
Met enkele andere satellietbestanden is dat wel gebeurd, nadat tot het gewoon of geheim verbaalarchief behorende stukken daaruit waren verwijderd en te bestemder plaatse ingevoegd. Deze toevoegingen betreffen:
  • Collectie Directie Organisatie, 1903-1931
    Dit archiefgedeelte werd afgescheiden van het in 1988 aan het CAD overgedragen archief van de Directie Organisatie en Informatie. In deze collectie zit een aantal bescheiden betreffende de organisatie en inrichting van het departement.
  • Collectie drs. G.H.J.M. Peijnenburg, 1915-1945
    In 1984 ontving het CAD van de Centrale afdeling Post- en Archiefzaken, Semi-Statisch Archief, van het ministerie van Defensie een hoeveelheid archiefstukken afkomstig van de voormalig Secretaris-Generaal van het departement van Defensie drs. G.H.J.M. Peijnenburg. Deze kreeg met ingang van 1 juli 1984 eervol ontslag en ging vervolgens met pensioen. Een deel van de aangetroffen stukken betrof verbalen welke werden terug-geplaatst in het verbaalarchief. Van de rest van de stukken werd een overzicht gemaakt.
    Bij aanvang van de bewerking in 1993 werden de stukken gescheiden in twee blokken, tot 1945 en na 1945. Daarna werden de stukken van voor 1945 geordend, waarna deze stukken naar onderwerp werden beschreven. In de collectie is een aantal stukken van documentaire aard aangetroffen, die als zodanig in de beschrijvingen kenbaar zijn gemaakt.
  • Archief van de adjudant van de minister, 1928-1940
    Dit separate archief was reeds eerder aangehaakt bij het gewoon verbaalarchief als een logisch complement daarop. In 1989 werd volgens de geldende vernietigingslijsten, 0,6 meter archief vernietigd uit dit archief.
  • Archief IIe afdeling B, later C bureau 3 B II (Voormalig Centraal Registratiebureau (CRB)), 1940-1944
    Op 4 februari 1941 verzond de IIe afdeling B een circulaire aan alle burgemeesters van Nederland met het verzoek opgave te verstrekken van alle in hun gemeente gesneuvelde en vermiste militairen. In de loop der tijd reageerden alle gemeentes en verstrekten aldus de gevraagde nominatieve opgaven. Deze gegevens werden gebruikt voor het geven van inlichtingen aan externe instanties (bijvoorbeeld het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis, het bevolkingsregister). Ook werden lijsten opgemaakt aan de hand van de gegevens van gesneuvelden per regiment, en verder werden deze overgebracht op de stamboekkaarten van het CRB.
    Dit (naar uit het volgende zal blijken, deel-)archief werd in het depot aangetroffen onder de naam archief van het Centraal Registratiebureau. Deze naam is onjuist, aangezien het hier een bureau betrof van het Afwik-kelingsbureau van het departement van Defensie c.q. de Commissaris voor de belangen van de voormalige Nederlandsche Weermacht. Gevolg gevend aan het bestemmingsbeginsel is dit deelarchief teruggeplaatst in het onderhavig archief.
  • Collectie F.H.A.H. Tielens, 1940-1945
    De bij het Commissariaat gedetacheerde majoor der Marechaussee F.H.A.H. Tielens werd volgens brief van de Commissaris voor de belangen van de voormalige Nederlandse Weermacht van 16 juli 1942, kabinet nr. 29 in juli 1942 aangewezen voor de functie van hoofd afdeling A. De verzameling stukken werd aangetroffen in de "Collectie krijgsgevangenen" waarin allerlei stukken betreffende krijgsgevangenen bijeengebracht zijn.
    Over ontstaan en lotgevallen van de collectie is niets naders bekend. De stukken waren chronologisch ge-ordend. Om de toegankelijkheid te vergroten zijn de bescheiden onderwerpsgewijs herordend.
  • Archief van de staatssecretaris van Oorlog, 1945
    In dit archief werd een aantal gewone verbalen van het ministerie van Defensie c.q. Oorlog uit 1945 aan-getroffen dat overeenkomstig het bestemmingsbeginsel teruggebracht is in deze serie. Ook werden enige buiten verbaal stukken aangetroffen. Deze zijn in een aparte afdeling ondergebracht.

Ordening van het archief
1 Beknopte aanwijzing voor het zoeken in het verbaalarchief
Toen deze archieven werden gevormd, gebruikten ambtenaren agenda's, repertoria, indices en klappers om stukken terug te vinden. Deze instrumenten noemen we "eigentijdse toegangen", omdat ze dateren uit dezelfde periode als het eigenlijke archief.
Deze methode behelsde in grote lijnen dat de ter afhandeling of kennisneming ingekomen stukken werden geregistreerd in agenda's (op volgorde van binnenkomst) en indices (op vooraf bepaalde thema's of "rubrieken"), met verwijzing naar het dagverbaal waarin het stuk is behandeld, en volgnummer binnen dat dagverbaal. De indices werden op hun beurt nader ontsloten door klappers op onderwerp .
De gang van zaken bij het zoeken naar archiefstukken is als volgt:
  1. Men zoekt in de klappers of in de betreffende periode een onderwerp is behandeld. Is dit het geval, dan vermeldt de klapper op welke pagina en onder welke rubriek de betreffende stukken in de index zijn ingeschreven. Op de betreffende pagina van de index vindt men vervolgens de datum en nummer van het verbaal waarin de stukken zijn behandeld, alsmede een beknopte beschrijving van de inhoud van de stukken. De stukken zelf én de beschikking die daarop is genomen, vindt men op de aangehaalde plaats in het verbaal. Een samenvatting van de beschikking is overigens genoteerd in de index - hierdoor weet men ook in geval van vermissing (of doorschuivingen van de behandeling naar een later tijdstip) welke beslissing op de stukken is gevallen.
  2. Indien men weet wanneer een brief is verzonden of door het ministerie is ontvangen, kan men in de agenda nagaan op welke datum en onder welk nummer dit stuk is behandeld.
SCHEMA
Een meer gedetailleerde werking van het verbaalstelsel is opgenomen in de volgende hoofdstukken van deze sectie.
Daar het archief over de periode 1813-1831 ongeschoond en nagenoeg intact is overgeleverd, levert gebruik van de eigentijdse toegangen (agenda's, indices en klappers) geen problemen op bij het zoeken naar stukken over onderwerpen of personen.
Het archief over de periode vanaf 1832 is geschoond - wat wil zeggen dat delen zijn afgezonderd en vernietigd. Daardoor kan het voorkomen dat de eigentijdse toegangen verwijzen naar stukken die niet zijn overgeleverd. Om na te kunnen gaan of een stuk nog voor handen is of niet, zijn in deze inventaris lijsten opgenomen van de bewaard gebleven verbalen. De lijsten voor de periode 1832-1844 noemen alleen de nummers van de betreffende verbalen, die voor de periode vanaf 1845 geven daarnaast ook een beschrijving van de inhoud. De lijsten vindt men onder de respectieve inventarisnummers van het verbaalarchief (inv.nrs. ...)
Bij het zoeken naar een onderwerp uit de periode 1832-1844 dient men op dezelfde manier te werk te gaan als voor de periode 1813-1831 Men hoeft slechts één extra stap te doen: nagaan of het verbaalnummer dat men in de eigentijdse toegang heeft gevonden, voorkomt in de lijst van bewaarde verbalen. Wanneer zulks het geval is, kan het stuk worden opgevraagd.
Deze methode kan ook worden gevolgd voor het archief vanaf 1845. Maar omdat deze stukken in de lijsten van bewaard gebleven verbalen ook op onderwerp zijn ontsloten, zullen veel gebruikers de door hen gezochte stukken ook wel op het spoor komen door alleen deze lijsten te raadplegen. Alleen als zo'n zoekactie geen resultaat oplevert, kan met zijn toevlucht nemen tot de eigentijdse toegangen.
2 Hoofdlijn van de registratuurgeschiedenis Bij de start van het ministerie van Oorlog op 1 december 1813 is voor wat de secretarie- en archiefpraktijk aangaat, teruggegrepen op de werkwijze die in het tijdvak 1800-1810 vigeerde bij het toenmalige ministerie van Oorlog. Dit valt met name af te leiden uit het feit dat de losbladige minuten (van besluiten en brieven) tot en met 26 maart 1814 van een foliëring zijn voorzien ( Zie Algemeen Rijksarchief, ) Inventaris van de archieven van het Comité tot de Algemene Zaken van het Bondge¬nootschap te Lande, 1795-1798, van het Ministerie van Oorlog, 1798-1810(1813) en van enige zelfstandige organen van dit Ministerie, 1793-1813 ( , Den Haag 1979 p. 65 e.v. ) . Aannemelijk is dat aanvankelijk deze minuten gescheiden zijn gehouden van de relatieven. Of het abrupte einde van deze foliëring op 27 maart 1814 een andere secretarie- en archiefpraktijk markeert, is niet met zekerheid vast te stellen: uit de eerste jaren van het departement van Oorlog zijn geen voorschriften dienaangaande aangetroffen ( Het teruggrijpen op de vroegere praktijk zal in de hand gewerkt zijn doordat de personele bezetting vermoedelijk deels is gerecruteerd uit oud-gedienden van het voormalige ministerie 1800-1810. In hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 1.1.1, zagen wij dat de oud-liquidateur daarvan, Kesman, reeds op 1 december 1813 werd benoemd tot afdelings-hoofd van het zojuist werkzaam geworden nieuwe departement. ) . Het eerstbekende, nog summiere voorschrift dateert van 30 mei 1818 ( Inv.nr. 455, verbaal van 30 mei 1818 nr. 14, een werktijdenreglement waaraan enige paragrafen omtrent de postbehandeling zijn toegevoegd. Het werktijdenreglement grijpt terug op eerdere voorschriften uitgevaardigd voor de Generale Intendance, resp. van 16 mei 1817 nr. 50 (ARA archief Intendant-Generaal voor de Administratie van Oorlog inv.nr. 170) en 31 december 1817 (idem inv.nr. 216). ) . Uitvoeriger is de "Instructie" die werd opgesteld na de reorganisatie van het departement in 1819 ( Inv.nr. 586, verbaal van 5 juni 1819 nr. 23. ) . "Inkomende stukken dienden dagelijks te worden geopend in het kabinet van de CGO. Daar werd bepaald welke afdeling welke stukken diende te behandelen. De per afdeling gesorteerde post werd ver-volgens eerst naar de 1e Afdeling gestuurd, om door het 1e Bureau daarvan te worden geregistreerd in de (afdelingsgewijs bijgehouden) agenda's. Uiterlijk om half vier 's middags diende de post dan bij de afdelingschefs te arriveren. De afdelingschefs organiseerden de behandeling, die veelal resulteerde in minuten van uitgaande stukken. Dagelijks hield de CGO op gezette uren "rapport" met de successieve afdelingschefs, waarbij deze minuten werden besproken en, mits geaccordeerd, door de CGO werden geparafeerd. Het schrijven van net-exemplaren ter verzending was vervolgens de taak van de behandelende afdelingen, en deze net-exemplaren dienden dagelijks voor half tien in het kabinet van de CGO te zijn afgeleverd, zodat de CGO tot ondertekening kon overgaan. De getekende stukken werden vervolgens "op den thans gebruikelijken voet" in de agenda bijgeschreven en daarna ter expeditie afgeleverd bij het 3e Bureau van de 1e Afdeling. De afdelingschefs dienden terzelfder tijd de afgedane (ingekomen) stukken en de door de CGO geparafeerde (afdoenings-)minuten af te leveren bij de chef van de 1e Afdeling om door het 4e Bureau daarvan op de algemene index gebracht en vervolgens afgelegd te worden in de "Charters" van het departement. Stukken voor de afdoening waarvan nadere inlichtingen nodig waren, werden "van wegen de Commissaris Generaal aan eenigerhande autoriteit" gerenvoyeerd. Van dergelijke renvooien diende bij het dagelijks rapport een staat te worden overgelegd, die eveneens door de CGO werd geparafeerd, waarna de competente afdelingschef voor de doorzending der stukken zorg droeg. Een speciale voortgangsadministratie werd bijgehouden over stukken die door de Koning aan het departement werden doorgeleid om "consideratie en advies": maandelijks diende namelijk daarover aan de Koning rapport te worden uitgebracht. Tenslotte werden bepalingen vastgesteld voor de onderlinge communicatie tussen de afdelingshoofden over zaken die meer dan één afdeling aangingen." ( Het besluit 5.6.1819/23 waarbij deze instructie werd vastgesteld, bepaalde voorts dat nog niet afgedane stukken van voor de in werking treding van de reorganisatie zouden worden afgedaan door de 1e Afdeling, en dat het "secreet archief" met bijbehorende registers ter hand gesteld zou worden van de Directeur van het Kabinet. )
Het was vervolgens de Koning zelf, die bij KB van 4 september 1823 nr. 7 voor alle departementen geldige voorschriften verschafte over de secretarie- en archiefprocedures. Het bij dit KB voor alle departementen voorgeschreven registratuur- en archiefstelsel is bekend geworden onder de naam Verbaalstelsel 1823. Voor het departement van Oorlog betekende de invoering van dit stelsel geen ingrijpende wijziging; het merendeel van de voorschriften maakte reeds deel uit van de bestaande praktijk.
De behandeling van geheime correspondentie in het Kabinet bleef gehandhaafd. Afdelingsgewijze agendering van stukken werd verboden -- maar bij departementen waar administrateurs be-stonden werd separate agendering toegestaan voor de correspondentie die door deze admini-strateurs zelfstandig kon worden afgedaan ( Bij het departement van Oorlog bestonden weliswaar geen administrateurs, maar konden de directeurs niettemin bepaalde soorten (be)handelingen zelfstandig afdoen. ) . De ene departementsagenda werd echter in dubbel bijgehouden, waarvan één door de secretaris(-generaal), en één door het departementshoofd (i.c. de CGO) werd voorzien van aantekening betreffende de voortgang van een zaak. Het redigeren van concept-besluiten, -rapporten enz., alsook het renvoyeren om inlichtingen of anderszins, stond onder verantwoordelijkheid van de secretaris(-generaal). Concepten werden door de secretaris(-generaal) ter "resumtie" [goedkeuring] voorgelegd aan het departementshoofd. Die goedkeuring werd verstrekt op een datum en (afdoenings-)volgnummer, dat in de agenda werd aangetekend en waaronder de vastgestelde stukken uitgingen. Voor het (net-)schrijven en verzenden der stukken droeg de secretaris(-generaal) zorg. Per departement mocht er maar één bureau zijn waar dit schrijf- en kopieerwerk werd verricht, en het hoofd van dat bureau werd tevens belast met de correcte verzending van de net-stukken. Bij dit bureau belandden ook de twee agenda's, en na de verzending van de stukken werd het exemplaar dat aanvankelijk door het departementshoofd was bijgehouden, doorgeleid naar de archivist. Bij elk departement mocht slechts één "algemeen archief" [d.w.z. voor de niet "kabinet" (= "geheim") behandelde zaken] bestaan, dat zowel de door de administrateurs als de door de minister (i.c. de CGO) afgedane stukken diende te bevatten. De met het archief belaste (adjunct-)commies droeg tevens zorg voor het opmaken van de algemene index. Uitdrukkelijk werd voorgeschreven dat het archief in chronologische orde, volgens datum en nummer der afdoeningen, en nimmer onderwerpsgewijs ingericht diende te zijn. Voor de index werden de praktijken bij het departement van Ontvangsten en bij de Staatssecretarie als voorbeeld gesteld. Hoofden- of rubriekenlijsten en een klapper of naamlijst werden dwingend voorgeschreven." Anderhalf jaar later, bij KB van 8 januari 1825 nr. 100, vond de Koning reden om aan te dringen op meer voortvarendheid bij de departementale behandeling van zaken. Nadere uitwerking vond plaats bij circulaire van de Secretaris van Staat van dezelfde datum nr. 101. Bij het departement van Oorlog leidde e.e.a. tot een gewijzigde postbehandelingsinstructie ( Inv.nr. 1427 verbaal van 31 januari 1825 nr. 58. ) , waarbij met name de zelfstandige afdoening van zaken door de directeuren -- overigens steeds onder toetsing door de CGO -- nader werd geregeld. Bij beschikking van 7 februari 1834 nr. 122 ( Inv.nr. 2918. ) werden in de departementale postbehandeling beperkte wijzigingen aangebracht. Het openen van de post werd opgedragen aan de Secretaris-Generaal. In de door het departement te behandelen stukken werden onderscheid gemaakt tussen A-zaken, spoedeisend en/of belangrijk, en B-zaken, de rest ( Hoewel dat uit de instructie niet eenduidig valt af te leiden, heeft het er alle schijn van dat het A- en B-onderscheid niet op de stukken zelf tot uitdrukking kwam, maar uitsluitend doordat stukken op afzonderlijke A- en B-agendabladen werden gebracht. ) . Het netschrijven van te expediren stukken blijkt inmiddels weer bij de afdelingen te berusten. Uit de verbalen en archieven konden alleen stukken worden gelicht tegen reçu. Bij instructie van 6 juni 1841 nr. 1 ( Inv.nr. 3186. Deze instructie is in Bijlage 1 integraal opgenomen. ) werd de postbehandeling terwille van bespoediging en vereenvoudiging herzien. Het A- en B-onderscheid, dat voorheen al in de agendering bestond, bleef gehandhaafd maar ging nu tevens onderdeel uitmaken van de afdoeningsregistratuur, in die zin dat dagelijks twee reeksen verbalen, A en B, werden gevormd, ieder dagelijks bij nr. 1 startend. Aan deze A- en B-(afdoenings-)registratuur werd een einde gemaakt bij beschikking van 31 december 1862 nr. 70S ( Zie inv.nr. 13985 fol.3055. De minuut van de beschikking is niet overgeleverd. ) , waarbij de dagelijkse afdoeningen weer op één num-mering werden gebracht, echter met toevoeging van letters voor de afdelingen waar de afdoeningen waren voorbereid: S voor Secretariaat, P voor Personeel, A voor Artillerie, G voor Genie, I voor Administratie, en F voor het Topografisch Bureau. Met handhaving van de hoofdlijn van de in 1834 en 1841 getroffen regelingen werd bij beschikkingen van 7 februari 1878 nr. 77S en 20 april 1878 nr. 104S ( Inv.nrs. 3670 en 3674; de tekst integraal resp. in uittreksel in Bijlage 1. Bij beschikkingen van 3 mei 1879 afd. I/Secretariaat nr. 82 (niet bewaard) en 28 juni 1879 afd. I/Secretariaat nr. 108 (inv.nr. 108) werden beperkte wijzigingen doorgevoerd. ) de postbehandeling, en vooral het doorstromingsproces, opnieuw en zeer gedetailleerd geïnstrueerd in verband met de reorganisatie van het departement per 1 mei 1878. De in 1862 ingevoerde lettercode voor afdelingen in de afdoeningsregistratuur kwam te vervallen; in plaats daarvan diende voortaan het nummer (in romeinse cijfers) en de naam van de behandelende afdeling in het hoofd van de minuut (en van de te verzenden net-exemplaren) te worden aangegeven. Ook de reorganisatie van 1880 veroorzaakte een nieuw voorschrift "algemene regelen nopens de gang van zaken bij het departement" ( Beschikking van 21 april 1880 afd. I/Secretariaat nr. 49. De oorspronkelijke beschikking is niet bewaardgeble-ven. Wel is een afdruk ervan beschikbaar in inv.nr. 3938, verbaal van 17 juni 1891 afd. I/Secretariaat nr. 2. ) dat echter voor wat de postbehandeling en -afdoening betreft nagenoeg parallel liep met de regelingen uit 1878/1879. Nieuw waren twee bijlagen waarin periodiek inkomende stukken werden opgesomd die, wanneer niet voorzien van een geleidebrief, niet op de agenda's gebracht behoefden te worden (staat A), resp. zodanige stukken, die niet meteen op de agenda's gebracht behoefden te worden (staat B).
  • kaderlijsten van officieren
  • mutatielijsten betreffende de stamboeken en stamboekbladen
  • sterktestaten model A
  • sterktestaten model B
  • 15-daagse staten van militairen die wegens lichaamsgebreken zijn gepasporteerd
  • embarquement- en formatiestaten van het Koloniaal Werfdepot
  • numerieke opgaven der uit Indië teruggekeerde militairen
  • maandelijkse opgaven van verleende verloven met behoud van soldij
  • 3-maandelijkse verantwoordingen van verleende en ontnomen medailles
  • opgaven van verbruikte remont- of verwisselstukken bij de korpsen infanterie
  • opgaven van verbruikte remont- of verwisselstukken bij de regimenten huzaren
  • kassastaten van de magazijnmeesters der artillerie
  • * aanvrage om terugave van magazijnmeesters
  • * opgave van aangemaakt en nog te leveren buskruit
  • * opgave van de opgeleverde, nog te leveren, benevens de afgegeven geweren klein kaliber en revolvers
  • overzichten van de voornaamste voorwerpen tot de uitrusting der sterkten behorende
  • lijst van de mutaties enz. die t.a.v. de burgerbeambten bij de artillerie-inrichtingen zijn bijgeschreven
  • idem van burgerwerklieden en leerlingen
  • * 3-maandelijkse verantwoording van messingplaat, patroonhulzen enz.
  • * opgave van het aantal schoten gedaan van affuiten VM bij de batterijen veld- en rijdende artillerie
  • afschriften van betalingslijsten van tijdelijke opzichters bij de uitvoering van werk onder beheer der genie
  • staten van voorhanden goederen in de centrale en garnizoensmagazijnen van kleding enz.
  • * summiere verantwoording van ontvangsten en uitgaven met staat der rekeningen met diversen
  • bewijzen wegens vervoer per spoortrein [1891: per tram en per stoomboot]
  • 6-maandelijkse opgaven van betaalde registratierechten van de verschillende hoofdadministraties
  • * monsterrollen
  • 15-daagse ziekenrapporten
  • * opgaven van de voorhanden voorwerpen van nachtleger
  • * sterktestaten van de intendanten bij de divisies
  • * staten van bijslag op de soldij
  • * 3-maandelijkse summiere verantwoording van ledergoed
  • * jaarlijkse situatie van het officiers-kledingfonds
  • * idem van het kleding- en reparatiefonds
  • * idem van ontvangsten en uitgaven op de rekening handgelden van plaatsvervangers
  • * jaarlijkse staten van verantwoording:
    • van het werffonds
    • het fonds van vernieuwing
    • het fonds van slaapfournituren
    • het fonds van militair onderwijs
    • het muziekfonds
  • [1891: borderellen van betaalmeesters]
  • sterktestaten model C
  • maandelijkse opgaven van gepasporteerde militairen met opgave hunner woonplaats
  • naamlijsten van ingeschrevenen voor de militie die een vrijwillige verbintenis hebben aangegaan
  • 3-maandelijkse opgaven van aspirant-korporaals en onderofficieren
Deze stukken konden direct aan de behandelende afdeling worden doorgeleid, waarbij die van staat B geagendeerd werden zodra van alle autoriteiten de betrokken stukken waren ontvangen. Sindsdien is, tot 1914, de secretariepraktijk op ondergeschikte punten aan nieuwe situaties en inzichten aangepast ( Zie beschikkingen van 29 maart 1883 nr. 29 (inv.nr. 3837), 20 december 1888 nr. 38 (inv.nr. 3881), 11 maart 1892 nr. 51 (inv.nr. 3954), 5 april 1895 nr. 50 (inv.nr. 4021), 31 maart 1898 nr. 15 en 2 april 1898 nr. 32 (inv.nrs. 4078 en 4079), 24 juni 1902 nr. 38 (inv.nr. 4155) en 14 september 1912 nr. 465 (inv.nr. 4297). ) , doch niet meer fundamenteel gewijzigd. De geldende organisatiebesluiten en voorschriften voor de inwendige dienst werden in 1898 gebundeld tot een boekwerk Organisatie en inwendige dienst van het departement van Oorlog ( Een exemplaar is aan het archief toegevoegd als inv.nr. 5104. Aannemelijk is dat dit boekwerk een compilatie is van de vigerende besluiten en regelingen, die krachtens ministeriële beschikking van 8 januari 1878 nr. 1 S (inv.nr. 3668) dienden te worden opgenomen in het "Memoriaal van stukken betreffende de inrigting van het Departement van Oorlog", waarin "te rekenen vanaf en met 29 december 1877 worden opgelegd alle konink-lijke besluiten en ministeriëele beschikkingen, welke de inrigting van het Departement van Oorlog en den algemeenen gang der dienst bij dat Departement betreffen". De SG werd belast met het aanleggen en bijhouden van het register. Het Memoriaal is echter niet bij het archief overgeleverd. ) . Bij beschikking van 17 juni 1891 afd. I/Secretariaat nr. 2 ( Inv.nr. 3938. ) werden nieuwe en sterk uitgebreide "algemene regelen" afgekon-digd, die echter de hoofdlijnen van de processen ongemoeid lieten en allerlei detailleringen toevoegden -- zoals omschrijving van de gevallen waarin het was toegestaan om reeds bestaande tekst in minuten in te plakken (art. 19). Na de vereniging van de departementen van Oorlog en Marine tot Defensie werd het boek-werk Organisatie en inwendige dienst omgewerkt tot de nieuwe publicatie Organisatie en inwendige dienst van het departement van Defensie ( Vastgesteld bij ministerieel besluit van 19 december 1933, bureau SG nr. 1, en uitgegeven 's-Gravenhage 1933. Een exemplaar hiervan is bij het archief gevoegd onder inv.nr. 5105. ) .
In hoofdstuk "Ordening van het archief", § 3, vindt u uitgebreider toelichting over de werkwijze van de secretarie en de daarbij toegepaste registratiemiddelen.
3 Hoofdlijnen van postbehandeling en archiefvorming volgens het verbaalstelsel van het departement van Oorlog / Defensie
Een goed gebruik van het gewoon verbaalarchief vereist enig inzicht in de hoofdlijnen van de wijze van archiefvorming, die aan een verbaalarchief ten grondslag ligt. In deze paragraaf wordt daarop ingegaan.
3.1 Procedures
3.1.1 Gewone gang van postbehandeling en archivering Bij het ministerie inkomende stukken werden ingeschreven in de agenda , waarbij dagelijks een nummering vanaf 1 werd gehanteerd. Het agenderingskenmerk , d.w.z. de datum van ontvangst en het volgnummer op die datum, werd aangebracht op de stukken, in een stempel met de tekst "DVO Exh. [datum + nr.]". Exh. staat voor exhibitum ( Letterlijk: "vertoond", waarmee in wezen werd bedoeld: in behandeling genomen. ) , en naar deze term werd een ingekomen stuk ook wel een exhibitum genoemd.
Eenmaal geagendeerd werd het stuk behandeld door een (of meerdere) afdeling(en) van het ministerie. Deze behandeling betekende veelal het concipiëren van een antwoordbrief, -besluit of -beschikking van (of namens) de minister. Verkreeg dit concept (al of niet na wijziging) de goedkeuring van de afdelingschef(s) en de minister zelve, dan kreeg het concept de status van minuut . Aan deze minuut werd een registratiekenmerk gegeven, bestaande uit 1o de datum waarop de minuut was ontworpen of goedgekeurd, en 2o een volgnummer in een, eveneens dagelijks herstartende, nummering. Opnieuw dus een datum + volgnummer, maar nu als afdoeningskenmerk. Het afdoeningskenmerk staat geheel los van het agenda- of exhibitum-kenmerk: veelal is de datum van afdoening later dan die van agendering, en de nummeringen hebben ook niets met elkaar te maken.
De minuut werd vervolgens (in enkel- of meervoud) in het net overgeschreven om aan de geadresseerde(n) te worden verzonden. Waren er bij een zaak meerdere belanghebbenden of betrokkenen, dan werden onder één afdoeningskenmerk soms meerdere, onderling verschillende brieven of beschikkingen geconcipieerd.
Na verzending van het/de net-exempla(a)r(en) was de behandeling voltooid, de zaak afge-daan. Resteerde nog de bijzetting van de ingekomen stukken en de minuut in het archief. De minuut, geschreven op een dubbelvel folioformaat papier, werd om de afgedane ingekomen stukken - ook wel relatieven geheten - gevouwen, en dit pakket(je), verbaal genoemd, werd in het archief opgelegd op de datum en volgnummer van de minuut . Waren er tijdens de behandeling interne (d.w.z. binnen het ministerie gewisselde) notities of adviezen over de onderhavige zaak ontstaan, dan werden deze eveneens tot de relatieven gerekend en in het verbaal opgelegd. Zulke interne stukken kregen echter geen registratiekenmerken van welke soort dan ook.
In de agenda werd bij ieder der nu afgedane relatieven het afdoeningskenmerk van de bijbehorende minuut bijgeschreven ( Dezelfde verwijzing van agendering (exhibitum) naar afdoening is te vinden in de "nummerlijsten" die over het tijdvak 1824-1844 bewaard zijn gebleven (inv.nrs. 14547-14553). De omgekeerde verwijzing, van afdoening naar agendering (exhibitum) der afgedane stukken, werd genoteerd op zgn. expeditielijsten, die echter niet zijn overgeleverd. ) . Het verbaal werd tenslotte geregistreerd in de index ( Volgens de vakterminologie van archivarissen is de correcte term repertorium, maar in deze tekst wordt het eigentijdse spraakgebruik gevolgd. ) . Had de getroffen beschikking of de geschreven brief betrekking op personen, dan werden de namen van deze personen ingeschreven in de klapper .
3.1.2 Varianten
In de eerste plaats kwam het natuurlijk voor dat het ministerie zonder enige externe aanleiding overging tot het schrijven van een brief. Men duidt dit aan als een zgn. "initiatief-brief" . Het traject van een initiatiefbrief omvatte een minuut, indexregistratie en afleggen van de minuut.
Een tweede bijzonderheid is de afdoening bij notificatie ofwel "aangenomen voor kennisgeving" . Dit betreft inkomende stukken waarop het ministerie geen verdere actie ondernam. Dergelijke stukken werden bij binnenkomst gewoon geagendeerd (exhibitum = datum + volgnummer), waarna de behandelende afdeling constateerde dat geen actie was gewenst. Men schreef dan "Notificatie" of een afkorting daarvan op de voor- of achterkant van het stuk, en gaf er vervolgens een afdoeningskenmerk aan mee, dus eveneens een datum + volgnummer maar verschillend van het exhibitum. Ook de afdoening bij "Notificatie" werd vervolgens bijgeschreven in de agenda en opgenomen in de index.
Afdoening bij notificatie werd ook "misbruikt" om nimmer afgedane stukken alsnog, geruime tijd (soms meer dan 20 jaar) na hun binnenkomst, in het verbaal bij te zetten, en wel op de veel latere datum. Het ministerie hield, zoals al betoogd, van tijd tot tijd "opruiming" in de burelen, waarbij dan in enige hoeveelheid dergelijke "nablijvertjes" aan de dag traden. Deze werden dan opgelegd op datum en volgnummer van de afdoening bij notificatie, dus in de regel ruim na het ontstaan van de aldus opgelegde stukken zelf. Voor het terugvinden is dat uiteraard lastig.
In de derde plaats werd er op ruime schaal gerenvoyeerd , d.w.z. dat een ingekomen stuk ter kennisneming, advisering, afdoening of anderszins aan andere autoriteiten (onder- of nevenge-schikt aan het departement) werden doorgezonden (renvoyeren = herverzenden). Dat gebeurde veelal met een kantbrief , een voorgedrukt formuliertje met een tekst à la "in handen te stellen van ... ter ..." waarop dan de bestemming en de bedoeling konden worden ingevuld, vaak ook met aanwijzingen omtrent de behandeling van de mee te zenden stukken (terugzending aan het departement of te behouden door de geadresseerde van de kantbrief). De kantbrief kreeg bij het verzendende ministerie van Oorlog wèl een afdoeningskenmerk mee, maar er ontstond géén verbaal. Kantbrief met door te zenden stukken heetten een renvooi .
Had de minister van Oorlog bij het renvooi meer te melden dan er op het beperkte formaat van de kantbrief paste (bijzondere aandachtspunten, specifieke aanwijzingen), dan werd een minuut gemaakt en ook opgelegd, maar zonder de daarbij "afgedane" (= doorgezonden) ingekomen stukken. Zo ontstond in formele zin wel een verbaal, dat inhoudelijk echter veelal zeer arm was.
Een specifieke uitwerking hiervan betreft de behandeling van allerlei soorten contracten, welke namens de minister van Oorlog werden gesloten: aan- en verkoop van onroerende en roerende goederen van uiteenlopende soort, deels bij openbare aanbesteding. In dergelijke gevallen had het ministerie zich de goedkeuring van het contract of de aanbesteding (of machtiging tot het aangaan ervan) voorbehouden, maar werd het sluiten van contracten of het houden der aanbestedingen aan lagere autoriteiten overgelaten. In de meeste gevallen is derhalve de goedkeuring (al of niet na wijziging) het laatste wat men in het verbaal-archief van Oorlog tegenkomt. De ter goedkeuring ingezonden contracten werden veelal weer teruggezonden aan degene, die na goedkeuring het contract diende te sluiten namens de minister. Uitzondering op de hier beschreven regel zijn de contracten betreffende vestingwerken: deze werden opgelegd in het "Archief van Oorlog/der Genie" (zie hoofdstuk "Verwante archieven", § 1.1).
Van de bij kantbrief afgedane renvooien werden, per afdeling, dagelijks staten gemaakt, met een summiere aanduiding van de doorgezonden stukken, de geadresseerde instantie en de opgedragen handelingen. Deze staten werden bij de verbalen van de betreffende dag opgelegd. Bij de schoning van het archief over 1832-1880, door het ministerie zelf, zijn de renvooilijsten uit dat tijdvak verwijderd. In het archiefgedeelte 1880-1913 werden zij nog wel, zij het dan weer onvolledig en dan weer in het geheel niet, aangetroffen. Gezien de beperkte informatieve waarde zijn zij ook voor dit laatste tijdvak verwijderd bij de selectie in 1991. Enkele renvooiregisters over volledige jaren zijn als voorbeeld bij het archief opgenomen. ( Inv.nrs. 5279-5280. ) In geval de instantie aan welke gerenvoyeerd werd, de afdoening van de stukken kreeg opgedragen, eindigde de bemoeienis van het departement bij het renvooi. In het archief vond men dan in de gevallen waarin minuut was opgemaakt, deze doorzendingsminuut , en in alle overige gevallen in het geheel niets. ( Naarmate in de loop van de tijd de graad van (de)centralisatie van bevoegdheden varieerde, zal ook de mate waarin het departement ingekomen stukken ter afdoening aan zijn ondergeschikten doorzond, mee variëren. Globaal is vast te stellen, dat vanaf een maximale centralisatie in 1813/14, in de loop van de 19e eeuw steeds meer bevoegdheden door het departement naar lagere militaire autoriteiten werden overgeheveld. Bijgevolg is te verwachten dat het aantal renvooien-om-afdoening in dezelfde mate toeneemt, en de informatieve de-taillering in het departementsarchief afneemt. )
In geval de instantie aan wie de doorzending was gericht, diende te antwoorden of te rapporteren, èn als het ministerie bij het renvooi de terugzending van de doorgezonden stukken had verordonneerd, dan werden bij dat antwoord of rapport die eerder doorgezonden (gerenvoyeerde) stukken geretourneerd. Het nieuw inkomende antwoord of rapport werd weer geagendeerd.
In de gevallen dat het ministerie wel antwoord of rapport eiste, maar niet de terugzending van de eerder doorgezonden bescheiden gelastte, bleef de repliek beperkt tot het gevraagde.
Niet uitzonderlijk is dat in een bepaalde zaak 2, 3 of soms nog meer adviezen werden ingewonnen. Evenzoveel keren herhaalde zich dan het proces van renvooi-wederbericht, steeds met inschrijving in de agenda. In theorie diende dan bij de agenda-inschrijvingen van de eerder reeds ingekomen en bij renvooi "afgedane" (= doorgezonden) stukken, steeds de opvolgende afdoeningskenmerken (al of niet renvoyerend) te worden bijgeschreven. Aantoonbaar is dat dat niet altijd volledig gebeurde. Uiteraard betekent dit, dat niet tegenover ieder afdoeningskenmerk ook een verbaal aanwezig is, ofwel: in de op één dag afgedane verbalen kunnen, ook bij overigens volledig archief, nummerverspringingen voorkomen, namelijk bij nummers die corresponderen met renvooien. ( Naast de hier geschetste praktijk van renvoyeren is in de eerste decennia van de 19e eeuw ook een andere methode waar te nemen. Daarbij werd de adviesaanvraag in een reguliere minuut gevat, die met het ingeko-men stuk waarover het advies werd gewenst, als een zelfstandig verbaal werd opgelegd. Soms werd aan de afzender van het ingekomen stuk tussentijdse mededeling van de lopende adviesaanvraag gedaan. Na binnen-komst van het advies werd dan finaal beschikt, waarbij een nieuwe minuut ontstond. Bij de vervaardiging daarvan werd het eerste, voorlopige verbaal nogal eens opgevraagd, en dat verklaart waarom in zulke gevallen de relatieven die eigenlijk tot het eerste, voorlopige verbaal horen, nog wel eens verplaatst zijn naar het twee-de, finale verbaal. )
Was na een of meerdere renvooien het gevalletje "panklaar" èn behoorde de onderhavige zaak tot de competentie van het ministerie van Oorlog, dan werd er finaal afgedaan, in de vorm van besluit, beschikking of brief. Ook finale afdoening bij "Notificatie" (kennisneming) komt voor in zaken waarin eerder de opvattingen en adviezen van uiteenlopende instanties was gevraagd. De tot dusver ingekomen en bij renvooi steeds weer verzonden stukken werden bij deze finale afdoening opgelegd.
In geval de onderhavige zaak nìet behoorde tot de eigen competentie van het departement van Oorlog, maar slechts de mede-bemoeienis of tussenkomst daarvan vereiste, werd aan de autoriteit die aan het begin van het trajekt om inlichtingen, advies of anderszins had verzocht, bericht gedaan, veelal met medezending van de door het departement van Oorlog ingewonnen stukken. In zo'n geval fungeerde het departement van Oorlog dus eigenlijk als brievenbus/doorgeefluik. Gevolg is ook dat van dergelijke "doorgeef"-zaken in het departementsverbaal niet of nauwelijks bescheiden worden aangetroffen.
Nog een andere bijzonderheid is, dat ingekomen stukken die in de agenda van het gewoon verbaal werden geregistreerd, "geheim" konden worden afgedaan. De "gewoon" ingekomen stukken werden dan ook opgelegd bij de "geheime" afdoening. In de "gewone" agenda werd bij de inschrijving dan het kenmerk van het desbetreffende geheime verbaal aangetekend. Het geheime verbaal hanteerde als afdoeningskenmerk een hoofdletter en een cijfer. Jaarlijks werd gestart bij A en voortgegaan tot Z, dan volgde A1 t/m Z1, dan A2 t/m Z2 enz. Het geheim verbaalarchief van het ministerie van Oorlog/Defensie, voorzover het niet in vlammen is op-gegaan na de bominslag op Fluwelen Burgwal 12a op 26 februari 1945 te 14.15u, berust bij het Algemeen Rijksarchief. ( Zie Algemeen Rijksarchief, geheim verbaalarchief van het ministerie van Oorlog/Defensie 1813-1945, nummer toegang thans nog 2.13.13.01, over enige tijd 2.13.67. )
Elders, in hoofdstuk "Verwante archieven" § 1, is al uitvoeriger ingegaan op de soorten bescheiden die buiten het gewoon verbaalarchief werden opgelegd krachtens heersende gewoonten die soms, veelal echter niet gedocumenteerd zijn. Tenslotte blijkt dat ook op "onregelmatige" wijze stukken buiten het verbaalarchief werden gehouden. En uiteraard werden opgelegde verbalen soms weer opge-vraagd door de "beleidsafdeling". Conform voorschrift werd ter plekke van het gelichte verbaal dan een lichtingsbriefje gelegd. Deze zijn en worden op vrij uitgebreide schaal aangetroffen, waaruit mag blijken dat een zekere hoeveelheid archief reeds vòòr de overdracht vermist was. Ook is aangetoond dat zulke gelichte, oudere verbalen per abuis wel werden opgelegd in een later verbaal, voor de behandeling waarvan de oudere stukken waren opge-vraagd; enkele van deze misplaatsingen zijn concreet aangetroffen en hersteld. Het merendeel van de uitgeleende en niet teruggekeerde verbalen is en blijft echter spoorloos.
3.2 Registratiemiddelen
3.2.1 Agenda In de agenda werden de bij het departement inkomende stukken ingeschreven. Bij binnenkomst werden de stukken voorgesorteerd op de afdeling die met de behandeling werd belast. Daardoor werd tegelijk bekend hoeveel stukken iedere afdeling dagelijks binnenkreeg, waardoor voorafgaand aan de agendering reeds voor iedere afdeling voldoende inschrijvingsnummers konden worden afgeteld. Iedere dag startte de inschrijvingsnummering bij 1, zodat het inschrijvingskenmerk bestaat uit de datum en volgnummer van inschrijving. Dit kenmerk werd op de ingeschreven stukken overgebracht en heet daar het "exhibitum" . Naderhand werden deze afdelingsgewijze dagagenda's op datum samengebracht (waarbij de afdelingen elkaar in een vaste orde opvolgen) en tenslotte per kalendermaand ingebonden. De bij het archief overgeleverde agenda's zijn in de regel de duplicaten die dagelijks aan de Secretaris(-Generaal) werden verstrekt - vandaar dat veelvuldig het woord "afschrift" bovenaan een afdelingssegment prijkt. ( E.e.a. geheel volgens de instructie van 6 juni 1841 nr. , met name art. 7. Zie Bijlage 1. )
De kolommen van de agenda vertonen v.l.n.r.:
  • agenderings-volgnummer van het ministerie van Oorlog, dat samen met de datum het "exhibitum" vormt;
  • afzenderskenmerk: datum van verzending en volgnummer van de afzender;
  • de afzender;
  • de korte inhoud van het ingekomen stuk
  • de verwijzing naar het afdoeningskenmerk van het ministerie.
Door zijn opzet is de agenda het aangewezen hulpmiddel, wanneer men bij onderzoek heeft vastgesteld, dat een instantie of persoon te eniger tijd een brief aan het departement van Oorlog/Defensie heeft verzonden. Men kan dan, met inachtneming van een interval voor de postbestelling, deze bij het departement ingekomen brief opsporen in de agenda en bij de inschrijving constateren bij welk afdoeningskenmerk deze ingekomen brief is afgedaan. Kent men ook het onderwerp van de brief, dan is het veelal zelfs mogelijk te bepalen voor welke departementsafdeling de brief werd geagendeerd, waardoor het zoeken nog eenvoudiger gaat, aangezien immers de agenda's dagelijks afdelingsgewijs zijn ingericht.
In welke gevallen zo'n afdoeningskenmerk een renvooi, een finale afdoening mèt of zònder oplegging, of een "Notificatie" is, is uit de agenda's echter niet gewaar te worden. In de gevallen waar na een agenda-inschrijving twee afdoeningskenmerken worden vermeld (waarvan de eerste soms voorafgegaan door "beh.") is met grote waarschijnlijkheid aan te nemen dat die eerste afdoening een renvooi is. Over de aard van de laatste afdoening zegt dat echter nog steeds niets. Het karakter van de afdoeningen blijkt pas uit de index.
3.2.2 Index
De van het departement uitgaande stukken werden geregistreerd in de index. De index was ingedeeld in "hoofden" of "respecten": rubrieken van zaken, onderwerpen en/of bemoeienissen van het ministerie. Sommige van deze rubrieken zijn nader ingedeeld in subrubrieken van de eerste, tweede en soms derde graad; in dergelijke gevallen spreken we van primaire en subrubrieken.
Een uitgaand stuk werd met zijn afdoeningskenmerk en korte inhoud ingeschreven onder de rubriek waaronder het geacht werd te horen. Soms werd één enkel uitgaand stuk onder meerdere rubrieken verwerkt. Door de rubricering werd ervoor gezorgd dat de grote hoeveelheid verbalen, opgelegd op niet-inhoudelijke criteria (namelijk: het afdoeningskenmerk, dus datum + volgnummer), toch relatief eenvoudig inhoudelijk benaderbaar bleef. De weergave van de inhoud in de index is daarbij nog steeds een betrouwbare indicatie van de aard van de afdoening: valt het woord "doorzending", dan is duidelijk dat eerder ingekomen bescheiden per kantbrief of met doorgeleide weer zijn geëxpedieerd. Ook "notificaties" zijn in de indices aangegeven.
De hoeveelheid door het ministerie van Oorlog te behandelen zaken en de brede spreiding in onderwerpen daarvan veroorzaakte, dat de index van meet af aan zo omvangrijk was, dat die niet handzaam in één boekband paste: al spoedig waren per kalenderjaar vier, en naderhand nog meer banden nodig. De (primaire) rubrieken volgden elkaar daarin alfabetisch (op beginletter, maar niet altijd lexicografisch) op.
De index werd gedurende het lopende jaar losbladig bijgehouden, en pas nadien ingebonden in een aantal banden. De bladzijden van de indices over één kalenderjaar (en dus over meerdere banden) hadden één "paginering-met-hiaten". Het bladzijdenummer heette eigentijds folionummer. ( Strikt genomen is een foliëring een nummering per blad, een paginering een nummering per bladzijde . In het onderhavige geval lopen die begrippen dooreen. ) Vaste rubrieken hadden over perioden van meerdere tot vele jaren een vaste begin-pagina, waarna een ruime hoeveelheid pagina-nummers voor deze rubriek was gereser-veerd. Was niet alle ruimte benodigd, dan ontstond tussen het einde van de ene en het begin van de volgende rubriek een pagineringshiaat. Was onverhoopt meer ruimte nodig dan gereserveerd, dan ontstond een pagina-sub-nummering of -sub-lettering. Wanneer het aantal rubrieken waar zo'n sub-nummering of -lettering nodig was, flink was toegenomen, dan werd naar de behoefte van dat moment een nieuwe pagina-indeling van de index ingevoerd, die dan weer geruime tijd van kracht bleef.
Voorin ieder indexdeel werd een inhoudsopgave opgenomen, hoofden-, respecten- of rubriekenlijst genoemd, waarin iedere (sub)rubriek met zijn folio-verwijzing (= paginanummer) werd aangetekend. De hoofdenlijst is ingedeeld in twee kolommen, waarvan de linker rechtstreeks verwijst naar index-pagina's ("folio-nummers"), terwijl de rechter kolom verwijst naar andere indexhoofden.
De banden van de index over één kalenderjaar werden onderscheiden naar de beginletters van de primaire rubrieken (dus bv. 1861: A-F, G-K, L-P, R-Z).
Was een uitgaand stuk in de index geregistreerd, dan werd voorop de minuut het index-folio-nummer aangetekend met de notatie fo + (pagina)nummer. Was één uitgaand stuk meermalen onder verschillende rubrieken in de index verwerkt, dan werden evenzoveel folionummers aangetekend op de minuut.
Voor degenen die eigentijds de index bijhielden, was dit stelsel van rubrieken uiteraard gesneden koek. Anderen echter ondervinden aanzienlijke problemen juist omdat zij het stelsel niet kennen. En dat terwijl de indices de enige thematische ingang tot het archief vormen. Wil men iets weten over een bepaald onderwerp, dan dient men eerst uit te vinden onder welke rubriek dat onderwerp in de indices werd geboekt. Dat is lang niet altijd evident. Een hulpmiddel vormen echter de taakomschrijvingen in organisatiebesluiten: zeker in de eerste decennia van de archiefvorming blijkt een parallellie tussen deze organisatiebesluiten-met-taakomschrijvingen enerzijds en de rubrieken-indeling van de indices anderzijds, zo zelfs dat de gedachte is gerezen dat de taakomschrijvingen wel eens gegenereerd kunnen zijn vanuit de index-rubrieken. Voor de organisatiebesluiten zie men hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2.
Door de eigentijdse werkwijze van de secretarie van Oorlog zijn echter een aantal belangrijke "ezelsbruggetjes" ingebouwd:
  • De indeling in rubrieken is over langere tijd tamelijk constant, zodat men er aardig op kan vertrouwen dat als een onderwerp in jaar x onder rubriek A staat, dat in jaar x+1 of x-1 net zo is. Dat de beginpagina's van een indelingsrubriek over meerdere jaren betrekkelijk constant zijn, geeft verder houvast.
  • Zeker in de oudere decennia van het archief wordt bovendien veelal aan het begin van een indexrubriek terugverwezen naar het paginanummer van de voorgaande jaar-index, en aan het eind van een rubriek naar het paginanummer van dezelfde rubriek in het daarop volgende jaar.
  • Wanneer er een wijziging in de rubrieken-indeling optreedt, wordt in de rubriekenlijst voorin de indices veelal de oude benaming gegeven met een zie-verwijzing naar de nieuwe rubriek.
  • Men kan bovendien op een verbaal zien op welke pagina van de index het is geregistreerd: de fo-verwijzing. Heeft men dus één verbaal bij de hand dat in het onderzochte onderwerp thuishoort, dan behoeft men slechts de index op te slaan op de betreffende bladzijde, en men vindt alle soortverwante afdoeningen bij elkaar. Door de relatief constante rubrieken-indeling en/of de terug- en vooruitverwijzingen naar voorgaande/opvolgende indices is dan tevens het onderzoek snel uit te breiden naar omliggende jaren.
  • Zijn er dwingende redenen om de agenda's te raadplegen (bijv. kennis omtrent een aan het ministerie van Oorlog verzonden brief), èn heeft een in de agenda aangetekend afdoeningskenmerk tot een verbaal geleid dat na schoning bewaard is gebleven, dan kan men op het verbaal de fo-verwijzing vinden die naar de index verwijst. Zo kan in genoemde gevallen een verbinding tussen agenda en index worden gemaakt.
3.2.3 Klappers
Op de index, dus op de van het departement uitgaande stukken, werd vervolgens een klapper op eigennamen aangelegd, die eveneens gedurende het lopende jaar losbladig werd bijgehouden en na afloop van dat jaar in enkele delen werd ingebonden. Deze naamklappers zijn slechts bewaard over het tijdvak 1813-1918; voor de naamklappers 1919-1945 zie hoofdstuk "Geschiedenis van het archiefbeheer", § 2.
De naamklappers zijn ingericht:
  1. per jaar; daarbinnen
  2. alfabetisch op beginletter van geklapperde namen - maar dus uitdrukkelijk niet alfabetisch-lexicografisch; binnen iedere beginletter
  3. chronologisch op maand en dag, en vervolgens op
  4. volgnummer van de op die dag afgedane stukken.
De klappers hadden en hebben een dubbele verwijsfunctie:
  • door hun inrichting verwijzen zij rechtstreeks naar de afdoeningskenmerken (datum + volgnummer) en daarmee naar de verbalen;
  • bovendien werd in de klapper de index-pagina vermeld, waarop de betrokken afdoening was verwerkt.
De indruk bestaat, dat aanvankelijk zo goed als alle persoonsnamen in de uitgaande brie-ven/beschikkingen werden geklapperd (militair en burgerpersoneel, rekwestranten, leveran-ciers, enz.) maar dat met verloop van tijd beperkende voorschriften zijn gaan gelden over de wel en niet te klapperen namen. Uitputtend onderzoek zou moeten uitwijzen of deze indruk juist is. Verder werd incidenteel, en naar valt aan te nemen: niet zeer consistent, ook wel geklapperd op instellingsnaam.
Overgeleverd over de jaren 1920-1934 en 1940-1945 ( Inv.nrs. 4824-4945 ) zijn voorts klappers, in de gedaante van kaartsystemen, op publieke en private organisaties, instellingen en autoriteiten waarmee door het departement werd gecorrespondeerd. een zgn. correspondenten-klapper. Deze kaartsystemen vermelden: korte inhoudsomschrijving van het betreffende stuk, de datum van verzending en het nummer alsmede de datum van inschrijving in de agenda en het exhibitum-nummer. Zo kan men via de agenda de datum en het nummer van afdoening en dus het betref-fende verbaal terugvinden, indien dit tenminste bewaard gebleven is. In veel, maar bepaald niet alle, gevallen staat ook het afdoeningskenmerk en/of folionummer waaronder de afdoening in de index is ingeschreven, op de kaartjes vermeld. ( Te oordelen naar inv.nr. 4823 is deze klapper van iets oudere datum maar is hij onvolledig overgeleverd. )
3.3 Schema
In de volgende stroomschema's worden de hiervoor uiteengezette processen globaal in beeld gebracht. Onderlinge verschillen tussen de opvolgende registratuur- en archiefvoorschriften (zie § 2 van dit hoofdstuk alsmede bijlage 1) komen daarin niet tot uitdrukking.
Embedded Image
Figure 1: stroomschema secretarie ministerie van Oorlog -- behandelingsfase
Embedded Image
Figure 2: stroomschema secretarie ministerie van Oorlog -- afdoeningsfase
3.4 Illustratie: een praktijkgeval als voorbeeld
Ter verduidelijking van de hiervoor beschreven behandelings- en registratieprocedure, en om de gebruikers van het archief enigszins vertrouwd te maken met de verschillende soorten stukken, registers en registratiekenmerken, zullen we een concreet gevalletje uit de praktijk van begin tot eind volgen. De nummering van de successievelijk besproken stukken verwijst naar de bijgevoegde afbeeldingen van de stukken. Door de noodzakelijke verkleining t.o.v. de originelen is de leesbaarheid van enkele afbeeldingen niet geweldig; men bedenke echter dat het hier niet om de inhoud, maar om de procedure gaat. De secretarie-praktijk en de daarbij gebruikte registratiemiddelen zijn in de §§ 3.1 t/m 3.3 van dit hoofdstuk uitgebreider toegelicht.
Stuk 1
Op 14 december 1842 wendt de Haagse kastelein A. Mesker zich met een rekest tot de Koning, klagende dat hij in zijn nering wordt bedreigd door een een of meerdere vrouwen in de nieuwe cavaleriekazerne, die daar sterke drank aan de militairen verkopen. Het Kabinet des Konings ontvangt de klacht op 18 december 1842 en agendeert die als nr. 4 van die dag.
Stuk 2
Bij het Kabinet des Konings is men er gauw mee klaar: typisch een zaakje voor de minister van Oorlog. Het gevalletje moet door het Kabinet zijn afgedaan bij "renvooi", d.w.z. door-zending (met een kantbrief) aan de minister, ter afdoening. De desbetreffende kantbrief van het Kabinet aan de minister is er niet meer, en daarop zal ook de "exhibitum"-registratie van het ministerie zijn aangebracht
In de agenda van het ministerie van Oorlog vinden we het "renvooi" echter terug op 20 december 1842. ( Inv.nr. 12885. ) Het wordt dan geagendeerd met volgnummer 16 van die dag. Blijkens deze agenda heeft het "renvooi" bij het Kabinet des Konings het afdoeningskenmerk 18 december 1842 nr. 4 mee, hetzelfde kenmerk als waarop het bij het Kabinet was geagendeerd.
In de laatste kolom van de agenda van het ministerie zien we het afdoeningskenmerk 21 december 1842 nr. 14A.
Stuk 3
In de index over 1842 komt dit afdoeningskenmerk tevoorschijn op pagina 4915. ( Inv.nr. 13906. ) Daar blijkt dan dat men eerst heeft overwogen om aan de zaak geen verder gevolg te geven ("Notificatie"), maar naderhand werd toch besloten de commandant van de 1e Brigade der Cavalerie, gevestigd te Haarlem, om bericht te vragen. Dat zal dan gebeurd zijn bij een (kant)brief van 21 december 1842 nr. 14A, een "apostillaire doorzending" of "renvooi" dus. Op dit afdoeningskenmerk zullen dus geen stukken zijn opgelegd in het archief.
Het vervolg van de zaak, zo staat er bij, verschijnt in de index 1843 op pagina 4914.
Het in Den Haag in de bewuste cavaleriekazerne gelegerde regiment was het 1e Zware Dragonders, dat deel uitmaakte van het 1e Cavalerie Brigade, waarvan de commandant dus te Haarlem was gevestigd. Het "renvooi om c&a" (consideratie en advies) volgde dus de hiërarchieke weg, van het ministerie (in Den Haag) naar de Brigadecommandant (in Haarlem) en vandaar (zoals we nog zullen zien) naar de regimentscommandant (in Den Haag).
Bij renvooi afgedane zaken vindt men in de departementsverbalen niet terug, aangezien er in deze gevallen geen minuut werd aangehouden en in de regel de gerenvoyeerde bescheiden werden meegezonden naar degene wiens "c&a" werd gevraagd. Uitdrukkelijk komt men deze bijzonderheid pas tegen in de secretarie-instructie van 1878 ( Zie Bijlage 1, Voorschrift van 7 februari 1878, art. 19. ) maar duidelijk is dat dit al veel eerder tot de vaste gewoonten behoorde.
Bovenaan de indexpagina ziet men het pagina- ("folio-")nummer en het hoofd ("respect"), d.i. de indelingscategorie; in dit geval "Wetten en Verordeningen". De volledige index over een geheel kalenderjaar beslaat meerdere (veelal vier) delen, die worden onderscheiden naar de beginletters van de (primaire) hoofden.
Stuk 4
Voorin ieder index-deel vindt men een lijst van de hoofden ("respecten") die in dat deel voorkomen. Deze lijst is ingericht alfabetisch op beginletter van het (primaire) hoofd.
Stuk 5
Wel werd het bij renvooi afgedane zaakje verwerkt in de naamklapper: de afzender Mesker wordt in de klapper over 1842 ( Inv.nr. 14400. ) vermeld.
Stuk 6 en 7
De Brigadecommandant komt op het geval terug bij brief van 28 december 1842 kenmerk 711 (= stuk 6). De kolonel zendt daarbij een uitvoerig rapport in van de commandant van het 1e regiment Zware Dragonders, gelegerd in de bewuste kazerne te Den Haag (= stuk 7). De commandant ontkent ten stelligste de beschuldiging van Mesker, maar biecht wel getrouwelijk op dat hij - hoewel formeel in strijd met een ministeriële verordening uit 1826 - aan twee dragondersvrouwen per eskadron permissie heeft gegeven om dagelijks tweemaal in de kazerne warme melk, koffie en thee te verkopen, dit juist met het doel de manschappen af te houden van cafébezoek. De brigadecommandant op zijn beurt legt aan het ministerie voor om deze maatregel van de regimentscommandant te billijken met het oog op de afgelegen ligging van de kazerne - wel 4 minuten gaans van de tapperij van Mesker ...
Deze stukken worden bij het departement ingeschreven (geëxhibeerd) op 29 december 1842 met agenderingsvolgnummer 24. De datum en het volgnummer worden op de brief van de Brigadecommandant genoteerd, het zgn. "exhibitum".
Stuk 8
In de agenda van het departement ( Inv.nr. 12885. ) is de ingekomen brief van de Brigadecommandant uiteraard ingeschreven op datum en volgnummer van het exhibitum: 29 december 1842 volgnummer 24. Opnieuw wordt er dan verwezen naar een afdoeningsnummer: 4 januari 1843 kenmerk 5B.
Stuk 9
De afwijking van de ministeriële verordening die de regimentscommandant in Den Haag heeft opgebiecht, leidt op het departement tot een interne notitie, die de mening van het hoofd van de afdeling Personeel verwoordt: de bestaande situatie kan inderdaad gebillijkt worden, mits erop wordt toegezien dat het niet uit de hand loopt.
Bovenaan de notitie wordt aangegeven, op welk exhibitum de aantekening betrekking heeft.
Stuk 10
Dan kan het ministerie finaal afdoen. Op 4 januari 1843 wordt minuut nr. 5B opgesteld, waarbij aan Mesker simpelweg wordt bericht dat zijn klacht ongegrond is. Met hetzelfde afdoeningskenmerk wordt aan de Brigadecommandant geschreven over de afwijking van de ministeriële verordening: het kan door de beugel maar mag niet uit de hand lopen.
Stukken 1, 6, 7 en 9 zijn de "relatieven" (voorstukken) bij de minuut van 4 januari 1843 nr. 5B. Minuut en relatieven vormen samen het verbaal met dat kenmerk, dat chronologisch en op volgnummer-orde in het verbaal wordt opgelegd. Dit verbaal bevindt zich tegenwoordig onder inv.nr. 3262 in het archief.
Stuk 11
De minuut wordt onder het hoofd "Wetten en Verordeningen" op pagina 4914 van de index over 1843 ( Inv.nr. 13910. ) ingeschreven. Dit paginanummer wordt als fo. 4914 bijgeschreven op de minuut. In de index 1843 wordt bovendien teruggewezen naar pagina 4915 van de index 1842. [Was die verwijzing niet geplaatst, dan hadden we stuk 3 alleen nog via de klapper of bij puur toeval kunnen opdiepen].
Stuk 12
Ook de index over 1843 heeft per deel weer een hoofdenlijst voorin. In vergelijking met stuk 4 valt op, dat alle rechtstreeks verwijzende hoofden in beide indices steeds dezelfde beginpagina's hebben.
Stuk 13
Ook de finale afdoening werd in de klapper 1843 ( Inv.nr. 14402. ) verwerkt.
---
Dat een geval als de klacht van Mesker onder het hoofd "Wetten en Verordeningen" wordt geïndiceerd laat zich pas verklaren door 1o het bestaan van een ministeriële verordening inzake verkoop van eet- en drinkwaren in kazernes en 2o de constatering dat - in dit geval - ook het toezicht op de naleving van zo'n verordening tot datzelfde hoofd werd gerekend.
Is eenmaal de index-registratie van een zaak achterhaald, dan ziet men op de betreffende pagina's de verschillende fasen van de behandeling van één zaak - had het geval-Mesker zich niet toevallig afgespeeld aan weerszijden van een jaarwisseling, dan waren de beide afdoeningen (renvooi en finaal) in één index onder één hoofd terechtgekomen. Bovendien verschijnen op die index-pagina's tal van soortgelijke kwesties: in Haarlem, Bergen op Zoom en Grave worden ook eetwaren in kazernes verkocht en daarbij raakt ook het ministerie van Financiën betrokken vanwege het daarvoor benodigde "patent" (belasting). Mèt patent mogen wasvrouwen blijkbaar in kazernes eet- en drinkwaren verkopen, maar een rekwestrant uit Groningen krijgt desniettemin geen toestemming. En in Den Bosch verpesten mogelijkerwijs de muzikanten van het garnizoen de plaatselijke markt voor muzieklessen. Met andere woorden: wanneer men eenmaal de index-registratie van een gevalletje te pakken heeft, maken de indi-ces zelf een zeer snelle verbreding van het onderzoek mogelijk.
4 Handleiding voor het optimaal raadplegen van het archief en de inventaris ervan
De organisatie-, registratuur- en bewerkingsgeschiedenis die hiervoor is uiteengezet, levert de hierna volgende handleiding voor een succesvolle zoektocht in het archief op. De in deze handleiding gebruikte begrippen zijn in het voorgaande allen toegelicht en in § 3.4 geïllustreerd met voorbeeld-documenten.
4.1 Opmerkingen van algemene strekking Een eerste opmerking van algemene strekking is, dat weliswaar over het tijdvak 1832-1945 het merendeel van de verbalen door ongelukken of als gevolg van reguliere vernietiging niet meer bestaat, maar dat de indices veelal de essentie van de vernietigde verbalen bevatten. Zij worden derhalve als vervangende bron in de aandacht aanbevolen; zie § 4.7. ( Het volume aan indices beloopt 73,5 m', stuk voor stuk "dikke turven" vol extract-informatie. Ook de agenda's bevatten een schat aan informatie, maar door het ontbreken van "expeditielijsten", d.w.z. lijsten van afdoeningskenmerken met de daarbij afgedane exhibita, is er geen systematische koppeling te leggen tussen indices (ingericht op afdoeningskenmerken) en agenda's (ingericht op exhibita). Zoeken in agenda's is dus een karwei van stelselmatig doorlezen, tenzij men uit andere archieven kennis heeft van stukken die bij het departement van Oorlog zijn ingekomen en geagendeerd. Het volume aan agenda's beloopt 113 m', al evenzeer allemaal "dikke turven" met extract-informatie. Zie noot 238. )
Een tweede opmerking is, dat sommige zaken deels in het gewoon verbaal zijn afgedaan, maar deels ook in het geheim verbaal, of, voorzover de aard van het onderwerp daartoe aanleiding geeft, buiten de gewone of geheime verbaalseries, of zelfs: in het geheel niet. Daarover het volgende:
  • Treft u bij uw onderzoek registratuurkenmerken aan die bestaan uit:
    • datum, gevolgd door
    • "Litt." of "La", gevolgd door
    • hoofdletter en dan een (veelal hooggeschreven) getal,
    dan wordt daar verwezen naar het geheim- ofwel Kabinetsverbaal. Uw onderzoek dient dan die verwijzing te volgen (zie toegang nummer 2.13.13.01, na de voorgenomen revisie daarvan vernummerd tot 2.13.67).
  • Voor een overzicht van satellietbestanden van het gewoon verbaal-archief zie men het hoofdstuk "Verwante archieven". De daar genoemde bestanden moeten met de daar aangegeven toegangen worden geraadpleegd.
  • Vergeet niet de in deze inventaris 2.13.01 opgenomen, buiten het verbaal staande bescheiden: zie de hoofdstukken "Geschiedenis van het archiefbeheer", "Verantwoording van de bewerking", "Ordening van het archief" en "Verwante archieven" in deze inventaris.
Het spreekt voorts vanzelf dat het ministerie uitgebreide correspondentie onderhield met talloze andere autoriteiten, militair en civiel. Het is nagenoeg onmogelijk om al die autoriteiten op te sommen. Voorzover hun archieven ook berusten in het Algemeen Rijksarchief, raadplege men de overzichten van archieven en toegangen.
In het navolgende wordt uitsluitend de zoekwijze in het gewoon verbaal-archief uiteengezet. De handleiding is ingedeeld in enkele zoekprocedures, die zich onderscheiden naar het gezochte en/of naar de reeds beschikbare aanknopingspunten. Het is voor uw onderzoek bevorderlijk om de aard van uw onderzoeksvraag nauwkeurig te overwegen en een bijpassende zoekprocedure te volgen. Elke procedure is in stappen onderverdeeld, die alle van een letter/nummer-kenmerk zijn voorzien. Bij verschillende stappen zijn praktische wenken gegeven.
Ieder verbaal-archief, ook het onderhavige, is sterk gestructureerd en bovendien omvangrijk. De structuur lijkt weerbarstig maar kan ook uiterst behulpzaam zijn. U zult er baat bij hebben wanneer u tijdens uw onderzoekingen nauwkeurig aantekening houdt van geraadpleegde inventarisnummers, verbaalkenmerken, index-pagina's en -rubrieken en wat dies meer zij. Raakt u toch een keer de draad kwijt, dan hoeft u slechts één of twee stappen terug te gaan om hem weer op te nemen, in plaats van uw hele onderzoeksgang overnieuw te moeten doen.
4.2 Onderzoek gericht op personen: de klappers
Onderzoek dat zich ten doel stelt om uit het archief iets aan de weet te komen over individuele personen, kan voor het tijdvak 1813-1918 het beste starten bij de alfabetische naamklappers. De werkwijze volgt hieronder.
De overeenkomstige klappers over 1919-1945 zijn vernietigd - zie hoofdstuk "Geschiedenis van het archiefbeheer", § 2. De hier volgende onderzoeksmethodiek kan dus voor het tijdvak 1919-1945 niet worden gevolgd.
A1 Bepaal vanuit uw vraagstelling het jaar of de jaren die in aanmerking komen voor een zoekactie in de klappers.
A2 Zoek de naamklapper over dat jaar in de inventaris uit de reeksen inv.nrs. (vet gedrukt) 14346-14356 voor de jaren 1813-1913 en 4812-4822 voor de jaren 1914-1918.
A3 Vraag met het inventarisnummer (vet gedrukt) de gewenste klapper aan in de studiezaal.
Als u veel klappers denkt nodig te hebben, kunt deze u het beste spreiden over meerdere aanvragen, en per aanvraag een beperkt aantal opgeven. De klappers zijn nl. zeer volumineus.
A4 Zoek in de klapper bij de beginletter van de gezochte naam.
De geklapperde namen staan niet lexicografisch, zodat u voor iedere naam de hele "beginletter" zult moeten doorwerken. Wees attent op mogelijke spellingsvarianten in de namen, zeker in de eerste decennia van de 19e eeuw.
A5 Als u een gezochte naam aantreft, noteer dan duidelijk

  • jaar
  • maand
  • dag
  • volgnummer
  • folioverwijzing bij de naam
A6 Met de gegevens uit stap A5 kunt u zowel de verbalen als de indices raadplegen. Voor de verbalen volgt u de stappen E1 - E4, voor de indices F2 - F5
Aan te raden is om uw onderzoek eerst voort te zetten in de verbalen (zie stappen E1-E3), en desgewenst daarna de indices te hanteren als secundaire bron (zie stappen F2-F5).
4.3 Onderzoek met gegevens uit andere archieven: de agenda's
Het is mogelijk dat onderzoek in andere archieven heeft uitgewezen, dat in een zeker geval schriftelijk is overlegd met, of een zaak is overgenomen door, het departement van Oorlog. Indien u beschikt over datum en kenmerk van een brief, die door een andere autoriteit of persoon aan Oorlog/Defensie is gericht, dan is het onderzoek in het verbaalarchief van Oorlog/Defensie het beste aan te vangen met de agenda.
B.1 Bepaal, uitgaande van de verzendersdatum, en rekening houdend met enige postvertraging, de dag, maand (en evt. jaar) waarop de ingekomen brief bij het departement kan zijn ontvangen.
B.2 Raadpleeg de inventaris en bepaal aan de hand van stap B1, in welke agenda (uit de reeksen inv.nrs. (vet gedrukt) 12543-13793 voor de jaren 1813-1913 en inv.nrs. 4331-4621 voor de jaren 1914-1933 en 1940-1945) de ontvangst van die brief kan zijn geregistreerd.
B.3 Vraag met het inventarisnummer (vet gedrukt) de gewenste agenda aan.
Als u veel agenda's denkt nodig te hebben, kunt deze u het beste spreiden over meerdere aanvragen, en per aanvraag een beperkt aantal opgeven. De agenda's zijn nl. zeer volumineus.
B.4 Bepaal, op grond van het onderwerp van het ingekomen stuk, de afdeling van het departement van Oorlog, waar deze zaak behandeld zal zijn.
U kunt daarbij gebruik maken van de organisatie-geschiedenis en organisatie-overzichten van het departement (zie hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", met name § 2).
B.5 Zoek in de agenda's de data die u bij stap B1, en daarbinnen de afdeling die u bij stap B4 hebt bepaald.
B.6 Bij de agendering van de gezochte brief vindt u in de laatste kolom een of meer-dere verwijzingen naar afdoeningskenmerken. Noteer in elk geval

  • jaar
  • maand
  • dag
  • volgnummer.
B.7 Volg nu de stappen E1 - E4 voor het raadplegen van verbalen.
Voor het tijdvak 1918-1945 (met hiaten) is een alternatieve zoekweg mogelijk, door namelijk gebruik te maken van de klappers op correspondenten (inv.nr. 4824-4945). Men moet daarvoor de juiste naam van de correspondent (afzender) weten, alsmede de wijze waarop deze naam in het kaartsysteem is verwerkt. Doordat bij steekproeven is gebleken, dat het kaartsysteem lang niet altijd de afdoeningskenmerken, maar wel altijd de exhibita van ingekomen stukken vermeldt, is veelal een omweg over de agenda's (voorzover aanwezig) toch noodzakelijk. Deze omweg volgt hetzelfde patroon als de hierboven beschreven zoekweg.
4.4 Thematisch of object-georiënteerd onderzoek
Thematisch of object-georienteerd onderzoek zal, naargelang de periode die u interesseert, op twee uiteenlopende manieren verricht moeten worden:
  • voor het tijdvak 1845-1945 is de snelste ingang te krijgen via de inhoudsspecificaties van de bewaard gebleven verbalen, welke onder de inventarisnummers 3354-4313 (tijdvak 1845-1913) en 4946-5076 (tijdvak 1914-1940) zijn opgenomen. Hierna kunt u verder gaan met de stappen E1 - E3.
  • voor het tijdvak 1813-1844 leidt de hoofdroute over de indices en begint dan bij bijlage 2, de samengestelde rubriekenlijst over het tijdvak 1813-1844; volg hiervoor § 4.4.1, zoeklijn C.
4.4.1 Thematisch of object-georiënteerd onderzoek in het tijdvak 1813-1844: de indices
Omdat over de periode 1813-1831 zo goed als alle verbalen, en over 1832-1844 een aan-zienlijke hoeveelheid ervan, is overgeleverd, is hier de oorspronkelijke zoekweg, via de indices, intact gelaten. Onderwerps- of object-georiënteerd onderzoek zal dus beginnen bij de rubriekenlijsten. Om dit zo veel mogelijk te vereenvoudigen, zijn de afzonderlijke rubriekenlijsten uit iedere index tot één samengestelde lijst omgewerkt, die als bijlage 2 wordt aangeboden.
De zoekweg is als volgt:
C1 Bepaal met behulp van bijlage 2 bij de inventaris, onder welke rubriek van de indices het onderwerp van uw onderzoek kan (zou kunnen) vallen.
Let daarbij op de beginletter van de primaire rubrieken, die in bijlage 2 steeds vet zijn gezet. Noteer de rubrieken die u interesseren, met daarbij de jaren waarover de rubriek loopt. Let daarbij op de aanduidingen in bijlage 2 van indices die niet over complete kalenderjaren lopen -- deze aan-duidingen zijn in een toelichting bij bijlage 2 verklaard.
Let ook op de verwijzingen in bijlage 2 naar andere rubrieken.
C2 Raadpleeg nu de inventaris: herleid de genoteerde rubrieken (via de beginletters) en de looptijd tot inventarisnummers van indices (uit de reeks inv.nrs. 13794-13862) die u wilt raadplegen.
C3 Vraag met het inventarisnummer de gewenste index aan.
Als u veel indices denkt nodig te hebben, kunt deze u het beste spreiden over meerdere aanvragen, en per aanvraag een beperkt aantal opgeven. De indices zijn nl. zeer volumineus.
C4 Zoek voorin iedere index de rubriekenlijst op, zoek daar de rubriek die u wilde bestuderen, en volg de paginaverwijzing.
C5 Bestudeer onder de rubriek die u hebt geselecteerd, of daar inderdaad de ver-balen zijn geregistreerd, die inhoudelijk op het onderwerp van uw onderzoek betrekking hebben.
Is dit niet het geval, dan hebt u niet het juiste indexhoofd te pakken, en zult u stappen C1-C4 opnieuw moeten doorlopen.
Let op verwijzingen onder dit indexhoofd naar andere indexhoofden -- wellicht brengen die u langs een kortere weg op het spoor van het voor u wel toepasselijke indexhoofd.
C6 Zodra u in de index inschrijvingen tegenkomt die inhoudelijk over het door u gezochte onderwerp handelen, noteert u de primaire en secundaire index-rubriek (boven aan iedere pagina vermeld) waaronder deze zijn geregistreerd. De beginletter van de primaire rubriek is van belang bij stap C7.
U mag er namelijk op rekenen, dat overeenkomstige zaken of onderwerpen in andere jaren onder hetzelfde hoofd zijn geregistreerd, tenzij onderwijl een wijziging van de (sub)hoofden-indeling is op-getreden. Is dat het geval, dan vindt u veelal inde hoofdenlijst bij het oude, vervallen hoofd een verwijzing naar het nieuwe. Deze verwijzingen zijn ook in bijlage 2 verwerkt.
C7 De voor uw onderzoek relevante indices van andere jaren kunt u nu in de in-ventaris vinden aan de hand van de beginletter die u bij stap C6 hebt gevonden.
C8 Selecteer binnen deze indexrubriek de verbalen die u belang inboezemen, en noteer deze met jaar + maand + dag + volgnummer.
De inhoudsomschrijving in de index kan voor u van belang zijn; noteer deze desgewenst.
Indien in de index "exhibita" (agenderingskenmerken) dan wel verzenderskenmerken van ingekomen stukken worden weergegeven, kunt u bovendien stappen B1 - B4 aflopen voor aanvullende informatie in de agenda's.
C9 Volg nu stappen E1 - E3.
4.5 Naar de verbalen
E1 Raadpleeg voor het aanvragen van verbalen eerst opnieuw de inventaris: de verwijzingen naar jaar + maand + dag + volgnummer, die u bij stap A5 in de klappers, bij stap C6 of F5 in de indices, of bij stap B6 in de agenda's hebt gevonden en genoteerd, kunt u in de inventaris herleiden tot een inventarisnummer (vet gedrukt) uit de reeksen 1-4313 over de jaren 1813-1913 en 4946-5076 over de jaren 1914-1945.
  • Bij een jaartal in het tijdvak 1813-1831 kunt u meteen het gevonden inventarisnummer aanvragen; u gaat door naar stap E3.
  • Bij jaartallen in het tijdvak 1832-1945 volgt u eerst de aanwijzingen in stap E2.
E2 Bij een jaartal in het tijdvak 1832-1945 raadpleegt u eerst de specificaties van de bewaarde verbalen over 1832-1844 onder de inventarisnummers 2790-3353 (tijdvak 1832-1844), 3354-4313 (tijdvak 1845-1913) en 4946-5076 (tijdvak 1914-1940). Daar kunt u nakijken of het door u gezochte verbaal nog aanwezig is of niet.


  • De specificaties over 1845-1940 kunnen geacht worden 100% betrouwbaar te zijn.
  • De specificaties over 1832-1844 hebben waarschijnlijk een (beperkte) foutmarge, die door zijn ontstaansgeschiedenis is veroorzaakt -- zie hoofdstuk "Verantwoording van de bewerking". Wilt u die foutmarge geheel uitsluiten, dan zult u in de verbalen moeten controleren. Voor die controle moet u de desbetreffende inventarisnummers aanvragen.
E3 Blijkt uit stap E1 of E2 dat het door u gewenste verbaal nog aanwezig is, vraag dan het betreffende inventarisnummer (vet gedrukt) aan. Zoek daarin het door u gezochte verbaal op datum + volgnummer.
  • De verbalen liggen in ieder inventarisnummer in principe op chronologische volgorde, en binnen iedere dag op volgnummer.
  • In het tijdvak 1841-1862 is in de afdoeningsregistratuur gewerkt met A- en B-verbalen (zie hoofdstuk "Ordening van het archief", § 2). In die periode zijn per dag eerst de A- en dan de B-verbalen opgelegd.
  • Weest u attent op het handhaven van de volgorde van de verbalen binnen ieder inventarisnummer. Een verstoorde volgorde betekent voor na u komende onderzoekers (evt. ook voor uzelf) extra werk.
  • Indien u gegevens vindt die voor uw onderzoek van betekenis zijn, noteer deze dan mèt het inventarisnummer èn het verbaalkenmerk (datum + volgnummer).
E4 Volg vanuit een verbaal dat voor uw onderzoek van betekenis blijkt en dat u zònder gebruik te maken van de indices hebt gevonden, desgewenst de stappen F1 - F5.
4.6 Vanuit de verbalen naar de indices: de "folio"-verwijzing
F1 Als u bewaarde verbalen over uw onderwerp hebt aangetroffen, noteer dan het index-pagina-nummer ("folio") dat doorgaans onderaan op het voorblad van de minuut is aangetekend. Dit pagina-nummer ("folio") stelt u in staat om in een handomdraai de index te raadplegen onder de rubriek waar uw onderwerp is geregistreerd.
F2 Wilt u de index raadplegen, zoek dan eerst in de inventaris, uit de nummerreeksen 13794-14345 (over de jaren 1813-1913) en 4622-4811 (over de jaren 1914-1923 en 1940-1945), het jaar en de pagina ("folio") die u bij stap A5 in de klapper, of bij stap F1 op een verbaal, hebt gevonden. Het eerste "folio" (paginanummer) van ieder indexdeel staat in de inventaris vermeld. Herleid het door u gezochte jaar en "folio-nummer" tot een inventarisnummer (vet gedrukt).
F3 Vraag met dit inventarisnummer de gewenste index aan.
Als u veel indices denkt nodig te hebben, kunt deze u het beste spreiden over meerdere aanvragen, en per aanvraag een beperkt aantal opgeven. De indices zijn nl. zeer volumineus.
F4 Raadpleeg de index op de pagina ("folio") die u bij stap A5 of F1 hebt gevonden en volg de stappen C8 - C9.
  • Bij de registratie van een verbaal in de index wordt steeds het afdoeningskenmerk (datum + volgnummer, die u immers in de klapper hebt gevonden bij stap A5) vermeld, waardoor het zoeken naar één specifieke verbaal-inschrijving wordt vergemakkelijkt.
  • Wees erop attent dat alle soortgelijke zaken onder hetzelfde indexhoofd zijn geregistreerd. Als dat voor uw onderzoek van betekenis is, kunt u dus het gehele indexhoofd nagaan op voor u relevante gegevens.
  • Let op verwijzingen in de index naar registraties van eerdere, op dezelfde zaak slaande, verbalen, en/of naar voorgaande of opvolgende indices. Noteer deze verwijzingen en zoek deze na volgens de hier weergegeven methodiek.
  • Als u in de klapper een verwijzing hebt gevonden bij een naam, en die naam wordt in de index bij het desbetreffende verbaal (datum + volgnummer) niet feitelijk vermeld, dan kunt u er toch van uitgaan dat de indexvermelding betrekking had op de door u gezochte naam. Veelal werden nl. van een verbaal, dat op meerdere personen betrekking had, slechts een of enkele namen in de index afgeschreven, terwijl in de klapper àlle namen werden verwerkt.
  • Indien u in de index gegevens hebt gevonden die voor uw onderzoek van belang zijn, noteer deze dan mèt het inventarisnummer van de index, paginanummer en afdoeningskenmerk (datum + volgnummer) van het geregistreerde verbaal.
F5 Wilt u uw onderzoek in de indices uitbreiden naar andere jaren, volg dan tevens de stappen C6 - C9.
4.7 Gebruik van indices en agenda's als vervangende bron voor het tijdvak 1832-1945
Van het tijdvak 1832-1945 zijn veel tot zeer veel verbalen vernietigd. Voor dit tijdvak zijn echter de indices en agenda's als vervangende bron te gebruiken. Dit geldt uiteraard niet voor de indices 1923-1939 en de agenda's 1934-1939, die in 1945 bij brand teloor zijn gegaan -- zie daarvoor hoofdstuk "Geschiedenis van het archiefbeheer", § 2.
Voor het opsporen van de index-informatie uit het tijdvak 1832-1844 volgt u de stappen C1 - C8. Voor het tijdvak 1845-1945 geldt stap G1 hieronder.
G1 Voor het opsporen van index-informatie uit het tijdvak 1845-1945 kunt u het beste één complete jaarindex (meerdere opeenvolgende delen uit de reeksen inv.nrs. 13916-14345 en 4622-4811) binnen uw onderzoeksperiode opvragen. Daarna volgt u stappen C4 - C8 en desgewenst C9.
Wanneer in de index hetzij "exhibita" (agenderingskenmerken") hetzij verzenderskenmerken van ingekomen stukken worden weergegeven, kunt u bovendien stappen B1 - B4 volgen voor aanvullende informatie in de agenda's.
Een nader hulpmiddel bij de bepaling van de juiste indexrubrieken zijn de organisatie- en taken-overzichten in het hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer", § 2. Er is namelijk een zekere parallellie te constateren tussen de taakomschrijvingen in organisatiebesluiten enerzijds en de rubriekenindeling van de indices anderzijds, zodanig zelfs dat de gedachte is gerezen dat deze taakomschrijvingen wel eens zouden kunnen zijn vervaardigd vanuit de index-rubrieken.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Oorlog: Verbaalarchief (gewoon en geheim), nummer toegang 2.13.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Oorlog / Verbaalarchief, 2.13.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Tijdens de bewerking is onder verbaal van 19 oktober 1928 afdeling II nummer 166 het gedeponeerde archief de Interdepartementale Commissie in zake de splitsing van het Marinepersoneel aangetroffen. Dit archief werd afgescheiden en beschreven. Zie Nationaal Archief, archief van de Interdepartementale Commissie inzake de splitsing van het Marinepersoneel, (1919)1924-1925(1926), nummer toegang 2.12.23.01.
Verwante archieven
1. Afzonderlijke archiefbestanden, gevormd op het departement
Niet alle bescheiden, die bij het departement van Oorlog inkwamen en wier afdoening "gewoon", d.w.z. niet "kabinet" geschiedde, werden in het gewoon verbaalarchief opgelegd. Sommige soorten bescheiden, al of niet bij geleidebrief ingekomen, werden tot afzonderlijke series of specifieke archiefbestanden aaneengevoegd. Deze werkwijze werd door de praktijk ingegeven en is veelal niet in secretarie-instructies of andere voorschriften gedocumenteerd. Het hierna volgende overzicht is daardoor naar alle waarschijnlijkheid niet compleet.
1.1. Onroerende zaken: "Archief van Oorlog/der Genie" en aanverwanten
Het meest in het oog vallende bestand dat buiten het gewoon verbaalarchief werd gehouden, is het "Archief van Oorlog/der Genie". Als organisatie-onderdeel kwam het "Archief van Oorlog" al in hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer" voor. Van de oprichting in 1814 tot 1826 ressorteerde het onder de Inspecteur-Generaal der Fortificatiën (Genie), in 1826 werd het formeel ingelijfd bij het departement, maar de feitelijke realisering daarvan heeft tot 1841 op zich laten wachten. Eenmaal in het departement geïntegreerd, werd het omgedoopt tot "Archief der Genie" ( De benaming van dit organisatie-onderdeel en van het daardoor beheerde archief is verwarrend: als "Archief van Oorlog" ressorteerde het organisatie-onderdeel onder de Genie, en dient dus te worden onderscheiden van het archief van (het ministerie van) Oorlog. Als "Archief der Genie" maakt het organisatie-onderdeel deel uit van het departement, en moet in die tijd dan duidelijk worden onderscheiden van het archief van de (chef, c.q. subalterne bevelhebbers en functionarissen van het wapen der) Genie. ) .
De bij de oprichting geformuleerde taak van het "Archief van Oorlog" bestond:
  1. "In het verzamelen, rangschikken, registreren en conserveren van alle kaarten, plans, memorien enz., de defensie van den Staat betreffende.
  2. In het gelijkerwijze verzamelen, rangschikken, registreren en conserveren van alle geteekende of gegraveerde kaarten en plans, de geographie en topographie van andere landen specte-rende.
  3. In het verzamelen, registeren en conserveren van alle militaire verkenningen, journalen van kampanjes, belegeringen en verdedigingen van vestingen, van kapitulatien en van alle andere onderwerpen tot de militaire geschiedenis van den Staat behoorende.
  4. In het verzamelen en conserveren van onderwerpen op de statistiek der Vereenigde Nederlanden betrekking hebbende." RM ( 1815 I, p. 169-170. ARA Staatssecretarie inv.nr. 70. Ontleend aan Burger, "Genie 1813-1841". )
Daarbij valt op te merken, dat de onder a genoemde taak vermoedelijk al vroegtijdig werd beperkt tot de kaarten en plans van gerealiseerde werken. In het verbaalarchief vindt men namelijk aanzienlijke hoeveelheden plans, kaarten en wat dies meer zij, die het karakter hebben van voorstudies, voorontwerpen, en ook afgekeurde ontwerpen. Dit materiaal werd blijkbaar niet tot het "Archief van Oorlog/der Genie" toegelaten.
Bij de formele inlijving in het departement in 1826 bleef deze taak onverkort gehandhaafd ( Zie uitvoeriger hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer". ) . Aldus was het "Archief van Oorlog/der Genie" de bewaarplaats van kaarten, plattegronden en tekeningen en de daarbij benodigde beschrijvende hulpmiddelen, betreffende de Nederlandse verdediging te land, betreffende andere landen, en voor uiteenlopende bescheiden inzake uiteenlopende militaire operaties en gebeurtenissen. Het "Archief van Oorlog/der Genie" werd gedurig verrijkt met bescheiden die op een of andere wijze aan het departement van Oorlog werden toegezonden of anderszins daardoor verworven, zoals aan bijschriften op talloze minuten in het gewoon verbaalarchief valt te constateren ( Zie bv. inv.nr. 3484 30, maart 1863 nr. 51G, waar een deponering van bestek en bestektekeningen plaatsvindt; inv.nr. 3533, 28 oktober 1867 nr. 89 G betreffende een verslag dat wordt opgelegd bij de "Memoriën" onder een eigen kenmerk; inv.nr. 3530, 13 maart 1867 nr. 18G, waar staten die bij een proces-verbaal van overname van dienst waren opgemaakt, ten dele in het Archief der Genie worden gedeponeerd. ) . Het "Archief van Oorlog/der Genie" is, althans in de kern, bewaard gebleven en berust bij het Algemeen Rijksarchief. Het getekende materiaal, alsmede de reeks "Memories", is ontsloten door de toegangen 4-OMM, 4-OMD, 4-OBK, 4-OBGK, 4 OBZ, 4-OSK, 4-OSPV, 4-OPV, 4-OPGO en 4-OPGN ( Vermoedelijk losgeraakte "memoriën" uit het "Archief van Oorlog/der Genie" zijn weer opgelegd bij: Algemeen Rijksarchief, archief van het Comité van Defensie 1850-1868 en daarbij aangetroffen bescheiden 1741-1897, nummer toegang 2.13.62.04, inv.nrs. 64-77 of -78. ) . Bestekken, deels met bijbehorende bestektekeningen, zijn beschreven in toegangen 2.13.02 en 2.13.03 ( Tevens berust bij het ARA een supplement-reeks bestekken welke niet van een toegang is voorzien. ) . Verwant hieraan is het bestand bescheiden betreffende de afbakening van "verboden krin-gen", die eveneens bij het departement van Oorlog, en naar valt aan te nemen bij het "Archief der Genie", werden opgelegd ( Algemeen Rijksarchief, archief der Genie, Verboden Kringen, Koninklijke Landmacht (nummer toegang 2.13.37). De in de titel besloten suggestie dat het hier zou gaan om archiefvorming van het wapen der Genie van de Kon. Landmacht, wordt weersproken door de bijbehorende registers en de verwijzingen naar getekende bescheiden welke in het "Archief der Genie" van het departement berusten. ) . In elk geval bij de afdelingen van het departement die successievelijk belast waren met Genie-zaken, zijn te eniger tijd nog andere reeksen bescheiden gevormd, waarvan de juiste verhouding met het "Archief van Oorlog/der Genie" niet duidelijk zijn: aantoonbaar zijn de reeksen "Overgave" "Overeenkomsten" en "Lasten" ( Zie bv.: inv.nr. 3486, 6 mei 1863 nr. 45G; en inv.nr. 3531, 5 juli 1867 nr. 40G en 27 juli 1867 nr. 34G. De reeks "Overgave" blijkt te bestaan uit processen-verbaal waarbij onroerende goederen onder het beheer van of na bouw in opdracht van de Genie, worden overgegeven aan militaire commandanten buiten de Genie. De reeks "Lasten" bestaat kennelijk uit acten waarbij de Genie namens de Staat der Nederlanden aan andere (rechts-)personen een (mede-)gebruik van militair domein toestaat. En de reeks "Overeenkomsten" lijkt te bestaan uit acten waarbij de Genie, namens de Staat der Nederlanden, in samenhang of samenwerking met anderen, zich tot bepaalde beheersmaatregelen jegens militaire domeinen verbindt. ) , maar het is geenszins uitgesloten dat nog andere reeksen en verzamelingen hebben bestaan. De hier genoemde series bescheiden zijn voorzover bekend niet overgeleverd ( Verwezen wordt ook naar "belendende archieven c.q. bescheiden" uit het ressort van het ministerie van Financiën, en wel: de "leggers van het domein van Oorlog" in: Algemeen Rijksarchief, Lijst van leggers behorend tot het archief van het Amortisatie-Syndicaat 1828-1864, Den Haag 1978, nummer toegang 2.08.17. Vermelding verdient verder: Algemeen Rijksarchief, archief van de Ingenieur der Domeinen voor de Ontmanteling der Vestingen 1868-1900, Den Haag (niet gepubliceerd) 1979, nummer toegang 2.08.25. ) .
1.2. Roerende zaken
Hoewel het denkbaar zou zijn dat, in navolging van de contracten (bestekken en voorwaarden) inzake onroerende goederen, ook de leveringen van roerende goederen aan de Landmacht tot afzonderlijke reeksen contracten zouden hebben geleid bij bv. de departementsafdelingen belast met Artillerie- of Intendancezaken, is daarvan niets aantoonbaar. Dit kan te maken hebben met de omstandigheid dat de levering, opslag en distributie van dergelijke zaken geschiedde door een netwerk van magazijnen, waardoor het opleggen van de contracten niet op departementsniveau, maar in de hiërarchie der betrokken wapens en dienstvakken heeft plaatsgevonden. Nader onderzoek heeft op dit punt niet plaatsgevonden.
Wel is gebleken, dat ook bij het Topografisch Bureau bescheiden apart werden opgelegd ( Inv.nr. 3530, 13 maart 1867 nr. 18G, waar staten die bij een proces-verbaal van overname van dienst waren opgemaakt, ten dele in het Archief der Genie worden gedeponeerd, maar een staat van overgenomen instrumenten bij het Topografisch Bureau belandt. ) .
1.3. Personeel
Betreffende het militaire en civiele personeel van de Landmacht-organisatie zijn wel de.gelijk afzonderlijke bestanden aantoonbaar.
In de eerste plaats werden op het departement, zowel als bij de Landmacht-onderdelen en -instellingen, personeelsstamboeken bijgehouden, waarin mutaties in rang, plaatsing e.d. werden genoteerd. Deze stamboeken en pensioenregisters zijn, voor een deel vermengd met series onderdeelsstamboeken, als afzonderlijk bestand overgedragen tot 1920 à 1924 ( Zie Algemeen Rijksarchief, nummer toegang 2.13.04: systematische en numerieke lijsten van de dienststaten en stamboeken van officieren 1814-1877(1923); nummer toegang 2.13.09: militaire stamboeken van onderofficieren en minderen van de landmacht 1813-1844(1924); nummer toegang 2.13.11: stamboeken onderofficieren en minderen van de Landmacht 1870-1924; alsmede de daarbij behorende naamklappers 2.13.05, -.06, -.07, -.08. ) . Het aanhouden van een verzameling dienststaten, waarvan een residu zich manifesteert in de bovengenoemde toegang 2.13.04, kwamen we in hoofdstuk "Geschiedenis van de archiefvormer" § 2.1 reeds tegen als een uitdrukkelijke taak van de toenmalige 1e afdeling, Algemene Zaken, van het departement. Een gedeelte hiervan is opgelegd bij de stamboeken ( Het Jaarverslag 1940/41 van het "Weermachtsarchief opgericht te 's-Gravenhage den 1en December 1940" maakt op p. 4 melding van het feit dat "controlelijsten, straflijsten, conduitelijsten en conduiteboekjes van beroeps- en reservepersoneel van Land- en Zeemacht (..) voorzover afkomstig van overledenen worden (..) vernietigd". Of de verzameling staten van dienst hetzelfde lot beschoren was, staat er niet met zoveel woorden, maar lijkt aannemelijk. ) . Complementair aan de stamboeken waren en zijn de pensioenregisters voor uitge.diend personeel, die eveneens als afzonderlijke eenheid bekend zijn ( Zie Algemeen Rijksarchief, collectie pensioenregisters van militairen en burgerpersoneel van de Landmacht 1813-1927(1945), nummer toegang 2.13.36. ) . Het bijhouden van deze stamboeken en verdere personeelsadministratie leverde een be-langrijke hoeveelheid correspondentie op, die voor een deel plaatsvond op diverse (en met de tijd variërende) soorten formulieren. Een deel daarvan, zgn. controle- en straflijsten, is bewaard gebleven ( Zie Algemeen Rijksarchief, controlelijsten en straflijsten betreffende militair personeel van de Landmacht 1904-1923(1939), nummer toegang 2.13.66. Een ander, vermoedelijk ouder gedeelte, is met zekerheid vernietigd. Zie de eervorige noot. ) . Van vergelijkbare aard zijn de controleregisters op de tractementen e.d. van officieren en anderen ( Zie Algemeen Rijksarchief, registers van controle op de tractementen, bureaukosten, fouragegelden, toelagen, wachtgelden en pensioenen van officieren en minderen van de verschillende wapens, veldpredikanten, aalmoezeniers, garnizoenspredikanten, geëmployeerden bij de telegraaf, bij de postdienst en personeel werkzaam bij de steendrukkerij van de Militaire Verkenningen, 1817-1844, nummer toegang 2.13.13.08, en de klapper daarop 2.13.12. ) . Een apart bestand werd ook aangelegd van de stukken betreffende de toekenning van het Metalen Kruis en de Bronzen Medaille ( Zie Algemeen Rijksarchief, stukken betreffende het toekennen van het Metalen Kruis en de Bronzen Medaille 1831-1834, nummer toegang 2.13.13.03. ) . Periodiek ingezonden staten betreffende de sterkte van legeronderdelen en garni.zoens.be-zettingen werden bij het departement eveneens afzonderlijk opgelegd. Een aan.zienlijk gedeelte daarvan is als aanhangsel bij het gewoon verbaalarchief overgeleverd en in deze inventaris terug te vinden. Hetzelfde geldt voor de zgn. kaderlijsten. Een ander gedeelte van de sterktestaten, over het tijdvak 1927-1934, is in 1985 door het ministerie van Defensie losgemaakt uit het archief van de departements(hoofd)afdeling Dienstplichtzaken en in beheer gegeven aan de Sectie Militaire Geschiedenis van de Landmachtstaf, te 's-Gravenhage ( Zie Algemeen Rijksarchief, archief van de Hoofdafdeling Dienstplichtzaken van het Ministerie van Oorlog 1913-1940 en 1945-1957, nummer toegang 2.13.57. ) .
1.4. Afdelings-, bureau- en directie-archieven
Deze (hoofd)afdeling Dienstplichtzaken is reeds in 1905 begonnen met eigen archiefvorming. Deze tendens is in het gewoon verbaalarchief aanwijsbaar door het voorkomen, over het tijdvak 1905-1913, van separate agenda's van deze afdeling. Een deel van de afdoeningen werd nog opgelegd in het gewoon verbaal van het departement en als zodanig in de algemene index opgenomen, maar specifieke categorieën bescheiden werden buiten verbaal gehouden. Het aldus ontstane afdelingsarchief is als een afzonderlijk bestand overgeleverd ( Zie Algemeen Rijksarchief, archief van de Hoofdafdeling Dienstplichtzaken van het Ministerie van Oorlog 1913-1940 en 1945-1957, nummer toegang 2.13.57. ) .
De directeuren van de in 1823 gevormde departementsdirecties hebben eveneens afzonderlijk archief gevormd in de zaken/taken die zij krachtens geldende regelingen zelfstandig konden afdoen. Dit heeft geleid tot separate directie-archiefjes:
  • archief van de directeur voor het personeel en Militaire Zaken 1824-1829, nummer toegang 2.13.13.22;
  • archief van de directeur voor het Materieel der Artillerie en Genie 1825-1826, nummer toegang 2.13.13.23;
  • archief van de directeur voor de Administratie 1826-1829, nummer toegang 2.13.13.24.
Op dezelfde voet handelde de Chef van de Algemene Directie der Genie in het tijdvak 1826-1830, toen de ADG een directie van het departement was. Bij de verzelfstandiging van de ADG in 1830 is het (departements-)directie-archief buiten het verband van de departementale archiefvorming en in de Genie-sfeer geraakt ( Zie ARA archief Genie 1813-1840, nummer toegang 2.13.13.04. ) .
1.5. Overigen
Het Recueil van gedrukte stukken ( Inv.nrs. 14554-14600. ) is een verzameling van door het departement in druk uitgebrachte stukken - verordeningen, formulieren, dienstvoorschriften etc. Het is slechts overgeleverd voor het tijdvak 1814-1863. Dit Recueil dient niet verward te worden met het Recueil Militair bevattende de wetten, besluiten en orders betreffende de Koninklijke Nederlandsche Landmagt , dat jaarlijks werd gepubliceerd.
2. Afzonderlijke archiefbestanden, gevormd buiten het departement
De organisatiegeschiedenis heeft geleid - of kan geleid hebben - tot het ontstaan van een aantal "belendende" archieven van organen of instanties die zelf, na een zelfstandig(er) bestaan, in het departement werden opgenomen of waarvan de taken en werkzaamheden door het departement werden overgenomen. Deze paragraaf handelt over hun archiefvorming uit het tijdvak dat zij niet onderdeel van het departement vormden, kortweg gezegd de "voorloper"-bestanden, en beperkt zich daarbij tot archieven die bij opheffing van het betrokken orgaan werden afgesloten ( In enkele gevallen betreft het organen of taken die eerder uit het departement waren afgesplitst en die later daarnaar terugkeerden. ) . Eerst zij vermeld dat de CGO in 1813-1814 niet de enige "Commissaris-Generaal" belast met krijgszaken was. In die tijd functioneerde tevens een "Commissaris-Generaal bij de Russische en Pruisische troepen" in ons land, belast met het treffen van voorzieningen voor een goede verzorging van de vreemde troepen tijdens hun verblijf in Nederland en zetelend te Utrecht. Het archief van deze functionaris is overgeleverd ( Zie Algemeen Rijksarchief, archief van de Commissaris-Generaal bij de Russische en Pruisische troepen in ons land in 1813-1814, nummer toegang 2.13.13.18. Nadat in het tijdvak 1814-1832 de liquidatie van vorderingen welke uit het verblijf van de vreemde troepen voortgesproten waren, opgedragen was geweest aan een afzonderlijke commissie, werd in 1832 de afdoening van de toen nog resterende claims overgenomen door het departement van Oorlog; zie Algemeen Rijksarchief, archief van de Commissie van onderzoek en verevening der pretensiën, voortspruitende uit gedane leverantiën etc. aan de geallieerde legers 1814-1832, nummer toegang 2.13.13.20. ) . Uit de reorganisatie van 1815, waarbij de twee "half-departementen" Commissariaat-Generaal en Generale Intendance ontstonden, vloeide voort dat gedurende het bestaan van deze tweedeling er ook twee archieven werden gevormd. Hetzelfde geldt voor de herschikking van 1818, toen de Generale Intendance van het toneel verdween, maar de Adjudant-Generaal des Konings zijn intrede deed. Van beide is het archief bewaard gebleven ( Zie Algemeen Rijksarchief, archief van de Intendant-Generaal van de Administratie van Oorlog 1815-1818, nummer toegang 2.13.13.28; en ibidem, archief van de Adjudant-Generaal des Konings 1818-1819, nummer toegang 2.13.13.27. ) . Afzonderlijk archief van de kroonprins als belast met de opperdirectie over het departement resp. het ministerie van Oorlog in het tijdvak 1814-1818 en 1839-1840 is bij het Algemeen Rijksarchief noch bij het Koninklijk Huisarchief aanwezig ( Vgl. Koninklijk Huisarchief, inventaris A 40 (kroonprins, later koning Willem II) rubriek XIII. Wel is overgeleverd, enigszins verspreid bij het Algemeen Rijksarchief en in het Koninklijk Huisarchief, archiefmateriaal uit hoofde van militaire functies van de kroonprins (Opperbevelhebber 1814-1815 en 1831-1839, Inspecteur-Generaal sedert 1814); zie Koninklijk Huisarchief t.a.p., en ARA, archief van de opperbevelhebber van het leger 1830-1839, nummer toegang 2.13.14.04. ) . Wel aangetroffen is een deel van het ambtsarchief van prins Frederik als Admiraal en Kolonel-Generaal, sinds 1830 belast met de opperdirectie van het departement van Oorlog. Dit is als een afzonderlijk gedeponeerd (fragment-)archief bij het onderhavige opgenomen ( Inv.nrs. 5305-5308. ) . Complementair materiaal berust in het Koninklijk Huisarchief ( Koninklijk Huisarchief, inventaris A 37 (prins Frederik), categorie VIIb. Het betreft hier overwegend materiaal dat tijdelijk gedeponeerd is geweest bij het Krijgsgeschiedkundig Archief van de Generale Staf ten behoeve van de studie van lt.gen. F. de Bas, Prins Frederik der Nederlanden en zijn tijd, 4 delen, Schiedam 1887-1813. De directeur van het Koninklijk Huisarchief, drs. B. Woelderink, deelt voorts mee, dat een deel van de archivalische nalaten-schap van prins Frederik tijdens en na de Tweede Wereldoorlog in Duitsland ernstige verliezen heeft ondergaan. ) . Terwijl tot 1830 en vanaf 1841 het geheel of een deel van de bemoeienissen met de Genie tot het ressort van het departement werd gerekend, functioneerde van 1830-1840 de Algemene Directie der Genie als een goeddeels zelfstandig orgaan. De archiefvorming daarvan is dan ook buiten die van het departement gebleven ( Zie Algemeen Rijksarchief, archieven van de Inspecteur-Generaal der Fortificatiën, van het Korps Ingenieurs en van de Chef van de Algemene Directie der Genie 1813-1840, nummer toegang 2.13.13.04. ) . Archiefvorming van de directeur van het Archief van Oorlog en Topografisch Bureau uit de periode dat dit apparaat formeel niet meer, maar in feite nog steeds bestond (1826-1841) is in beperkte mate aangetroffen ( Zie: Algemeen Rijksarchief, fragment-archief van het Archief van Oorlog en Topografisch Bureau (1811)1814-1841, nummer toegang 2.13.68.04. ) ( Ook bestaat het archief van de "Telegrafische Gemeenschap 1831-1839", een orgaan dat korte tijd een zelfstandig bestaan heeft geleid maar al spoedig werd ingebed in het "Topografisch Bureau". De Gemeenschap stond onder leiding van de 1e lt.ing. G. Jooss, waarnemend directeur van het Archief van Oorlog en Topografisch Bureau. Zie: Algemeen Rijksarchief, archief van de Telegrafische Gemeenschap 1831-1839, nummer toegang 2.13.13.30. ) . Uiteraard staat, door de vereniging in 1928 van het departement van Oorlog met dat van Marine tot het ene departement van Defensie, het archief van het departement van Marine tot dat van Defensie in de verhoudingen van (partiële) taakvoorganger/-opvolger. Waarneembaar is dat in sommige gevallen op de archiefvorming van het departement van Marine ook na de vereniging nog is voortgebouwd. Dit betreft echter overwegend nog niet aan het Algemeen Rijksarchief overgedragen materiaal ( Overigens is ook aan de archieven van het ministerie van Marine veel oorlogsschade opgetreden; zie hoofdstuk "Geschiedenis van het archiefbeheer", § 2. ) . Tijdens de Londense ballingschap van de regering werd het departement van Defensie weer gesplitst in een ministerie van Oorlog en een van Marine, welke tweedeling bij de terugkeer van de regering naar Nederland bleef bestaan. Als gevolg van de Duitse bezetting werd de afdeling IX Loodswezen van het ministerie van Defensie overgeheveld naar het ministerie van Waterstaat. In 1945 keerde de afdeling terug naar het - inmiddels herrezen - ministerie van Marine. Het archiefmateriaal uit de Waterstaatsperiode berust bij het Algemeen Rijksarchief ( Algemeen Rijksarchief, verbaalarchief van de afdeling Loodswezen van het ministerie van Waterstaat 1940-1945; geen toegang. ) .

Bijlagen

AfdelingTaakFormatie(Onder)afdelingNaamAfdelingBureaus:afdelingsnr.afdelingsnaamtaakvolgervan afd./bureau van het Commissariaat voor de belangen van de voormalige Nederlandse Weermacht 1942Wees attent op de mogelijkheid dat meerdere personen dezelfde achternaam en initialen kunnen hebben.Als u een gezochte naam niet aantreft in alle in aanmerking komende klappers, is uw zoekactie in de klappers ten einde zonder resultaat.De inhoudsomschrijving van het geagendeerde stuk kan voor u van belang zijn; noteer deze desgewenst.Veelal geeft het laatstvermelde afdoeningskenmerk het verbaal waarbij de zaak is afgedaan, en zijn de eerdere vermeldingen "renvooien" die nimmer een verbaal hebben veroorzaakt. 100% zekerheid daarover is echter niet te geven. U doet daarom verstandig om de afdoeningskenmerken na te zoeken, te beginnen met de laatste en zo terugwerkend. Een eenmaal gevonden verbaal wijst veelal uit, of het tot stand gekomen is via een of meerdere "renvooi-tussenstap(pen)". Blijkt dat zo, dan kunt u de andere in de agenda gevonden afdoeningskenmerken desgewenst veronachtza-men, omdat die dan immers staan voor het/de "renvooi(en)". Zolang echter uit de verbalen niet blijkt van renvooien, doet u verstandig alle afdoeningskenmerken af te lopen.Constateert u bij controle een fout in de verbaalspecificaties over 1832-1844 (een niet als bewaard opgegeven verbaal is er toch, of een wel als bewaard opgegeven verbaal is er niet), geeft u dat dan gerust door aan de studiezaalmedewerker of per e-mail aan de afdeling Dienstverlening van het Nationaal Archief. Bij een revisie van deze inventaris kunnen uw bevindingen dan worden verwerkt.Blijkt het door u gezochte verbaal niet meer aanwezig te zijn, dan kunt u de indices nog als vervangende bron gebruiken. Als u het gezochte verbaalkenmerk hebt gevonden met behulp van de index, hebt u de index-informatie reeds gezien en desgewenst genoteerd (bij stap C8). Hebt u nog geen indices gebruikt, dan kunt u alsnog de index-informatie opzoeken: voor het tijdvak 1832-1844 volgt u daarvoor stappen C1 - C8, voor het tijdvak 1845-1845 geldt stap G1.

Archiefbestanddelen