Terug naar zoekresultaten

2.06.118 Inventaris van het archief van het Centraal Bureau voor de Statistiek, (1882) 1899 - 1950

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.06.118
Inventaris van het archief van het Centraal Bureau voor de Statistiek, (1882) 1899 - 1950

Auteur

SSA-CBS

Versie

16-05-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2008 cc0
( BELANGRIJKE OPMERKING VOOR DE GEBRUIKER: Dit archief is overgebracht naar het Rijksverzameldepot te Emmen en is alleen daar ter inzage. )

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Centraal Bureau voor de Statistiek
CBS

Periodisering

archiefvorming: 1899-2003
oudste stuk - jongste stuk: 1882-2005

Archiefbloknummer

E12

Omvang

; 4163 inventarisnummer(s) 80,40 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Emmen

Archiefvormers

Centraal Bureau voor de Statistiek

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat stukken van algemene aard, zoals stukken betreffende de interne organisatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek, de overdracht van diverse statistieken, verslagleggingen van samenwerking met diverse externe groepen waaronder de Werkgelegenheidscommissie van het Ministerie van Sociale Zaken 1947-1955 en de Commissie Gemeenteclassificatie (Commissie-Kruijt) 1948-1952. Ten slotte zijn opgenomen een groot aantal statistieken, waaronder Volks- en bedrijfstellingen, statistieken betreffende migratie, verkiezingen, economie, sociale vraagstukken, onroerend goed, organisatievormen, binnen- en buitenlandse handel, recht, openbaar bestuur, opvoeding en onderwijs, techniek, land- en tuinbouw,visserij, transport, verkeer, planologie, internationale organisaties (Volkenbond, Verenigde Naties, Population Commission, Statistical Commission) en Benelux. Tot slot bevat het archief foto’s met betrekking tot de huisvesting van het CBS.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. Taak en functie van het Centraal Bureau voor de Statistiek
In 1899 ontstond het Centraal Bureau voor de Statistiek bij Koninklijk Besluit van 9 januari (Staatsblad 43). Dat besluit, een in tweeërlei opzicht historische beslissing, is tot stand gekomen onder het Kabinet-Pierson. Het belang van een onafhankelijke informatie-verschaffing en van een professionele informatieproductie op statistisch terrein door een centraal orgaan werd toen ingezien. Dat is nu gewoon, maar was toen heel bijzonder. De bevolkingsstatistiek werd in die tijd samengesteld bij het Departement van Binnenlandse Zaken, gerechtelijke statistieken werden vervaardigd bij het Departement van Justitie enzovoorts.
De gedachte, die daarbij toen vorm kreeg, was het hele statistische programma in handen te leggen van de Centrale Commissie voor de Statistiek (CCS) en de hele statistische productie van de rijksoverheid bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onder te brengen.
Het KB schrijft voor:
  • de CCS dient jaarlijks wijzigingen in het statistische programma in bij de Minister met gelijktijdige aanbieding van de begroting;
  • de CCS begeleidt en bewaakt het vastgestelde programma via een machtigingssysteem;
  • de CCS rapporteert achteraf over haar activiteiten via indiening van een jaarverslag.
Daartegenover staat voor het CBS de verplichting:
  • geen statistieken te staken of te beginnen zonder machtiging van de CCS;
  • alle opdrachten van de CCS uit te voeren.
Uniek is de positie van het CBS ook vanwege het verzamelen en bestuderen van statistieken door een centraal en onafhankelijk bureau. De centralisatie van de statistiek heeft geleidelijk aan plaatsgevonden.
Op 16 april 1901 werd de overgang van de bevolkingsstatistiek van het Departement van Binnenlandse Zaken naar het CBS bewerkstelligd, op 1 juli 1916 de overgang van de handelsstatistiek van het Departement van Financiën, op 1 februari 1929 de overgang van de onderwijsstatistieken van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en op 1 september 1941 de overgang van de landbouwstatistieken van het Departement van Landbouw en Visserij.
Onafhankelijkheid betekent, dat de statistiek is afgeschermd voor oneigenlijke beïnvloeding door belanghebbenden; de Directeur(-Generaal) van de Statistiek publiceert, wat hij voor praktijk en wetenschap nuttig acht.
Het CBS uit geen meningen, spreekt geen verwachtingen uit, doet geen politieke uitspraken, velt geen oordelen; het geeft slechts feiten weer.
Daarmee vervult het CBS een belangrijke functie in de democratische menings- en beleids-vorming.
Beleid streeft bepaalde doeleinden na. Het CBS onderzoekt of die doeleinden worden bereikt en zo ja, in welke mate. De resultaten van dit onderzoek worden gepubliceerd, ongeacht de vraag of de regering dit al dan niet nodig oordeelt.
2. Het ontstaat van de statistiek
De geschiedenis van de statistiek is zeer oud. Al 1000 jaar vóór onze jaartelling werden in China en Egypte op last van de staatsbestuurders gegevens verzameld in getalvorm, hoofdzakelijk met militaire en fiscale bedoelingen. Ook in de middeleeuwen lieten de vorsten van tijd tot tijd "Informacies" houden en het cijfermateriaal van deze enquêtes is vaak voor de economische geschiedenis zeer belangrijk.
Zo is uit een "Enquête" van 1494 - gehouden ter herziening van de verponding (grondbelasting) - bekend, dat de lakenproductie van de stad Naarden in dat jaar 24.000 stuks bedroeg en daarmede de Leidse productie met enige duizenden overtrof. Dit gegeven is dubbel belangrijk, wanneer men het vergelijkt met de resultaten van de "Informacie" van 1514, in dat jaar produceerde Naarden nog slechts 9.000 stuks, terwijl de productie van Leiden tot 26.000 was gestegen: men heeft hier te doen met een middeleeuwse productiestatistiek en in deze getallen weerspiegelt zich een belangrijk en veelbewogen stuk van het middeleeuwse economische leven.
Naast deze enquêtes ad hoc, ontwikkelde zich, in het bijzonder in Duitsland, de staatsbeschrijving, een soort land- en volkenkunde, welke eveneens voor een belangrijk deel ten behoeve van de vorsten werd beoefend. Deze staatsbeschrijving wordt al in de 17e eeuw als leervak aan tal van universiteiten gedoceerd; men noemt deze onderrichtingen "collegia statistica", waarbij het woord "statistica" is afgeleid van "statista" = staatsman. De term "statistiek" werd in dit verband het eerst gebruikt door Gottfried Achenwall, hoogleraar in het natuur- en volkenrecht, de politiek en statistiek aan de Universiteit van Göttingen (1719 - 1772), men noemt hem daarom wel de "vader van de statistiek".
Gelijktijdig met de staatsbeschrijving ontwikkelde zich, in het bijzonder in Engeland, een derde gebied van weten: de "politieke rekenkunde" ("litical arithmetic"). De "politieke rekenkunde", die in het bijzonder door het werk van Sir William Petty (1623 - 1687) bekendheid verkreeg, bleef niet stilstaan bij de weergave van het materiaal, maar trachtte door verdere bewerking (kwantitatieve analyse) inzicht te verkrijgen. In dit verband verdient John Graunt (1620 - 1674) vermelding, die al in 1662 sterftecijfers analyseerde en daarmede de grondslag legde voor de moderne verzekeringswetenschap.
Uit de drie bovengenoemde bronnen: de enquêtes ad hoc, de staatsbeschrijving en de politieke rekenkunde, ontstond, wat wij thans verstaan onder de moderne statistiek.
3. De Statistiek in Nederland tot 1899
Ad hoc verzameling van kwantitatieve gegevens ten behoeve van bepaalde aspecten van het overheidsbeleid vond in de tijd van de Republiek der Verenigde Nederlanden zeer beperkt en dan nog op verschillende tijdstippen en voor verschillende streken plaats.
Nederland, min of meer lijkend op het huidige gebied, werd pas in 1795 in bestuurlijke zin één geheel en de verzameling van statistische gegevens vond vanaf dat jaar ook iets intensiever plaats dan in voorgaande eeuwen.
De eerste activiteit ter zake was het houden van een volkstelling in 1795, een telling, die overigens niet meer beoogde dan het vaststellen van het aantal personen, ten behoeve van de verkiezing van volksvertegenwoordigers.
Registratie van geboorte en sterfte en iets later voornamelijk van verhuizingen volgde, terwijl ook gegevens over in-, uit- en doorvoer, over het onderwijs, alsmede gerechtelijke statistieken werden gepubliceerd.
Aanvankelijk werden die gegevens door het bestaande overheidsapparaat bijeen gebracht, maar de behoefte aan een meer professionele aanpak werd van tijd tot tijd gevoeld en bepleit.
In 1826 ontstond de eerste Commissie voor de Statistiek, welke uitsluitend bestond uit ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken onder voorzitterschap van die Minister. Deze Commissie heeft drie verzamelwerken uitgegeven, maar overleefde de afscheiding van België in 1830 niet. Haar secretaris, E. Smits, werd de eerste Directeur van het Belgische Bureau voor de Statistiek. In zijn plaats werd op 31 januari 1831 R. Lobatto, Adviseur bij het Departement van Binnenlandse Zaken en Inspecteur van het IJkwezen, buiten het bezwaar van het land, tot secretaris benoemd. Lobatto was al op zijn verzoek in 1825 belast met het samenstellen van een voor 's lands rekening uit te geven jaarboekje.
Het duurde tot 1848 voordat onder de afdeling Binnenlands Bestuur van het Departement van Binnenlandse Zaken een Bureau voor Statistiek, met mr. M.M. von Baumhauer aan het hoofd, werd opgericht. In 1857 werd dit een zelfstandige afdeling.
Op voordracht van Minister Van Tets werd op 10 mei 1858 een Staatscommissie benoemd. Onder dagtekening van 27 juli 1858, is hierop door de heren mr. J. Ackersdijck, mr. P.W. Alsthorphius Grevelink, mr. G.A. Fokker, mr. L.A.J.W. Baron Sloet en mr. S. Vissering aan Zijne Majesteit een verslag aangeboden, dat de grondslag werd waarop de Rijkscommissie voor Statistiek is opgericht. Deze Commissie bestond zowel uit ambtenaren van de verschillende Departementen, als uit vertegenwoordigers van de wetenschap.
Vooral door de tegenstellingen tussen deze beide categorieën van leden heeft deze Commissie slechts drie jaar bestaan. Bij Koninklijk Besluit van 29 december 1861 werd zij ontbonden.
In 1878 werd door de Minister van Binnenlandse Zaken Kappeyne van de Coppello de afdeling statistiek bij dat Departement opgeheven.
De beoefenaars van de statistische wetenschap, sinds 1856 verenigd in de Vereniging voor de Statistiek, waren al eerder geschokt door de opheffing van de Rijkscommissie en gaven thans uiting aan hun verontwaardiging over de opheffing van de afdeling Statistiek. Toen aan het verzoek van de vereniging aan de Regering om een Centraal Bureau voor de Statistiek op te richten geen gevolg werd gegeven, nam zij in 1884 het initiatief tot de oprichting van het Statistisch Instituut met steun van de Regering en de Gemeente Amsterdam. Als Directeur werd benoemd mr. A. Beajon.
De werkzaamheden van dit particuliere instituut werden beëindigd toen de Regering bij Koninklijke Boodschap van 3 juni 1892 aan de Staten-Generaal voorstelde, over te gaan tot instelling van een Centrale Commissie voor de Statistiek, welke zou ressorteren onder het Departement van Binnenlandse Zaken. Beide Kamers verenigden zich met dit voorstel, waarna bij Koninklijk Besluit van 6 oktober 1892 de Centrale Commissie werd gesticht, bestaande uit vertegenwoordigers van de overheid, wetenschap en bedrijfsleven. Deze bredere basis bleek geschikter te zijn voor een goede samenwerking.
Hoewel nog in de jaren 1890 en 1891 door het Tweede Kamerlid Domela Nieuwenhuis de oprichting van een Centraal Bureau voor de Statistiek was bepleit en in de "Nota voor de ambtelijke statistiek in Nederland" van Baron Van Lynden, chef van de afdeling Medische Politie van het Departement van Binnenlandse Zaken, was voorgesteld een Afdeling voor de Statistiek bij het departement in te stellen, is toch uiteindelijk op gronden van staatsrechtelijke en praktische aard de derde mogelijkheid, een adviserende commissie met een onder haar secretaris geplaatst bureau, gekozen.
Het overlijden van de eerste voorzitter van deze Commissie, mr. W.A. Baron van Verschuer in september 1898, is aanleiding geweest om ernstig de vraag te overwegen of thans niet het tijdstip gekomen was, waarop aan de statistiek in ons land, door de vestiging naast de Commissie van een Centraal Bureau, een betere organisatie kon worden geschonken. Ten onrechte was in 1892 de keuze gesteld tussen een Commissie of een Centraal Bureau. De oplossing was een Commissie en een Bureau. Voor de adviserende taak was een Commissie de juiste vorm, voor de uitvoerende taak een Centraal Bureau.
De ondervoorzitter, mr. A. Kerdijk, maakte de verdeling van de arbeid over Commissie en een zelfstandig Centraal Bureau tot voorwaarde voor zijn toestemmend antwoord op de uitnodiging om voorzitter te worden. Zowel Minister-president mr. N.G. Pierson, de initiatiefnemer voor de oprichting van het Statistisch Instituut, als de Minister van Binnenlandse Zaken mr. H. Goeman Borgesius, oud -ondervoorzitter van de Commissie, waren ten volle overtuigd van de noodzaak van deze splitsing.
De statistiek moest een "onderwerp van dagelijkse studie en werkzaamheid" zijn en "de leden van een Commissie kunnen niet bij voortduring met statistische arbeid worden beziggehouden". Van de Commissie werd in het vervolg verwacht een deugdelijke en veelzijdige voorlichting op het gebied van de statistiek en een wakend oog op de werkzaamheden van het Centraal Bureau.
4. De statistiek van 1899 tot en met 1950
4.1. De jaren 1899 tot en met 1913
Als Directeur van het bij Koninklijk Besluit van 9 januari 1899 opgerichte Centraal Bureau voor de Statistiek werd benoemd dr. C.A. Verrijn Stuart.
Het nieuwe Bureau begon zijn werkzaamheden met een personeelsbestand van vijf man, dat echter snel groeide en na enige jaren al het cijfer van 50 had bereikt. Er werd namelijk aanstonds op aangestuurd de bestaande statistieken bij het Bureau onder te brengen. Zodoende werden achtereen-volgens van de departementen overgenomen, de volkstelling en de statistiek van de spaar- en leenbanken in 1899, de verschillende bevolkingsstatistieken, de kiezersstatistiek, de criminele, gerechtelijke en gevangenisstatistieken in 1901, de statistiek van het armwezen, de leerplicht-statistiek, de Statistiek der rijksinkomsten en die van het grondkrediet in 1903. Voorts werd aan het bureau de bewerking toevertrouwd van de sociaal-statistische gegevens, welke de Kamers van Arbeid sedert 1902 verzamelden. Deze gegevens hadden in hoofdzaak betrekking op lonen en werktijden en op de stand van de arbeidsmarkt. Van de Centrale Commissie voor de Statistiek werden de jaarcijfers en de maandcijfers, inclusief de statistiek van de prijzen, overgenomen; mede werden de door de Commissie ingestelde onderzoeken naar de omvang en de werkzaamheid der vakverenigingen en naar loon en arbeidsduur bij rijkswerken voortgezet.
Zijnerzijds nam het bureau het initiatief tot de bewerking van de statistiek van de gemeentefinanciën in 1899, werkstakingen en verkiezingen in 1901, arbeidsbemiddeling in 1902, provinciale financiën en berechting der overtredingen van arbeids- en veiligheidswetten in 1903, werkloosheid in 1906, loon en arbeidsduur van de tegen ongevallen verzekerde arbeiders in 1907, collectieve arbeidsovereenkomsten in 1911 en bureaus voor rechtshulp aan on- en minvermogenden in 1913.
Voor de bewerking van de voor die tijd respectabele lijst van statistieken werd het bureau in 5 afdelingen ingedeeld.
De 1e afdeling kreeg de bewerking toegewezen van de bevolkingsstatistieken (inclusief de volkstelling), de Jaarcijfers en de Maandcijfers. Mede werd zij belast met de behandeling van de algemene zaken en de comptabiliteit.
Aan de 2e afdeling werd de bewerking toevertrouwd van de verschillende sociale en economische statistieken, alsmede van de verkiezings- en de kiezerstatistiek.
De 3e afdeling werd gevormd ter bewerking van de criminele, gerechtelijke en gevangenis sta-tistieken.
De 4e afdeling werd belast met de bewerking van de Statistiek van de gemeentefinanciën en provinciale financiën en de spaar- en leenbanken en daarnaast met het beheer van de bibliotheek en de verzorging van de expeditie.
Deze 4 afdelingen kwamen in 1901 tot stand. In 1903 werd de 5e afdeling hieraan toegevoegd. Zij kreeg tot taak de bewerking van de Statistiek van de rijksinkomsten, van het grondkrediet, het armwezen en de leerplichtstatistiek (in 1906 gestaakt).
In deze indeling kwamen in de loop der jaren verschillende wijzigingen. Zo werd de behandeling van de algemene zaken en de comptabiliteit overgebracht van de 1e naar de 4e afdeling. De 4e afdeling stond de statistiek der gemeente- en provinciale financiën aan de 5e en de Statistiek van de spaarbanken aan de 2e afdeling af. De verkiezings- en kiezersstatistiek werd van de 2e naar de 4e en vervolgens naar de 1e afdeling verplaatst. De statistiek van het armwezen werd van de 5e naar de 3e en later naar de 2e afdeling overgebracht.
4.2. De jaren 1914 tot en met 1918
De jaren 1914 - 1918 brachten het Bureau een belangrijke stap voorwaarts.
De omstandigheden, veroorzaakt door de Eerste Wereldoorlog, dwongen de Regering diep in te grijpen in het maatschappelijk leven. Op sociaal terrein moest men uitgebreide voorzieningen treffen om bijstand te verlenen aan de vele werklozen en andere oorlogsslachtoffers. Op economisch gebied moest men de behoeften bevrediging zoveel mogelijk in stand houden en daartoe verstrekkende maatregelen nemen ten aanzien van de productie, distributie, prijzen en in- en uitvoer van goederen.
Deze nieuwe situatie had voor het Bureau drieërlei betekenis. In de eerste plaats moest het allerlei nieuwe of meer uitgebreide statistische gegevens verzamelen welke de Regering voor de uitvoering van haar taak nodig had. In de tweede plaats was het van belang aantekening te houden van de vele nieuwe maatregelen en van de gevolgen die deze, tezamen met de oorlogsomstandigheden zelf, voor de bevolking hadden. In de derde plaats kreeg het Bureau de gelegenheid connecties aan te knopen met kringen, voonamelijk werkgevers en middenstandskringen, die tevoren voor de statistiek moeilijk bereikbaar waren geweest.
Met bovenstaande opsomming zijn de twee belangrijkste gebeurtenissen, die zich tijdens de oorlog voordeden nog niet genoemd. Dit waren de instelling van een statistiek van voortbrenging en verbruik van de nijverheid en de overbrenging van de statistiek van de in-, uit- en doorvoer (de handels-statistiek) van het Departement van Financiën naar het Bureau.
Voor de eerste statistiek werd het verstrekken van gegevens bij de Wet van 1 december 1917 (Staatsblad 665) houdende maatregelen tot het verkrijgen van een juiste statistiek van voortbrenging en verbruik verplicht gesteld.
Het was de eerste maal in de geschiedenis van de statistiek, dat een dergelijke verplichting aan een bepaalde groep particulieren werd opgelegd.
Maar weldra bleek, dat zij noodzakelijk was, want vooral in de kringen van de midden- en kleinbedrijven rezen, ondanks besprekingen met fabrikanten en fabrikantenverenigingen, vele bezwaren tegen invulling van de inderdaad verstrekkende vragenlijsten. Zonder dwang zou men op dit terrein, dat zulk een belangrijke achterstand bij verschillende andere landen te zien gaf, vermoedelijk weinig bereikt hebben.
De statistiek van de in-, uit- en doorvoer werd in 1916 onder het beheer van het Bureau gesteld en met haar de verwante scheepvaartstatistiek (in- en uitklaringen van zee- en rivierschepen) en de suikerstatistiek (productie en verbruik van suiker). Een nieuwe afdeling werd hiertoe gevormd, de 6e Afdeling, de afdeling handelsstatistiek.
De handelsstatistiek was volkomen verouderd, zowel wat grondslag als wat techniek betrof. Zij was daarom voor raadpleging onbruikbaar; vele cijfers waren foutief. Tussen 1880 en 1890 had men bij het Departement van Financiën al een reorganisatieplan ontworpen, dat niet tot uitvoering was gekomen. Onder leiding van de heer Claessens werd de reorganisatie krachtig ter hand genomen. De grondslag werd verbeterd door instelling van het statistiekrecht, een kleine heffing op in- en uitgevoerde goederen, die goede gegevens voor de statistiek mogelijk maakte. Voor de bewerking van de cijfers werden elektrische Hollerith-machines in gebruik genomen. Dit waren de uitbreidingen, die de oorlogsjaren het Bureau brachten. Er kwamen echter ook inkrimpingen voor. Bijvoorbeeld de statistiek van de berechting der overtredingen van arbeids- en veiligheidswetten werd enige jaren achter elkaar, op enkele hoofdcijfers na, niet bewerkt.
Verschillende van deze toegepaste bezuinigingen waren van tijdelijke aard, maar sommige werden ook na 1918 gehandhaafd.
4.3. De jaren 1919 tot en met 1939
De eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog kenmerkten zich door een streven tot uitbreiding van de buitenlandse gegevens, vooral die op sociaal en economisch gebied. Dit streven stond uiteraard in verband met het na de oorlog gewekte internationaal reveil (stichting Volkenbond en Internationaal Arbeidsbureau). Om aan de eisen van de nieuwe tijd te voldoen, vergrootte het Bureau zijn buitenlandse bronnendienst.
Verscheidene nieuwe internationale en buitenlandse tijdschriften werden aangeschaft.
De ontwikkeling van de binnenlandse gegevens stond evenmin stil. Men streefde daarbij vooral naar uitbreiding en verbetering van de economische gegevens. De grote schommelingen in het economische leven na de oorlog deden de behoefte hieraan steeds meer gevoelen. Uit deze tijd dateert ook de maandelijkse statistiek van het aantal gebouwde woningen, die op verzoek van de Minister van Arbeid werd ingesteld.
De afdeling bevolkingsstatistiek nam van de Militaire Geneeskundige Dienst de statistieken over van de behandelde zieken bij land- en zeemacht (militair-sanitaire statistieken).
Inmiddels werden alle goede bedoelingen van het Bureau doorkruist door een bezuinigingsgolf, opgelegd door de Regering om met het oog op de achteruitgang in het bedrijfsleven de openbare uitgaven te drukken.
Midden 1921 ingetreden, bereikte de golf in 1923/1924 haar hoogtepunt. Deze bezuiniging tastte de statistiek van voortbrenging en verbruik het ergste aan. Ook bijna alle andere statistieken werden door de bezuiniging getroffen.
Enkele werden opgeheven, met name de statistiek van de berechting van de overtredingen van arbeids- en veiligheidswetten, van de bureaus voor rechtshulp aan on- en minvermogenden en de kiezersstatistiek. Wat deze laatste betreft hield de opheffing verband met de invoering van het algemeen kiesrecht. De werkzaamheden aan de statistiek van loon en arbeidsduur en die van de spaar- en leenbanken werden gestaakt.
De bewerking van de statistiek van de arbeidsbemiddeling moest - in strijd met het beginsel van de centralisatie, dat bij de oprichting van het Bureau had voorgezeten - overgebracht worden naar de Rijksdienst van de Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling (in 1933 keerde zij bij het Bureau terug).
De verbetering van 's-Rijks financiën, gevolg van de in 1925 ingetreden opleving in het bedrijfsleven, gaf het Bureau de gelegenheid zich van de toegebrachte slagen te herstellen. De statistieken, die niet gepubliceerd of bewerkt waren, begonnen voor en na weer te verschijnen. Alleen die van loon en arbeidsduur liet nog vele jaren op zich wachten.
In deze periode van herstel nam het Bureau ook verschillende nieuwe statistieken ter hand. In de eerste plaats de onderwijsstatistieken.
In 1929 werd de samenstelling van deze statistieken door het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aan het Bureau overgedragen.
Een nieuwe afdeling kwam tot stand, de 7e afdeling, met Dr. Ph.J. Idenburg als eerste chef..
Voor het eerst werd in 1930 een bedrijfstelling gehouden. Al in 1899 had de Centrale Commissie voor de Statistiek een voorstel hiertoe gedaan dat daarna enige malen vergeefs was herhaald. Een begin werd ook gemaakt met het conjunctuuronderzoek. De noodzakelijkheid hiervan bleek steeds meer wegens de grotere schommelingen in het economische leven en de daarmede gepaard gaande ontwikkeling van de theorieën omtrent de golfbeweging in de conjunctuur.
Na een moeizame voorbereiding slaagde men er voorts in tot samenstelling van een "Internationale Betalingsbalans van Nederland" te komen. De eerste maal werd deze gepubliceerd in 1929.
Verdere nieuwe statistieken waren: de statistiek van de inkomsten en vermogens in Nederland, van indexcijfers van de koersen van aandelen, personeel in rijksdienst, motorrijtuigen, verkeers-ongevallen en de elektriciteitsstatistiek. Op gerechtelijk gebied begon men met de samenstelling van indexcijfers van de criminaliteit.
Tijdens de economische wereldcrisis, welke in 1929 intrad, maar in Nederland eerst in 1931 tot volle ontwikkeling begon te komen, werden de werkzaamheden van het Bureau wederom geremd door bezuinigingsmaatregelen.
Maar de bezuiniging greep toch veel minder om zich heen dan in 1923/1924.
Alle statistieken konden blijven verschijnen, al was dit ten dele te danken aan een overeenkomst met een particuliere uitgever, die tegen een bepaalde vergoeding een aantal publicaties voor zijn rekening en risico liet drukken en in de handel bracht.
Inmiddels deed zich een gebeurtenis voor die op de ontwikkeling van de statistische dienst van grote invloed was. Op 1 mei 1932 werd namelijk het Bureau onder het beheer van het Departement van Economische Zaken en Arbeid gebracht; alleen de volkstelling bleef tot het gebied van het Departement van Binnenlandse Zaken behoren.
Men verwachtte, dat het nieuwe Departement in verband met de aard van zijn werkzaamheden meer waardering voor de statistiek, vooral voor de economische, zou tonen, dan men tot dusver had ondervonden. Die verwachting werd niet beschaamd. Het Departement verleende de medewerking die voor de verdere ontwikkeling van het Bureau nodig was, vooral nadat in 1937 een commissie van onderzoek naar de inrichting van het Bureau een tekort aan personele en materiële bezetting had geconstateerd. Allereerst werd men in de gelegenheid gesteld het zo onvoldoende conjunctuur-onderzoek geleidelijk uit te breiden en op een behoorlijk peil te brengen. In verband hiermede werd het conjunctuurbureau, dat aanvankelijk een onderdeel van de 2e afdeling vormde, in 1938 een afzonderlijke afdeling, de 8e Afdeling onder de naam van afdeling voor conjunctuuronderzoek en wiskundige statistiek, met dr. J. Tinbergen als eerste chef.
Van Rijkswaterstaat werd de sinds 1877 bestaande statistiek van de scheepvaartbeweging in Nederland overgenomen, die men echter grondig reorganiseerde.
Van veel belang voor de ontwikkeling van de economische statistieken was de Wet van 28 december 1936 (Staatsblad 639), houdende maatregelen tot het verkrijgen van juiste economische statistiek. Hierbij werd het verstrekken van gegevens ten behoeve van deze statistieken verplicht gesteld. Een dergelijke verplichting gold tevoren alleen voor de statistiek van voortbrenging en verbruik.
In deze periode kwam ook een belangrijke verandering in de leiding van het Bureau. De Directeur professor dr. H.W. Methorst, die deze functie vanaf 1906 had bekleed, trad in 1939 af, en met hem de adjunct-directeur, mr. E.W. van Dam van Isselt, die in 1934 mr. J.R.B. de Roos na diens overlijden was opgevolgd. Als nieuwe Directeur werd benoemd dr. Ph.J. Idenburg, daarvoor chef van de afdeling Culturele statistiek.
Naast hem werd dr. O. Bakker, Chef van de afdeling voor Economische en sociale statistiek, als plaatsvervangend Directeur aangewezen.
4.4. De jaren 1940 tot en met 1945
In sterke mate ondervond het Bureau de druk van de bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog. Direct na zijn komst schreef hij geheimhouding voor van alle economische gegevens, evenals van sommige sociale (lonen, kosten van levensonderhoud) en sommige financiële gegevens (inkomsten en uitgaven van het Rijk).
De statistische belangstelling van de bezetter ging voornamelijk uit naar demografische, sociale en bovenal economische gegevens, welke op zijn last in sommige opzichten werden uitgebreid. Aanvankelijk bepaalde zijn belangstelling zich tot algemene cijfers. In latere jaren verlangde hij echter meer en meer individuele gegevens. Zo vroeg hij inlichtingen over de bezetting van bepaalde ondernemingen, welke hij nodig had ten behoeve van de zogenaamde arbeidsinzet, die voor hem in het verdere verloop van de oorlog het allesoverheersende vraagstuk werd. Het Bureau weigerde dergelijke individuele gegevens te verstrekken, waarbij men zich beriep op de plicht tot geheimhouding die het tegen de berichtgevers had. Dit gaf meermalen aanleiding tot moeilijkheden. Soms dreigden de Duitsers zelfs met gehele of gedeeltelijke stopzetting van de werkzaamheden. Het Bureau ondervond echter goede steun van de Duitse "Referent", die aangewezen was om het contact tussen het Bureau en de instellingen van de bezetter te onderhouden.
Begin 1944 kwamen uit Berlijn instructies om het gehele Bureau op te heffen. "Statistik machen wir nach dem Krieg" was toen de leuze van de Duitsers, waarbij natuurlijk de bedoeling voorzat een belangrijk deel van het personeel voor de arbeidsinzet te gebruiken. Het was mede aan de "Referent" te danken, dat deze instructies niet tot uitvoering kwamen.
De werkzaamheden ondergingen tijdens de bezetting in sommige gevallen inkrimping, doch in verschillende andere gevallen uitbreiding. Een belangrijke uitbreiding kwam er in de werkzaamheden van de voorradenstatistieken. Het Bureau werd namelijk door het Departement van Economische Zaken belast met de telling van de voorraden van de distributiegoederen, die onder de Rijksbureaus voor Handel en Nijverheid resorteerden.
Ook werden verschillende nieuwe statistieken in bewerking genomen. Hiervan kan genoemd worden: omvang van het coöperatiewezen in de landbouw 1938 - 1941, personeelssterkte en omzet in de industrie, financiële resultaten der hypotheekbanken, huishoudrekeningen, minimumbudgets, wachtgeldregelingen, kruisverenigingen, coöperatieve uitvaartverenigingen, afbetalingskrediet, beurtvaart, eigen vervoer te water, sleepvaart, vrachtautovervoer, goederenvervoer per trein, vervoer per tram en sportbeoefening. De nieuwe statistiek van de huishoudrekeningen, die 150 gezinnen uit middelgrote steden omvatte, diende als grondslag voor een nieuwe berekening van de indexcijfers van de kosten van levensonderhoud, welke nodig was geworden door de veranderingen in het verbruik.
Een nieuwe taak, welke het Bureau tijdens de oorlog kreeg toebedeeld, bestond in het houden van toezicht op het instellen van enquêtes. Het aantal onderzoekingen, vooral op economisch en sociaal gebied, had in verband met de stichting van vele nieuwe overheids- en semi-overheidsorganen een grote omvang aangenomen, waarbij het niet zelden voorkwam, dat twee of zelfs meer instellingen gegevens vroegen over hetzelfde of ongeveer hetzelfde onderwerp. Het bedrijfsleven werd zodoende meermalen overbelast met het invullen van vragenlijsten waarop bovendien de vragen, door gebrek aan ervaring op statistisch gebied, vaak ondoelmatig gesteld waren. Om hieraan een einde te maken, besloten in 1942 de Departementen van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, Sociale Zaken, Waterstaat en Financiën de enquêtering op economisch en sociaal terrein aan toezicht te onderwerpen. Het Bureau werd, als het geëigende orgaan daarvoor, met dit toezicht belast. Onderzoekingen moesten aan zijn goedkeuring worden onderworpen. Door de Regering te Londen werd het besluit van de Departementen in 1944 geschorst. Na de bevrijding verzocht echter de Minister van Handel, Nijverheid en Landbouw aan de onder zijn Departement ressorterende diensten en organen de voorgeschreven regeling te blijven volgen. De meeste verzoeken tot het houden van enquêtes kwamen, behalve van de afdelingen van het CBS zelf, van de Rijksbureaus voor Handel en Nijverheid en de organisaties van het bedrijfs leven. Men kreeg hierdoor de gelegenheid deze instellingen met zijn statistische ervaring te dienen, wat de samenwerking voor de wederzijdse verstrekking van gegevens aanzienlijk bevorderde.
Het Bureau verloor bij zijn werkzaamheden vooral de toekomst niet uit het oog. Zo werd in 1942 een plan ontworpen om in het kader van de geleide economie een "Nationale Boekhouding" op te stellen, waarmede bedoeld werd een samenvattend overzicht van de voornaamste geld- en goederenstromen in onze volkshuishouding. Uit de verschillende afdelingen, welke het plan moesten uitvoeren, werd een "Commissie voor de nationale boekhouding" gevormd, met de directeur als voorzitter. De taak van deze commissie was leiding te geven aan de vele onderzoekingen, die nodig waren. Als resultaat van deze onderzoekingen, die in hoofdzaak betrekking hadden op het jaar 1938, kwam men tot de samenstelling van een nationale balans en van verlies- en winstrekeningen van de verschillende huishoudingen (industrie, landbouw, verkeer, overheid, enz.). De nationale balans gaf aan de linkerzijde een overzicht van de activa, welke samen het nationale vermogen vormden, terwijl de rechterzijde liet zien, op welke wijze dit vermogen gefinancierd werd (onbezwaard bezit, aandelenkapitaal, hypothecair krediet, chartaal en giraal geld enzovoorts). De verlies- en winstrekeningen gaven een overzicht van ontvangsten en uitgaven van de verschillende huishoudingen, terwijl voorts afzonderlijk de geldstromen werden aangegeven, welke de huishoudingen met elkaar verbonden.
In de laatste oorlogswinter kwamen de werkzaamheden vrijwel stil te liggen. In verband met de beperkte huisvesting, de razzia's en vervoersmoeilijkheden kon slechts een kern van ambtenaren op het Bureau aan het werk blijven.
Intussen lag de belangrijkste gebeurtenis tijdens de bezetting op organisatorisch gebied. Dit was namelijk de vereniging op 1 september 1941 van het Bureau met het Economisch-Statistisch Bureau (ESBU) van het Departement van Landbouw en Visserij, welk Bureau, met ruim 200 ambtenaren, de landbouw- en voedselvoorzieningsstatistieken verzorgde. De grote betekenis van deze samenvoeging was, dat hiermede de centralisatie van de ambtelijke statistiek, waarnaar men vanaf de oprichting van het Bureau had gestreefd, praktisch voltooid was.
De statistieken, welke door de fusie onder beheer van het Bureau kwamen, waren: de land- en tuinbouwinventarisatie met een algemene telling van bebouwde grond en veestapel in de zomer en beperkte tellingen in voorjaar, najaar en winter; de oogstramingen; de zuivelstatistiek; de statistiek van de pachtprijzen; de statistiek van de waarde van de bodemproductie en de visserijstatistiek, welke tevoren werd bewerkt door de afdeling Visserij van het Departement van Landbouw en Visserij.
Voorts begon men in 1943 met een statistiek van de koopprijzen van landerijen, terwijl ook een jacht-enquête werd gehouden. Het mechanisch apparaat (Hollerith-installatie), waarover het ESBU beschikte, werd toegevoegd aan de installatie van het Bureau, die in voorgaande jaren al aanzienlijk was uitgebreid. Het gecombineerde apparaat verkreeg aldus een zodanige omvang, dat men besloot het los te maken van de afdeling handels- en verkeerstatistiek. De nieuw gevormde afdeling kreeg de naam van: Mechanische bewerking (MB). De 4e afdeling, de afdeling voor de algemene zaken en de comptabiliteit was al in 1939 gesplitst in een afdeling comptabiliteit (C) en een afdeling algemeen secretariaat (AS), waaronder ressorteerden: algemene zaken, personeelszaken, secretarie, expeditie, drukkerij, tekenkamer en huishoudelijke dienst. Om in de lijn van deze wijzigingen tot een harmonisch geheel te komen werd de indeling van het gehele Bureau herzien. De afdelingen, die ten algemene nutte werkzaam waren, werden door letters aangegeven, en de afdelingen welke statistieken bewerkten, door cijfers.
Aldus ontstond de volgende indeling:
  • Afdeling A(lgemeen) S(ecretariaat)
  • Afdeling C(omptabiliteit)
  • Afdeling B(ibliotheek)
  • Afdeling M(echanische B(ewerking)
  • Afdeling 1 Bevolkingsstatistiek
  • Afdeling 2 Economische en sociale statistiek (inclusief landbouw- en voedselvoorzieningsstatistieken)
  • Afdeling 3 Gerechtelijke en armenzorgstatistiek
  • Afdeling 4 Conjunctuuronderzoek en wiskundige statistiek
  • Afdeling 5 Statistiek der overheidsfinanciën
  • Afdeling 6 Handels- en verkeersstatistieken
  • Afdeling 7 Culturele statistiek
De functie van Adjunct-Directeur, die in 1939 was opgeheven, werd weer ingesteld.
Ir. Chr.P.G.J. Smit werd in deze functie benoemd, nadat dr. O. Bakker ontslag had genomen.
4.5. De jaren 1946 tot en met 1950
Na de bevrijding stond men voor de taak, de werkzaamheden van het Bureau weer op gang te brengen. Hierbij stuitte men op verschillende moeilijkheden. Zo ontbrak met vele berichtgevers elk contact. Vele anderen waren niet in staat om gegevens te verstrekken, als gevolg van de desorganisatie, welke in het laatste oorlogsjaar was ontstaan. Zoals de deplorabele toestand van vele bevolkingsregisters, de wanorde in tal van ondernemingen, de stagnatie in de verkeersbedrijven en de stilstand van het onderwijs. Geleidelijk aan kwam men echter al deze moeilijkheden, waarmede men bij de werkzaamheden te kampen had, meer en meer te boven.
De berichtgeving kon geleidelijk weer worden opgebouwd en op een behoorlijk peil worden gebracht, en de meeste statistieken konden weer bewerkt en gepubliceerd worden.
Sommige statistieken ondergingen uitbreiding. Van de Landbouw-Handelskamer werd de bewerking van de statistiek der indexcijfers van prijzen in de landbouw en van het Departement van Sociale Zaken de statistiek van de overbruggingsuitkeringen overgenomen.
Van de Scheepvaartinspectie nam men de statistiek van de Nederlandse koopvaardijvloot over.
In 1947 werd, voor het eerst sinds 1930, een volkstelling gehouden, waaraan verbonden een beroeps-, woning- en gezinstelling. Ten behoeve van de werkzaamheden, verbonden aan de tellingen, werd een afdeling algemene telling (AT) ingesteld, die later ook de bedrijfstellingen zou verrichten.
Om de staatsuitgaven te drukken werd in 1947 aan het Bureau een belangrijke bezuiniging opgelegd. Een gedeelte van het bezuinigde bedrag kon worden besteed tot het instellen van eenonderzoek door een speciale commissie naar de vraag, of bij de verschillende afdelingen en werkgroepen zo doeltreffend mogelijk gewerkt werd.
Het doel hiervan was na te gaan, in hoeverre men door het treffen van arbeidsbesparende maatregelen tot verdere verlaging van kosten kon komen.
Het onderzoek leidde tot een reorganisatieplan, dat gebaseerd was op een principiële wijziging in de arbeidsverdeling en dat naar men verwachtte na verloop van enkele jaren een aanzienlijke bezuiniging zou opleveren. Een Bureau organisatie en efficiency werd ingesteld om het tot uitvoering te brengen.
Terwijl men met de uitwerking van het reorganisatieplan bezig was, schreef de Regering een nieuwe bezuiniging voor, die veel omvangrijker was dan de eerste en gevolg was van de eis in het Marshall-plan tot een sluitende staatsbegroting te komen. Deze bezuiniging noodzaakte tot sterke inkrimping van de statistische dienst en als gevolg daarvan tot ontslag van een groot aantal ambtenaren. In 1950 was deze inkrimping nog niet voltrokken.
5. Het Centraal Bureau voor de Statistiek van 1951 tot en met 2003
5.1. De reorganisatie van 1950
Vanaf 1950 onderging het CBS een ingrijpende reorganisatie. Prof. Dr. Ph.J. Idenburg (Directeur Generaal van het CBS) had de bekende organisatiedeskundige ir. E. Hijmans in 1947 om advies gevraagd. De werkmethoden, zo schreef Idenburg aan het personeel, waren achtergebleven bij de groei van het Bureau. Door efficiencyverbetering, zo zal zijn gedachte zijn geweest, konden wellicht komende bezuinigingen opgevangen worden. Er waren na de oorlog immers grote tekorten op de rijksbegroting. Herstel van de oorlogsschade alsmede de oorlog in Indonesië eisten hun financiële tol.
Besnoeiing op de overheidsuitgaven bleef dan ook niet uit. Ongeveer 150 medewerkers werden in 1948 ontslagen. Hijmans adviseerde over te gaan op een functionele organisatie, waarbij dezelfde soort werkzaamheden (bijv. coderen) werden samengevoegd in een organisatie-eenheid. Voor de uitvoering van dit plan werd het organisatiebureau Van de Bunt aangetrokken.
In 1950 was het zover. De hoofdstructuur van de nieuwe organisatie kwam nagenoeg overeen met de vroegere. Zij bestond uit acht statistische en vier ondersteunende afdelingen (schema 3). Het verschil met de vroegere organisatie was de structurering van het statistisch werk. Was dit voorheen als geheel naar soorten statistiek (onderwerp) gestructureerd, thans werd het werk functioneel gescheiden naar soort werk en het niveau ervan. Elke statistische afdeling had voortaan een wetenschappelijk bureau en een onderafdeling voor documentbewerking met afzonderlijke eenheden voor coderen, controleren e.d. Bij de afdeling Organisatie en Mechanisatie (O.M.) werd een afzonderlijk Tel- en rekenbureau ondergebracht dat bestemd was voor jong lager geschoold personeel. Na een proeftijd van twee jaar kon dit personeel, na selectie, binnen het CBS een baan krijgen. Een Bureau handbewerking bij afdeling O.M. diende tenslotte voor de opvang van pieken en dalen in het uitvoerende werk (coderen, tellen etc.). Nieuw was ook het Bureau ontvangst, verzending en archief, later Bureau Post- en Archiefzaken (BPA) genoemd, dat deel uitmaakte van de afdeling
  • Directeur (en adj. Directeur)
  • Statistische afdelingen:
    • Algemene tellingen (AT) en bevolkingsstatistieken
    • Economische en sociale statistieken
    • Gerechtelijke statistieken
    • Onderzoek en coördinatie
    • Statistieken van de overheidsfinanciën
    • Handels- en verkeersstatistieken
    • Culturele statistieken
    • Landbouw- en voedselvoorzieningsstatistieken
  • Ondersteunende afdelingen:
    • Algemene Zaken (AZ)
    • Bibliotheek (B)
    • Comptabiliteit (C)
    • Organisatie en Mechanisatie (OM)
    • Personeelszaken (PZ)
Idenburg had veel oog voor de personele aspecten. Op dit gebied voerde hij menige verandering door. Zo stimuleerde hij de oprichting van de personeelsvereniging Ce-Bu-Sta (1946) en organiseerde via externe fondsen geregeld weekendbijeenkomsten met diverse personeelscategorieën op het conferentieoord Woudschoten, waaraan hij zelf deelnam. Er waren bedrijfsbijeenkomsten voor de kadervorming en bedrijfsavonden waarbij ook gezinsleden van de medewerkers werden uitgenodigd. Een maatschappelijk werkster werd aangesteld en kinderen van CBS-medewerkers konden deelnemen aan door het CBS georganiseerde zomervakanties. Ook de professionalisering had Idenburgs aandacht. Door de invoering van een statistisch rangenstelsel wist hij een betere honorering van het personeel te verkrijgen. Om voor deze rangen in aanmerking te komen, waren statistische diploma’s (Statistiek A en B) vereist.
Voor het lager geschoold personeel werd een zogenaamde ‘kopcursus’ gehouden, die hen elementaire rekenkundige en statistische begrippen bijbracht, later voortgezet als cursus Elementaire statistiek.
Door al deze activiteiten breidde het werk van Personeelszaken (P.Z.) zich sterk uit. Ook de reorganisatie bracht voor P.Z. nieuwe taken mee die begeleiding vergden. Zo vonden ter bepaling van het niveau van een functie voor het eerst functie-analyses plaats en werden voor de onderbouwing van de salariëring en bevorderingen van de medewerkers systematische beoordelingen ingevoerd.
Door de krappe arbeidsmarkt vergde de werving van personeel tot en met de jaren zestig veel inspanning. Ter versterking van de wetenschappelijke arbeid werd midden jaren vijftig een aantal jonge academici aangetrokken. Een cursus statistiek, met aandacht voor de steekproeftechnische aspecten, moest de kennis van deze wetenschappelijk medewerkers verruimen.
5.2. Groei en krimp in de jaren vijftig
Ondanks de forse budgettaire inkrimping aan het einde van de jaren veertig bleef de behoefte aan statistische informatie in de jaren daarna toenemen. Allereerst waren gegevens vereist voor het te voeren sociaal-economisch beleid. Bestaande statistieken werden hiervoor verdiept en uitgebreid zoals de Nationale rekeningen, de Statistiek van de buitenlandse handel en de statistieken over lonen, prijzen en consumptie. Ook de toenemende internationale economische samenwerking was van invloed op de ontwikkeling van deze statistieken. Zo vond in 1956 een onderzoek plaats naar de gezinsuitgaven van landen aangesloten bij de Europese Kolen en Staal Gemeenschap en ontwikkelde de CBS-medewerker Van IJzeren een methode om de koopkracht in deze landen te vergelijken.
Voor sturing van de geleidelijk opkomende verzorgingsstaat waren nieuwe statistische gegevens gewenst zoals over de sociale zorg, pensioenvoorzieningen, ziekteverzuim, de toekomstige ontwikkeling van de bevolking, speur- en ontwikkelingswerk, werkgelegenheid, woningbehoeften, onderwijs en de vakantie-bestedingen. Belangrijk bij dit alles was de invoering van de steekproefmethode.
Op dit gebied verrichtte het Bureau innoverende studies en groeide uit tot een nationale vraagbaak.
De in 1950 ingevoerde functionele organisatie bleek overigens geen onverdeeld succes. Al spoedig waren er klachten over de monotonie van het werk en de geringe betrokkenheid daardoor van de medewerkers. De rationalisering van het statistisch productieproces bleek soms erg ver doorgevoerd. Dit kwam met name tot uitdrukking bij de afdeling O.M., in 1953 omgedoopt tot Centrale Bewerking (C.B.), met afzonderlijke bureaus voor werkvoorbereiding, planning, werkuitgifte en met eenheden voor ponsen, tabelleren en controle. Alle werkzaamheden werden in werkinstructies vastgelegd, in 1952 alleen al meer dan 2000. Het CBS kreeg daardoor het karakter van een cijferfabriek.
Groot was het verloop bij de ponstypistes. Gehuwde vrouwen mochten echter niet geworven worden. Eerst in 1955 kwam hierin verbetering toen de Tweede Kamer voor gehuwde vrouwen het verbod ophief om bij de overheid te werken. Verlichting bracht ook de oprichting in 1956 van een ponszaal in Apeldoorn waar de werving van vrouwen gemakkelijker was. De regering had Apeldoorn aangewezen als overloop van Den Haag. Voor de verwerking van grote hoeveelheden gegevens en de opvang van pieken in het lopende werk heeft deze vestiging het CBS tot 1992, toen door de automatisering dit werk geleidelijk was opgedroogd, grote diensten bewezen.
Als gevolg van de reorganisatie en bezuiniging was veel aandacht ontstaan voor de kosten. Het werk van de afdeling Comptabiliteit breidde zich daardoor uit. Per statistiek kwam een kostprijsberekening tot stand. Er werden standaardtarieven bepaald voor extra werk voor derden. Van volledige doorberekening van dit extra werk werd echter afgezien. Ter onderbouwing van de kostprijsberekening en voor de planning van het werk noteerden alle medewerkers voortaan de tijd besteed aan hun werkzaamheden in weekrapporten.
Via uitgebreide planningsschema’s werd het verloop van het statistisch werk in kaart gebracht. Bijstelling hiervan vond plaats via geregelde ‘voortgangcontroles’. Voor het Bureau als geheel werd een centrale planning bijgehouden. Per statistiek of groepen statistieken werden de kosten, onderscheiden naar personele en materiële kostensoorten, berekend. Zo bleek in 1960 dat 66% van het CBS-budget werd besteed aan de economische statistieken, 25% aan de sociale statistieken en 5% aan werk voor derden.
Het personeelsbestand (kernpersoneel) was intussen opgelopen van 879 in 1949 naar 1148 in 1959. Dat jaar moest het CBS als gevolg van een algemene bestedingsbeperking opnieuw fors bezuinigen: 164 formatieplaatsen moesten worden ingeleverd. Vele statistieken konden het jaar daarop niet of slechts op beperkte wijze worden samengesteld. Met overwerk en met cursussen doelmatig werken en kadervorming voor productiechefs werd getracht het statistisch productieproces zo goed mogelijk te continueren. Het merendeel van de werkzaamheden werd toen verricht door lager opgeleid personeel. Bijna 70% van de personeelsformatie bestond in 1959 uit deze categorie personeel, terwijl slechts 5% universitair was geschoold. Deze opbouw van de formatie zou zich in de jaren zestig gaan wreken. Met de groei van het werkprogramma ( Daar waar in de inventaris gesproken wordt over werkprogramma’s zijn dit onderzoeksprogramma’s (meerjarenprogramma en werkprogramma) van het CBS deze worden vastgesteld door de Centrale Commissie voor de Statistiek (CCS). ) ontstond een ernstig tekort aan wetenschappelijke medewerkers. Mede hierdoor kon het werkprogramma niet geheel worden uitgevoerd.
5.3. Uitbreiding en aanpassing van de organisatie. “De jaren zestig”
Door de klachten over de eentonigheid van het werk werd de functionele organisatie vaak niet geheel doorgevoerd. Het zou echter tot het eind van de jaren zestig duren tot de organisatiestructuur formeel werd bijgesteld en de statistische werkzaamheden (inclusief de wetenschappelijke) grotendeels weer naar onderwerpen (statistieken) werden verdeeld over hoofdafdelingen, die werden verdeeld in afdelingen met bureaus en werkgroepen (zie schema). Op deze wijze is getracht de betrokkenheid van alle medewerkers die voor een statistiek of groep statistieken waren ingezet, te vergroten. Voor wetenschappelijke werkzaamheden van algemene aard kregen de hoofdafdelingen een Studiedienst en voor de administratieve en financiële aangelegenheden een Bedrijfsbureau. Deze organisatievorm bleef tot 1994 intact.
  • Hoofdafdeling
  • Afdeling X (Studiedienst)
    • Bureau 1
    • Bureau 1
      • Werkgroep 1
      • Werkgroep 2
    • Bureau 2
    • Bureau 3
  • Afdeling Y
    • Bureau 1
      • Werkgroep 1
      • Werkgroep 2
      • Werkgroep 3
    • Bureau 2
  • Afdeling Z (Bedrijfsbureau)
    • Bureau 1
    • Bureau 2
Het CBS deelde in deze jaren in de algemene groei van de overheidsdiensten, zij het dat deze soms zoals in 1966 onderbroken werd door een algemene personeelsstop. Een algemene klacht was het tekort aan personeel. Vooral aan wetenschappelijk personeel, met name econometristen en wiskundigen, was een schrijnend gebrek. Bovendien was aan het eind van de jaren zestig sprake van vergrijzing. Dit ging niet ten koste van de sportiviteit. Het CBS beschikte over talentvolle voetballers die bij de interdepartementale voetbaltoernooien vaak de beker in de wacht sleepten. Ter bevordering van de onderlinge communicatie vonden geregeld bedrijfsbijeenkomsten plaats buiten het CBS in Zeist. Het belang van de interne opleidingen kwam tot uitdrukking in de vorming van een afzonderlijke afdeling Vorming en Opleiding. Om de interne communicatie te bevorderen werd de CBS-Kroniek als huisorgaan opgericht. Voor P.Z. was het roeien tegen de stroom in. In 1971 bestond zelfs 10% van de 1841 plaatsen uit vacatures. Eerst eind jaren zeventig zou het tij keren.
Om de ontwikkeling te stroomlijnen kwamen in overleg met de CCS-meerjarenprogramma’s tot stand waarin de koers voor vier jaar werd uiteengezet. De sociale statistieken kenden de grootste uitbreiding. Nieuwe statistieken ontstonden op het gebied van de gezondheidszorg (waaronder ook de kosten en financiering), het sociaal-culturele leven (jeugdonderzoek, bejaardenoorden e.d.), onderwijs (met de matrixmethode), lonen e.d. Daardoor ontstonden nieuwe hoofdafdelingen voor de Gezondheidsstatistieken en de Sociaal-culturele statistieken. Belangrijke onderzoeken vonden plaats die later vanwege zowel de kosten als de verwachte geringe bereidheid tot medewerking niet meer zijn herhaald als het Spaaronderzoek in 1960 en het Studentenbudgetonderzoek in 1966/1967. Ook bij de Europese Gemeenschappen (E.G.) bestond veel aandacht voor de sociale statistieken. In 1963/1964 vond een Budgetonderzoek in EG-verband plaats en in 1966 een loonstructuuronderzoek. Veel van deze nieuwe onderzoeken vonden op steekproefbasis plaats en werden via mondelinge enquêtes afgenomen door een door het CBS opgezet enquêtricecorps (hierin zaten zowel mannen als vrouwen). De enquêtrices werden ook ingezet voor de waarneming van consumentenprijzen. Het CBS werkte bij deze enquêtes in deze jaren samen met de Statistische Bureaus van Amsterdam en Den Haag. Een samenwerking die tot het midden van de jaren zeventig heeft geduurd. Het prijsindexcijfer stond in de jaren zestig en zeventig vanwege de voortdurende prijsstijgingen sterk in de belangstelling. Ook de economische statistieken breidden zich uit. Daarbij was de aandacht sterk gericht op afstemming op de Nationale Rekeningen. Om de hiervoor noodzakelijke coördinatie te bevorderen werd C.A. Oomens benoemd als directeur Coördinatie. Onder zijn stimulerende leiding kwam een herziene Standaard Bedrijfsindeling tot stand en werd begonnen met de bouw van een Algemeen Bedrijfsregister dat als steekproefkader voor vele statistieken zou dienen. Het toegenomen gemotoriseerde verkeer kwam tot uitdrukking in de uitbouw van de verkeersstatistieken, waarvoor in 1963 een afzonderlijke hoofdafdeling werd opgericht.
Pièce de résistance eind jaren zestig vormde de voorbereiding van de Volkstelling 1971. De discussie over de privacyaspecten deed veel stof opwaaien. Achtergrond van deze discussie was de snel om zich heen grijpende automatisering. Vele registraties van de overheid werden geautomatiseerd. Verschillende commissies trachtten deze automatisering in goede banen te leiden. Het CBS was hierbij nauw betrokken. In brede lagen van de bevolking ontstond echter de vrees dat de privacy van de gegevens niet gewaarborgd was. Deze vrees voor ‘big brother’ richtte zich op de volkstelling.
Het CBS had na de X-1 rekenautomaat in 1968 gekozen voor een nieuwe computer gefabriceerd door Philips: de P 1400. Ook de volkstelling zou hiermee verwerkt worden. In 1971 was de apparatuur compleet, maar de volledige programmatuur kwam pas in 1972 ter beschikking. De verwerking van de volkstelling gebeurde in het nieuwe CBS-gebouw te Voorburg, waarvan de laagbouw in 1971 gereed was gekomen. Aan jaren van verspreide huisvesting kwam een einde. In 1963 had de Ministerraad zijn goedkeuring gegeven tot de bouw. Het ontwerp was van Du Pon en Van Mourik. Hoezeer het CBS aan huisvesting in één gebouw toe was, blijkt uit de situatie in de jaren zestig toen het over 23 panden in Den Haag was gehuisvest. Hieraan leek nu einde te komen.
5.4. Spreiding, reorganisatie en groei (1973-1982)
In 1973 werd het nieuwe gebouw in Voorburg betrokken. Verstege, die in 1966 Idenburg als Directeur-generaal was opgevolgd, had zich hiervoor bijzonder ingespannen. In 1967 had het er even naar uitgezien dat het CBS in het kader van de spreiding van Rijksdiensten buiten het regeringscentrum zou worden gehuisvest. De Ministerraad zag er echter van af. Voor Verstege was het verenigd zijn in één gebouw, dichtbij het centrum van het regeringsbeleid, een essentiële voorwaarde voor het goed functioneren van een Centraal Bureau voor de Statistiek. Toen dan ook een volgende regering in 1972, ter compensatie van de sluiting van de mijnen, voorstelde het CBS over te plaatsen naar Heerlen, verzette hij zich heftig. Vele CBS’ers protesteerden op het Binnenhof. Ook de CCS en een lange lijst van professoren tekenden in november openlijk protest aan. Op 22 januari 1973 viel het besluit de helft van het Bureau over te plaatsen. Verstege kon zich met het besluit niet verenigen en legde zijn functie neer. Hij werd opgevolgd door zijn plaatsvervanger Goudswaard.
Het Bureau maakte moeilijke tijden door. Behalve de overplaatsingsperikelen moest 7% op de begroting bezuinigd worden en waren er ernstige problemen met de verwerking van de Volkstelling 1971. Onder het personeel heerste in die tijd veel onrust. Een nieuw medium, het CBS-Bulletin, hield de medewerkers op de hoogte van de meest recente ontwikkelingen rondom de overplaatsing. In 1974 ebde de onrust weg, toen Goudswaard aan de Voorburgse medewerkers de toezegging deed dat bij overplaatsing van hun huidig werk voor hen in de vestiging Voorburg een plaats zou worden gereserveerd. Deze garantie kon hij geven, omdat hij de goedkeuring had gekregen voor een omvangrijk reparatie- en uitbreidingsprogramma dat het Bureau in staat stelde achterstanden weg te werken en de spreidingsoperatie te laten slagen.
Om de splitsing over twee vestigingen te realiseren was een reorganisatie nodig. Het Bureau Twijnstra en Gudde kreeg de opdracht hiertoe een ontwerp te maken. In 1974 volgde een herziening van de hoofdstructuur. Het Bureau werd in vier directoraten verdeeld: twee statistiek producerende directoraten (Economische en Sociale statistieken), één voor de algemene statistische ondersteuning (Methoden en ontwikkeling) en één voor Algemeen beheer. De statistische directoraten bestonden uit een aantal (hoofd)afdelingen, die op dezelfde wijze zoals voorheen waren gestructureerd. In feite betekende dit dat een viertal directeuren werden geplaatst tussen de Directeur-generaal en de hoofdafdelingen. Later werd de hoofdstructuur op initiatief van Goudswaard’s opvolger, Begeer, nog verder ingevuld. Ook in ander opzicht was de bestaande hoofdstructuur drastisch gewijzigd. Geheel nieuw was de hoofdafdeling Ontwikkeling, die onder meer tot taak had de samenstelling van de meerjaren- en werkprogramma’s te verzorgen alsmede de juridische aangelegenheden ten aanzien van de statistische wetgeving, het secretariaat van de CCS, en het algemene publicatiebeleid van het Bureau. Afgezien van een aantal splitsingen van bestaande hoofdafdelingen waren ook bij de economische en sociale statistieken nieuwe hoofdafdelingen gecreëerd, namelijk voor statistieken van de prijzen, economische basistellingen, milieustatistieken, coördinatie, kapitaalgoederenvoorraad en balansen, sociale rekeningen en persoons- en gezinsenquêtes. Deze laatste vormde een functionele afsplitsing van hoofdafdelingen in het directoraat Sociale Statistieken. Nieuw was ook de Centrale productieplanning. Opvallend was de aandacht voor de coördinatie. Was deze taak voorheen beperkt gebleven tot die van een afzonderlijke directeur, thans was deze taak aan twee hoofdafdelingen toebedeeld, die voor Coördinatie economische statistieken en voor Sociale rekeningen.
Deze hoofdstructuur bleef twintig jaar ongewijzigd. De wijzigingen beperkten zich tot splitsing van bestaande hoofdafdelingen of tot toevoeging van nieuwe. Zo werd de aanvankelijk bestaande hoofdafdeling Arbeid, Inkomen en Consumptie later in tweeën gesplitst. Hoewel ernaar werd gestreefd zoveel mogelijk een hoofdafdeling of afdeling als geheel in Heerlen te vestigen, kon dit in de praktijk niet altijd gerealiseerd worden. De meeste hoofdafdelingen hadden onderdelen in beide vestigingen. Nieuwe hoofdafdelingen of afdelingen werden zoveel mogelijk in Heerlen gestationeerd zoals de hoofdafdelingen Buitenlandse handel, Economische basistellingen, Kapitaalgoederenvoorraad en balansen, Inkomen en consumptie, Persoons- en Gezinsenquêtes en Centrale Productieplanning.
Ook de structuur van de Centrale Commissie voor de Statistiek (CCS) werd aangepast. Beoogd werd een intensivering van het werk. Vooral de instelling van Commissies van Advies (cva’s), bestaande uit deskundigen (niet-CCS-leden), moest hiertoe bijdragen. Deze cva’s bestreken een bepaald gebied van de statistieken zoals bijvoorbeeld milieu, gezondheid, Nationale Rekeningen enz. Het aantal cva’s nam snel toe en daarmee ook het werk van het CCS-secretariaat, een ontwikkeling die samenhing met de groei van de statistisch te beschrijven terreinen.
De opbouw in Heerlen verliep sneller dan verwacht. Op 1 mei 1974 namen de eerste pioniers in Heerlen hun intrek in het voormalig directiegebouw van de Oranje Nassaumijnen I. Eind december 1974 werkten er reeds 152 medewerkers. Nog hetzelfde jaar kreeg architect Snelder opdracht om voor het terrein van de Oranje Nassau I een ontwerp voor nieuwbouw te maken. Om de toevloed van personeel tijdelijk op te vangen werden begin 1975 paviljoens neergezet. Toen eind 1975 de nieuwbouw startte, waren reeds 643 personen bij de Heerlense vestiging werkzaam. De bouw verliep voorspoedig. De laatste resten van de mijn, de Lange Lies en Lange Jan, sneuvelden in 1976. Alleen de toren van de mijnschacht bleef gespaard. Deze is thans als museum ingericht ter herinnering aan de periode van ‘Glück auf’.
Vanaf november 1978 namen de CBS’ers hun intrek in het nieuwe gebouw dat op 26 september 1979 officieel door prinses Beatrix werd geopend. De vestiging Heerlen nam zo snel in omvang toe dat een jaar later een uitbreiding van de nieuwbouw ter hand werd genomen. In 1984 vond de officiële opening plaats door de minister van Economische Zaken. (Van Aardenne). Marathonlopers van het CBS brachten hem vanuit Voorburg de fakkel waarmee hij ter opening op de waterpartij van het Heerlense gebouw een vuur ontstak.
Had Goudswaard de basis gelegd voor een succesvolle splitsing van het Bureau, onder zijn opvolger Begeer die in 1977 aantrad als Directeur-generaal, kwam de voltooiing van de nieuwbouw te Heerlen tot stand. De overplaatsing van onderdelen van de Voorburgse vestiging naar Heerlen zou tot in de tweede helft van de jaren tachtig voortduren. Dit hing samen met een evenwichtige verdeling van de groei der statistieken over beide vestigingen. Tot in het begin van de jaren tachtig ontstonden allerlei nieuwe statistieken zoals voor milieu, energie, leefsituatie, winkeldiefstal, huwelijksvruchtbaarheid (ter onderbouwing van de bevolkingsprognose), productie, consumptie, verplaatsingsgedrag, slachtoffers van misdrijven, gezondheid e.a. Maar zelfs in de magere jaren tachtig was nog sprake van enige uitbreiding. Dit hing samen met een compensatieprogramma voor de afschaffing van de volkstelling. De uit het begin van de jaren zeventig daterende Arbeidskrachtentelling werd in 1987 omgebouwd tot een doorlopende enquete beroepsbevolking onder maandelijks ca. 10.000 adressen. Een uitbreiding die in de vestiging Heerlen werd gerealiseerd. Bij de uitbreiding van de statistische informatievoorziening werd uitdrukkelijk gestreefd naar een samenhangende beschrijving van de verschillende maatschappelijke deelterreinen. Het streven naar een samenhangend rekeningstelsel waarin alle ‘sociale’ statistieken konden worden ondergebracht, naar het voorbeeld van de Nationale Rekeningen voor het economisch proces, bleek te hoog gegrepen. Meer succes had het CBS in de tweede helft van de jaren tachtig met de ontwikkeling van een stelsel van arbeidsrekeningen en van sociaal-economische rekeningen. Door middel van compendia of zakboeken werd op andere wijze beoogd de samenhang van maatschappelijke verschijnselen tot uitdrukking te brengen zoals op gebied van gezondheid, verkeer, criminaliteit en onderwijs.
5.5. Inkrimping en efficiencyvergroting: de jaren tachtig
In 1982 was het CBS uitgegroeid tot een Bureau met 3531 formatieplaatsen, het grootste aantal in de geschiedenis van het Bureau. Vanaf het begin van de jaren tachtig was sprake van een duidelijke kentering. De overheidsuitgaven waren fors gestegen en idem dito de begrotingstekorten en staatsschuld. Keerpunt vormde de bezuinigingsnota van het eerste kabinet Van Agt ‘Bestek 1981’. Nederland leed aan de ’Dutch disease’: stijgende collectieve lasten ontstaan door overheidstekorten en door een toenemend beroep op uitkeringen voor werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, een teruglopend bedrijfsleven met vele faillissementen. De inkomsten uit de gasvoorraad verzachtten de pijn. Was eerst nog sprake van een beetje ‘minder meer’ vanaf 1983 ging het “no nonsense” kabinet-Lubbers I over tot krachtige bezuinigingsmaatregelen die ook aan het CBS niet ongemerkt voorbij gingen. De formatie van het Bureau liep geleidelijk terug tot 2778 eind 1990, een reductie van ruim 20%.
Nog meer dan voorheen gaven meerjarenprogramma’s richting aan het statistisch beleid. Een evenwichtige beschrijving van de maatschappelijke gebieden stond voorop. Prof Dr. W. Begeer had daarvoor een aantal criteria ontwikkeld, die per statistiek werden onderzocht en vastgelegd. Daardoor vervielen statistieken die min of meer los stonden van de beschrijving van een breed maatschappelijk thema, zoals de begrafenisstatistiek. Vele statistieken konden echter worden voortgezet dankzij efficiencywinst die vooral te danken was aan de verdergaande automatisering. Vanaf eind jaren zeventig waren zogenaamde tafelcomputers decentraal op hoofdafdelingen in gebruik genomen.
Geleidelijk nam de decentralisatie toe. Aanvankelijk met terminals van Philips (type P 7000) verbonden met de in 1980 in gebruik genomen computer de Cyber 170-730-1 en vanaf het midden van de jaren tachtig ook met ‘stand alone’ microcomputers.
Was na de spreidingsoperatie het management sterk gericht op het inhalen van achterstanden in de productie, in de jaren tachtig werd op basis van concrete limieten gestreefd naar vergroting van de snelheid van de productie. Maandcijfers dienden binnen een maand na afloop van de verslagmaand ter beschikking te komen, kwartaalcijfers binnen drie maanden na het verslagkwartaal enz. Een centrale productieplanning werd opgezet om het management van informatie te voorzien.
In de periode van spreiding was een nauwe samenwerking ontstaan tussen het management en de Dienstcommissie, die het personeel vertegenwoordigde. Hoewel de belangen beslist niet altijd spoorden, resulteerde dit in geregeld overleg met de directie over de doorlopende stroom van reorganisatievoorstellen. Deze waren het gevolg van de voortdurende groei van het Bureau en de daarmee samenhangende overplaatsing van onderdelen van Voorburg naar Heerlen. Binnen hoofdafdelingen ontstonden vormen van geregeld werkoverleg. In 1983 werd een Bijzondere Commissie voor het CBS opgericht, waarin professionele vertegenwoordigers van vakbonden de belangrijke organisatorische veranderingen met de daaraan verbonden personele consequenties bespraken met de Directeur-generaal. Voor elk van de vier directoraten werden afzonderlijke Dienstcommissies ingesteld, bestaande uit door het personeel gekozen vertegenwoordigers die geregeld overleg voerden met de betreffende directeur.
Zoals elders in de maatschappij deed ook bij het CBS deeltijdarbeid meer en meer zijn intrede. Voor de gehele overheid breidde het aantal niet gewerkte dagen zich uit door het toekennen van zogenaamde roostervrije ADV-dagen, een vorm van arbeidsduurverkorting die er toe moest bijdragen meer werkgelegenheid te creëren om de stijgende werkloosheid terug te dringen. Het personeelsbestand wijzigde zich in de jaren zeventig en tachtig drastisch. Het aantal medewerkers werkzaam voor de sociale statistieken was tot ca. 1985 flink toegenomen. Steeds meer plaatsen waren beschikbaar gekomen voor het midden en hogere kader, terwijl die voor het lager geschoold personeel verdwenen. Voor oudere medewerkers bleek de overgang naar het toenemend gebruik van de moderne informatietechnologie vaak erg groot, soms te groot zodat ze moesten afhaken. Het aantal universitair geschoolden nam sterk toe en daarmee ook de verwetenschappelijking van het werk. Meer dan voorheen leverden medewerkers bijdragen aan congressen en vergaderingen, vooral in internationale gremia.
Voor nieuwe medewerkers, van statistische hoofdafdelingen, werd een algemene introductiecursus gegeven, terwijl voor het hogere en middenkader allerlei nieuwe cursussen beschikbaar kwamen op gebied van management, communicatie e.d. Ondanks het krimpend budget werd nieuw statistisch onderzoek opgezet naar actuele maatschappelijke vraagstukken als het groeiend zwarte geldcircuit, culturele minderheden, werkgelegenheid en werkloosheid. Het aantal geregistreerde werklozen was tijdens de depressie beginjaren tachtig opgelopen van 281.000 in 1979 tot 822.000 in 1984. Het terugdringen hiervan was een belangrijk doel van het tweede kabinet-Lubbers. Onderzoek van het CBS in 1986 en 1987 wees uit dat een derde van het aantal geregistreerde werklozen niet voldeed aan de vastgestelde omschrijving van werkloosheid. Uiteindelijk besloot de regering in 1988 deze statistiek, die door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werd samengesteld, over te dragen aan het CBS. Een mijlpaal in de centralisatie van de statistiek. Door een combinatie van registratie en enquêtes en door de toepassing van geavanceerde technieken kwamen de gegevens snel beschikbaar. Dezelfde vormen van verwerking werden geleidelijk ook bij ander onderzoek toegepast.
5.6. Bezuiniging, reorganisatie en dynamiek in de jaren negentig
Bezuiniging na bezuiniging hadden het CBS danig afgeslankt. De laatste bezuiniging, die schuil ging onder de fraaie naam “Grote Efficiency Operatie” (GEO), leidde tot een sterke inkrimping van het werkprogramma. Toen Prof Dr. W. Begeer in 1991 door Prof Dr. A.P.J. Abrahamse als Directeur-Generaal werd opgevolgd, trof hij het Bureau aan in de laatste fase van de GEO waarbij in totaal 242 formatieplaatsen verdwenen. Haaks op deze afslankingsoperatie stond de toenemende vraag naar statistische informatie. Vooral de Europese Gemeenschap vroeg steeds meer gegevens. De verwachting was dat de geldmiddelen de komende tijd krap zouden blijven. De in deze tijd ‘terugtredende overheid’ vereiste bovendien dat de door het CBS veroorzaakte enquêtedruk verder zou afnemen. Het CBS had hiertoe al eind jaren tachtig maatregelen getroffen. Verder bestond binnen het CBS zelf onvrede over de organisatie, die door het grote aantal lagen soms was verkokerd. Bovendien was de organisatie nogal intern gericht en niet altijd klantvriendelijk voor berichtgevers en afnemers. Ook de presentatie en actualiteit van de gegevens vereiste verbetering.
Met zijn toenmalig directieteam besloot Abrahamse in mei 1992 tot een stoutmoedige stap: de operatie TEMPO ( Prof Dr. A.P.J. Abrahamse besloot in mei 1992 samen met de toenmalige directie tot de operatie TEMPO, deze was gericht op verandering van de structuur en cultuur van het Bureau. Een verandering die nodig werd geacht om de taak van een nationaal, onpartijdig en betrouwbaar statistisch instituut in de toekomst voort te kunnen zetten. TEMPO is een acroniem voor de woorden: Tijdig, Efficiënt, Modern, Professioneel en Onafhankelijk. ) , gericht op verandering van de structuur en cultuur van het Bureau. Een verandering die nodig werd geacht om de taak van een nationaal, onpartijdig en betrouwbaar statistisch instituut in de toekomst voort te zetten. TEMPO was een acroniem voor de woorden: Tijdig, Efficiënt, Modern, Professioneel en Onafhankelijk Er kwam later veel kritiek op TEMPO vanwege de te ver doorgevoerde decentralisatie. (de divisiedirecteuren hadden veel macht t.o.v. de Directeu-Generaal)
Eind 1994 kwam een nieuwe organisatiestructuur (zie organigram van het CBS (1995) tot stand. Deze bestond uit acht divisies, die ieder weer in ongeveer vijf of zes sectoren waren opgedeeld. Binnen sectoren werd het werk verdeeld over taak- en analysegroepen om op deze wijze een bredere inzetbaarheid van de medewerkers te verkrijgen. Verder is gestreefd naar een plattere organisatie, met verantwoordelijkheden lager in de organisatie, grotere zelfstandigheid van de organisatieonderdelen en meer flexibiliteit. Zes divisies zijn gericht op een samenhangend geheel van het statistisch productieproces, twee zijn ondersteunend. Van sommige divisies ligt het zwaartepunt van hun werk in Heerlen, voor anderen in Voorburg. Alleen de divisie Gegevensverzameling is als geheel in Heerlen gevestigd.
Via managementcontracten leggen de divisies zich jaarlijks op basis van een gelimiteerd budget vast ten aanzien van de totstandkoming van hun producten. Binnen de geldende regels beheren de divisies zelf hun personele en materiële middelen. De overkoepelende personele en financiële aangelegenheden ressorteren onder een Centrale Staf die de Directeur-Generaal rechtstreeks adviseert. Voor het statistisch beleid en de internationale statistische betrekkingen wordt de Directeur-generaal geassisteerd door een Stafbureau met twee directeuren. Hoewel de nieuwe organisatie grotendeels is opgebouwd uit bestaande onderdelen, vond wel een algehele herschikking plaats. Behalve een vergroting van de efficiency werd hiermee tevens een verandering beoogd van de interne bedrijfscultuur.
Vooral de divisies Gegevensverzameling (inputdivisie) en Presentatie en Integratie (outputdivisie) moesten hiertoe bijdragen. Bij de inputdivisie is de gegevensverzameling van bedrijven en personen gecentraliseerd, met specifieke aandacht voor de waarnemingsmethodologie. De aandacht van de outputdivisie is met name gericht op de coördinatie via het stelsel van Nationale Rekeningen alsmede op communicatie, publicatie en marketing.
Binnen elke statistische divisie vormt de coördinatie en presentatie een taak van een afzonderlijke sector. Ook de automatisering is geheel gedecentraliseerd. De taak van de divisie Research en Ontwikkeling is beperkt tot advisering over informatiesystemen en informatietechnologie met bijzondere aandacht voor de statistische informatica. Met voordrachten van vooraanstaande managers konden CBS-medewerkers tijdens het reorganisatieproces zich oriënteren op een andere bedrijfscultuur. Interne zogenaamde Klantenteams, bestaande uit alle categorieën van het personeel, onderzochten bepaalde concrete knelpunten in de interne of externe communicatie. Als gevolg hiervan werden ook interne werkprocessen doorgelicht (bekend onder de modenaam ‘business process redesigning’). Later kreeg dit een vervolg via ‘audits’ die door de DG-staf worden begeleid. Van alle ontwikkelingen werden de medewerkers geïnformeerd door het nieuwsblad “CBS-Signaal” dat vanaf 1991 de gebruikelijke “CBS-Bulletins” verving. Verder werden om de nieuwe cultuur kracht bij te zetten van buiten het CBS enkele divisiemanagers aangetrokken en jongere medewerkers gerekruteerd als sectormanagers. De reorganisatie eiste ook zijn tol. Oudere medewerkers, waaronder managers, hielden het (soms) voor gezien en verlieten, vaak via een wachtgeld of vut-regeling, het Bureau.
  • Directeur-generaal
    • DG-staf
    • Centrale Staf
  • Divisie 1. Landbouw, Nijverheid en Milieu
  • Divisie 2. Handel, Transport en Dienstverlening
  • Divisie 3. Kwartaire Sector en Leefsituatie
  • Divisie 4. Sociaal-economische Statistieken
  • Divisie 5. Presentatie en Integratie
  • Divisie 6. Gegevensverzameling
  • Divisie 7. Algemene Ondersteuning
  • Divisie 8. Research en Ontwikkeling
Met veel elan ging men aan de slag. De wijze van presentatie veranderde, het imago van een ‘saai, stoffig’ instituut werd afgeschud. Een trend die met het herziene CBS-jaarverslag in 1991 reeds was ingezet. Contacten met berichtgevers werden vernieuwd en verstevigd door ‘accountmanagers’. Initiatieven werden ontplooid om de toegankelijkheid voor afnemers van statistische informatie te vergroten. Een boekje verscheen over ‘De tien meest gestelde vragen over het CBS’. Vele grote bibliotheken in het land kregen de beschikking over de meest recente gegevens op statistisch gebied. Menig medewerker kreeg in de nieuwe organisatie ander werk. Managers namen deel aan ‘heisessies’ om hun vaardigheden in leiding geven en communicatie te vergroten. Management development en mobiliteit waren ‘hot issues’. Een speciaal Mobiliteitscentrum diende de interne mobiliteit te bevorderen.
Veranderingen van de bedrijfscultuur komen echter niet van de ene op de andere dag tot stand. Zo constateerde een extern consultantbureau in 1998 dat er veel plannen en ideeën waren maar dat de daadkracht nog vaak ontbrak. Terugblikkend maakte het CBS in de jaren negentig tot nu toe een dynamische en soms turbulente ontwikkeling door. Temidden van een toenemende Europese statistische regelgeving, een deregulerende overheid, een oplopende non-response en stijgende behoefte aan privacybescherming, temidden ook van razendsnelle ontwikkelingen op technologisch gebied gepaard met een gelijk blijvende of geringere financiële armslag zocht het CBS samen met de CCS naar nieuwe wegen om aan de vraag naar onbetwistbare statistische informatie te voldoen. De hiervoor vereiste professionele onafhankelijkheid van het CBS werd expliciet vastgesteld in de in 1996 tot stand gekomen Wet op het Centraal Bureau en de Centrale Commissie voor de Statistiek. Deze wettelijke grondslag van CBS en CCS vormde een actualisering van het Koninklijk Besluit van 1899. Een radicale wijziging vormde de samenstelling van de CCS. Van een omvangrijke instelling, waarin alle belanghebbende partijen waren vertegenwoordigd, is deze gereduceerd tot maximaal elf leden. Wel zijn de Commissies van Advies gehandhaafd.
5.7. 1999-2004: reorganisatie om efficiency en effectiviteit CBS te vergroten
De dynamiek blijkt uit het Businessplan CBS 2000. Met het oog op het jaar 2000 heeft het CBS zich als doel gesteld om met minder enquêtedruk, met minder papier en meer informatietechnologie en door geavanceerde statistische methoden meer, betere en snellere informatie te leveren. Dit als resultaat van een zogenaamde dubbele transformatie.
Deze transformatie houdt in dat aan de inputzijde de gegevens zoveel mogelijk worden verkregen via geautomatiseerde registraties en via enquêtes die grotendeels gebaseerd zijn op Electronic Data Interchange (EDI). De Wet van 1996 biedt het CBS mogelijkheden om gebruik te maken van registraties bij de overheid, echter uitsluitend voor statistische doeleinden, dus met inachtneming van geheimhouding. Aan de outputzijde zullen de gegevens toegankelijk zijn via een online databank, StatLine genaamd.
Het jaar 1999 is bepaald niet rimpelloos aan het CBS voorbij gegaan In dit jaar is de organisatie doorgelicht en geherstructureerd. Een nieuwe organisatiestructuur, een aanzet tot efficiëntere statistische verwerkingsprocessen en een toekomstgericht personeelsbeleid zijn de belangrijkste resultaten van deze reorganisatie geweest.
In april 1999 dreigde een inkrimping van het personeelsbestand in de vestiging in Heerlen. Er zouden daar nog maar een paar honderd man werkzaam blijven. Een reorganisatie en bezuinigingen werden door de toenmalige Minister van Economische Zaken (Jorritsma) afgedwongen en kwamen tot stand in nauw overleg met de Ondernemingsraad. Directeur Generaal Abrahamse kreeg tijdelijk een adviseur naast zich.
Per 15 september 1999 werd Directeur Generaal Abrahamse opgevolgd door Directeur Generaal van Noort. Van Noort had vooral de taak de implementatie van de reorganisatie in goede banen te leiden. Verder was hij belast met de voorbereiding en invoering van de ZBO-status voor het CBS
Deze voornemens leidden tot een storm aan reacties van het personeel, de medezeggenschap, de vakbonden, regionale bestuurders en anderen. Duizend Heerlense CBS’ers protesteerden samen met sympathiserende werknemers van andere organisaties tegen het voornemen van de minister. Na een aantal maanden wist het CBS aannemelijk te maken dat de kosten van een sluiting van de Heerlense vestiging hoog zouden oplopen en dat er onherstelbare schade aan de lopende statistiekproductie zou worden toegebracht.
Behoud van werkgelegenheid speelde in de discussie ook een belangrijke rol. In samenwerking met de Ondernemingsraad en de CCS werd een alternatief plan op hoofdlijnen ontwikkeld waardoor de vestiging Heerlen behouden kon blijven.
In september 2000 kreeg de nieuwe organisatie zijn beslag. De gewijzigde organisatiestructuur en het nieuwe statistische verwerkingsproces hebben grote gevolgen gehad voor de medewerkers.
Om deze gevolgen zo goed mogelijk op te vangen werd in samenwerking met de vakbonden een Sociaal Plan opgesteld. Vanaf januari 2001 tot de periode 2003 vervielen circa 100 functies, naast de ongeveer 200 banen die reeds waren verdwenen.
Per 1 april 2004 is Directeur Generaal van Noort opgevolgd door Directeur Generaal G. van der Veen.
6. Bezetting van de leidende posities bij het Centraal Bureau voor de Statistiek, 1899 - 2003
Datum Gebeurtenis
1899 - 1906 Dr. C.A. Verrijn Stuart
1906 - 1939 Mr. H.W. Methorst - vanaf 1927 persoonlijke titel Directeur-Generaal
1939 - 1946 Dr. Ph.J. Idenburg
1946 Dr. O. Bakker - waarnemend Directeur
1946 - 1966 Dr. Ph.J. Idenburg - vanaf 1947 persoonlijke titel Directeur-Generaal
1966 - 1972 Prof. Dr. J. Ch. Verstege
1973 - 1976 Prof G. Goudswaard
1977 - 1990 Prof. Dr W. Begeer
1991 - 1992 Prof Dr A.P.J. Abrahamse (per 1 oktober)
1993 - 1998 Prof Drs A.P.J. Abrahamse
1999 - Ir Drs R.B.J.C. van Noort
Datum Gebeurtenis
1899 - 1906 Mr. H.W. Methorst - plaatsvervangend Directeur
1906 - 1934 Mr. J.R.B. de Roos - plaatsvervangend Directeur, vanaf 1919 Adjunct-Directeur
1904 - 1939 Mr. E.W. van Dam van Isselt
1939 - 1941 Dr. O. Bakker - plaatsvervangend Directeur
1941 - 1952 Ir. Chr.P.G.J. Smit - vanaf 1949 persoonlijke titel plaatsvervangend Directeur-Generaal en met nonactiviteitsverlof
1949 - 1965 Dr. J.Ch.W. Verstege - waarnemend Adjunct-Directeur, vanaf 1952 Adjunct-Directeur
1966 - 1972 Prof G. Goudswaard
1989 Drs J. Atsma (per 1 januari)
1990 Prof Dr A.P.J. Abrahamse (per 1 november)
1991 - 1992 Drs W.F.M. de Vries ( per 1 oktober)
Periode tot en met 1973
Statistische afdelingen
Datum Gebeurtenis
1901 - 1923 F. Fonck
1923 - 1939 G. de Zoete
1938 - 1939 Dr. Ph.J. Idenburg - waarnemend Chef
1939 - 1949 Jhr. N.L.J. van Buttingha Wichers
1942/9 - 1952 Dr. J.Ch.W. Verstege - waarnemend Chef in 1942, Chef in 1949; vanaf 1949 waarnemend Adjunct-Directeur
1949 - 1967 Drs. T. van de Brink - van 1949 / 1952 waarnemend Hoofd
1951 - 1962 Drs L.J.S. de Jonge - plv.
1967 - 1973 Drs J.C. vd Brekel - 1966 waarnemend Hoofd
1967 Drs. T. van de Brink - plv.
Datum Gebeurtenis
1901 - 1906 Mr. H.W. Methorst
1906 - 1934 Mr. E.W. van Dam van Isselt
1934 - 1939 Mr. Dr. J.C. Witteveen
1939 - 1941 Dr. O. Bakker
1941 - 1947 Ir. Chr.P.G.J. Smit
1947 - 1964 Dr. O. ten Have
1951 H.G.C. Nanninga
1951 Drs L.J.S. de Jonge - plv.
1952 Dr. O. ten Have
1953-1962 Dr. O. ten Have - Hoofd Sociaal-economische statistiekH.G.C. Nanninga - Hoofd Statistiek van de Industrie
1955 - 1962 Drs A. van Braam - plv. Sociaal-economische statistiekW.Th. Nefkens - plv. Statistiek van de Industrie
1963 - 1965 W.Th. Nefkens
1966 (vacant)
1967 - 1973 Drs J. Hirdes
1967 - 1973 Drs F.A. van Berkel - plv.
Datum Gebeurtenis
1901 - 1919 Mr. J.R.B. de Roos
1919 - 1922 Mevr. Mr. C.G. Meyer-Wichmann
1922 - 1926 Mr. G.L. Suermondt
1926 - 1959 Mr. P.J. Coffrie
1951 Mr B.J.W.M. van Pelt - plv.
1960 - 1973 Mr F.K. Dickmann
1961-1973 Mr IJ.Th.J. Buiel
Datum Gebeurtenis
1938 - 1945 Dr. J. Tinbergen
1945 - 1949 Dr. J.B.D. Derksen - vanaf 1946 nonactiviteitsverlof
1946 - 1950 Dr. H. Rijken van Olst - van 1946 t/m 1949 waarnemend Hoofd, vanaf 1950 Hoofd
1950 - 1952 Dr. H.C. Kuiler - waarnemend Hoofd
1951 - 1952 C.A. Oomens - plv.
1953 - 1954 (vacant)
1953 - 1954 Mr W.H. Somermeyer - plv.
1955 - 1956 Prof Dr J.B.D. Derksen
1955 - 1956 C.A. Oomens - plv.
1957 - 1962 C.A. Oomens
1963 - 1972 H.G.C. NanningaDrs J. Atsma - plv.
1973 Drs J. Atsma - wnd.
Datum Gebeurtenis
1903 - 1906 Mr. Dr. A. Heringa
1906 - 1923 Mr. Dr. L.J. Sparnaay
1924 - 1926 Mr. Dr. J.C. Witteveen - waarnemend Chef
1926 - 1951 J.D.A. Visser
1951 - 1962 Drs W.M. DolmanA.D. Gelijns - plv.
Datum Gebeurtenis
1963 - 1965 Dr A. van BraamDrs J. Berkman - plv.
1966 - 1973 Drs J. Berkman
Datum Gebeurtenis
1916 - 1931 J.H.F. Claessens
1931 - 1945 M. Rinkes
1945 - 1948 Dr. H.J. Keuning
1949 - 1950 Dr. H.C. Kuiler - waarnemend Hoofd
1949 - 1961 Mr. J. Dijkgraaf
1951 - 1952 Drs. M.J. van Hee - plv.
1953 - 1962 Dr. H.C. Kuiler
1963 - 1969 Prof. Dr. H.C. Kuiler
1963 - 1971 W. Jurg - plv.
1970 - 1971 P.J. Houweling - wnd.
1972 W. Jurg
Datum Gebeurtenis
1929 - 1939 Dr. Ph.J. Idenburg
1939 - 1941 Dr. M.J. Langeveld
1941 - 1948 Drs. C. van Eden
1949 - 1972 Drs. J. de Bruin
1951 - 1956 J. Vrijer - plv.
1957 - 1960 R.Z. Swaab - plv.
1962 - 1963 Dr M.A.J.M. Matthijssen - plv.
1964 - 1968 Drs. P.A. Slors - plv.
1973 Drs R.H.M. Smulders
Datum Gebeurtenis
1947 - 1947 Drs. H. van Velden
1948 - 1958 Ir. J.G.W. Ignatius
1951 - 1957 Dr Th. J.C. van Hout - plv.
1958 - 1960 Dr Th. J.C. van Hout
1961 Mr. J. Dijkgraaf - wnd.
1962 - 1972 Dr J. van Wijk
1966 - 1972 Ir A.H. Lagas - plv.
1973 Ir A.H. Lagas - wnd.
Datum Gebeurtenis
1961 - 1968 Dr M.J.W. de Groot
1961 - 1967 A.L. de Kruyff (arts) - plv.
1969 - 1973 J.W.H. vd Berg (arts)
1971 - 1973 Drs J.Th.P. Bonte - plv.
Datum Gebeurtenis
1963 - 1973 Drs W.M. Dolman
1963 - 1966 A.D. Gelijns - plv.
1967 - 1973 Drs G.C. van Almelo - plv.
Datum Gebeurtenis
1969 - 1973 Drs B. Korstanje
1970 - 1972 Drs H. Verwayen
Ondersteunende afdelingen
Datum Gebeurtenis
1939 - 1961 H.J.J. Slavekoorde
1951 - 1960 J.A. Boender - plv.
1961 J.A. Boender
1962 - 1969 D. Vos
1962 H.W.J. Groenenberg (bibliothecaris) - plv.
1963 - 1969 J.H.W. Driessen - plv.
1970 - 1973 J.H.W. Driessen
Datum Gebeurtenis
1941 - 1947 A.L.M. Schmittman
1947 - 1949 W. Heukels
1949 - 1953 W. Bliek
Datum Gebeurtenis
1941 - 1949 Jhr. N.L.J. van Butthinga Wichers
1949 - 1953 K.F.H. Klasing
1951 - 1973 Mej. A.E. de Haart - plv.
1967 - 1973 B.M. van der Harst
Datum Gebeurtenis
1901 - 1904 A.H. Coltof
1904 - 1928 D. Koudijs
1928 - 1939 F.J.J. van Zwijndrecht
1939 - 1956 J. Visser
1951 - 1972 R. Beyer - plv.
1957 - 1969 J. van Loon
1970 - 1972 C.H.W. Reinking
1973 R. Beyer - wnd.
Datum Gebeurtenis
1945 - 1949 Dr. J.Ch.W. Verstege
Datum Gebeurtenis
1945 - 1951 J.Th.J.H. Vierkens
Datum Gebeurtenis
1945 - 1960 M. Burggraaff
1951 - 1960 Ph. A. de Jong - plv.
1961 - 1973 Ph. A. de Jong
1962 - 1973 J.W. Huige
Datum Gebeurtenis
1948 - 1951 W. Bliek - waarnemend Hoofd
Datum Gebeurtenis
1952 - 1966 P.J. Houweling
1952 - 1973 A.D. van Dongen - plv.
1967 - 1973 Drs J.W.W.A. de Wit
Datum Gebeurtenis
1957 - 1973 Dr. J.B.D. Derksen
1957 - 1964 Mr W.H. Somermeyer
Datum Gebeurtenis
1962 - 1973 J. Moeliker
Datum Gebeurtenis
1963 - 1965 C.A. OomensTh. M. Bouthoorn - plv.
1966 - 1973 Th. M. Bouthoorn
1966 - 1970 Drs A. Jelsma - plv.
1973 Drs A.J. de Leede - plv.
Datum Gebeurtenis
1965 - 1973 Drs L.J.S. de Jonge
1965 - 1973 Drs J. Schmitz - plv.
Datum Gebeurtenis
1967 - 1972 P.J. Houweling
1973 J. Poeder
Datum Gebeurtenis
1970 - 1973 D. Vos
Periode 1974 - 1992
Directie Methodologie en Informatieverwerking
Datum Gebeurtenis
1974 - 1975 vacature
Datum Gebeurtenis
1974 - 1975 J.W.W.A. WitA.D. van Dongen - plv.
Datum Gebeurtenis
1974 - 1975 J.H. Verstappen
Directie Methoden en Ontwikkeling
Datum Gebeurtenis
1976 - 1978 Dr C.A.W. Citteur- Drs G.J.A. Mensink - wnd.Drs S.J.M.de Ree - wnd.
1979 - 1986 Dr Ir W.J. Keller
1981 - 1983 Dr T.J. Wansbeek - plv.
1987 - 1992 : P. Kooiman - wnd. per 1 mei 1986
1987-1992 Drs S.J.M. de Ree - plv. per 1 mei 1988
Datum Gebeurtenis
1976 - 1978 vacant
1979 - 1988 Drs W.F.M. de Vries - m.i.v. 01-03-1980
1989 - 1991 Drs W.J. Wreede - per 01-01-1989
1992 Drs J.R. NobelDrs M. van Rooij - plv.
Datum Gebeurtenis
1987 - 1990 Prof Dr Ir W.J. Keller
1987 - 1992 : F.M. Kellenbach - plv.; Hoofd in 1991
1992 Ir H.R. Stol
Datum Gebeurtenis
1974 - 1983 B.M. v.d. Harst
1974 - 1990 Mw P.J. Soudijn - plv.
1984 - 1992 Dr T. Vreugdenhil
1991 - 1992 Mevr M.F. Wijngaarden - plv. per 01-07-1991
Datum Gebeurtenis
1978 - 1986 Drs J.W.W.A. WitF.M. Kellenbach - plv.
Directie Economische Statistieken
Datum Gebeurtenis
1974 - 1992 Ir A.J. Niphuis
1974 - 1980 Ir A.H. Lagas - plv.
1984 - 1991 Drs F.J. Kutsch Lojenga - plv. (m.i.v. 01-02-1985)
1992 Ir L.K. Pleijzier - plv.
Datum Gebeurtenis
1974 - 1984 Drs J. Hirdes
1974 - 1975 Drs F.A. van Berkel - plv.
1976 Drs J.R.L. van den Elshout - plv.
1977 - 1987 Drs G.Th.M. van Meurs - plv.
1985 - 1992 Drs J.D. Lock
1988 - 1992 Dr J.M.M. van Deventer - plv. (per 1 november)
Datum Gebeurtenis
1974 - 1976 Drs J. Atsma
1977 - 1986 J.R.L. van den Elshout
1978 - 1986 Drs K.B. Kouw - plv.
1987 - 1992 Drs R.B. van Brakel (per 1 november 1987)
1988 - 1992 R.P.R. Duijkers (per 1 november 1988)
Datum Gebeurtenis
1974 - 1992 Drs F. Stulemeyer
1983 - 1992 plv : Drs J. Kasbergen - plv.
Datum Gebeurtenis
1974 - 1975 Drs W.M. Dolman
1974 - 1975 Drs G.C. van Almelo - plv.
1976 - 1981 Drs G.C. van Almelo
1978 - 1989 Drs A.J. de Leede - plv.
1982 - 1983 Ir A.M. Bloem - wnd.
1984 - 1986 Dr J.H. Koning
1987 - 1988 vacature
1989 - 1992 Dr J.G.S.J. van Maarseveen
1990 - 1992 Drs W.P. de Ruiter - plv. per 1 april 1990
Datum Gebeurtenis
1974 - 1979 Drs P.G.J. Aarts
1974 - 1979 Ir W. Holle - plv.
1980 - 1992 Ir W. Holle
1980 - 1984 Drs J.P.J. Frenken
Datum Gebeurtenis
1974 - 1978 Drs J.D. Lock
1974 - 1978 H. Pathuis - plv.
1979 - 1988 Drs G.A. Mensink
1979 - 1982 Drs J. Egbers - plv.
1984 - 1992 Dr B.M. Balk - plv.
1989 - 1992 Ir P. de Mik
Datum Gebeurtenis
1974 - 1976 Th.M. Bouthoorn
1975 - 1976 Drs H.K. van Tuinen - plv.
1977 - 1983 Drs H.K. van Tuinen
1978 - 1981 Drs H.P.H. Brouwer - plv.
1982 - 1983 L. Nooteboom - plv. (m.i.v. 01-01-1982)
1984 - 1992 Ir A.M. Bloem
1984 - 1989 Drs P.G. Al - plv. (m.i.v. 01-01-1985)
1990 - 1992 Drs S.B. Algera - plv.
Datum Gebeurtenis
1974 - 1984 J.J. v.d. Velde
1978 - 1984 Drs J.H.G. Ritzen - plv.
1985 - 1992 Drs J.H.G. Ritzen
1988 - 1992 Drs H.P.M. van der Ven - plv. (per 1 juni)
Datum Gebeurtenis
1975 - 1992 Dr R. Hueting
1975 - 1979 Drs R. Meijer - plv.
1983 - 1987 Drs J.A. Bakkes - plv.
1989 - 1991 Drs P.R. Bosch - plv. (per 1 november)
1992 Dr H.J. Dijkerman - plv.
Datum Gebeurtenis
1976 - 1981 Drs J. Atsma
1977 - 1979 J.H. Verstappen - plv.
1980 - 1982 Ir M.J.M.C. Vaessen - plv.
1982 - 1992 Drs A.J. Willeboordse
1988 - 1992 Mr M.M. Beekman - plv. (per 1 november)
Datum Gebeurtenis
1976 - 1977 vacant
1978 - 1984 Drs J.D. Lock
1981 - 1984 J. Verstappen - plv.
1985 - 1992 Drs J.P.J. Frenken
Directie Sociale Statistieken
Datum Gebeurtenis
1974 - 1977 Drs J.C. v.d. Brekel
1974 - 1977 Drs R. Verhoef - plv.
1978 - 1992 Drs R. Verhoef
1978 - 1992 Drs R.F. v.d. Erf - plv.
Datum Gebeurtenis
1974 J.W.H. v.d. Berg (arts)
1974 Drs J.T.P. Bonte - plv.
1975 - 1992 Drs J.T.P. Bonte
1978 - 1992 A.G. Disselvelt (arts)
Datum Gebeurtenis
1974 - 1991 Drs R.H.M. Smulders
1981 - 1986 Drs A.J. Blommers - plv. (m.i.v. 01-02-1981)
1987 - 1989 Drs de Voogt - plv. (per 15 juni)
1990 - 1992 Drs L.W. van Herpen - plv. (per 1 april)
1992 Dr C.A. van Bochove
Datum Gebeurtenis
1974 - 1984 Drs J. Berkman
1979 - 1980 Drs J.A. Vriens - plv.
1985 - 1988 Dr J.G.S.J. van Maarseveen
1987 - 1992 Drs F.L. Vollemans - plv. (per 1 april)
1989 - 1992 Dr C.A. van Bochove
Datum Gebeurtenis
1974 -1984 Drs B. Korstanje
1983 - 1988 Drs J. Oudhof - plv.
1984 - 1992 Dr H. Stronkhorst
Datum Gebeurtenis
1974 - 1977 Mr F.K. Dickmann
1974 - 1987 Mr Y.Th.J. Buiel - plv.
1978 Ir A.C. Vianen
1979 Drs R.H.M. Smulders - wnd.
1980 -1984 Dr J.G.S.J. van Maarseveen
1985 - 1990 Mr W.P. van Rijn
1988 Drs G.Th.M. van Meurs - plv. (juli-december)
1989 - 1990 Drs J. Oudhof - plv. (per 15 oktober)
1991 - 1992 Drs J. Oudhof - wnd. (per 15 april)
Datum Gebeurtenis
1976 Drs J. Schmitz - wnd.
1977 - 1992 Drs E.H.J. Vrancken
1978 Drs A.L.M. van de Sanden - wnd.
1984 - 1989 Drs P.W.M. van Remmerswaal
1992 Drs W.F. de Heer
Datum Gebeurtenis
1976 J.J. v.d. Velde - wnd.
1977 - 1984 Drs J. Schmitz
1979 - 1992 Drs J.M. Vliegen - plv.
1985 - 1991 C.J. den Dulk
1992 Dr H. van de Stadt
Datum Gebeurtenis
1974 - 1975 Drs J. Schmitz - wnd.
Datum Gebeurtenis
1979 - 1984 C.J. den Dulk
1979 - 1985 N.J. van den Brink - plv.
1985 - 1992 Drs J.T.M. van Laanen
1987 - 1992 Drs G. Bruinooge - plv. (per 1 december)
Directie Algemeen beheer
Datum Gebeurtenis
1974 Ph.A. de Jong
1975 - 1986 J.W.Huige - plv.
1975 - 1988 Drs R.J. Brettschneider
1986 - 1988 H.T.A.M. van Beijenen - plv. (09-1986)
1989 vacature
1989 - 1990 A.L.E.W. Bovee - plv. (per 1 juli)
1991 A.L.E.W. Bovee
1992 Mevr Drs C.M. van den Berg
1992 Drs J.H.M. Duijvestijn - plv.
Datum Gebeurtenis
1974 - 1976 J. Moeliker
1977 vacant
Datum Gebeurtenis
1974 - 1981 J. Poeder
Datum Gebeurtenis
1974 R. Beijer - wnd.
1974 F. van Ruiten - plv.
1975 - 1980 F. van Ruiten - wnd. in 1975-1976 en 1978-1980
1981 - 1991 Drs J.M. van Klink
1981 - 1991 F. van Ruiten - plv. (t/m mei 1986)
Datum Gebeurtenis
1974 - 1987 J.H.W. Driessen
1988 Drs R.H. dekens (per 24 mei)
1989 vacature
1990 - 1992 K.A. Sjoorda (per 1 april)
Datum Gebeurtenis
1974 - 1976 B.M. v.d. Harst
1974 Mej A.E. de Haart
1975 - 196 Mej P.J. Soudijn
Datum Gebeurtenis
1974 - 1976 D. Vos
1977 - 1978 P.J.G. Duysens
1979 - 1980 vacant
Datum Gebeurtenis
1976 - 1977 Drs J.W.W.A. Wit
1976 A.D. van Dongen - plv.
1977 F.M. Kellenbach - plv.
Datum Gebeurtenis
1978 - 1982 vacant
1983 - 1987 Drs A.E.M. Theunissen
1987 - 1988 Ir J.G.D.M. Akkermans - plv. (per 15 februari)
1988 vacature
1989 - 1992 Drs J.H.M. Duijvestijn (per 1 november)
1992 Drs R.T.M. Aggenbach
Periode 1993 - 1999
Organistatiestructuur vanaf 1993 t/m 1999
Organisatieonderdeel Leidinggevende
Directeur-Generaal
  • Prof Drs A.P.J. Abrahamse (t/m 1998)
  • Ir Drs R.B.J.C. van Noort (vanaf 1999)
Stafdirecteuren
  • Drs W.F.M. De Vries
  • Drs H.K. van Tuinen
Staf van de Directeur Generaal
Centrale Staf Drs H.A.J.H. van de Rijt (t/m 1999)
Divisie 1
  • Landbouw
  • Industrie
  • Bouwnijverheid
  • Energie
  • Milieu
  • Conjunctuur en Technologie
  • Integratie en Presentatie
Drs J.D. Lock
Divisie 2
  • Verkeer en Vervoer
  • Handels- en Transportondernemingen
  • Comerciële Dienstverlening
  • Internationale Handel
  • Financiële Ondernemingen
  • Integratie en Presentatie
  • Drs A.E.M. Theunissen
  • Van de Stad (a.i.)
Divisie 3
  • Overheid
  • Rechtbescherming en Veiligheid
  • Gezondheid en Maatschappelijk Welzijn
  • Cultuur, Toerisme en Recreatie
  • Persoonsenquetes Kwartaire sector
  • Integratie en Presentatie
  • Drs J Zuurmond
  • Dellaert (a.i.)
Divisie 4
  • Werknemers
  • Inkomen en Vermogen
  • Bevolking
  • Onderwijs en Sociale Zekerheid
  • Consumentenprijzen
  • Sociaal-Economische Persoonsenquetes
  • Integratie en Presentatie
  • Dr C.A. van Bochove
  • Drs J.D. Lock (a.i.)
Divisie 5
  • Nationale Rekeningen
  • Conjunctuur en Regio
  • Communicatie en Publikatie
  • Marketing en Verkoop
  • Bibliotheek
Mevr Dr Ir L.M.W. Dellaert
Divisie 6
  • Algemeen Bedrijfsregister
  • Enquetering Personen
  • Waarnemingscoordinatie en Buitendienst
  • Waarnemingsmethodologie
  • Drs J.D. Looije
  • Keulers (a.i.)
Divisie 7
  • Reproduktie en Afwerking
  • Gebouwenbeheer
  • Centrale Inkoop
  • Drs J. Zuurmond (wnd)
  • Thomas
Divisie 8
  • Statistische Methoden
  • Statistische Informatica
  • Informatie-systemen
  • Informatie-technologie
  • Prof Dr Ir W.J. Keller
  • de Boer (a.i)
Organistatiestructuur vanaf 2000 t/m 2003
Organistatiestructuur vanaf 2000 t/m 2003
Organisatieonderdeel Leidinggevende
Directeur Generaal Ir Drs R.B.J.C. van Noort (vanaf 1999)
plv Directeur Generaal
  • Drs H.K. van Tuinen (vanaf 1999)
  • Drs W.J.M. Bunnik (vanaf 2001)
  • Prof Dr J. van Sinderen (vanaf 2003)
Aankomend Directeur Generaal Drs G. van der Veen (vanaf 2003)
Lid Raad van Bestuur Drs W.J.M. Bunnik (vanaf 2003)
Staven
  • Beleidsstaf
  • Personeel & Organisatie
  • Bedrijfsvoering
    • Planning en Control
    • Financiele administratie
  • -
  • Drs W.J.M. Bunnik (wnd)
  • Drs A. Veenbrink
Bedrijfseconomische Statistieken
  • -
  • Registers Bedrijven
  • Waarneming Bedrijven
  • Statistische analyse
  • Ontwikkeling en ondersteuning
  • Drs G. Bruinooge
  • Drs F.W.M. Hendrix (plv)
  • Drs F.W.M. Hendrix (vanaf 2002)
  • Drs W. van Nunspeet - plv (vanaf 2002)
Sociale en ruimtelijke statistieken
  • -
  • Registers personen
  • Enquetering personen
  • Statistische analyse personen
  • Ontwikkeling en ondersteuning
  • Dr P.C.J. Everaers
  • W.B.F. de witte (vanaf 2002)
Macro-economische statistieken en publicaties
  • -
  • Prijzen, conjunctuur en programmazaken
  • Financiele instellingen en overheid
  • Nationale rekeningen
  • Publicaties en communicatie
  • Ontwikkeling en ondersteuning
  • Dr S.J. Keuning
  • Drs G. Bruinooge (vanaf 2002)
  • Dr C. Zeelenberg - plv (vanaf 2002)
Technologie en faciliteiten
  • -
  • Methoden en ontwikkeling
  • Informatieca- en communicatietechnologie
  • Facilitair bedrijf
  • Ontwikkeling en ondersteuning
  • Drs A. de Boer
  • Drs J.M.F. Thomas (vanaf 2003)
7. Huisvesting 1892-1999
De huisvesting van het Bureau is een geschiedenis op zichzelf. Er zullen wel weinig Rijksinstellingen zijn, waar deze zoveel moeilijkheden opleverde en waar dientengevolge zoveel verhuisd werd als aan het Centraal Bureau voor de Statistiek. De voornaamste oorzaak hiervan was gelegen in de groei van het Bureau, waardoor het steeds meer woonruimte nodig had. Zoals uit het vervolg zal blijken, was dit echter niet de enige oorzaak.
Het Bureau begon in 1899 zijn taak in enige beneden-vertrekken van het gebouw der Eerste Kamer op het Binnenhof. De ruimte, die deze vertrekken boden was al spoedig onvoldoende om het toenemende aantal ambtenaren te bevatten, zodat uitbreiding van de huisvesting noodzakelijk was. Deze werd gevonden door huur van twee panden aan de Korte Vijverberg. Van die tijd af begon de verspreiding van het personeel over verschillende gebouwen in de stad. We hebben het volgende staatje samengesteld om van deze verspreiding, die tot 1920 voortduurde, een beeld te geven. In sommige jaren waren niet minder dan zeven panden in gebruik.
Inmiddels deed de directie voortdurend pogingen om aan deze voor de Dienst weinig bevorderlijke toestand een einde te maken en tot een eigen gebouw te komen. In 1915 leidden deze pogingen tot succes. Op de begroting voor 1916 werd een post geplaatst om met de bouw van het pand Oostduinlaan 2 te beginnen, waarvoor in het laatst van dat jaar de aanbesteding werd gehouden. Het duurder echter nog tot midden 1920, onder andere vertraagde een werkstaking de bouw, eer het nieuwe gebouw gereed was en in gebruik kon worden genomen.
Verscheidene ambtenaren van het Bureau hadden tegen de verandering van huisvesting nogal opgezien. Zij waren in particuliere huizen gewend hun werk te verrichten in kleine met gering personeel bezette kamers, in een rustige sfeer dus. Men verwachtte, dat deze rustige sfeer in het nieuwe gebouw in haar tegendeel zou verkeren, omdat dit overwegend uit grote vertrekken bestond, waarin men met velen tezamen zou komen te zitten, die bovendien niet allen dezelfde soort werkzaamheden verrichtten. De directie, die het bezwaar hiervan begreep, had nog pogingen gedaan om tot inrichting van kleinere kamers te komen, maar deze pogingen waren afgestuit op de grotere kosten.
Na het betrekken van het gebouw viel alles nogal mee. De grote vertrekken bleken ook hun goede zijde te hebben. Zo waren licht en luchtverversing veelal heel wat beter dan in de vroegere kleine kamers. Bovendien ondervond men het voordeel van de centralisatie. De bibliotheek was vlak bij de hand, evenzo de secretarie. De stukken werden sneller doorgezonden. Het overleg tussen de afdelingen werd veel gemakkelijker. Voor besprekingen met ambtenaren van andere afdelingen waren geen tochten door de stad meer nodig. Zodoende had men zich spoedig met de nieuwe toestand verzoend.
Een eigenaardigheid van het gebouw was, dat de vertrekken in verschillende kleuren geverfd waren. De kamers van de chefs waren groen, die van de overige hoofdambtenaren geel en van het verdere personeel bruin geschilderd.
Men meende, dat met deze centralisatie het vraagstuk van de huisvesting voor vele jaren was opgelost, te meer, omdat het gebouw zoveel ruimte bood, dat ook de bewerking van de volkstelling 1920 er in kon worden verricht. Dit overschot van ruimte werd echter juist noodlottig, toen namelijk het Bureau voor de Industriële Eigendom ruimere huisvesting nodig had, besloot de Regering uit bezuinigingsoverwegingen dit Bureau in het gebouw van de statistiek te vestigen. Dit gebeurde in 1923: men was dus slechts drie jaar meester in eigen huis geweest. De nieuwe bewoners kregen de gehele parterre plus een gedeelte van de eerste verdieping van het gebouw toegewezen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek moest naar boven verhuizen. De directie verzette zich, krachtig gesteund door de Centrale Commissie, tegen het besluit van de Regering, maar dit bate niet. Zelfs dreigde enige tijd het gevaar, dat het gebouw geheel aan anderen zou worden toegewezen en het Bureau naar elders zou worden verplaatst. Zo ver kwam het echter niet. Daar het Bureau voor de Industriële Eigendom, evenals het Centraal Bureau voor de Statistiek, een zich uitbreidende instelling was, bleek de ruimte voor beide diensten al dadelijk te klein en moest men overgaan tot uitbreiding. Eerst werd een uitbouw geplaatst ten behoeve van de Industriële Eigendom. Daarna volgde uitbreiding voor het Centraal Bureau voor de Statistiek, welk diende om het personeel van de volks- en bedrijfstelling van 1930 te plaatsen.
Inmiddels had men de in 1929 gestichte afdeling voor onderwijsstatistiek onder moeten brengen bij het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, waarop na korte tijd verhuizing van deze afdeling naar het pand Fluwelen Burgwal 16 volgde. Hiermede was de spreiding van het personeel over verschillende gebouwen opnieuw begonnen. Achtereenvolgens moesten namelijk in de jaren 1930-1940 afdelingen of gedeelten van afdelingen gevestigd worden in de panden Bachmanstraat 15, 19 en 39, Emantstraat 6, Van Panhuysstraat 1 en 3, Wassenaarseweg 34, Van Panhuysstraat 11, 13 en 15 en Wassenaarseweg 40, terwijl voor de tewerkstelling van werkloze hoofdarbeiders bovendien een gedeelte van het pand Hemsterhuisstraat 154 in gebruik werd genomen. De panden in de Bachmanstraat en dat op de Fluwelen Burgwal konden in verband met het betrekken van de huizen in de Van Panhuysstraat en de Emantsstraat worden ontruimd, zodat het Bureau eind 1940 zijn hoofdgebouw inbegrepen tien percelen bewoonde. Deze percelen waren echter, anders dan in de vroegere periode van verspreiding, op één uitzondering na (Hemsterhuisstraat), in elkaars onmiddellijke nabijheid gelegen, een gelukkige omstandigheid, die men dankte aan het grote overschot van huizen in die jaren.
Intussen had het Bureau voor de Industriële Eigendom in 1933 een eigen gebouw gekregen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek was hiermede echter niet gebaat, want de vrijgekomen ruimte werd ingenomen door het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.
Het jaar 1941 bracht voor de huisvesting nieuwe problemen. In dat jaar viel de samenvoeging met het Economisch Statistisch Bureau (ESBU), terwijl bovendien de personeelsbezetting vrij belangrijk toenam door nieuwe werkzaamheden. Met het oog op een vlotte samenwerking verhuisde de gehele Dienst van het Economisch Statistisch Bureau naar het gebouw Oostduinlaan 2. Daartegenover werd de afdeling handels- en verkeersstatistiek overgebracht naar het vroegere pand van het Economisch Statistisch Bureau, Wilhelmina van Pruisenstraat 53.
De huisvesting van de nieuwe groepen personeel in het gebouw Oostduinlaan bleek slechts mogelijk door intensiever gebruik te maken van de zoldervertrekken. Deze lokalen waren in verband met onvoldoende verlichting en luchttoevoer feitelijk alleen geschikt voor bergruimte en materiaal. Daarom had men daar de plaatsing van personeel, in weerwil van het tekort aan ruimte op de andere verdiepingen, steeds zoveel mogelijk beperkt. In 1941 was men echter genoodzaakt meer dan honderd ambtenaren in deze vertrekken onder te brengen, natuurlijk tot nadeel van hun gezondheid en van hun arbeidsprestatie.
Het pand Wassenaarseweg 40 moest begin 1941 op last van de Duitsers ontruimd worden. In de plaats daarvan werden aan het Bureau de percelen van Hogenhoucklaan 70 en Ruychrocklaan 134 toegewezen. Voorts kreeg men later in het jaar nog de beschikking over het pand Van Nijenrodestraat 13, dat echter te klein was om de huisvesting te kunnen verbeteren.
In 1943 leek eindelijk een belangrijke verbetering in de huisvesting op komst. Het Departement van Onderwijs moest voor het grootste deel naar elders vertrekken, waardoor een aanzienlijke ruimte in het gebouw aan de Oostduinlaan vrijkwam. Men was dientengevolge in de gelegenheid de misstanden in dat gebouw weg te nemen. Bovendien kon men het personeel, dat de panden Wassenaarseweg 34, Ruychrocklaan 134, van Hogenhoucklaan 70 en Van Nijenrodestraat 13 bewoonde, naar het hoofdgebouw overbrengen. Aldus was de gehele statistische dienst, op twee uitzonderingen na (Wilhelmina van Pruisenstraat en Hemsterhuisstraat), weder in en om het gebouw aan de Oostduinlaan geconcentreerd.
De vreugde was echter van korte duur. De interne verhuizingen waren nog niet afgelopen, toen het bericht kwam, dat de Duitsers besloten hadden tot afsluiting van de zogenaamde vesting Clingendaal, waarin de Oostduinlaan was gelegen. De meeste bewoners zouden bedoeld gebied moeten verlaten en al spoedig kreeg ook het Centraal Bureau voor de Statistiek een voorlopige aanzegging tot vertrek. Langdurig werd onderhandeld over de plaats, waarheen het Bureau zou worden gebracht. Tenslotte werd men het eens over het door de directeur geopperde plan om het gebouwencomplex ‘Hulp en Heil’ te Leidschendam in gebruik te nemen, hoewel deze gebouwen eigendom van de Nederlands Hervormde Vereniging voor Geestes- en zenuwzieken, eerst nog afgebouwd moest worden. Voor het personeel had deze oplossing het grote voordeel, dat men in Den Haag of omgeving kon blijven wonen, in tegenstelling met vele andere ambtenaren, die door verplaatsing van hun Bureau naar elders moesten verhuizen.
Inmiddels hadden de Duitsers reeds enige malen een bevel tot ontruiming van de panden in de vesting gegeven, maar telkens had men uitstel weten te krijgen, omdat een onmiddellijk bruikbaar onderkomen ontbrak. Midden januari 1944 was het echter met verder uitstel gedaan. Men kreeg bevel de vesting vóór 31 januari te verlaten. Het gehele Bureau geraakte in rep en roer. Het geleek een onmogelijke taak een instelling van de omvang van het Centraal Bureau voor de Statistiek binnen veertien dagen te verhuizen. Bovendien, waar moest men heen? De gebouwen te Leidschendam waren nog slechts in beperkte mate te betrekken en lege panden te Den Haag waren er praktisch niet. Niettemin vond men een noodoplossing. Een gedeelte van het personeel zou rechtstreeks naar Leidschendam verhuizen. De afdelingen bevolkingsstatistiek, economische en sociale statistiek en statistiek der overheidsfinanciën zouden echter nog tijdelijk in Den Haag blijven. Men wist voor de ambtenaren van deze afdelingen een onderkomen te vinden door hen te verspreiden over niet minder dan acht percelen, inbegrepen Wilhelmina van Pruisenstraat 53 en Hemsterhuisstraat 154 die reeds in gebruik waren. Het Institut International kreeg onderdak in het Vredespaleis. Een deel van het archief van het Bureau moest worden ondergebracht in enkele opslagplaatsen te Delft.
De verhuizing verliep vervolgens boven verwachting, dankzij het organisatietalent van de leiders en de medewerking van vrijwel het gehele personeel. Hoewel ongeschoold in dat werk, zag men kans de duizend achthonderd ton materiaal binnen 14 dagen naar de verschillende daarvoor aangewezen panden de transporteren. Een buitengewone prestatie! De gebeurtenissen werden vastgelegd in een boekje, geïllustreerd met tal van toepasselijke foto’s en getiteld ‘Voor de vesting sluit … moet het C.B.S. er uit’, met het onderschrift ‘Ambtenaren als verhuizers’. Het boekje werd geschreven door de heer G.W. van Westering en geïllustreerd door de heer H. Wanink, beiden ambtenaren van het Bureau.
Bij de vesting te Leidschendam ondervond men belangrijke medewerking van de Nederlandse Spoorwegen. Deze waren onmiddellijk bereid voor het dagelijks vervoer van het personeel speciale treinen in te leggen en ter hoogte van de nieuwe gebouwen, die vrij dicht bij de spoorlijn Den Haag-Leiden waren gelegen, een halte ‘Statistiek’ te stichten.
Naarmate de afwerking van de gebouwen vorderde, werd vervolgens het in Den Haag achtergebleven personeel naar Leidschendam overgebracht. In augustus was deze verhuizing voltooid. Slechts twee panden, namelijk Wilhelmina van Pruisenstraat 53 en Hemsterhuisstraat 154, bleven overeenkomstig de bedoeling in Den Haag in gebruik.
Nauwelijks was men volledig in het prachtige gebouwencomplex geïnstalleerd, toen moeilijkheden rezen van ingrijpender aard dan ooit tevoren. De spoorwegstaking brak uit en enige dagen later kwam ook de tramverbinding met Leidschendam tot stilstand. Het werd hierdoor onmogelijk het personeel te vervoeren, zodat de werkzaamheden in de nieuwe gebouwen moesten worden gestaakt. Men was aldus aangewezen op Den Haag en besloot het Bureau te vestigen in het pand Wilhelmina van Pruisenstraat 53, dat bij de afdeling handels- en verkeersstatistiek in gebruik was. Hier kon slechts een kern van het personeel worden ondergebracht, doch men bereikte althans, dat de Dienst, zij het op bescheiden voet, in stand werd gehouden.
Nog waren hiermede de oorlogsmoeilijkheden niet geëindigd. Begin maart 1945 werd het Bezuidenhoutkwartier, waarin de Wilhelmina van Pruisenstraat gelegen was, zwaar gebombardeerd. Het perceel nummer 53 bleef behouden, maar werd dermate beschadigd, dat er voorlopig niet gewerkt kon worden. Men was toen genoodzaakt, het Bureau te vestigen in het pand Hemsterhuisstraat 154, het enige gebouw, dat nog ter beschikking stond. Ook hier kon men slechts een kern van het personeel onderbrengen.
Met de bevrijding was het probleem van de huisvesting niet zo dadelijk opgelost. Het gebouw aan de Oostduinlaan en de panden in de omgeving waren niet beschikbaar: zij werden door andere diensten bewoond. Leidschendam was niet bereikbaar, daar trein- en tramverbindingen nog ontbraken. Derhalve bleef de Heemsterhuisstraat de eerste tijd het centrale punt. Men slaagde er echter spoedig in, de beschikking te krijgen over het pand Lange Houtstraat 26, dat wel evenmin al het personeel kon bevatten, maar toch als contactpunt meer geschikt was dan het perceel (een schoolgebouw) in de Hemsterhuisstraat. Ook het Institut International vestigde zich in de Lange Houtstraat.
Slechts enkele weken daarna kwam er een grote verbetering: de gebouwen van ‘Hulp en Heil’ konden weer in gebruik worden genomen. De tramverbinding met Leidschendam was namelijk hersteld, terwijl de Noord-Zuid-Hollandse Tramwegmaatschappij bereid bleek, het personeel in speciale trams te vervoeren. Dit vervoer werd later grotendeels door de Nederlandse Spoorwegen overgenomen, waartoe men de halte ‘Statistiek’ weer in gebruik stelde. De afdeling handels- en verkeersstatistiek nam voorts weer haar intrek in het inmiddels herstelde pand Wilhelmina van Pruisenstraat 53.
Aldus was opnieuw een huisvesting verkregen, die het personeel in staat stelde, behoorlijk zijn werk te verrichten. Het bleef niettemin een noodhuisvesting. Daarom werd aanstonds begonnen met pogingen om naar het gebouw Oostduinlaan 2 en omgeving terug te keren. Men kreeg hiertoe de medewerking van de Rijksgebouwendienst, doch deze moest eerst nieuwe huisvesting verschaffen aan de toenmalige bewoners van de panden. In 1946 kwamen daarop enkele huizen in de Van Panhuysstraat vrij. Hierin kreeg de afdeling gerechtelijke statistiek onderdak. In 1947 volgde de vestiging van de afdelingen algemene tellingen en conjunctuur-onderzoek en wiskundige statistiek aan de Oostduinlaan en omgeving. Midden 1948 verhuisden vervolgens de overige afdelingen naar de Oostduinlaan. He schoolgebouw in de Hemsterhuisstraat was inmiddels aan zijn oorspronkelijke bestemming teruggegeven. Ook het pand Lange Houtstraat 26 werd ontruimd.
De hoofdmacht van het Bureau was weer in of onmiddellijk nabij zijn oude gebouw gehuisvest. De afdeling handels- en verkeersstatistiek bleef echter in het perceel Wilhelmina van Pruisenstraat 53 gevestigd.
Gebouw Binnenhof
De beginformatie bestond uit vijf medewerkers. In 1902 en 1903 breidde het werk en dientengevolge het personeel uit. Door de overdracht van statistieken van de ministeries enerzijds en anderzijds van allerlei nieuwe initiatieven van het Centraal Bureau voor de Statistiek en de Centrale Commissie van de Statistiek was er herhaaldelijk een nijpend tekort aan personeel. Het Bureau groeide gestaag en in 1914 waren er circa 80 medewerkers.
Aanvankelijk was het Centraal Bureau voor de Statistiek alleen op het Binnenhof gehuisvest. De beperkte ruimte daar noopte tot vestiging in vijf verschillende gebouwen, een situatie die het management van het Bureau bemoeilijkte. Er werd genoegen genomen met een regeling waarbij de afdelingen van het Bureau voor meerdere gebouwen werd verdeeld. Van de zes lokalen die het gebouw van de Eerste Kamer aan het Binnenhof werden gebruikt, werden er vier ter beschikking gesteld van het Departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid en de zaal van Gecommitteerden werd teruggegeven aan de Centrale Commissie van de Statistiek. De boekerij bleef in twee lokalten aldaar gevestigd. In een van die lokalen werden ‘tevens een tweetal ambtenaren wegens plaatsgebrek elders gehuisvest’.
De hoofdzetel van het Bureau werd op 1 mei 1903 overgebracht naar het perceel aan de Korte Vijverberg 1. Voor de tweede en vierde afdeling werd, ook op 1 mei 1902 het perceel aan de Korte Vijverberg 1b betrokken, het huis van de hertog van Brunswijck Wolffenbuttel.
In het jaarverslag van 1903 kwam de hartenwens voor een eigen gebouw vaak ter sprake. In 1905 werd de huur van het huis aan de Korte Vijverberg 1 opgezegd en een jaar later werd het perceel Francois Valentijnstraat 128 voor het Bureau erbij gehuurd. Er komt voorlopig nog geen eigen centraal gebouw.
Eindelijk in 1916: dankzij de medewerking van de Minister van Waterstaat wordt het vraagstuk ‘eigen gebouw voor het Centraal Bureau voor de Statistiek’ in gunstige zin opgelost en de aanbesteding heeft kunnen plaatsvinden.
Gebouw Oostduinlaan
Door de groei van het Bureau liep het personeelsbestand op tot circa 200 personen in 1919. Dit leidde tot een verspreiding van het personeel over zeven gebouwen in Den Haag. Voortdurend ijverde de directie daarom voor een eigen gebouw. In 1916 kon met de bouw van een pand aan de Oostduinlaan 2 worden begonnen. Medio 1920 werd het gebouw in gebruik genomen en alle afdelingen kunnen er hun intrek nemen. Een lang gekoesterde wens is in vervulling gegaan en alles is onder één dak gehuisvest.
In het trappenhuis prijkte een tableau met de spreuk: Vere scire esse per causus scire (het werkelijk weten bestaat uit het kennen van de oorzaken). Een bijzonderheid was, dat de vertrekken in verschillende kleuren waren geverfd. De kleuren duidden op de functie in de organisatie. Chefs hadden een kamer met de kleur groen, andere hoofdambtenaren gele en het overige personeel bruine kamers.
Door bezuinigingen werden statistieken gestaakt of opgeheven. Bestond het personeelsbestand in 1921 nog uit 244 medewerkers, in 1924 was het aantal tot 187 geslonken. De bezuiniging leidde ook tot inkrimping van de huisvesting. Het nieuwe gebouw bood zoveel ruimte dat de bewerking van de Volkstelling 1920 erin kon worden verricht. Uit zuinigheidsoverwegingen besloot de regering het ‘Bureau voor de Industrieëlen Eigendom‘ in 1923 ook in het gebouw Oostduinlaan te vestigen. Men was pas drie jaar baas in eigen huis.
De nieuwe bewoners kregen de parterre en een deel van de eerste verdieping van het nieuwe Centraal Bureau voor de Statistiek-gebouw ondanks hevig verzet van de directie en de Centrale Commissie voor de Statistiek. Beide bureaus breidden zich snel uit en al gauw was het gebouw voor beide diensten te klein. Eerst werd een uitbouw geplaatst ten behoeve van het Bureau Industrieëlen Eigendom en daarna een uitbreiding voor het Centraal Bureau voor de Statistiek die diende om het personeel van de Volkstelling en bedrijfstelling 1930 te herbergen.
In 1925 braken er betere tijden. De overheidstekorten waren verdwenen en dankzij de sterke economische groei werden belastingen verlaagd en bepaalde sociale voorzieningen opnieuw ingevoerd. Niet gepubliceerde statistieken en sterk ingekrompen statistieken konden weer verschijnen. De toenemende invloed van internationale instellingen als de Volkenbond en het International Statistical Institute waren van grote betekenis. Vooral door de sterke schommelingen van de conjunctuur was internationaal grotere belangstelling ontstaan voor de economische statistieken. De sociale statistieken en de onderwijsstatistieken breidden zich in 1929 uit. Een probleem was wel de huisvesting. Er was geen ruimte meer aanwezig. Hiermee begon opnieuw een jarenlange spreiding van het Bureau over vele panden in Den Haag.
In 1930/1933 werden 6 andere panden erbij betrokken en de verspreiding van het personeel over verschillende gebouwen was opnieuw begonnen. In 1939/1940 bleek dat het nodig was om 7 panden extra te huren. In 1940 vermeerderde de personeelsbezetting dusdanig dat om aan de behoefte aan ruimte te voorzien het hoofd te kunnen bieden er begonnen werd met een ingrijpende reorganisatie in het gebouw Oostduinlaan 2. Meer dan de helft van de ambtenaren kreeg een andere huisvesting. De eerder vermelde verhuizingen hebben ook tengevolge gehad dat een meer intensief gebruik gemaakt moest worden van de zolders.
Eind 1941 werden opnieuw 5 panden betrokken. Eind 1941 werkten er in totaal 1008 mensen bij ons Bureau. Het gebouw Oostduinlaan 2 lag in de zogenaamde ‘vesting Clingendaal’. De bezetters hadden laten weten dat die gehele zone ontruimd zou moeten worden en het Bureau moet worden overgeplaatst. Het Bureau wordt overgeplaatst naar het gebouwencomplex ‘Hulp en Heil’ te Leidschendam.
Na de terugtocht van ‘Hulp en Heil’ te Leidschendam naar de Oostduinlaan werd de beslissing genomen dat de vaste personeelsleden wegens de opgelegde bezuinigingen werden ondergebracht in de Oostduinlaan. Er volgde een periode van enige stabiliteit in het hoofdgebouw en voor twee afdelingen die in allernaaste omgeving waren ondergebracht. Het tijdelijke personeel ten behoeve van de grote tellingen, archiefruimte, opslag van materiaal en dergelijke werden nog wel andere panden betrokken.
In 1953 leidden de zorgen met betrekking tot de huisvesting van het personeel tot een raming van de vermoedelijke ontwikkeling van de personeelssterkte tot 1960. Er moest een noodoplossing komen voor 250 personen. In die jaren wordt de opdracht aan de Rijksgebouwendienst gedaan voor een nieuw gebouw ten behoeve van het Bureau te ontwerpen. Door de personeelsuitbreiding in de jaren 1956 tot en met 1965 moesten nog eens 15 panden ingehuurd worden. In 1963 kreeg het Bureau de opdracht een ‘basisprogramma van eisen’ voor een nieuw gebouw samen te stellen.
Gebouw ‘Hulp en Heil’ Leidschendam
Het Bureau aan de Oostduinlaan 2 moest worden ontruimd en werd overgeplaatst. In januari 1944 moest het Centraal Bureau voor de Statistiek het hoofdgebouw aan de Oostduinlaan met spoed verlaten. Het pand lag in het gebied van de vesting Clingendaal dat door de Duitsers tot ‘Sperrgebiet’ was verklaard. In het verslagjaar over 1944 staat “door den onbehoorlijk korten termijn, welke van Duitsche zijde op grond van het sluiten der vesting ‘Clingendaal’ met ingang van 1 Februari 1944, gesteld werd, tenslotte niet meer dan 14 dagen beschikbaar bleven voor de verhuizing zelve”. Het hele Bureau moest op korte termijn verhuisd worden naar Leidschendam maar dit kon slechts voor een deel van het Bureau. Voor het grootste gedeelte moest een noodhuisvesting in de stad gevonden worden. Na de eerste dag van de verhuizing bleek dat de beroepsverhuizers het werk lang niet aan kan wilde men tijdig uit de vesting zijn. Er werd een beroep op het personeel gedaan en zij waren spontaan bereid tot deze arbeidsinzet toe te treden.
In veertien dagen tijd ontruimde het personeel het gebouw en werd achttienhonderd ton materiaal verhuisd naar het gebouw ‘Hulp en Heil’ in Leidschendam. Een ongewone prestatie van de ambtenaren. Voor het dagelijks vervoer laste de Nederlandse Spoorwegen speciale treinen in die ter hoogte van het gebouw stopte bij de halte ‘Statistiek’. Na de spoorwegstaking in september kwam het geheel tot stilstand. Ook de tramverbinding viel stil en een klein deel van het personeel kon doorwerken op het Bezuidenhoutkwartier. Een bombardement in maart 1944 maakte ook hier een langer verblijf onmogelijk. Op 18 mei 1948 kon een aanvang worden gemaakt met de terugtocht van Leidschendam naar het hoofdgebouw aan de Oostduinlaan te ‘s-Gravenhage.
Ponszaal in Apeldoorn
Er was groot verloop bij de ponstypistes. Gehuwde vrouwen mochten niet geworven worden maar in 1955 kwam hier verbetering in. De Tweede Kamer hief het verbod op om gehuwde vrouwen bij de overheid te werken. De oprichting van een ponszaal in Apeldoorn in 1956 bracht verlichting en de werving van vrouwen werd makkelijker. De regering had Apeldoorn aangewezen als overloop naar Den Haag. Tot 1992 werd hier de verwerking van grote hoeveelheden gegevens gedaan en de opvang van pieken in het lopende werk heeft grote diensten bewezen.
In 1956 hield het Centraal Bureau voor de Statistiek een Algemene Woningtelling en richtte in Apeldoorn een dependance op. De Algemene Woningtelling en de dependance Apeldoorn horen bij elkaar want, en nu citeer ik een stukje uit het jaarverslag 1955, hoofdstuk Materieel: ‘In verband met de Woningtelling 1956 en het onvoldoende aanbod van ponsmeisjes te ’s-Gravenhage werd besloten elders in den lande een geschikt punt voor het inrichten van een ponszaal, speciaal bestemd voor de Woningtelling 1956, te zoeken. De keuze viel hierbij op Apeldoorn. Tegen het einde van het jaar mocht het gelukken daar een voor het genoemde doel bijzonder geschikt in aanbouw zijnd pand te vinden’. Op 1 mei 1956 werd de dependance geopend. De tijdelijk gecontracteerde dames werden echter eerst voor anderhalve week naar huis gestuurd want het gebouw was nog niet klaar, onder andere lag er nog geen vloerbedekking. Over het algemeen waren het – en zijn het nog steeds – jonge meisjes die in dienst traden. Er waren een paar gehuwde vrouwen bij. Het was immer maar voor tijdelijk. Na jarenlang durende onrust en angst over het behoud van werkgelegenheid kwam in 1978 een einde door de beslissing van de toenmalige minister van Economische Zaken dat het invoercentrum mocht blijven bestaan. Het pand werd opgeknapt en verbouwd.
Een paar jaartallen:
1962 Adelaarslaan Apeldoorn
1964 Stationsplein 13, Apeldoorn
1970 Talingweg 62, Apeldoorn
1973 Prof. Röntgenstraat 8, Apeldoorn
1981 Hofdwarsstraat 1, Apeldoorn
Voor het Centraal Bureau voor de Statistiek een heel bekend verschijnsel. Dependances betrekken, verhuizen; jarenlang deed men niet anders.
Helaas hing deze groep mensen ook steeds de dreiging van opheffing – baan kwijtraken – boven het hoofd. Behalve dat werd men geconfronteerd met het gemis aan blijvende huisvesting.
In 1973 toen het Centraal Bureau voor de Statistiek werd opgedragen aan spreiding mee te werken en de vestiging Heerlen werd opgericht, steeg de spanning. Wat gebeurt er met ons? Er kwam pas definitief uitsluitsel in 1978.
Voor de verwerking van grote hoeveelheden gegevens en de opvang van pieken in het lopende werk heeft deze vestiging het Centraal Bureau voor de Statistiek tot 1992, toen door de automatsering dit werk geleidelijk was opgedroogd, grote diensten bewezen.
Voor het Centraal Bureau voor de Statistiek een heel bekend verschijnsel. Dependances betrekken, verhuizen; jarenlang deed men niet anders. Helaas hing deze groep mensen ook steeds de dreiging van opheffing – baan kwijtraken – boven het hoofd. Behalve dat werd men geconfronteerd met het gemis aan blijvende huisvesting. In 1973 toen het Centraal Bureau voor de Statistiek werd opgedragen aan spreiding mee te werken en de vestiging Heerlen werd opgericht, steeg de spanning. Wat gebeurt er met ons? Er kwam pas definitief uitsluitsel in 1978.
Voor de verwerking van grote hoeveelheden gegevens en de opvang van pieken in het lopende werk heeft deze vestiging het Centraal Bureau voor de Statistiek tot 1992, toen door de automatsering dit werk geleidelijk was opgedroogd, grote diensten bewezen.
Gebouw Voorburg
Op 11 december 1953, werd een nota over de huisvestingsnood door de CBS-directie aangeboden aan de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Economische Zaken, waarin de conclusie was vervat, dat het huisvestingsprobleem van het Centraal Bureau voor de Statistiek slechts dan afdoende zou kunnen worden opgelost wanneer het de beschikking zou krijgen over een geheel nieuw gebouw. In 1953 werd een eerste opdracht gegeven tot het maken van een ontwerp voor een gebouw voor het Centraal Bureau voor de Statistiek aan architect Dudok, nadat het huidige terrein door de gemeente Voorburg beschikbaar was gesteld. Op 5 december 1956 heeft Dudok zijn schetsplan aan de Rijksbouwmeester aangeboden. Dit plan is niet gerealiseerd. De belangrijkste oorzaak hiervan was de op gang komende discussie in de Vaste Commissie van de Rijksdienst voor het Nationale Plan betreffende de vestigingsplaats van rijksinstellingen. Toen in begin 1963 de Directeur-Generaal van de Rijksgebouwendienst attendeerde op het nog steeds braakliggende terrein in Voorburg (waarop het Rijk nog steeds optie had) besloot het kabinet Marijnen dat opdracht gegeven kon worden voor de voorbereiding van een gebouw voor het Centraal Bureau voor de Statistiek in Voorburg.
De opstelling van een programma van eisen en de goedkeuring daarvan vergden ruim een jaar (van augustus 1963 tot oktober 1964). In december 1964 werd aan de samenwerkende architectenbureaus van ir. Van Mourik en ir. Du Pon een opdracht verstrekt voor het maken van een schetsontwerp voor een nieuwe Centraal Bureau voor de Statistiek-gebouw. In april 1965 kwam het eerste voorlopige ontwerp gereed en werd aan de hand van een maquette aan de CBS-directie toegelicht. Een jaar later (februari 1966) werd het schetsplan officieel ter beoordeling aan het Centraal Bureau voor de Statistiek aangeboden. Dit plan kon niet de goedkeuring verkrijgen van de gemeente Voorburg, aangezien het gebouw te hoog was, terwijl op een aantal andere plaatsen de rooilijn was overschreden.
In 1966 en 1967 kwam opnieuw de vestigingsplaats van het Centraal Bureau voor de Statistiek in discussie en de voortschrijding van de werkzaamheden en het plan lag stil tot 24 augustus 1967. Op die datum deelde de toenmalige Minister van Economische Zaken, mr. L. de Block aan de Directeur-Generaal van de Statistiek mede dat het gebouw in Voorburg gerealiseerd kon worden. In oktober 1967 werd het gewijzigde plan aan de gemeente Voorburg aangeboden en in januari 1968 kwam na realisatie van enkele gemeentelijke voorwaarden de bouwvergunning af. Teneinde de voortgang van de bouw zoveel mogelijk te bespoedigen (in ieder geval wilde men de komende – oorspronkelijk voor 1970 geplande – volkstelling in het nieuwe gebouw of een gedeelte daarvan bewerken) werd een afzonderlijke opdracht tot het heiwerk gegeven en wel aan Naamloze Vennootschap (N.V.) Franki. Er moesten eenduizendenhonderdenzeventien palen de grond ingaan met een draagvermogen van honderdvijftig ton elk. De eerste paal werd ‘geslagen’ door Minister De Block op 11 november 1968. Het ‘geslagen’ tussen aanhalingstekens wil aangeven dat er geen enkele paal echt geslagen is. De palen werden namelijk in de grond gefabriceerd. Een stalen buis werd de grond ingedreven, daarin werd beton gestort en door het geleidelijk optrekken van de stalen buis groeide een betonpaal als het ware in de bodem.
Aangezien zoals reeds is vermeld, de Volkstelling verwerkt diende te worden in de nieuwbouw, werd een gedeelte van de bouw (de laagbouw Zuid) het eerste gereed gemaakt. Deze laagbouw kon nagenoeg de gehele afdelingen Centrale (Computer) Bewerking en Algemene Tellingen huisvesten. Voor wat betreft de luchtbehandeling zou deze laagbouw een zelfstandige eenheid worden met de mogelijkheid om deze later in het gehele gebouw op te nemen.
Hoe is het plan van de architecten De Pont en Van Mourik gerealiseerd?
De architecten onderkenden in de werkzaamheden die bij het Centraal Bureau voor de Statistiek worden verricht, enkele duidelijke groepen. Allereerst de administratieve statistische werkzaamheden en de daarmee samenhangende wetenschappelijke arbeid die worden verricht op de statistische hoofdafdelingen. Deze arbeid wilden ze concentreren in een hoogbouw van tien verdiepingen, waarin uitsluitend administratieruimten zouden voorkomen. Voor een andere categorie, de dienstverlenende afdelingen (onder andere personeelszaken, vorming en opleiding, comptabiliteit en algemene zaken) werd onder de hoogbouw een laagbouw geprojecteerd. Met name de zeer bijzondere voorwaarden stellende onderdelen van de afdeling algemene zaken (drukkerij, binderij, tekenkamers, magazijnen, archieven enzovoort) konden daarin gehuisvest worden. In de laagbouw werd ook het bibliotheek-complex (vier verdiepingen) ondergebracht, alsmede de grote kantine, plaats biedend aan 800 medewerkers.
Zoals reeds gezegd, is de computerruimte geheel ondergebracht in de laagbouw-zuid. Daar is ook het zeer grote centrale archief ondergebracht. Onder het gebouw is de kelder. In rustige tijden bedoeld als parkeerplaats voor auto’s. Een gedeelte ervan kan in oorlogstijd als schuilkelder gebruikt worden (capaciteit vijfduizend personen). Het gebouw bestaat uit een betonconstructie die dichtgemaakt is, wat de laagbouw betreft met panelen van gewassen beton en wat de hoogbouw betreft met een aluminium sandwich-gevel, waarvan de buitenzijde met kunststof is gecoat. De ramen, zowel in de laagbouw als in de hoogbouw, zijn niet te openen. Het glas is gevat in een rubber kader en hierin opgesloten door een later aangebrachte pees. De totale begroting van de kosten bedroeg zestig miljoen gulden. Bij een berekende bruto inhoud van 275 000 m3 is de m3-prijs ongeveer 220 gulden.
Het is 1970, de nieuwbouw is zo ver gevorderd dat de computer op de eerste verdieping kan worden geïnstalleerd. Het gebouw is in twee fasen opgeleverd; de eerste fase betrof de laagbouw-zuid. Dit gedeelte (grenzend aan de Bruinings Ingenhouszlaan) is op 1 december 1970 opgeleverd, de rest in het tweede halfjaar 1973. Aan jaren gespreide huisvesting kwam in 1973 een einde. Het nieuwe gebouw werd in Voorburg betrokken. In 1967 had het er even naar uitgezien dat het Centraal Bureau voor de Statistiek in het kader van de spreiding van Rijksdiensten buiten het regeringscentrum zou worden gehuisvest. De ministerraad zag er echter van af. Voor Verstege, directeur-generaal, was het verenigd zijn in één gebouw, dichtbij het centrum van het regeringsbeleid, een essentiële voorwaarde voor het goed functioneren van een Centraal Bureau voor de Statistiek. In 1972 stelde de volgende regering voor, ter compensatie van de sluiting van de mijnen, het Centraal Bureau voor de Statistiek over te plaatsen naar Heerlen. Verstege verzette zich heftig. Vele personeelsleden protesteerden op het Binnenhof. In januari 1973 viel het besluit om de helft van het Bureau over te plaatsen. Omdat het gebouw berekend was voor het totale Centraal Bureau voor de Statistiek en er ten gevolge van de spreiding enige ruime over was, is de Academische Raad medebewoner geworden. Bovendien zijn ook het International Statistical Institute en het Nederlands Interuniversitair Demografisch Instituut in het pand te Voorburg gevestigd.
Gebouw Heerlen
Eind jaren veertig keert het Centraal Bureau voor de Statistiek terug van ‘Hulp en Heil’ te Leidschendam naar de Oostduinlaan in Den Haag voor een periode van rust die een kwart eeuw zou duren. Er wordt gefluisterd en er groeien geruchten betreffende de spreiding van rijksdiensten. Het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt in twee vestigingen ondergebracht.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft op het gebied van de werkgelegenheid een belangrijke rol gespeelt in Zuid-Limburg. De sluiting van de mijnen in Limburg. In 1965 kondigde de regering een geleidelijke stopzetting aan van de kolenmijnen in Limburg. In 1969 verscheen een tweede Mijnnota, de nota De Block en Roolving. Het sluitingsproces verliep ondanks alles sneller dan verwacht. In 1974 sloten de laatste mijnbedrijven de poort. Binnen 10 jaar was de hele mijnsluiting een feit. De basisindustrie verdween uit Limburg. Het probleem van de herstructurering en herindustrialisatie van Zuid- en Midden-Limburg was er, levensgroot. Op allerlei manieren moest gepoogd worden vervangende werkgelegenheid te scheppen voor de mijnwerkers.
Naast dit alles speelde uiteraard de spreiding van rijksdiensten een belangrijke rol bij het scheppen van werkgelegenheid. Overheidsdiensten werden overgebracht naar economisch zwakke regio’s. Ook naar Limburg werden dus diensten gespreid. Een van de grootste was in 1970 het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en in 1974 volgde het Centraal Bureau voor de Statistiek. In het kader van de spreiding van de rijksdiensten werd in 1973 de beslissing genomen, diverse onderdelen van de organisatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek over te plaatsen naar Heerlen. Het is duidelijk, dat deze plaats in korte tijd geen adequate kantoorruimte kon bieden voor méér dan 1.000 medewerkers. Daarom werden al spoedig voorbereidingen getroffen voor een nieuwbouw, allereerst in de vorm van een programma van eisen. Op basis van dit programma, dat de goedkeuring verwierf van de departementen van Economische Zaken en Financiën, alsmede van de Rijksgebouwendienst, werd architectenbureau G.J.W. Snelder uit Maastricht belast met de vererende opdracht een plan voor nieuwbouw uit te werken.
Toen eind 1973 werd besloten een gedeelte van het Centraal Bureau voor de Statistiek over te plaatsen naar Heerlen was één van de vele problemen die zo’n overplaatsing met zich brengt de huisvesting die te zijner tijd van ruim 1100 CBS-medewerkers plaats moest bieden. Na inventarisatie op het gebied van huisvesting in Heerlen was al snel duidelijk dat de benodigde kantoorruimte niet te vinden zou zijn in bestaande gebouwen in Heerlen en er werd besloten voor de CBS-vestiging een geheel nieuw gebouw te ontwerpen en te bouwen. Het programma van eisen behelsde in grote lijnen het volgende: het kantoor moest plaats bieden aan circa 1150 mensen en rekening houdende met een eventuele uitbreiding van 250 arbeidsplaatsen. Daarnaast diende er een groot aantal verzorgende functies te worden ondergebracht, zoals een kantine, keukenbedrijf, reprografische dienst, postafdeling, telefooncentrale, magazijnen, werkplaatsen, ruimte voor bedrijfsbescherming en tenslotte de technische ruimtes. Ook moest er parkeergelegenheid worden geschapen voor circa vierhonderd auto’s en een driehonderd rijwielen en bromfietsers. Het complex moest geïntegreerd worden aan het voormalige hoofdkantoor van de Oranje Nassau-mijn.
Twee uitgangspunten die in het ontwerp een rol dienden te spelen waren dat het gebouw ’n sober karakter moest hebben en sterk rekening gehouden moest worden met energiebesparing. Het gebouw met de bijbehorende parkeergarages diende gesitueerd te worden op het terrein aan de voormalige mijn Oranje Nassau I in Heerlen. Deze mijn was inmiddels gesloten en de installaties op het mijnterrein stonden op de nominatie om gesloopt te worden. Het op dit terrein gelegen directiegebouw, daterend uit de dertiger jaren en ontworpen door de in 1962 overleden architect ir. D. Roosenburg, kon door de Rijksgebouwendienst worden gekocht. In mei 1974 werd de begane grond van dit gebouw in gebruik genomen. Deze datum kan zodoende als het begin van de activiteiten van het Centraal Bureau voor de Statistiek in Heerlen gelden.
Daar vóórdat de nieuwbouw opgeleverd zou worden, reeds voor ongeveer zeshonderd medewerkers werkruimte nodig was, zijn volgens plannen van de Rijksgebouwendienst diverse panden gehuurd in Heerlen en zijn onder andere op het voormalig sportterrein aan de Huskensweg een aantal tijdelijke paviljoens opgetrokken. Het voormalige directiegebouw van de Oranje Nassau-mijnen dat met de nieuwbouw verbonden is met een verbindingsgang in het souterrain en op de begane grondniveau. De parkeergarages werden zo aangelegd dat zij tezamen ongeveer een kwartcirkel beschrijven ten opzichte van het gebouw zelf. De garages bestaan uit 2 dekken. Dit systeem van parkeren op twee niveaus, waarvan één verzonken, werd enerzijds gekozen in verband met het grondgebruik en anderzijds om te voorkomen dat het gehele gebouw in een veld van staal en asfalt zou komen te liggen, waardoor het leefklimaat zou worden aangetast.
Ter wille van het leefklimaat werd in het voorterrein een ‘parkachtige’ tuin aangelegd. Hoewel een eventuele uitbreiding juist in dit stuk gerealiseerd zal moeten worden, de vleugels daarvan zullen dan als 4e arm aan de secundaire trappenhuizen tezamen met het gerealiseerde gedeelte een carré vormen, zal in dat geval toch de tuin kunnen blijven bestaan, omdat de nieuwe vleugel te staan komt op kolommen, waar de tuin onderdoor loopt, terwijl er zodanig gebouwd zal worden dat het zicht op de hoofdingang en de rest van het gebouw zo veel mogelijk gehandhaafd blijft. In het ontwerp heeft de architect getracht een aantal ogenschijnlijk tegengestelde elementen te combineren. Hij heeft namelijk gewerkt met een vaste maat (de module) en hij is erin geslaagd het geheel een speelse vorm en inhoud te geven. Een bijzonder aspect hierbij is dat hij de betonconstructie niet alleen constructief gebruikt heeft, maar ook als een decoratief element heeft laten gelden en harmonieus heeft weten te combineren met een aantal meer natuurlijke en dichter bij de natuur staande materialen, zoals hout en metselwerk.
Het gebouw is opgebouwd uit een aaneenschakeling van gelijkvormige elementen, de zogenaamde kantoorunits. Uitgangspunt hierbij was het gegeven van de kleinste kantoorruimte: 3.60 meter breed en 5,40 meter diep, opgebouwd uit 2 x 3 modules. Deze zogenaamde moduulmaat van 1,80 meter in het vierkant is in het gehele ontwerp strikt volgehouden. De compartimentering van de kantoorunits in kamers is op basis van de genoemde moduulmaat van 1,80 meter flexibel, dat wil zeggen kan naar believen gevarieerd worden. Alle ruimtes zijn, behalve de zalen, in de breedte een of meer modules groot tot een maximum van 19 modules. De kantoorunits bestaan uit 2 kantoorzones van 10 x 3 modules, waartussen zich ’n éénmodule brede gang bevindt. Het consequent hanteren van deze moduulmaat heeft uiteraard ook zijn invloed gehad op de constructieve opzet van het gebouw. De kantoorunits zijn in de vorm van een kruis bij elkaar gevoegd, waarbij aan het einde van de noordwest- en noordoostarm nogmaals een kleiner kruis wordt gevormd. De eventuele uitbreiding die zich naar het voorterrein zal uitstrekken vormt de ontbrekende arm in dit kruis. De ruimtes in dit centrum van de kruisen vormen respectievelijk de hoofdhal en de secundaire hallen. In de hoeken, die in deze hallen ontstaan zijn door de zogenaamde getrapte einden van de kantoorunits, bevinden zich onder meer de trappen, liften en de toiletgroepen. De kantoorunits zijn onderling gekoppeld door een tussenhal die als zithoek gebruikt kan worden.
In totaal bestaat het gebouw uit 12 van deze units. Omdat de verschillende vleugels van het gebouw uit een verschillend aantal op elkaar staande kantoorunits bestaan, het aantal bouwlagen varieert namelijk van 3 tot 7 stuks. Het hoogste punt van het gebouw ligt op 32 meter boven de grond – maakt het gebouw als totaal een speelse indruk. Dit geldt zowel voor de aanblik van buiten als voor de sfeer in het gebouw zelf. Onder gebouw bevindt zich een souterrain en onder bepaalde gedeeltes ook nog een kelder. In het souterrain is een aantal technische ruimtes gevestigd zoals de keuken, drukkerij en onderkomens voor de technische dienst, de installaties voor de verwarming, verlichting en dergelijke.
Bijzonder aandacht is besteed aan goed geïsoleerde massieve gevels. Massief, om een grote opwarmtijd te bereiken. Dat wil zeggen, dat het lang duurt voordat de warmte van de buitenkant van de gevel naar binnen is afgegeven en andersom, een koel gebouw in de zomer, weinig warmteverlies in de winter. Er is gekozen voor een automatische zonwering. In elke gevelpui bevindt zich een tuimelraam voorzien van isolerend glas. Voordeel van een tuimelraam: het is voorzien van zogenaamde ventilatiestanden en het raam kan in zijn geheel worden omgedraaid, zodat het wassen van binnenuit mogelijk is en dure glazenwasinstallatie op het dak overbodig wordt. Er werd gekozen voor baksteen aan de gevels, hetgeen tevens een apart accent geeft aan de structuur van het gebouw aan de buitenkant terwijl de binnenzijde schoonmetselwerk van poriostenen gebruikt werden ter compartimentering van de verschillende ruimtes.
Ten aanzien van de tuin was er geen duidelijk eisenpakket geformuleerd. Gegeven was de ligging van het gebouw (in een stadsgebied) terwijl zowel het mijnmonument als het oude directiegebouw van de Oranje Nassaumijnen in het totaal opgenomen dienden te worden. Naast, en om het, hoewel speels opgezette, sterk metrische gebouw is een bijzonder fantasievolle, natuurlijke tuin aangelegd. Getracht is de tuin te ontwerpen als een soort avontuurlijk, interessant landschap als contrast ten opzichte van het gebouw, maar ook met contrasterende elementen binnen het ontwerp zelf. Er is van alles aan gedaan om zowel de tuin als het gebouw een ecologische samenhang te geven, waarin zowel mens als dier zich kunnen thuis voelen ten genoegen en ten voordeel van beide soorten aardbewoners.
Op 1 mei 1974 namen de eerste pioniers in Heerlen hun intrek in het voormalig directiegebouw van de Oranje Naussaumijnen I, de afdeling Buitenlandse handel en al snel volgden de afdelingen Nieuwbouwzaken en Personeelszaken. Omdat vooralsnog voldoende en opgeleide mensen ontbraken was het de bedoeling dat naast het inzetten van Limburgers ook CBS-ers uit het westen naar Limburg overkwamen. De opbouw in Heerlen verliep sneller als verwacht. Nog hetzelfde jaar kreeg architect Snelder de opdracht om voor het terrein van de Oranje Nassau I een ontwerp voor nieuwbouw te maken. Om de toevloed van personeel tijdelijk op te vangen werden begin 1975 paviljoens neergezet. De paviljoens waren op 1 mei dat jaar bewoonbaar. Dit werd de grote aanzet tot massale volksverhuizing van Voorburg naar Heerlen en voor de Limburgers van ondergronds naar bovengronds. De groei was zo sterk dat zelfs het bestaande magazijnkantoor aan de Huskensweg en het villa paviljoen betrokken werden. Eind 1975 startte de nieuwbouw.
De laatste resten van de mijnen, de ‘Lange Jan en Lange Lies’ sneuvelden in 1976. Alleen de toren van de mijnschacht bleef gespaard. Deze is nu in gebruik als museum ter herinnering aan de periode van ‘Glück auf’. In november 1978 namen de CBS-ers hun intrek in het nieuwe gebouw en in september 1979 officieel door prinses Beatrix geopend. De vestiging in Heerlen nam zo snel in omvang toe dat een jaar later een uitbreiding van de nieuwbouw ter hand werd genomen. In 1984 werd het door de minister Van Aardenne officieel geopend.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Als gevolg van artikel 2 van de beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken ("Instructies voor de Directeur van de Statistiek") van 17 maart 1899 heeft de Directeur de zorg voor de bewaring en het bijhouden van de archieven en inventarissen bij het Bureau.
De archieven werden vóór de instelling van één gecentraliseerd Bureau Post- en Archiefzaken (BPA) per 1 september 1952, beheerd per afdeling. Toen zijn die archieven overgedragen aan het BPA. Echter, door de Tweede Wereldoorlog en diverse verhuizingen, is de inhoud van een groot gedeelte van deze archieven niet meer te achterhalen en kunnen deze archieven niet worden gespecificeerd in de inventaris.
De wettelijke grondslag voor het archiefbeheer bij het Bureau werd in de in deze inventaris beschreven periode ontleend aan:
  • de Archiefwet van 1918 (Staatsblad 378);
  • het Besluit post- en archiefzaken rijksadministratie 1950 (Staatsblad K 425).
  • de Archiefwet 1962
  • het Besluit Algemene Secretarie Aangelegenheden 1980
  • de Archiefwet 1995
In 1987 werd met het toenmalige Algemeen Rijksarchief (nu Nationaal Archief)) afgesproken, dat het CBS zijn archief over de periode 1899 tot en met 1950 zou gaan overbrengen naar het Algemeen Rijksarchief.
Overbrenging van een overheidsarchief
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Deelarchief 1899 - 1950
Het aanwijzen van stukken, die bij de verwerving van het archief in 1987 voor vernietiging in aanmerking kwamen, vond plaats met behulp van categorieën die voorkwamen op een interne vernietigingslijst. In totaal is 0,8 % van de stukken vernietigd.
Voorts is het beleid dat bewijsstukken als bedoeld in art. 69, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 1975 na 6 jaar worden vernietigd mits is voldaan aan artikel 2 van het Besluit van 21 november 1984 (Staatsblad 682), houdende bepalingen voor het vernietigen van financiële bewijsstukken.
Deelarchief 1951 - 2003
Het aanwijzen van stukken die voor vernietiging in aanmerking kwamen, vond plaats aan de hand van de selectielijst neerslag handelingen Centraal Bureau voor de Statistiek beleidsterrein Algemeen Wetenschappelijke voorbereiding van het regeringsbeleid vanaf 1945.
Voorts is het beleid dat bewijsstukken als bedoeld in art. 69, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 1975 na 6 jaar worden vernietigd mits is voldaan aan artikel 2 van het Besluit van 21 november 1984 (Staatsblad 682), houdende bepalingen voor het vernietigen van financiële bewijsstukken.
De in de inventaris opgenomen stukken zijn op basis van de volgende handelingen uit het BSD geselecteerd : 38, 40, 52, 63, 72, 86, 89, 118, 204, 206, 210, 212, 213, 214 en 231
In het Basis Selectie Document van het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn geen PIOFACH handelingen opgenomen. Om deze categorie dossiers toch te kunnen selecteren zijn deze handelingen uit verschillende selectielijsten van de ministeries overgenomen, te weten;
  • BSD 46, handeling 204: Voorlichting van de Rijksoverheid, zorgdrager minister van Algemene Zaken
  • BSD 75, handeling 26: Arbeidsvoorwaarden rijkspersoneel, zorgdrager minister van Algemene Zaken
  • BSD 143, handeling 308: Organisatie Rijksoverheid, zorgdrager minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
  • BSD 143, handeling 342: Organisatie Rijksoverheid, zorgdrager minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Fotoarchief 1882-1999
De in de inventaris opgenomen stukken zijn niet geselecteerd op basis van de handelingen uit het BSD omdat deze niet zijn opgenomen in het BSD.
Verantwoording van de bewerking
Deelarchief 1899 - 1950
Het in 1987 verworven archiefgedeelte besloeg 13 meter¹. De manier van ompakken, het gebruikt van bindclips en dossiermappen, heeft ertoe geleid dat het volume van het over te dragen archief is toegnomen tot 16,4 meter¹. Agenda's over deze periode waren over het algemeen niet meer te achterhalen. Een gedeelte van het archief is namelijk tijdens het bombardement van 3 maart 1945 op het Bezuidenhoutkwartier verloren gegaan.
De agenda's, die bewaard zijn gebleven, zijn opgenomen in de inventaris onder de nummers 130 tot en met 210. In deze agenda's staat alleen vermeld, welke stukken zijn binnengekomen, er staat niet in vermeld in welk dossier of omslag de stukken zijn opgeborgen. Tot 1952 was er binnen het CBS een gedecentraliseerd archiefbeheer per afdeling.
De zorg voor de archieven van de Centrale Commissie voor de Statistiek was een verantwoordelijkheid van de Secretaris van deze Commissie, die tevens ook werkzaamheden verrichtte voor het Bureau. Die dubbelheid van zijn positie had gevolgen: in de dossiers van het Bureau, waaruit de relatie tussen het Bureau en de Commissie naar voren komt, bevinden zich bijvoorbeeld vaak kopieën van stukken.
De voor bewaring aangewezen stukken zijn opgeborgen in enkelvoudige dossiers en verzameldossiers.
Over de beschrijving van de bestanddelen dient te worden opgemerkt, dat meestal de datering het oudste en het nieuwste document weergeeft, dat zich in een omslag bevindt.
  • Breems, M. den (red.). Een halve eeuw statistiek. `s-Gravenhage, 1948
  • Kuijlaars, A.-M. Het huis der getallen; de institutionele geschiedenis van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Centrale Commissie voor de Statistiek (CCS), 1899 - 1996. Voorburg / Amsterdam, 1999
  • Maarseveen, J.G.S.J. van (red.). Algemene tellingen in de twintigste eeuw; de methode van onderzoek bij personen en bedrijven. Voorburg/Heerlen, 2002
  • Methorst, H.W. Geschiedenis van de statistiek in het Koninkrijk der Nederlanden.'s-Gravenhage, 1902
De volgende personen hebben meegewerkt aan deze inventaris:
  • mevr. M.H.E.G. Blezer;
  • dhr. L.M.M. Gelissen (overleden 11 mei 2001);
  • dhr. W. Grenda;
  • dhr. W. Hogendoorn;
  • dhr. H.D. van den Hurk;
  • dhr. F.J. van Maarschalkerwaart.
Deelarchief 1951 - 2003
Eind 2009 heeft het CBS het archief over de periode 1899 t/m 1950 overgedragen aan het Nationaal Archief in Den Haag (nummer toegang: 2.06.118.) Met de algemene rijksarchivaris (Martin Berendse) is afgesproken, dat het CBS zijn archief over de periode 1951 tot en met 1990 ook zou gaan overbrengen. Na overleg met het NA is besloten om deze periode op te rekken tot en met het jaar 2003. De reden hiervoor is dat het CBS vanaf 1 januari 2004 is overgegaan op digitaal archiefbeheer en dit dus in feite de laatste fysieke overdracht zal worden.
Het te bewerken archiefgedeelte besloeg 21139 dossiers. Het aanwijzen van stukken, die voor bewaring (3309 dossiers) en voor vernietiging (17534 dossiers) in aanmerking kwamen, vond plaats aan de hand van het Basis Selectie Document van het CBS (selectielijst neerslag handelingen Centraal Bureau voor de Statistiek beleidsterrein Algemeen Wetenschappelijke voorbereiding van het regeringsbeleid vanaf 1945 (Staatscourant 3 augustus 2006, nr. 149 / pag. 9).
De manier van ompakken, het gebruikt van bindclips en dossiermappen, heeft ertoe geleid dat het volume van het over te dragen archief iets is toegenomen. Het restant van 296 (interne) dossiers komt (nog) niet voor vernietiging maar ook niet voor overbrenging in aanmerking. Dit zijn oa. nog dynamische dossiers, personeelsdossiers, dossiers met bouwtekeningen bestemd voor de RGD.
De zorg voor de archieven van de Centrale Commissie voor de Statistiek was een verantwoordelijkheid van de Secretaris van deze Commissie, die tevens ook werkzaamheden verrichtte voor het Bureau. Die dubbelheid van zijn positie had gevolgen: in de dossiers van het Bureau, waaruit de relatie tussen het Bureau en de Commissie naar voren komt, bevinden zich bijvoorbeeld vaak kopieën van stukken.
Over de beschrijving van de bestanddelen dient te worden opgemerkt, dat meestal de datering het oudste en het nieuwste document weergeeft, dat zich in een omslag bevindt.
Inventarisnummers die in hun geheel bestaan uit stukken van de CCS zijn opgenomen in een aanvulling op de CCS inventaris (2.06.110)
  • Welgeteld een eeuw - J.G.S.J. van Maarseveen en R.Schreijnders (red.) - Copyright 1999 CBS
  • Geschiedschrijving van de Toekomst-PIVOT-rapport nummer 53
De volgende personen hebben meegewerkt aan deze inventaris:
  • mevr. M.H.E.G. Blezer;
  • mevr. H.L.J. Prickaerts;
  • dhr. H.D. van den Hurk;
  • dhr. F.J. van Maarschalkerwaart.
Fotoarchief 1882-1999
Dit archiefblok is bewerkt door het Centraal Bureau voor de Statistiek door mevrouw M.H.E.G. Blezer.
Het archiefblok omvat foto’s van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de periode 1892 – 1999. Het archief bestond uit (86 dozen) 30 strekkende meter. Na bewerking bleven er 7 dozen, 2,5 strekkende meter over.
  • J.G.S.J. van Maarseveen en R.Schreijnders (red.) - Welgeteld een eeuw - Copyright 1999 CBS
  • M. van Breems - 1899-1949, een halve eeuw statistiek; Jubileumuitgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek
  • D. Vos (hoofd van de afdeling Nieuwbouwzaken, mei 1974) – Inzicht
  • cbs-kroniek speciaal nummer, 1979; ter gelegenheid van het nieuwe gebouw voor de vestiging in Heerlen
  • cbs-kroniek speciaal nummer, 1982; cbs – Apeldoorn 25 jaar
  • cbs-kroniek speciaal nummer, 1984; ter gelegenheid van de uitbreiding van het de vestiging in Heerlen
  • Jan van den Ende; Knopen, kaarten en chips; De geschiedenis van de automatisering bij het Centraal Bureau voor de Statistiek
De volgende personen hebben meegewerkt aan deze inventaris:
  • mevr. M.H.E.G. Blezer;
Ordening van het archief
Het deel van het archief van het Centraal Bureau voor de Statistiek, zoals in deze inventaris beschreven, is zaaksgewijs geordend. Een uitzondering hierop vormt de collectie van dossiers over de internationale organisaties. Deze zijn geordend overeenkomstig de organieke structuur van deze lichamen.
De inhoud van de archieven van het Centraal Bureau voor de Statistiek, werden, nadat het Bureau Post- en archiefzaken in 1952 in het leven was geroepen, met terugwerkende kracht geklasseerd aan de hand van een registratuurplan, dat min of meer was opgebouwd volgens de Universele Decimale Classificatie (UDC), een alomvattende, systematische en hiërarchische classificatie, die door middel van een decimale notatie een hulpmiddel is bij het klasseren van informatiedragers naar wetenschapsgebieden.
Deze hoofdindeling is nu als volgt:
Decimale notatie
Archiefinhoud
0
Algemeen (het gehele bureau betreffende)
1
Organisatie
1.0
Algemeen
1.1
Rechtspositie en bevoegdheden
1.2
Samenwerking met externe groepen
2
Bureau-organisatie
2.0
Algemeen
2.1
Huisvestingsvraagstukken
2.2
Gebouwenbeheer
2.3
Archiefbeheer
2.4
Uitgeverij
2.5
Financieel beheer
2.6
Personeelszaken
3
Statistiek
3.1
Theorie en techniek van de statistiek
3.2
Organisatie van de statistiek
3.3
Verwezenlijking, eigenlijke statistische waarneming
3.3.0
Algemeen
3.3.1
Maatschappij
3.3.1.1
Bevolkingsstatistiek
3.3.1.1.1
Geboortestatistiek
3.3.1.1.2
Sterftestatistiek
3.3.1.1.3
Huwelijksstatistiek
3.3.1.1.4
Blindenstatistiek
3.3.1.1.5
Loop van de bevolking
3.3.1.1.6
Volkstellingen
3.3.1.1.7
Migratie
3.3.1.1.8
Verkiezingen
3.3.1.2
Economie
3.3.1.2.1
Nationale economie
3.3.1.2.2
Sociale vraagstukken. Relatie werkgever - werknemer
3.3.1.2.3
Onroerend goed
3.3.1.2.4
Organisatievormen, samenwerkingsverbanden
3.3.1.2.5
Financiën
3.3.1.2.6
Economische situatie
3.3.1.2.6.1
Productie
3.3.1.2.6.2
Prijzen
3.3.1.2.7
Handel
3.3.1.2.7.1
Binnenlandse handel
3.3.1.2.7.2
Buitenlandse handel
3.3.1.3
Recht
3.3.1.4
Openbaar bestuur
3.3.1.5
Maatschappelijke hulpverlening, verzekeringswezen
3.3.1.6
Opvoeding. Onderwijs
3.3.2
Technologie
3.3.2.1
Geneeskunde
3.3.2.2
Techniek
3.3.2.3
Land- en tuinbouw. Visserij
3.3.2.4
Transportwezen
3.3.2.5
Bouwwezen
3.3.3
Planologie. Kunst. Recreatie
3.3.3.1
Ruimtelijke ordening. Architectuur
3.3.3.2
Ontspanning. Sport
3.3.4
Geografie
4
Internationale organisaties
4.1
Volkenbond. United Nations
4.1.1
Economic and Social Council
4.1.1.1
Population Commission
4.1.1.2
Statistical Commission
4.1.1.3
Economic Commission for Europe
4.1.1.4
International Labour Organization
4.1.1.5
Food and Agricultural Organization of the United Nations
4.1.1.6
United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization
4.1.1.7
International Civil Aviation Organization
4.2
BENELUX
4.2.1
Raad van de Economische Unie
4.2.1.1
Bijzondere commissie voor de coördinatie van de statistieken
4.2.1.2
Bijzondere commissie voor de vergelijking van de overheidsbegrotingen
4.3
Overige internationale organisaties
4.3.1
Institut international de statistique
4.3.2
Centrale commissie voor de Rijnvaart

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Centraal Bureau voor de Statistiek, nummer toegang 2.06.118, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, CBS, 2.06.118, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
  • Archief van de Centrale Commisie voor de Statistiek, (1891) 1892 - 1950 (1968), nummer toegang 2.06.110
OrganisatieonderdeelLeidinggevendeOrganisatieonderdeelLeidinggevende

Archiefbestanddelen