Terug naar zoekresultaten

3.20.24 Inventaris van het archief van de familie Van Heteren (1635 - 1806)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.20.24
Inventaris van het archief van de familie Van Heteren (1635 - 1806)

Auteur

J.H. Kompagnie

Versie

15-12-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1979 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Familiearchief Van Heteren
Heteren, van

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1635-1806

Archiefbloknummer

35023

Omvang

; 166 inventarisnummer(s) 3,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Een enkel stuk is gesteld in het.
Nederlands
Frans

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten. De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Van Heteren
Heteren, Hendrik I van (1614-1687)
Heteren, Hendrik II van (1647-1722)
Heteren, Hendrik III van (1672-1749)
Heteren, Adriaan Leonard van (1724-1800)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat bescheiden van vier generaties Van Heteren, waarvan echter het grootste deel bestaat uit de bescheiden van Hendrik van Heteren III (1672-1749) als bankier en zaakwaarnemer en als solliciteur-militair in betrekking tot militairen en tot semi-militairen als commiezen van 's lands magazijnen, aannemers van 's lands werken en aannemers van de magazijnen van fourage. Het archief bestaat hoofdzakelijk uit liquidaties (opgemaakt ter vereffening van schulden en vorderingen), rekeningen en correspondentie.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
a. Legerorganisatie in de 17e en 18e eeuw
Om te komen tot een juist inzicht omtrent het functioneren van solliciteurs-militair binnen het kader van de krijgsmacht gedurende de 17e en 18e eeuw is het van belang te weten hoe in grote lijnen de organisatie van het leger was geregeld.
Van een bewust organiseren en structureren van het leger in de Republiek is pas sprake gedurende de laatste 25 jaar van de 16e eeuw ( Voor het ontstaan van het Staatse leger: Bas, F. de, Raa, F.J.G. ten en Wijn, J.W., Het Staatsche leger, 8 dln., Breda, 1911, dl. I, hoofdstuk I (hierna genoemd: Bas, Raa, Wijn, Het Staatsche leger). - Wijn, J.W., Het krijgswezen in den tijd van Prins Maurits, dissertatie, Utrecht, 1934. ) . Onder invloed van de bepalingen, overeengekomen in de Unie van Utrecht betreffende het elkaar terzijde staan der verschillende gewesten in de strijd tegen Spanje en gestimuleerd door prins Maurits en zijn neef Willem Lodewijk, werd in 1590 de "Artikelbrief" betreffende de discipline in het Staatse leger afgekondigd; in 1599 volgde een soortgelijke ordonnantie, die betrekking had op de organisatie en bewapening van dit leger. Tot dat moment was er nog nauwelijks sprake van enige militair-organisatorische systematiek, doordat een bestuurlijke centralisatie ontbrak, er een slecht ontwikkeld geldverkeer was en men geen goed onderlegd ambtenarenkorps kende. Het oppergezag over het leger berustte bij de Staten-Generaal; deze instantie had evenwel vele taken gedelegeerd aan de Raad van State, die dientengevolge belast was met o.a. het toezicht op de militaire discipline, de financiering, rechtspraak, monstering, d.w.z. controle op aanwezigheid van juiste aantallen manschappen en toezicht op vestingwerken. De Raad van State maakte de jaarlijkse begroting, de Staat van Oorlog op, vergezeld van een toelichting, de Generale Petitie en bepaalde het aandeel, de "quote", dat elk gewest voor zijn rekening zou nemen ( Deursen, A.Th. van. Staat van oorlog en generale petitie in de jonge Republiek, in: B.M.G.N. 1976, p 44-45. - Fockema Andreae, S.J., De Nederlandse Staat onder de Republiek, Amsterdam, 1961, p 21. - Slingelandt, Simon van. Staatkundige Geschriften,4 dln, Amsterdam, 1785, dl. IV, p 21 e.v. (hierna genoemd: Slingelandt, Staatkundige Geschriften). ) . Ter illustratie: Holland droeg van de totale kosten 58%, Overijssel 3 ½% en het niet in de Staten-Generaal vertegenwoordigde Drenthe 1%. De gewesten trokken van hun bijdragen de te maken kosten voor de troepen, waarvan zij de betaalsheren waren, af. Deze troepen die "ter repartitie" van de gewesten stonden, werden dus rechtstreeks door de gewesten betaald. Er waren drie soorten troepen, nl. de gerepartieerde militie (kwam het meeste voor; betaling door de gewesten), de ongerepartieerde militie, ressorterend onder de Staten-Generaal en stedelijke troepen, zoals schutterijen. Behalve de Staten-Generaal, de Raad van State en de gewestelijke staten had ook de kapitein-generaal der Unie als opperbevelhebber een belangrijke stem in het militaire kapittel ( Kann, H.J., De Militie en het militair bestuur gedurende het tijdvak der Unie van Utrecht, 1579-1795, Leiden, 1874, p 18 (hierna genoemd: Kann, De Militie en het militair bestuur). ) . Globaal bekeken kan gezegd worden dat de stadhouder als kapitein-generaal grote invloed op de benoemingen der officieren van de rang van kapitein tot en met de rang van generaal had. Na 1588 kwamen de benoemingen van officieren officieel af van de Raad van State, nadat advies was ingewonnen bij de stadhouder en bij de betalende gewesten. In tijden dat er in een gewest geen stadhouder was, hadden de regenten-bestuurders uiteraard meer invloed op de benoemingen. Voor benoemingen in buitenlandse regimenten werd geen voordracht opgemaakt; hierin kon de stadhouder naar eigen inzicht en goeddunken handelen. Benoemingen van officieren beneden de rang van kapitein werden gedaan door de Staten of hun Gecommitteerde Raden. Soms kon men ook militaire ambten kopen, zodat zelfs minderjarigen kapitein werden. Tot omstreeks het midden der 16e eeuw was het gewoonte om een huurleger na het eind van een veldtocht of voor de aanvang van de winter af te danken. Men moest, wilde men oorlogvoeren, wel gebruik maken van een huurleger, omdat er geen dienstplicht, overigens wel overeengekomen in de Unie van Utrecht, maar onmogelijk in te voeren door de primitieve bestuursorganisatie, was. Voordat een tijdelijk gehuurd leger echter zover was dat het aan een strijd kon deelnemen, was de betaalsheer reeds handen vol geld kwijt aan loop- en aanritsgeld, voorschotten op de soldij, enz. Het nadeel van dit wervingssysteem, gecombineerd met financiële problemen bij het afdanken van troepen die vaak nog veel geld van hun betaalsheren tegoed hadden, bevorderde het ontstaan van het zgn. "staande leger", d.w.z. een in permanente dienst gehouden vrijwilligersleger; althans: een vaste kern werd permanent in dienst gehouden. Dit gebeurde tot die tijd alleen met troepen, gelegerd in garnizoenssteden met zowel een offensieve als defensieve taak. Behalve het financiële voordeel dat pleitte voor het niet-afdanken van troepen, was het voordeel van een staand leger ook de preventieve werking die er ten aanzien van andere staten van uitging. Het aangewezen zijn op huurlegers (vooral buitenlandse) weet Johan van Oldenbarnevelt aan onze landsaard. In een memorie zegt hij ( Van Deventer, M.L., Gedenkstukken van Johan van Oldenbarnevelt en zijn tijd, 3 dln., 's-Gravenhage, 1860, dl. III, p 141. ) : "Waertoe dient geconsidereert, dat wy van nature sachtmoedich en vreetsaem syn, totten oorloge niet geneicht, sulcx dat wy oock gedurende den noot van den oorloge onse kinderen en vrunden al uytten oorloge gehouden en daer afgeraden hebben, soo veel ons mogelyck is geweest; daerom wy ter defentie vreemde soldaten uyt andere Coninckrycken en Landen moesten doen komen, 't welck soo haest nyet kan geschieden als sulcke noot soude vereisschen". Doorslaggevend voor de gewone soldaat bij het kiezen van een leger, dat hij wou dienen, was niet een gevoel van vaderlandse plicht en trouw, maar de hoogte van de hem geboden soldij.
Hoe ging nu het werven van troepen in zijn werk?
Er bestonden twee mogelijkheden om troepen in dienst te nemen, nl. door het sluiten van "capitulaties", d.w.z. verdragen, contracten met een souverein, òf door middel van troepenwerving. Bij het sluiten van capitulaties werd een verdrag met een vreemde vorst gesloten tot het compleet leveren van een of meer regimenten of korpsen, hetzij geheel gewapend, hetzij alleen gekleed. Bij troepenwerving ging het in grote lijnen als volgt toe: alles wat kon worden uitbesteed door de betaalsheer, zoals de eigenlijke werving, verpleging en uitrusting, werd ook uitbesteed. Deze waardering voor het particulier initiatief bracht een betaalsheer (een vorst, een gewest) ertoe zich ter verkrijging van troepen in verbinding te stellen met een vermogend iemand met wie hij een overeenkomst aanging voor de levering van een regiment troepen tegen een bepaalde prijs en binnen een vastgestelde termijn. Degene die de opdracht tot troepenlevering had ontvangen, kreeg de titel van kolonel of overste; het samen te stellen legeronderdeel ontving de benaming regiment of kolonelschap dat bestond uit + drie compagnieën. Enkele regimenten of kolonelschappen tezamen vormden op hun beurt een brigade. De nieuw aangestelde kolonel trok vervolgens enkele militairen aan, die benoemd werden tot kapitein, met de opdracht een compagnie soldaten samen te stellen. Het ware ronselwerk liet de kapitein weer over aan ondergeschikten, zoals sergeanten. Niet overal mocht men onbeperkt werven. Zo was het in Pruisen verboden voor andere dan de Pruisische betaalsheren te werven ( Kann, De Militie en het militair bestuur, p 14. ) en moest men in de buurt van garnizoenssteden vaak zijn wervingsaktiviteiten beperken om de aldaar gelegerde soldaten niet in de verleiding te brengen naar een betere betaalsheer over te lopen ( Schulten, C.M. en J.W.M., Het Leger in de 17e eeuw, Bussum, Fibula-van Dishoeck, 1969, p 24 (hierna genoemd: Schulten, Het Leger in de 17e eeuw). ) . Ook kon men grote hinder ondervinden van door de vijand ontplooide aktiviteiten, die er uiteraard alle belang bij had dat een werving een groot fiasco werd. De soldaat die geronseld was, ontving loopgeld indien hij infanterist was, of aanritsgeld (voor de cavalerist). Dit geld diende als reisgeld naar de monsterplaats en bevatte een voorschot op de soldij. Van de kapitein kocht de soldaat verschillende goederen, als kleren (bv. "carsayen" rok, kamizool, broek), schoenen, wapens, eventueel een paard, en de prijs voor dit alles werd in korting op de soldij gebracht. Wat er dan nog van de soldij overschoot was bestemd voor het onderhoud van vrouw en kinderen, indien hij die had. Nadat de troep soldaten op de monsterplaats door een monstercommissaris in opdracht van de betaalsheer was gecontroleerd en in orde bevonden, de krijgsartikelen waren voorgelezen en de vaandels waren opgericht en de soldaten een veelvoudige eed hadden afgelegd, was het regiment gereed om naar het oorlogstoneel af te marcheren. Om bevriende landen geen overlast te bezorgen, bevond de monsterplaats zich vaak op neutraal gebied. In het kielzog van een voorttrekkend regiment bevond zich een groot gevolg aan echtgenotes, kinderen, kooplui, prostituées, leveranciers van levensmiddelen, enz. In een enkel geval kon een soldaat zijn doorgaans toch wel zeer karig soldij aanvullen met oorlogsbuit. Behalve Nederlanders waren het in de Republiek Fransen, Engelsen, Schotten, Duitsers, Zweden en met name Zwitsers die de wapenrok aantrokken. Hun gedrag werd niet overal gewaardeerd, getuige de volgende constatering: "waer hoordt men meer vloecken, zweeren, vreten, suypen, hoereren, speelen, kijven, twisten, godtslasteringe, vrouwenschendinghe, onrechtveerdigheyt, als in den huydigen oorlogen" ( Wallhausen, J.J. von, Krychs-konst te voet, Arnhem, 1617, p 5 (geciteerd in: Schulten, Het Leger in de 17e eeuw, p 29-30). ) . Er was geen sprake van vereenzelviging, van solidariteit van een commandant met zijn troepen. De combinatie kapitein-koopman was er debet aan dat een kapitein zich niet of nauwelijks bekommerde om het welzijn van zijn ondergeschikten, immers: the more casualties there were, the more vacant pay could be pocketed before next muster-day" ( Walton, Clifford, History of the British Standing Army, p 73 (geciteerd in: Slothouwer, G.M., Legertoestanden in de 18e eeuw, overdruk uit: De Tijdspiegel, 1898, p 19). ) . Indien de betaalsheer uit overmacht of vanwege onwilligheid de betalingen aan troepen stopzette, was de mogelijkheid reëel aanwezig dat er muiterij uitbrak of dat de soldaten naar de vijand overliepen. In sommige gevallen was de kolonel, die immers vermogend moest wezen, in staat voorschotten te geven, zodat de ergste druk van de ketel verdween. De kolonel had zelf ook veel baat bij rust; doorgaans bezat hij een compagnie ("compagnie colonelle") waarvan hijzelf de kapitein was of die, in zijn naam door een plaatsvervanger, met de rang van kapitein-luitenant, werd aangevoerd. Lukte het niet om de troepen geld te verschaffen, dan was er nòg een mogelijkheid om het falen van de betaalsheer op te vangen. Men kon zich dan wenden tot een tussenpersoon, de zogeheten solliciteur-militair.
b. Solliciteurs-militair
De ontwikkeling van het solliciteurs-militairschap is begonnen rond het jaar 1600. Het was een antwoord op de problemen die ontstonden zodra de betaalsheer zijn financiële verplichtingen aan de te zijner repartitie staande troepen niet nakwam. Een solliciteur-militair fungeerde in zo'n geval als tussenpersoon tussen de betaalsheer en de compagniescommandanten. Hij handelde geheel als particulier en schoot aan de commandanten tegen een zekere intrestvergoeding het geld voor dat ze eigenlijk van het gewest, de betaalsheer, hadden moeten ontvagenn. Aan de hand van de Staat van Oorlog sloeg de Raad van State, voorzover het de ongerepartieerde militie betrof, soldij-ordonnanties, ondertekend door o.a. de thesaurier-generaal, drie raden, de secretaris van de Raad van State en door een functionaris van de Generaliteits Rekenkamer ( Archief Van Heteren, inv.nr. 8. ) . De gewestelijke soldij-ordonnanties, opgesteld aan de hand van de Staten van Oorlog, waarin vermeld stond hoeveel geld elke commandant voor hemzelf en zijn manschappen kreeg, kwamen in eerste instantie via de commandant bij de ontvanger en het betalingskantoor terecht. Aangezien evenwel het consenteren door de provincies, d.w.z. het akkoord-gaan met de te betalen bijdragen, de zgn. "quote" en het daadwerkelijk ter beschikking stellen van deze bijdragen, nog al eens op zich liet wachten, kwam het betalingskantoor zonder geld te zitten waardoor ordonnanties niet verzilverd konden worden. Vaak waren de gewesten zo nalatig in het nakomen van hun verplichtingen ten aanzien van het leger door het niet of nauwelijks geld ter beschikking stellen voor de betaling aan de commandanten van de soldij. Het gevolg was dat mensen zo werden gedupeerd, dat ze door deze gang van zaken totaal aan de grond kwamen te zitten met bijvoorbeeld, wanneer de betaling van fortificatiegelden achterwege blijft als triest resultaat dat "geruyneert sijn ghewerden alle werckbaesen ende alle die geene, die de werckbaesen soo penningen als materialen hebben gecrediteerd, synde eenige uyt disperatie naer den vyant geloopen, andere kranoksinnigh geworden, oock eenige door swarigheyt gestorven, welcker weduwen en kinderen tot de bedelsack gebracht sijn" ( Bas, Raa, Wijn, Het Staatsche leger, dl. IV, p 130. ) . Reeds eerder is gesproken over de grote risico's die konden ontstaan als het leger niet werd betaald, waarbij gemor en gebrek aan gehoorzaamheid nog maar de onschuldigste gevolgen waren. De Raad van State was dus theoretisch verantwoordelijk voor een geregelde uitbetaling, maar door het ontbreken van uniformiteit in 's lands financiën op centraal niveau besteedde zij, zoals gezegd, de concrete uitbetaling uit aan de gewesten. Dat het geregelde karakter der betalingen door de gewesten nog weleens van gewest tot gewest verschilde, lag voor de hand. Zo verzocht generaal Fagel om ter repartitie van Holland te mogen komen om zo van een betere en regelmatiger betaling verzekerd te zijn ( Slothouwer, G.M., Legertoestanden in de 18e eeuw, overdruk uit: De Tijdspiegel, 1898, p 15. ) . Voorzover is nagegaan komt de benaming "solliciteurs" voor het eerst voor in een resolutie van de Staten van Holland en West-Friesland van 6 oktober 1604 ( Archief van de Staten van Holland en West-Friesland, 6 oktober 1604, inv.nr. 369. ) , hoewel niet zeker is of hier ook inderdaad een solliciteur-militair mee wordt bedoeld. In 1608 werd deze benaming nog eens gebruikt, terwijl op 1 juni 1611 melding werd gemaakt van de aanstelling tot solliciteur-militair van Jean Buijs, wiens voorganger in dit ambt tevens ter sprake kwam ( Archief van de Staten van Holland en West-Friesland, 1 juni 1611, inv.nr. 376. ) . In de archieven der Staten-Generaal wordt voor het eerst over solliciteurs-militair gesproken in een resolutie van 7 december 1610 ( Archief van de Staten-Generaal, 7 december 1610, inv.nr. 35. ) . Hier ging het om "solliciteurs van verscheyden comp. op Vriesland gerepartieerd". Een eerste belangrijke regeling van het ambt vond plaats in een resolutie van 1 november 1622 van de Gecommitteerde Raden van Holland en West-Friesland, waarbij besloten werd dat de solliciteurs-militair de wapens van een compagnie in onderpand kregen na het overlijden van een kapitein, dit ter "verseeckeringe van de Solliciteurs" ( Archief van de Gecommitteerde Raden der Staten van Holland en West-Friesland, 1 november 1622, inv.nr. 3000 (hierna genoemd: Gecommitteerde Raden). ) . In deze resolutie werd tevens bepaald dat de kapiteins solliciteurs-militair niet mochten verlaten zonder toestemming der Staten. Het belang van een geregelde betaling komt ook tot uitdrukking in een uit 1651 daterend geschrift van Boxhorn, waarin hij het volgende over de solliciteurs-militair zegt ( Boxhorn, M.Z., Verbetert en Vermeerdert Politijck Hantboecxken, Gouda, 1651, 6e druk, p 63 e.v. ) : "Is oock waerdich aen te mercken de manier die in het Vereenichde Nederlandt aenghenomen is, waer door sy, alhoewel oock het gemeene Cantoor, bij nae uytgeput is, ofte beroyt wordt, nochtans alle weeck ende maent meest aen alle de Soldaten hare soldyen betalen, namelijck, dat daer zijn ghestelt ende geordineert eenige Luyden, die van het Krychs-gelt in te vorderen ende op ordinantien van de Staten te verkrijghen, ghemeenlijck Solliciteurs plachten ghenoemt te werden: yder Compagnie neemt voor haer soodaenich eenen uyt, die oock ernstelyck aenhoudt, dat de schuldighe Soldye van de Staten mocht verkreghen werden: ende indien het niet konde, by manquement, aen het Cantoor, soo daedelijck geobtineert werden, versorcht ende verschaft hij, ofte door syn eygen middelen ofte door ghelt van anderen op renten ghenomen, dat alle weeck ofte maent de Soldye gheduerichlijck betaelt werde; om dit te doen, worden die Solliciteurs door hoope ende om groote ende seeckere winst, gedreven: want bij exempel, voor honderdt verschooten ende uytgheleyde guldens, trecken de Solliciteurs voor interest somtijdts twaelf guldens, somtijdts, een grooter ofte kleynder somme van die somma, dewelcke de Oversten van de Troepen ofte benden van de Staten moeten hebben, ende het wort eyndelijck seecker betaelt: rijcke luyden dan vertrouwen de Solliciteurs haer gelt, eysschende maer ordinare interesten ofte renten, ende syn verseeckert dat het eyndelyck sal geschieden, dat sy, van de Staten de soldye betaelt zynde, de hooftsom met die groote Renten sullen weder krijghen. Maer ghelijck door die saeck gheschiet, dat de soldaet sijn soldye niet ontbeert, alsoo ghebeurt het door die selfde reden, dat de Oversten van de benden ende Troepen onder hare vaendelen soo veel Soldaeten niet en hebben ofte onderhouden als sy wel mosten hebben. Want 't geene sy voor renten aen de Solliciteurs moeten betalen, oordelen sy dat het selve door Moortepayen ofte Soldaeten ten quaeder trouwen op de Monsterrolle ghestelt, wederom behoort ghevonden te worden. Behalven de ordinaere Soldye gheniet oock een soldaet in de Frontier-steden een vry logijs; want dat zijn de Borgers, ofte de andere Inwoonders, naer ordre van de Magistraet van de Stadt, ghehouden open te doen: Ende worden daer voor elcke Soldaet uyt het Kantoor der Vereenichden alle weeck betaelt ses stuyvers. Dit gelt wordt ghemeenlijck Servijs-gelt ghenoemt". In de tweede helft der 17e eeuw nam de reglementering van het ambt toe. Bij een resolutie van 17 maart 1673 ( Archief van de Staten van Holland en West-Friesland, 17 maart 1673, inv.nr. 503. ) werd bepaald dat er 10 solliciteurs-militair mochten wezen; 8 voor het Zuider-, en 2 voor het Noorderkwartier, die de titel kregen van "Directeur tot de betaling der Militie"; een jaar later evenwel verviel deze bepaling reeds (22 januari 1674). In dit stadium verenigden zich soms ook solliciteurs-militair om gezamenlijk betaling van voorgeschoten gelden aan de Staten-Generaal te vragen, zoals dit in 1673 te Den Haag gebeurde ( Archief van de Staten-Generaal, lias-rekesten 1673, inv.nr, 7493. ) . In 1641 overigens was Zeeland al voor 448.600 ponden aan solliciteurs-militair verschuldigd ( Bas, Raa, Wijn, Het Staatsche leger, dl. IV, p 121. ) . De commandanten waren intrest verschuldigd aan de solliciteurs-militair over de aan hen voorgeschoten gelden. De intrestbedragen werden door de solliciteurs-militair evenwel zo opgeschroefd, dat de Gecommitteerde Raden van Holland en West-Friesland paal en perk aan het doen en laten der solliciteurs-militair gingen stellen en, ter voorkoming van "excessen ende exorbitantien", bepalingen gaven omtrent de maximumhoogte van de intrest. Bij deze zeer belangrijke resolutie van 13 maart 1676 ( Zie bijlage I, p 32. ) werden nog meer zaken bepaald. Er waren namelijk nogal wat lieden die in het vrije beroep van solliciteur-militair een buitenkans zagen zich op een comfortabele manier te verrijken, niet altijd gehinderd door al teveel financiële kennis en het bezit van een voldoende liquiditeit. Om deze mensen nu zoveel mogelijk te weren, werd bij bovengenoemde resolutie bepaald dat de rente maximaal 16 stuivers van 100 gulden per heeremaand (meestal 42 dagen) mocht bedragen, dat de solliciteur-militair in staat moest zijn een voorschot aan de kapiteins van hoogstens 6 maanden te geven en dat hij een waarborgsom van 5000 gulden moest storten. Daarop volgde een lijst van 33(!) toegelaten solliciteurs-militair, uit wie de kapiteins in het gewest Holland een keuze moesten maken. Degenen die een commissie tot solliciteur-militair hadden gekregen, waren voorts verplicht een zuiveringseed aan het gewest Holland af te leggen. Zo was, althans in Holland, de bemiddeling van solliciteurs-militair voor de commandanten een verplichting geworden bij de uitbetaling der soldij.
Hoe verliep nu de gehele procedure van het slaan der ordonnanties tot en met de uitbetaling der soldij aan de manschappen?
De eerste fase van de procedure had betrekking op de handelingen tussen de compagniescommandanten en de solliciteur-militair. De soldijordonnanties, opgesteld en geslagen door het gewest met behulp van de gegevens van de Staat van Oorlog en de monsterrollen, waren in feite betalingsmandaten voor de gewestelijke ontvangers, die naar de begunstigden, de kapiteins en ritmeesters, werden gezonden. Op zo'n soldij-ordonnantie werd ondermeer het te betalen bedrag vermeld, evenals de periode waarover de betaling liep en de vervaldatum en naam van de commandant. Niet een geheel korps of legereenheid ontving dus een soldij-ordonnantie maar een commandant van een compagnie. Ook de manschappen kregen hierdoor hun soldij niet rechtstreeks uitbetaald. Op de monsterrol kwam o.a. de solliciteur-militair voor, die voor zijn werkzaamheden een vast tractement kreeg ( Hardenberg, H., Overzigt der voornaamste bepalingen betreffende de sterkte, zamenstelling, betaling, verzorging en verpleging van het Nederlandsche Leger, 2 dln., 's-Gravenhage, 1858 dl. I, p 82 (hierna genoemd: Hardenberg, Overzigt). ) . Nu kon de compagniescommandant met de door hem ontvangen ordonnantie naar het gewestelijk betalingskantoor gaan met de bedoeling de ordonnantie te verzilveren, maar dit wilde, zoals eerder bleek, nog weleens op een teleurstelling uitlopen. In dat geval wendde hij zich met zijn soldij-ordonnantie tot een tussenpersoon, de solliciteur-militair, met wie hij een "contract van sollicitatie" had en aan wie hij de ordonnantie overhandigde. De compagniescommandant ontving van de solliciteur-militair het bedrag, vermeld op de ordonnantie, waarmee de manschappen konden worden betaald en waarbij zich tevens het tractement van de compagniescommandant bevond. De solliciteur-militair op zijn beurt (en hiermee trad de tweede fase van de procedure in, die onafhankelijk van de eerste functioneerde) trachtte de ordonnanties bij het betalingskantoor verzilverd te krijgen. Zolang een ordonnantie niet verzilverd was, mocht de solliciteur-militair intrest over de voorgeschoten bedragen vragen, die evenwel niet door het in gebreke blijvende gewest maar door de compagniescommandant betaald moest worden. Zo werd de intrest in korting gebracht bij de uitbetaling der soldij aan de compagniescommandant, evenals geld dat werd ingehouden voor door de solliciteur-militair betaalde zegel- en legesgelden en andere gemaakte kosten. Behalve rechtstreeks inhouden van intrest en kosten op de meestal per wissel verstrekte soldij kon de solliciteur-militair dit ook boeken aan de debetzijde van de door hem voor de compagniescommandant bijgehouden rekening-courant. De solliciteur-militair was dus de crediteur van de compagniescommandant (omgekeerd: de compagniescommandant was de debiteur van de solliciteur-militair) en daarom werden aan de compagniescommandant voorgeschoten gelden debet geboekt, en verzilveringen van ordonnanties door het betalingskantoor credit. Een compagniescommandant die een compagnie van een voorganger overnam, nam tevens alle baten en schulden over. Voor uitbetalingen ontving de solliciteur-militair kwitanties van de compagniescommandant. Tijdens de derde en laatste fase overhandigde de compagniescommandant de manschappen hun soldij, waarop echter vaak zeer veel ingehouden werd vanwege de leveranciersfunctie van de compagniescommandant. Zo moest een infanterist in de 18e eeuw voor kleding e.d. 6 stuivers per week, en een ruiter 2 gulden per heeremaand laten staan ( Hardenberg, Overzigt, dl. I, p 85. ) .
Ook al leek het onbillijk dat de compagniescommandanten de intrest moesten betalen door de nalatigheid der gewesten en ook al protesteerden ze fel tegen al te hoge intrestpercentages, toch was het hebben van een compagnie vaak een winstgevende zaak. Vele commandanten wisten zich te verrijken doordat de soldaat afhankelijk van hem was en, hoewel zeker niet elke commandant dat gedaan zal hebben, door het uithalen van handigheidjes om hun portemonnee te spekken. Bekende misbruiken waren de mortepayen d.w.z. het incasseren van "pensioenen" van reeds overleden manschappen, verder het opvoeren van verdwenen, overleden of in het geheel niet bestaande manschappen op de monsterrol en het manipuleren met zgn. passevolanten, zodra een troep gemonsterd werd ter controle van de monsterlijsten waarnaar de compagniescommandanten de soldij uitbetaald kregen. De commandant wiens troepen werden gemonsterd, leidde dan de monstercommissaris om de tuin door schijnsoldaten, passevolanten genaamd, op te stellen, waarvoor hij menig man of vrouw tegen een kleine vergoeding kon krijgen.
De solliciteurs-militair werkten met eigen geld of met geld, geleend van particulieren voor wie zij dan als bankier en zaakwaarnemer optraden, zoals Hendrik van Heteren III. De geschillen tussen solliciteurs-militair en compagniescommandanten omtrent de te betalen intrest en andere kosten zijn legio geweest. Zo is er een boekje, geheten "Instructien dienende tot het examineeren der rekeningen van de soliciteurs-militair soo van d'infanterie als cavallerie en wat daertoe werd gerequireert" uit 1738, dat compagniescommandanten uitvoerig inlichtte betreffende de mogelijkheden de vaak niet al te doorzichtige rekeningen en liquidaties der solliciteurs-militair te controleren ( Uitvoerig besproken door: Zwitzer, H.L., in: Mededelingen sectie krijgsgeschiedenis, 1978, dl. 1, 1e aflevering, p 75 e.v. (hierna genoemd: Mededelingen sectie krijgsgeschiedenis). ) . In de 18e eeuw werden steeds meer maatregelen genomen ter regulering van de relatie tussen solliciteur-militair en compagniescommandant. Bij resolutie van 17 februari 1711 werd bepaald "dat geene Collonels, Ritmeesters of Capiteynen haare Solliciteur sonder wettige redenen sullen mogen verlaaten" en dat de commandanten drie weken voor de nieuwe heeremaand moesten opgeven hoeveel geld ze nodig hadden ( Resolutie Gecommitteerde Raden 17 februari 1711, in: Recueil van verscheyde Placaaten, Ordonnantien, Resolutien, Instructien, Ordres en Lysten, etc. betreffende de Saaken van den Oorlogh, soo te water, soo te lande, 8 dln., 's-Gravenhage, dl. II, nr. 20 (hierna genoemd: Recueil). ) . Tevens werd bepaald dat de solliciteurs-militair aan het begin van elke heeremaand de bedragen der soldij-ordonnanties aan de commandanten moesten uitbetalen; onderofficieren en manschappen kregen dan elke maandag een geldbedrag als voorschot op hun soldij, de zgn. "lening". Aan vast inkomen verdiende de solliciteur-militair in de 18e eeuw £ 24.-.- tot £ 28.-.- per heeremaand ( Hardenberg, Overzigt, dl. I, p 14. ) . De vele geschillen betreffende de rekeningen en het recolleren ervan (recollement: controle) losten de Gecommitteerde Raden van Holland en West-Friesland op door het instellen van een controlecommissie. In de eerste commissie had o.a. de solliciteur-militair Johan van der Spijk zitting ( Resolutie Gecommitteerde Raden, 24 april 1723, in Recueil, dl. II, nr. 68. - Archief Van Heteren, inv.nr. 139. ) , met wie (waarschijnlijk) Hendrik van Heteren III in een proces verwikkeld is geweest. Verder werden er bepalingen afgekondigd ter bevordering van correct handelen door de solliciteurs-militair, die een "solemneelen eed" moesten afleggen ( Resolutie Gecommitteerde Raden, 6 juli 1726, in Recueil, dl. II, nr. 89. ) , het aantal solliciteurs-militair in Holland werd, maar niet voor lang tot 28 beperkt en per regiment mochten niet meer dan 3 solliciteurs-militair werkzaam zijn, waaruit de commandanten hun keus moesten maken ( Resolutie Gecommitteerde Raden, 16 september 1737, in Recueil, dl. III, nr. 63. ) . De intrest werd bepaald op 12 stuivers van het honderd in het jaar ( Resolutie Gecommitteerde Raden, 26 januari 1748, in Recueil, dl. IV, nr. 130. Regelmatig werd dit percentage gewijzigd (zie bijvoorbeeld Recueil IV, nr. 227, d.d. 8 december 1749). ) .De staatsmacht was nog ontoereikend om het stelsel van de solliciteurs-militair te vervangen, hetgeen in dezelfde mate gold voor de particuliere ondernemersactiviteiten van de compagniescommandant. De belangenbehartigingen door de compagniescommandanten en de solliciteurs-militair, gecombineerd met een voortdurend geldgebrek van de overheid, maakte dat het systeem zich tot 1795 kon handhaven. In dat jaar kwam er een eind aan het voordelig financieren door de overheid van haar legers, aan het onafhankelijk optreden der compagniescommandanten, die aan niemand rekenplichtig waren en aan het ambt van solliciteur-militair ( Mededelingen sectie krijgsgeschiedenis, p 82. ) . In 1795 werd het "Plan tot reorganisatie van de Armee" ingediend, dat inhield dat van nu af aan de troepen uit de Generaliteits- of centrale kas werden betaald. De compagnieën ressorteerden nu rechtstreeks onder de Republiek. De overheid nam de uitbetalingstaken op zich door middel van het "Generaal bureau van uitbetaling", waarin een agent of superintendant mèt drie solliciteurs zitting hadden; deze hadden alleen maar de naam met hun voorgangers gemeen. Via een kwartiermeester kregen de korpsen nu rechtstreeks hun geld. Aan een unieke wijze van financieren van een geheel leger gedurende twee eeuwen was voorgoed een einde gekomen.
c. Familie Van Heteren
Het geslacht Van Heteren stamde hoogstwaarschijnlijk uit de Over-Betuwe, waar reeds in het jaar 1456 een Ott(o) van Heteren in het kerspel Heteren woonachtig was, terwijl in 1519 een Otto van Heteren optrad als gerechtsman bij het bezegelen van een akte ( Gegevens ontleend aan: Breesnee, mej. mr. G.H.C., De Haagse kunstverzamelaars Adriaan Leonard van Heteren en Willem Lormier en hun voorgeslacht, in jaarboek: Die Haghe, 1948-1949, p 118 e.v. ) . In hoeverre deze Van Heterens voorouders zijn van de Van Heterens die in het archief voorkomen, is evenwel niet exact te zeggen. In 1578 werd een andere Otto van Heteren de eerste calvinistische predikant van Harderwijk, na in 1566 uit deze stad wegens ketterijen verbannen te zijn geweest. In 1591 werd hij in de Grote Kerk van Harderwijk begraven. Deze Otto had twee zonen, nl. Otto, die ook predikant in Harderwijk is geweest, en Willem. Willem van Heteren is in Zutphen gehuwd met Hendrickje Sprenckels en overleed in 1619. Ook hij had twee zonen, nl. Hendrik (geboren 21 augustus 1614) ( Archief Van Heteren, inv.nr. 1. ) en Otto (geboren 22 maart 1616).
Hendrik I (I ter onderscheiding van zoon en kleinzoon) heeft ondermeer in Frankrijk vertoefd, waar hij Franse kramer was, d.w.z. koopman in zijden en andere stoffen. Op 18 mei 1642 ging Hendrik in ondertrouw met Anne d'Assigny of Anna Dassignies, "Jongedochter van Amsterdam". In datzelfde jaar werd Hendrik van Heteren poorter van Den Haag, alwaar hij zich vestigde in de Papestraat. In Den Haag bezat hij in de loop der tijd verscheidene huizen, o.a. in de Hooghstraat, "daer het Duyfken uithangt", het huis "De Gouden Pot" op de hoek Hooghstraat-Plaats en het huis "De Stad Gorcum". Hendrik van Heteren I was kamerbewaarder, d.w.z. deurwaarder en "archiefambtenaar" bij de Staten-Generaal. In 1687 overleed hij.
Behalve een dochter had Hendrik I ook een zoon, eveneens Hendrik geheten (Hendrik van Heteren II, geboren 1647). Ook deze was kamerbewaarder, evenwel niet bij de Staten-Generaal maar bij de Generaliteits Rekenkamer, in de rang van commies. In 1670 huwde hij met Catharina Vermeulen, terwijl hij in 1675 lid van de vroedschap werd. In deze functie werd hij in 1697 opgevolgd door zijn zoon Hendrik van Heteren III. Van 1675 tot 1697 was Hendrik II schepen van Den Haag. Zijn wapen bestond uit een gouden vlak met een blauwe dwarsbalk. In 1722 is Hendrik van Heteren II overleden. Ook hij had wederom twee zonen, nl. Leonard, deze werd o.a. burgemeester van Harderwijk, hij overleed in 1720 en Hendrik (Hendrik van Heteren III), geboren in 1672. Laatstgenoemde werd op 25-jarige leeftijd d.m.v. coöptatie, d.w.z. uit en door de aanzienlijkste regenten gekozen tot "Raad en Vroedschap" van Den Haag, welke functie hij tot zijn dood in 1749 bekleedde. Op 15 maart 1718 huwde Hendrik in de Haagse Kloosterkerk met Margaretha Lormier (geboren 23 april 1684; overleden 16 juni 1738), dochter van Claude Lormier en Ida Blonck ( Zie stamboom familie Van Heteren p 35. ) . Margaretha Lormier had twee broers, Willem (1682-1758), die o.a. solliciteur-militair en een fervent kunstverzamelaar was, en Claudius (1682-1758), burgemeester van Rotterdam en gehuwd met Johanna Catharina Steenlack. Hendrik van Heteren en Margaretha Lormier kregen drie kinderen, nl. Hendrik, Claudius Henricus en Adriaan Leonard. De eerste twee zonen stierven op vrij jeugdige leeftijd, zodat Adriaan Leonard universeel erfgenaam werd. Van Hendrik van Heteren III is verder bekend dat hij een zeer mooie collectie schilderijen en een uniek penningen- en muntenkabinet bezat, die na zijn dood in het bezit kwamen van zijn zoon Adriaan Leonard. Bekend is ook dat Hendrik van Heteren in 1742 woonachtig was in een huis aan de oostzijde van de Kneuterdijk, huurwaarde ƒ550,-, dat zijn inkomen ƒ131;. 8000,- per jaar bedroeg en dat hij nog een buitenplaats bezat ( De Navorscher, 1936, p. 262-263. ) . Op 15 september 1749 is Hendrik van Heteren overleden; 5 dagen later is hij in de Kloosterkerk begraven.
Hendrik van Heteren bekleedde verschillende functies, waarvan van de volgende functies bescheiden in het archief te vinden zijn:
  1. agent van Christiaan, vorst van Nassau-Dillenburg. In deze functie volgde Van Heteren zijn neef Leonard Vermeulen op ( Archief Van Heteren, inv.nrs. 24 en 25. ).
  2. bankier en zaakwaarnemer. Voor vele particuliere personen behartigde Van Heteren de zaken, waardoor hij in staat werd gesteld o.a. de veel liquide middelen eisende functie van solliciteur-militair (zie c) te bekleden.
  3. solliciteur-militair. Opvallend is dat Hendrik van Heteren nooit een officiële aanstelling van de Gecommitteerde Raden van Holland en West-Friesland heeft ontvangen. Dat dit in zijn tijd vaker voorkwam, bewijzen de in deze Inleiding genoemde resoluties die trachtten een eind te maken aan het bestaan van officieuze solliciteurs-militair. Evenmin komt Van Heteren voor in de lijsten van solliciteurs-militair in de Heerenboekjes van Den Haag. Brieven, gericht aan Hendrik van Heteren werden bijna steeds, onafhankelijk van hun inhoud, gericht aan: "Hendrik van Heteren, Raad en Vroedschap van 's-Gravenhage". Slechts een enkele keer werd hij aangeduid als solliciteur-militair ( Archief Van Heteren, inv.nr. 139. ).
  4. gemachtigde der Generaliteits Rekenkamer. Deze instelling, ressorterend, zoals uit haar naam blijkt, onder de Staten-Generaal, controleerde o.a. het financiële beleid van de aan haar rekenplichtige overheidslichamen en hoorde de rekeningen af. Zo stelde Van Heteren in zijn functie van gemachtigde van deze Rekenkamer een onderzoek in naar de wijze waarop de administratie was gevoerd door de ontvanger te Sluis ( Archief Van Heteren, inv.nr. 146. ).
  5. lid van het College van de Sociëteit van Den Haag. Als gecommitteerde uit de Vroedschap van Den Haag had Hendrik van Heteren zitting in deze "Sociëteit der Hoge Colleges". Deze instelling was een gemengd bestuurslichaam, samengesteld uit leden van de Hoge Raad, het Hof van Holland en de Rekenkamer van Holland, aangevuld met enkele gecommitteerden uit het plaatselijk bestuur. Haar ontstaan in 1586 hield o.a. verband met het feit dat tot de "Suppoosten van den Hove" de vermogendste mensen behoorden, die als zodanig onbereikbaar waren voor de lokale Haagse belastingen. Na terugkeer in 1586 van de Hoge Colleges in Den Haag werd de "Sociëteit" in het leven geroepen, die o.a. accijnzen vaststelde waarvan de "Suppoosten van den Hove" niet varen vrijgesteld. Het dorp Den Haag werkte in dit bestuurscollege dus op voet van gelijkheid samen met de Hoge Colleges van Holland. Op initiatief van het College van de Sociëteit verrees in 1654 het derde calvinistische kerkgebouw aan het Spui, waarover zij het beheer voerde ( Literatuur over het College van de Sociëteit is te vinden in o.a.: Die Haghe, 1917-1918, p 139; 1924, p 11 en 161 en 1937, p 9. Zie ook: Wagenaar, J., Tegenwoordige Staat der Nederlanden, 23 dln,, 's-Gravenhage, 1740, dl. IV, p 273 (hierna genoemd: Wagenaar, Tegenwoordige Staat). - Archief Van Heteren, inv.nr. 150. ).
  6. regent van het Leprooshuis te Den Haag. Waarschijnlijk in 1358 ( Literatuur over het Haagse Leprooshuis is te vinden in: Die Haghe, 1936, p 95 e.v.; 1939, p 112. )werd bij de toenmalige grens van Den Haag aan het Zieken, nabij de Rijswijkseweg, een Leprooshuis gesticht. De leprozen (lijders aan melaatsheid) werden hier gehuisvest en, voorzover mogelijk, verpleegd. Slechts na speciale toestemming mocht men het gebouw verlaten, op voorwaarde dat men gewapend was met een "lazarusklep", een hoed met een witte band ophad en gehuld was in een wijde mantel. De organisatie van het Leprooshuis, bestaande uit leproosmeesters, d.w.z. regenten, verder rentmeesters, vader en moeder, bleef ook bestaan nadat vanaf het midden der 17e eeuw in deze landen melaatsheid niet of nauwelijks meer voorkwam. In 1669 verloor het Leprooshuis dan ook zijn eigenlijke functie; onder de naam Leprooshuis bleef het gebouw in gebruik, nu echter als proveniershuis, ( Een provenier is iemand die het recht had in een proveniershuis te worden opgenomen, d.w.z. in een huis waarin men voor een bepaalde som huisvesting en verzorging kopen kon. )een huis waar de minstbedeelden een maaltijd konden nuttigen ( Het door Hendrik van Heteren III als regent-rapporteur opgestelde verslag betreffende het wijzigen van het Reglement van Orde (inv. nr. 158) heeft dan ook geen betrekking op verpleging van leprozen maar op het doen en laten van de proveniers. ).
Adriaan Leonard van Heteren, het enig overgebleven kind van Hendrik van Heteren III en Margaretha Lormier, studeerde rechten in Leiden, werd schepen van Schieland, bewindhebber der West-Indische Compagnie voor de Kamer op de Maze en mededirecteur van de "Sociëteit van Suriname". In 1745 is hij gehuwd met zijn nicht Wouterina Brigitta Lormier (1718-1771), dochter van Claudius Lormier, een broer van zijn moeder, en van Johanna Catharina Steenlack. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren, nl. Claudius Hendrik en Johan Wilhelm die beiden zeer jong overleden. De vier kinderen van een zuster van Wouterina Brigitta van Heteren-Lormier, nl. Catharina Elisabeth Lormier, dus óók een nicht van Adriaan Leonard en gehuwd met Dirk Cornelis van der Staal ( Zie ook: Van Aalst, G.M., Inventaris van het familiearchief Van der Staal van Piershil, 's-Gravenhage, 1978, Rijksarchieven in Holland, inventarisreeks nr. 14. ) , werden de erfgenamen van Adriaan Leonard van Heteren. Behalve enkele huizen (o.a. Lange Voorhout nr. 16 en het buiten Leeuwendaal bij Rijswijk) liet Adriaan Leonard een unieke collectie schilderijen, medailles en penningen na, waarvoor de basis reeds door zijn vader, Hendrik van Heteren III, was gelegd. De schilderijen (o.a. van Brouwer, Van der Heyden, Van Ostade, Steen en Terborch) kwamen via Adriaan Leonard van Heteren Gevers, achterkleinkind van Dirk Cornelis van der Staal en Catharina Elisabeth Lormier, in het Koninklijk Museum, het latere Rijksmuseum in Amsterdam, terecht ( Literatuur hierover is te vinden in: - Hoef, Gerard, Catalogus of naamlijst van schilderyen met derzelver pryzen, 's-Gravenhage, dl. II, p 451-462. - Loon, Gerard van. Beschrijving van Nederlandsche historiepenningen, 's-Gravenhage, 1723, dl. I, p 543b; dl. III, p 17. - Moes, E.W., Van Biema, E., De Nationale Konstgalerij en het Koninklijk Museum, Amsterdam, 1909, p 145 en 190. ) .
Stamboom van Heteren:
Embedded Image
Geschiedenis van het archiefbeheer
Via de nakomelingen van Adriaan Leonard van Heteren Gevers kwam het familiearchief Van Heteren gedeeltelijk terecht bij jhr. L.A.Ch.C. Gevers, heer van Endegeest en Oegstgeest, wiens erven het in 1933 aan het Algemeen Rijksarchief ten geschenke gaven door bemiddeling van jhr. J.H. Gevers, heer van Kethel en Spaland te Noordwijkerhout ( Archief van het archief, 1938, inv.nr. 261. ) . Een ander, kleiner deel, in bezit van jhr. W.A. Gevers Deynoot, kwam terecht bij het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Geslachts- en Wapenkunde (KNGGW) in het jaar 1932. Het in het bezit van het Algemeen Rijksarchief gekomen deel werd in 1933 ter overname aangeboden aan bovengenoemd genootschap vanwege vermoede genealogische waarde. Toen evenwel in de daaropvolgende tijd een onderzoek werd ingesteld naar de inhoud der bescheiden, bleek dat deze belangrijke gegevens bevatten betreffende het nagenoeg onbekende ambt van solliciteur-militair terwijl juist de genealogische waarde beperkt was. Hierna werd ook het deel van het archief dat aan het KNGGW was afgestaan op het Algemeen Rijksarchief onderzocht, waar men tot de conclusie kwam dat beide delen oorspronkelijk één geheel hadden gevormd. Vanwege het belang van de stukken voor de kennis van het ambt van solliciteur-militair verzocht de Algemene Rijksarchivaris het KNGGW het in haar bezit zijnde deel van het archief aan het Algemeen Rijksarchief af te staan, hetgeen in 1938 inderdaad is gebeurd ( Verslagen 's Rijks Oude Archieven, 1933, p 23. ) .
Het archief is door schenking verworven.
De verwerving van het archief
Het archief is door schenking verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het archief bevat bescheiden van vier generaties Van Heteren, waarvan echter het grootste deel bestaat uit de bescheiden van Hendrik van Heteren III als bankier en zaakwaarnemer en als solliciteur-militair in betrekking tot militairen en tot semi-militairen als commiezen van 's lands magazijnen, aannemers van 's lands werken en aannemers van de magazijnen van fourage. Het archief bevat nauwelijks delen; het bestaat hoofdzakelijk uit liquidaties (opgemaakt ter vereffening van schulden en vorderingen), rekeningen, waarbij zich onder de bijlagen vele brieven bevinden en correspondentie.
Verantwoording van de bewerking
In 1938 is van de hand van mej. mr. G.H.C. Breesnee een getypte inventaris verschenen die een zeer voorlopig karakter droeg. Het archief Van Heteren is benaderd en betiteld als het archief van de solliciteur-militair Hendrik van Heteren (Hendrik III), hoewel het archief ook vele bescheiden bevatte van drie andere generaties Van Heteren. Het feit dat Hendrik van Heteren III ook tal van andere functies heeft uitgeoefend, waarvan de papieren neerslag in het archief is te vinden, en het feit dat hij zijn functie als solliciteur-militair slechts officieus uitoefende zijn redenen geweest het archief nu aan te duiden als het familiearchief Van Heteren. De beschrijvingen zijn in deze inventaris sterk gewijzigd in vergelijking met de beschrijvingen in de vorige inventaris, evenals de chronologische volgorde; daarentegen is de indeling wel in grote lijnen gehandhaafd.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Familiearchief Van Heteren, nummer toegang 3.20.24, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Heteren, van, 3.20.24, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Resolutie van gecomitteerde Raden der Staten van Holland en West-Friesland d.d. 13 maart 1676, inv.nr. 3026
"Bij sijne hoogheyt ende haer Ed.Mo. in deliberatie geleght sijnde, ofte niet eenige ordre soude behooren te werden gestelt tegens de excessen ende exorbitantien, die tot grooten ondient van den Lande, bij eenige solliciteurs van compagnien te paert ende te voet tot laste van dese provincie gerepartieert, ende bij haer Ed.Mo. gesoldojeert werdende, gepleeght ende ondernomen werden in ende ontrent het affpersen ende bedingen van ondraghelijcke interessen over penningen, die by haer op de ordonnantien van souldijen aen de rithmeesteren ende capiteijnen over de voorsz. compagnien geadvanceert ende verschooten werden, als meede tegens de hooge tractementen ofte belooningen, die bij de voorsz. solliciteurs over het besolliciteren van ieder der voorsz. ordonnantien ende het doen van de affairens van de compagnien werden genooten, ende voorts bij hooghgeme(l)de sijne hoogheyt ende haer Ed.Mo. in achtinge genomen wesende, dat de voorsz. excessen onder anderen meede veeltijts daer uyt koomen te ontstaen, dat onderschydene persoonen van seer geringe middelen ende gelegentheyt ende haer het faict van het besolliciteren van compagnien nochte het negotieren van penningen gantsch niet ofte seer weijnich verstaende, echter het selve by de hant nemen, hebben meer hoochgemelde sijne hoogheyt ende haer Ed.Mo. goetgevonden ende geresolveert, dat aen niemanthet besolliciteren van compagnien te paert ofte te voet in eeniger hande maniren geparmitteert sal werden, als die daer toe by haer Ed.Mo. geadmitteert, ende met speciale acte ende commissie geauthoriseert ende gecommitteert sal wesen ende dat tot het besolliciteren der voorsz. compagnien achtendertigh gequalificeerde, gegoede ende bequame persoonen ende geen meer aengestelt ende geadmitteert sullen mogen werden, in dien verstande, dat de voorsz. te admitteren solliciteurs ten beginne van haere bedieningen onder solemnelen eede sullen moeten verclaren, van geen hooger maer wel minder interest van haer verschot te sullen trecken ofte van haerent wegen te sullen laeten trecken, directelijck ofte indirectelijck, dan 16 stuivers van hondert gulden ter maent van tweeenveertigh daegen, nochte mede geen hooger tractament ofte belooninge over het besolliciteren van ieder ordonnantie van tweeenveertigh daegen souldye van elcke ordinaris compagnie ende het doen van de affairens van de selve compagnie te paert, dan vijffendertigh gulden ende voet dan vijffentwintigh gulden, grooter compagnien naer advenant ende sonder de rittmeesteren ende capiteijnen, die sij sullen bedienen met eenige meerdere oncosten ende lasten, onder wat praetext ofte voorgeven het selve soude mogen wesen, deughdelijck verschot ende den voorsz. interest van sestien stuivers ten tweeenveertigh daegen alleenlijck uijtgesondert, te mogen beswaeren, dat de voorsz. te admitteren solliciteurs haer sullen moeten verbinden ende gehouden wesen, des noots seijnde, aen de compagnien, die bij haer bedient sullen werden, ten minsten ses heeremaenden souldyen te advanceren, ende dat sij ten minsten haer gerechte portie in de militie dewelcke als nu is, ende hier naer ter besoldinge van desen quartiere gerepartieert in gevalle haer sulcx bij haer Ed.Mo. soude mogen werden geverght, opden voet hier vooren geexpresseert sullen moeten aennemen ende bedienen, ende dat diegeene, die bevonden sullen werden het minste getal van de compagnien te bedienen, gehouden sullen sijn op ordre van haer Ed.Mo. aen te nemen ende te bedienen, die rittmeesteren ende capiteijnen, die geen solliciteurs sullen konnen becoomen, dat het andersins de respective rittmeesteren ende capieteijnen vrij sal staen haer te laeten bedienen van soodanige der voorsz. geadmitteerde solliciteurs, als sy te raede werden sullen ende oock mette selve solliciteurs op het formiler (formulier) hier naer gemelt, te mogen maecken wel voordeliger, maer gene nadeliger conditien als in het jegewoordige sijne hoogheyts ende haer Ed.Mo. geresolveerde wert uijtgedruckt ende dat van gelijcken, de voorsz. geadmitteerde solliciteurs sullen mogen aennemen soo veele rittmeesteren ende capiteijnen als sy op de voorsz. praecautien sullen konnen bedienen ende dat ten eijnde de intentie ende begeerte van hooghgemelde sijne hoogheijt ende haer Ed. Mog. desen aengaende op een esquaelen voet tusschen de voorsz. solliciteurs onderlinge ende voorsz. ritmeesters ende capieteijnen ende de voorsz. solliciteurs respectieve mogen werden achtervolght bij haer Ed. Mo. opgesteld, ende aen de voorsz. te admitteren solliciteurs uijtgegeven sal werden een formulier van een contract, hetwelcke sonder eenige verhooginge van de voorsz. interessen, tractamenten ofte eenige andere lasten soo danigh ten weder sijden bij de voorsz. ritmeesteren ende capiteijnen ende solliciteurs over het bedienen van de voorsz. compagnien aengegaen ende geteikent sal moeten werden ende ten laesten, dat de voorsz. te admitteren solliciteurs ter somma van vijffduijsent gulden sullen moeten caveren, van dat sij alle de voorsz. poincten punctuelijcken sullen moeten achtervolgen, sonder eenige van de selve te contravenieren ofte naer te laeten, op poene van infamie, meynedigheijt ende de voorsz. somma van vijffduijsent gulden ten behoeve van de gemeine saecke te sullen verbeuren, ingevalle naer genomene kennisse van saecken bevonden souden magen werden, dat bij de voorsz. te admitteren solliciteurs de voorsz. poincten ofte eenige van de selve door haer toedoen ofte negligentie gecontravenieert ofte naergelaten soude mogen sijn, ende dat van desen aen de voorsz. te admitteren solliciteurs, de commisen ende boekhouders van de finantie extract gegeven sal werden omme te dienen tot haere naerichtinge."
Hierna volgen de namen van 33 geadmitteerde solliciteurs-militair.
Concordans
oude nummers nieuwe nummers
1 1
2 3
3 2
4 6
5 5
6 4
7 7
8 8
9 72
10 73
11 80
12 81
13 82
14 83
15 84
16 87
17 89
18 88
19 90
20 101
21 102
22 74
23 75
24 97
25 76
26 77
27 78
28 79
29 85
30 86
31 91
32 92
33 93
34 94
35 95
36 98
37 99
38 100
39 103
40 104
41 106
42 105
43 111
44 108
45 109
46 116
47 114
48 115
49 107
50 110
51 117
52 112
53 113
54 123
54 118
54 120
54 125
55 133
56 122
57 129
58 127
59 132
60 128
61 124
62 126
63 134
64 131
65 135
66 130
67 121
67 119
68 140
69 143
70 145
71 141
72 142
73 144
74 136
75 137
76 138
77 139
78 63
79 64
80 65
81 66
82 67
83 68
84 69
85 70
86 71
87 26
88 27
89 29
90 30
91 31
92 38
93 34
94 33
95 35
96 32
97 37
98 39
99 41
100 43
101 44
102 45
103 46
104 48
105 40
106 49
107 51
108 52
109 53
110/111 12
110/111 13
110/111 14
110/111 15
110/111 16
110/111 17
112 56
113 54
114 57
115 58
116 59
117 61
118 62
119 28
120 42
121 146
122 147
123 148
124 150
125 149
126 153
127 151
128 156
129 152
130 159
131 154
132 158
133 157
134 155
135 24
136 25
137 47
138 50
139 11
140 9
141 10
142 23
143 19
144 20
145 21
146 22
147 55
148 18
149 160
150 161
151a 162
151 163
152 164
153 165
154 166
oude nummersnieuwe nummers

Archiefbestanddelen