Terug naar zoekresultaten

2.21.121 Inventaris van het archief van dr. J.W. Meyer Ranneft [levensjaren 1887-1968], (1889) 1910-1967

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.21.121
Inventaris van het archief van dr. J.W. Meyer Ranneft [levensjaren 1887-1968], (1889) 1910-1967

Auteur

I.W.L.A. Caminada, F.J.M. Otten

Versie

15-08-2019

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1971 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie 190 J.W. Meyer Ranneft
Meyer Ranneft

Periodisering

archiefvorming: 1910-1967
oudste stuk - jongste stuk: 1889-1967

Archiefbloknummer

C22102

Omvang

; 907 inventarisnummer(s) 11,70 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Meyer Ranneft, J.W. (1887-1968)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Dr. J.W. Meyer Ranneft (1887-1969) was Indisch bestuursambtenaar en hoge regeringsfunctionaris. Na de Tweede Wereldoorlog was hij lid van de Raad van State. Het archief bevat een aantal losse stukken over politieke en economische kwesties in Nederlands-Indië. M.b.t. zijn werk voor de Raad van State zijn er diverse nota's en rapporten. Tevens zijn er stukken omtrent zijn commissiewerk op Indonesisch gebied en publikaties en redevoeringen. Ook bevat het archief uitgebreide briefwisseling, dagboeken en overige documentatie.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Levensloop van J.W. Meyer Ranneft
Het leven van J.W. Meyer Ranneft valt grotendeels samen met de ontwikkeling van Nederlands-Indië tot Indonesië. Uit de beschrijving van zijn nagelaten papieren blijkt, dat geheel zijn leven en werken in dienst hebben gestaan van de uitbouw van een koloniale samenleving, waarvan hij tevens het abrupte einde heeft beleefd.
1887 - 1929
Jan Willem Meyer Ranneft is geboren op 31 oktober 1887 te Magelang als zoon van Willem Meyer en Everdine Margot Ranneft. Zijn vader, aanvankelijk hulponderwijzer aan een lagere school te Batavia, was ten tijde van Jan Willems geboorte hoofd van de "hoofdenschool" ( D.w.z. school voor zonen van inlandse hoofden. ) te Magelang; hij zou het tenslotte brengen tot adjunkt-inspekteur bij het inlands onderwijs. Everdine Ranneft was sinds 1882 hoofdonderwijzeres aan de openbare lagere meisjesschool te Magelang. ( Willem Meyer, geb. Sneek 13 oktober 1846 en overl . 's-Gravenhage 19 september 1908, huwde te Magalang 3 april 1885 met Everdine Margot Ranneft, geb. 2 april 1856 en overl., te Lunteren 12 april 1937. Zij hadden twee zonen, nl. Johan Everhard, geb. 1886, en Jan Willem, geb. 1887. Bij Gouvernementsbesluit van 20 november 1891 nr. 44 verkreeg Willem Meyer toestemming als achternaam te Voeren: Meyer Ranneft. ) Jan Willem ging in 1894 naar de lagere school in Fort de Kock, maar vertrok al in 1896 naar Nederland, waar hij bij een oom in Heemstede in huis kwam. Hij doorliep in Haarlem de H.B.S., waar hij als geschiedenis leraar trof de latere hoogleraar Johan Huizinga die (mét de Leidse Indoloog C. van Vollenhoven) een grote invloed op zijn latere denken zou uitoefenen. ( Vooral in de jaren 1950, toen hij zich intensief bezig hield met de geschied schrijving van Nederlands -Indië, zocht Meyer Ranneft voor de theoretische achtergrond steun bij Huizinga. )
Na het behalen van het H.B.S.-diploma in 1904, vertrok hij naar Den Haag. Daar hadden zich inmiddels ook zijn ouders hadden gevestigd. Hij studeerde gedurende de twee volgende jaren in Leiden voor Indisch bestuursambtenaar, welke studie hij in 1906 afrondde met het zgn. groot-ambtenaarsexamen.
Begin 1907 vertrok Meyer Ranneft naar Indië als "ambtenaar ter beschikking van den G.G. van Nederlandsch-Indië". ( Voor exacte gegevens betreffende zijn ambtelijke loopbaan zie inv. nr.41. ) Hij werkte als kontroleur op Midden- en Oost-Java met als standplaatsen: Wonosobo (1907-1908), Poespo (1908 - 1910), Kraksaan (1910-1912), Lawang (1912), Toeren (1913)-,Serriarang (1913-1914), en Grisee (1914-1916). Gedurende deze eerste Indische periode huwde hij op 11 juni 1913 te Lawang met Petronello Wilhelmina Twiss, dochter van de administrateur van een suikerfabriek in Oost-Java. ( Petronelia Wilhelmina Twiss, geb. te Loemadjang (Oost-Java) 29 december 1890, dochter van Franc is Twiss, administrateur van de' suikerfabriek Soekodono te Kraksäan, en van Wilhelmina Gesino Teengs (Zie ook: Ned. Patriciaat,deel XXXIII, 1947 p, 285). Uit het huwelijk van J. W. Meyer Ranneft en P. W. Twiss zijn 3 kinderen geboren: Else Wilhelmina, geb. 29 maart 1915 te Grisee, Jan Robert, geb. 4 februari 1920 te Weltevreden en overl. te Biak (Nieuw-Guinea) 16 juli 1957, en Willem Francis, geb. 15 november 1926 te Pati. ) Tijdens een verlofperiode van twee jaar (1916-1918) bezocht hij de Nederlandsch -Indische Bestuursacademie voor hogere vorming van bestuursambtenaren in Den Haag, en behaalde hij de akte M.O.-Staatshuishoudkunde en statistiek. ln deze jaren ook maakte hij reizen naar Zuid-Afrika, Japan en Noord-Amerika.
Teruggekeerd in Indië werd hij benoemd tot adjunkt-inspekteur voor agrarische zaken met als standplaats Batavia, welke funktie hij uitoefende van 1918 tot 1925. In deze jaren bezocht hij bijna alle regentschappen om de desa-struktuur te onderzoeken - in verband met plannen van de regering tot instelling van "desa-raden - en het kontakt te bestuderen tussen de inlandse bevolking en het Westerse bedrijfsleven, met name op het gebied van de lonen en de grondverhuur. Na een verlofperiode van 1925 tot 1926 was hij werkzaam als assistent-resident te Pati (1926-1928) en resident ter beschikking te Semarang (1928-1929)-
Naast zijn ambtelijke loopbaan maakte Meyer Ranneft naam als publicist, Reeds in 1914 had hij enkele artikelen gepubliceerd over misstanden bij de koeliewerving. In de jaren 1920 verschenen van zijn hand diverse artikelen op het gebied van binnenlands bestuur, het staatsrecht en de agrarische economie, waarin hij naast de economische aspekten ook de daarmee samenhangende sociale verhoudingen belichtte. Scherpe kritiek op vermeend onrecht in de koloniale samenleving zou de grondtoon zijn van zijn vele publikaties, zonder overigens door te stoten naar kritiek op de koloniale verhouding als zodanig.
In de jaren 1920-1922 entameerde hij samen met J .H. Boeke een ekonomische studieklub te Batavia voor ambtenaren van het binnenlands bestuur. Deze klub bestudeerde ondermeer de welvaartstoestand van de bevolking op Java. Op grond van zijn theoretische kennis van sociaal-ekonomische kwesties werd Meyer Ranneft gevraagd voor diverse kommissies. Zo was hij van 1921 tot 1923 lid en sekretaris van de kiesrechtkommissie en werd hij in 1925 samen met dr. Huender belast met een onderzoek naar de belastingdruk op de bevolking van Java en Madura, welk onderzoek resulteerde in de afschaffing van het hoofdgeld in januari 1927. In 1927 maakte hij voorts deel uit van een kommissie, die de oorzaken onderzocht van de kommunistische oproeren in Bantam, terwijl hij van 1927 tot 1933 ondervoorzitter was van de kommissie tot het nagaan en verzamelen van gegevens betrekking hebbend op de welvaart der inlandse bevolking. In de jaren 1928 tot 1931 tenslotte was hij lid, in 1929 waarnemend voorzitter van de Hollandsch Inlandsche Onderwijs Commissie.
1929-1936
Reeds in de jaren twintig, van 1924 tot 1925 en 1927 tot 1928, had Meyer Ranneft van zich doen spreken als parlementariër. Als vertegenwoordiger van de bestuursambtenaren in de Volksraad was hij opgevallen door zijn deskundigheid en onpartijdigheid. Alom in Indië zag men het daarom als een logische zaak, dat Meyer Ranneft in 1929 werd benoemd tot voorzitter van de Volksraad.
Ook in deze funktie ging zijn aandacht vooral uit naar de welvaart van de inlandse bevolking, met name naar het minimumloon, een zaak die door de ekonomische krisisen de daarbij gevoerde regeringspolitiek zeer moeilijk kwam te liggen. Onder Meyer Ranneft's leiding werd de Volksraad een gezaghebbend instituut, een forum waar ook het inlandse standpunt kon worden gehoord. Deze positieve ontwikkeling werd weer ten dele teniet gedaan onder de sinds 1931 fungerende gouverneur-generaal jhr, B.C. de Jonge, die zich in zijn Herinneringen niet direkt als een parlementair denkend bewindsman doet kennen. ( Uitgave bezorgd door dr. S.L. van der Wal (Utrecht, 1968). ) De Jonge's optreden tegenover de Volksraad was bepaald niet altijd taktisch; tegen Meyer Ranneft, juist afgetreden als voorzitter van de Volksraad, merkte hij over de houding, door de Indische regering aan te nemen tegenover dit kollege, eens op: "och, je moet ze maar een beetje verneuken ". ( Briefwisseling met dr. C Gerretson over de landvoogdij.- De Jonge; januari 1955; inv. nr. 324. ) Toen Meyer Ranneft in april 1933 werd benoemd tot vice-president van de Raad van Nederlands-Indië en als zodanig direkt na de gouverneur-generaal de hoogst verantwoordelijke gezagsdrager werd, konden spanningen tussen De Jonge en Meyer Ranneft niet uitblijven. Uit beider dagboeken blijkt hoezeer zij qua karakter en achtergrond verschilden. Meyer Ranneft, met meer dan een kwart eeuw intensieve arbeid in Indië achter de rug, moest de nieuwkomer De Jonge wel met een argwanend oog bekijken. In zijn dagboek noteerde hij: "Deze man denkt uitsluitend aan Holland. Wil dan demonstreeren, dat Indië (de Volksraad) hem niet beinvloedt. Een gesprek met den Landvoogd brengt mij nooit veel verder. Of juister, laat mij altijd eenigszins onvoldaan". ( Dagboekaantekening 9 augustus 1933; inv. nr. 346 p, 23. ) en: "hij (De Jonge) heeft geen last van zorgen en inzichten en zelfkennis zoals die mij drukken. Hij is zeer veraf van Indië". ( Dagboekaantekening 4 november 1934; inv . nr. 347 p, 187. ) Omgekeerd loog ook het oordeel van De Jonge over Meyer Ranneft, door hem al vóór 1933 als een "pessimist par excellence" bestempeld, er niet om: "Een succes is Meyer Ranneft als vice-president niet geweest. Hij was ongetwijfeld bekwaam, eerlijk, toegewijd, maar zijn blik was te breed en zijn inzicht te diep, (- -) hij stelde steeds problemen, maar loste ze niet op. Zentgraaff drukte het zoo typisch uit: hij is een kip, die altijd eieren legt, maar ze nooit uitbroedt". ( B.C. de Jonge, Herinneringen, p. 175. ) Dit laatste beeld wordt door Meyer Ranneft zelf ongewild op treffende wijze bevestigd: "Het gevoel, dat ik in mijn raadgevende positie, zonder steun, zonder groote scherpzinnigheid en kracht, te veel praat en te weinig doe, bekruipt mij soms en niet ten onrechte". ( Dagboekaantekening 17 september 1933; inv. nr. 346 p. 30 ) De "vlotte landjonker" De Jonge vond zijn vice-president maar een stugge en overdreven zwaar tillende figuur, "streng en weinig plooibaar", waardoor de Raad van Indië bijna nooit meer tot een unaniem advies vermocht te komen, zoals dat onder de door De Jonge geprezen (maar door Meyer Ranneft onbekwaam geachte) vice-president Bodenhausen wèl het geval was geweest. Als vice-president van de Raad van Nederlands-Indië, door verschillende leden van de Raad niet zonder argwaan in het kollege binnengehaald, kreeg Meyer Ranneft te maken met twee belangrijke problemen: de ekonomische krisis en de dreiging van Japan. De politiek van de Nederlandse regering onder leiding van Colijn was erop gericht de Indische begroting zoveel mogelijk te besnoeien. In 1933 kwam Colijn met zijn 300 miljoenplan, dat inhield dat de Indische begroting niet méér mocht belopen dan 300 miljoen gulden, waarbij Indië zoveel mogelijk zelf moest opbrengen. ( Ter vergelijking diene: de begroting van Nederlands-Indië beliep in 1930 525 miljoen, de begroting van Amsterdam 100 miljoen. ) Geheel in deze lijn lag ook Colijn's houding ten aanzien van de handelsbesprekingen tussen Nederlands-Indië en Japan, die in de loop van 1934 te Batavia werden gehouden en van Nederlandse zijde door Meyer Ranneft werden geleid. Colijn begreep in het geheel niet welk een enorme dreiging er reeds toen van Japan uitging, hij dacht slechts aan ekonomische suksessen op korte termijn, daarbij gesteund door een in de ogen van Meyer Ranneft c.s. te weinig "Indisch denkende." gouverneur-generaal: "Wat mij persoonlijk treft is dat de landvoogd (- -) niet stelt: wat eischt het land? maar: wat eischt de heer Colijn? Hier ligt in een paar woorden de heele kwestie van het niet overeenstemmen" ( Dagboekaantekening 20 mei 1934; inv. nr. 347 p. 120 verso. ) en verder: "Toen ik in 1939 in Nederland kwam zei Colijn, dat de conferentie was mislukt. Dat was zeer zeker onjuist. Het was niet mogelijk gebleken directe resultaten te bereiken; indirecte werden wel degelijk bereikt, Merkwaardig dat een Colijn dit niet zag". ( Dagboekaantekening, naschrift uit 1940; inv. nr. 347 p, 204 verso. Typerend voor de stroeve verhouding tussen Colijn en sommige Nederlands - Indische politici is de anecdate door Meyer Ranneft in zijn dagboek dd, 31 augustus 1934 vermeld bij de weergave van een telefoongesprek over de onderhandelingen met Japan tussen Colijn in Nederland en Meyer Ranneft in Batavia: "Eerst verstond hij (i.e. Colijn) mij niet: "U moet gearticuleerd praten, ik hoor niets dan een voordurend gefluit", zei Z.E. zeer langzaam. "Dat is de publieke opinie", zei Hart, die meeluisterde". (inv. nr. 347 p, 158). Het aandeel van De Jonge over Meyer Ranneft als voorzitter van de Nederlandse delegatie was overigens niet ongunstig (zie: B.C. de Jonge, Herinneringen. p, 277). )
Meyer Ranneft ijverde ook als vice-president, zij het meestal vruchteloos, voor een politiek die primair het welzijn van Indië beoogde, ook al kwamen daarbij de belangen van het moederland op de achtergrond In deze conceptie paste een uitbreiding van de bevoegdheden van de Nederlands-Indische regering ten koste van de invloed die een vaak onwetend Nederland en een bemoei zuchtig parlement maar al te graag uitoefenden.
Ondanks de voor hem teleurstellende ervaring - ook zijn pleidooi voor versterking van de defensie in Indië stuitte af op Nederlandse onwil - en in tegenspraak tot de wat laatdunkende uitspraken over hem van gouverneur-generaal De Jonge, bleef Meyer Ranneft in Indië een hoog aanzien genieten. Dit blijkt niet zozeer uit de obligate krantenartikelen bij zijn afscheid als vice-president, als wel uit de mening die een invloedrijk man als ir, W.F. Staargaard, oud-voorzitter van de Indische Ondernemersbond en fraktieleider van de Economische Groep in de Volksraad, in een brief aan het Eerste Kamerlid prof, mr. B. C. de Savornin Lohman uitspreekt over het aandeel van Meyer Ranneft bij het herstel van het gezag in Indië na 1933: "Deze (Meyer Ranneft) is in werkelijkheid de krachtige bewindsman in het huidige Indië, zoals iedere onbevooroordeelde en onpartijdige insider in Indië weet. De verdienste van den huidigen GG is, dat hij Dr. Meyer Ranneft in 1933 voordroeg, min of meer zelfs contre coeur, Het zou zeer gewenscht zijn, indien bij de namen, welke men hier in Nederland zoo hoort i.v.m. de volgende GG-benoeming, ook Dr. Meyer Ranneft werd genoemd". ( Brief van ir. W.F. Staargaard, dd. Amsterdam 16 mei 1935, in de kollektie B.C. de Savornin Lohman, map G. (ongeinventariseerde kollektie, berustend op het Algemeen Rijksarchief). )
Tot een benoeming van Meyer Ranneft als gouverneur-generaal is het niet gekomen, Toen in 1936 De Jonge zijn termijn van vijf jaar "erop had zitten" en Tjarda van Starkenborgh Stachouwer als zijn opvolger werd benoemd, nam ook Meyer Ranneft ontslag uit zijn funktie, om het de nieuwe landvoogd mogelijk te maken een geheel eigen beleid te voeren. In juni 1936 repatrieerde hij.
Meyer Ranneft's wetenschappelijke aktiviteiten vonden in de jaren 1929 tot 1936 van verschillende kanten erkenning. In 1932 werd hem door de gemeentelijke universiteit van Amsterdam een eredoktoraat in de fakulteit der handelswetenschappen toegekend. Van 1929 tot 1936 was hij voorzitter van de afdeling staathuishoudkunde en sociale ekonomie van het Koninklijk Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen. Hij ontving zowel Nederlandse als buitenlandse onderscheidingen.
1936 - 1945
Na zijn terugkeer in Nederland vestigde Meyer Ranneft zich als ambteloos burger in 's-Gravenhage. Vanzelfsprekend bleef hij de ontwikkelingen in Indië nauwlettend volgen, getuige zijn deel name aan de aktiviteiten van het Indisch Genootschap en zijn lidmaatschap in de jaren 1936 tot 1938 van de Commissie voor economische samenwerking tussen Nederland en Nederlands-Indië.
Diverse publikaties over koloniale problemen verschenen in deze jaren van zijn hand, waaronder het geruchtmakende Gidsartikel van maart 1937, getiteld "Holland's fout in Indië ". Met dit artikel reageerde hij de teleurstellingen van zijn laatste Indische jaren af in een ongenadige afrekening met de politiek van de opeenvolgende Nederlandse regeringen ten aanzien van het overzeese rijksdeel Nederlands-Indië. Het artikel resulteerde in een pleidooi voor een grote mate van zelfstandigheid voor een autokratische gouverneur-generaal, die zonder ruggespraak met Den Haag het Indische bestuur zou leiden. Zo 'n krachtig bestuur zou bovendien het "extremisme" ( Zowel Meyer Ranneft als De Jonge vermeden in hun vocabulaire de term "nationalisme "; het Indonesische nationalisme beschouwden zij als een vorm van "extremisme". ) kunnen intomen. Als ideaal zag Meyer Ranneft: de patriarchale bestuursambtenaar van Europese herkomst, die het sociale leven in zijn distrikt volkomen beheerste. Deze figuur was bezig te verdwijnen, konstateerde hij melancholisch, zoals ook de regent-oude stijl gedwongen aan waardigheid inboette: Men schafte de pajong af en ontnam den Regent zijn boven-ambtelijke luister. Alleen financieel bracht dat al geen groot voordeel, omdat die pajong en die luister tenslotte niet zoo duur zijn, zoo ergens dan blijkt in dezen tijd op dit gebied de waarheid van de uitspraak, dat de traditie vaak oplossing geeft voor al die dingen, waarin het verstand te kort schiet". ( "Hollands fout in Indië ", artikel in De Gids, 1937, p. 103; inv. nr. 158. ) Na 1945 zou deze loyale en ondanks grote moeilijkheden positief meewerkende bestuursambtenaar openlijk partij kiezen voor de konservatieve oppositie tegen het regeringsbeleid inzake Indonesië, De kritiek die Meyer Ranneft leverde maakte indruk, omdat een ieder wist dat men te maken had met een volstrekt integere figuur, die wist waarover hij sprak. Zijn grote kennis ven de Indische ekonomie was voor de Landbouwhogeschool te Wageningen aanleiding hem najaar 1940 te belasten met het docentschap in de koloniale landhuishoudkunde en het Indische agrarisch recht, een leeropdracht die hij slechts korte tijd heeft kunnen vervullen. Het aanzien namelijk, dat hij algemeen genoot, leidde er toe dat hij in mei 1942 door de Duitsers gevangen genomen en als gijzelaar in Sint-Michiels gesteld werd geïnterneerd. ( Van mei 1942 tot januari 1944 was Meyer Ranneft geïnterneerd in het kamp te Sint-Michielsgestel, daarna verbleef hij van februari tot september 1944 in het kamp De Ruwenberg bij 's-Hertogenbosch. )
1945 - 1949
De Tweede Wereldoorlog vormde in velerlei opzicht een breuk in de historische ontwikkeling. In het dekolonisatieproces werkte zij als een katalysator. Meyer Ranneft behoorde aanvankelijk tot degenen die meenden, dat het zo 'n vaart niet zou lopen. In zijn boekje "De weg voor Indië," verschenen in 1945, herhaalde hij zijn pleidooi voor een zelfstandig Indië onder Europese leiding. Indië moest noch de weg opgaan van een Indonesisch Indonesië noch die van een aan de leiband van Nederland lopend Nederlands-lndië, maar een derde weg, die van een: (binnen koninkrijksverband) zelfstandig Indië onder leiding van een Nederlandse gouverneur-generaal: "Geenszins fout, doch een zegen was, dat het beste van Nederland's geestesmerk in Indië tot uiting kwam; zijn bedaard, sterk organisatievermogen, zijn zin voor vrijheid, godsdienst en fatsoen. Een constructie is mogelijk waarbij dat alles voor Indië 's complex van volken bewaard blijft, doordat het zich van een achtergrond en in beperkte mate doet gelden. Het kan de wereld slechts ten goede komen als deze Nederlandsche eigenschappen, samen met het beste wat elk der Indonesische volkeren te bieden heeft, het karakter van het koninkrijk bepalen ". ( "De weg voor Indië", (Amsterdam 1945) p. 57-58; inv. nr. 173. ) De ontwikkelingen in Zuid Oost-Azië maakten echter verwezenlijking van de door Meyer Ranneft voorgestane oplossing onmogelijk. Reeds in oktober 1945, kort na zijn benoeming in augustus 1945 tot lid van de Raad van State, maakte hij in een brief aan de minister-president, prof. Schermerhorn, zijn verontrusting kenbaar over de in Indonesië gevoerde koers. ( Inv. nr. 271. ) Het zou bij dit ene schrijven niet blijven: in de jaren 1945 tot 1950 heeft Meyer Ranneft talrijke open brieven, adressen, ingezonden artikelen, verweerschriften en brochures gepubliceerd, die alle de Indonesische kwestie tot onderwerp hadden en geleidelijk een scherpe oppositionele toon kregen. Het streven van de oppositie om het Indonesië-beleid van de Nederlandse regering om te buigen heeft Meyer Ranneft in deze jaren in woord en geschrift krachtig ondersteund, Toen de in januari 1916 opgerichte stichting Indië in Nood in juli van dat jaar begin met de uitgave van een eigen periodiek, Het Laatste Nieuws uit Indië, schreef Meyer Ranneft daarvoor een groot aantal artikelen; voorts verschafte hij de redaktie, puttend uit zijn omvangrijke korrespondentie met in Indonesië verblijvende Nederlanders, waardevolle inside informatie, ( Zie hiervoor inv. nrs, 170, 493 en 494. )
In december 1946 kwam het Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid, opgericht als centraal orgaan van alle akties in Nederland tegen de overeenkomst van Linggadjati, de oppositie versterken, Eerste voorzitter van het Comité was prof. mr. P .S. Gerbrandy als oud-premier van de Nederlandse regering te Londen een nationale figuur. Hoewel het akkoord van Linggadjati door de motie - Romme wezenlijk was geamendeerd, was dit voor Rijkseenheid geen reden de oppositionele aktie te staken. De beweging bleef bestaan en kreeg in maart 1947 een krachtige stimulans door de fusie van Rijkseenheid met Indië in Nood.
De sinds 28 maart 1947 vanuit het aktiecentrum aan de deftige Haagse Andries Bickerweg opererende stichting Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid voerde een felle oppositie tegen het als verderfelijk gebrandmerkte regeringsbeleid inzake Indonesië. Op 3 september 1947 kwam het tot een spreekverbod voor de radio, door de regering opgelegd aan voorzitter Gerbrandy "wegens het aansporen van een hoog gezagsdrager - in casu Van Mook - tot het overtreden van de op hem betrekking hebbende wettelijke voorschriften". ( Inv. nr. 121. ) In februari 1948 sprak minister-president dr. Beel zijn "weerzin en bezorgdheid" uit over de reaktie van de oppositie op een rede van de koningin over de Indonesische kwestie. Hierbij verweet Beel de oppositie onder meer "vals spelen met kaarten" en "breken van de spelregels van het staatkundig fatsoen". Nog konkreter drukte Van Poll zich uit in het weekblad De Linie in maart 1948, nadat Elsevier's Weekblad was overgegaan tot publikatie uit een advies van de Raad van State: "De Raad van State lekt als een mandje". Tegen insinuaties als zou hij staatsstukken aan de oppositie-pers hebben doorgespeeld zou Meyer Ranneft zich nog lang na afloop van het Indonesische drama hebben te verweren. ( Zo wees de journalist C.F. Kief in het weekblad De Vlam van 26 april 1952 er op "dat staatsraad Meyer Ranneft enkele malen stukken aan de publiciteit ten behoeve van de koloniale reaktie heeft prijsgegeven". Meyer Ranneft vatte deze zinsnede op als een beschuldiging van schending van zijn ambtsgeheim als lid van de Raad van State. Het Gerechtshof te Amsterdam achtte bewezen, dat Kief met zijn artikel een smaadschrift had gepubliceerd. Vgl. ook inv. nr. 80. ) In mei 1948 bereikte de oppositie een nieuw hoogtepunt, toen een aantal kopstukken uit de kringen van Rijkseenheid, o.w. Gerbrandy, generaal Winkelman, Gerretson, Feuilletau de Bruyn en Meyer Ranneft zelf, een adres zond aan de Tweede Kamer met verzoek door de Procureur-Generaal van de Hoge Raad een strafvervolging te doen instellen tegen die ministers die zich naar de mening van de adressanten hadden schuldig gemaakt aan schending van de Grondwet. Meyer Ranneft 's medeondertekening van dit adres - hoezeer ook als een partikuliere aangelegenheid voorgesteld - heeft hem als lid van de Raad van State in een delikate positie gebracht. Velen immers, waaronder ook medeleden van de Raad, meenden dat Meyer Ranneft hiermee de grenzen, waarbinnen een lid van het hoogste advieskollege van de Kroon oppositie tegen de regering vermag te voeren, had overschreden. Tegen dit verwijt verdedigde Meyer Ranneft zich met, zoals bij hem gebruikelijk, zeer principiële argumenten: de eed van trouw aan de Grondwet behoort te prevaleren boven loyaliteit aan een regering, waarvan men ernstig vermoedt dat zij de Grondwet schendt; het rekest diende beschouwd te worden als uiterste middel, waar andere mogelijk van oppositie geen resultaat meer hadden. ( Briefwisseling met M. van der Goes van Naters, mei 1948, in inv. nr. 124. )
Rijkseenheid steunde in 1948 bij de verkiezingen de groep-Welter, en de onafhankelijke Nationale Groep van dr. Feuilletau de Bruyn. Deze laatste groep bestond uit Indische specialisten, dissidente liberalen en aanhangers van Nationaal Réveil en slaagde er ondanks warme sympathiebetuigingen van generaal Winkelman en staatsraad Meyer Ranneft niet in de kiesdeler te halen.
In de loop van 1949 werd het duidelijk, dat de oppositie tegen het Indonesië beleid geen resultaat zou hebben. Hoe Meyer Ranneft - en met hem ongetwijfeld talrijke oud-Indisch mensen - de voorbereiding van een onafhankelijk Indonesië ten tijde van de Ronde Tafelconferentie najaar 1949 heeft ervaren, wordt geïllustreerd in zijn brief aan de vice-president van de Raad van State, waarin hij zich verontschuldigt voor het feit dat hij niet aanwezig zal zijn bij de plechtige opening van de Staten-Generaal, omdat hij het verloop van de Ronde Tafelconferentie beschouwt "als een daadwerkelijke schending van de nauwelijks een jaar geleden bezworen Grondwet; ik kan het binnenkomen in de Ridderzaal van de delegatie van de ons openlijk vijandige Republiek, geleid door iemand, die iedere dag openlijk zijn vijandschap tegen Nederland uitspreekt en die van ganser harte Japan heeft geholpen en daarvoor door Japan is beloond, niet anders zien dan als een onduldbare vernedering en ontwijding van de Ridderzaal". ( Inv. nr. 78. )
1950 - 1968
Op 27 december 1949 had de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië plaats. Twee maanden later verklaarde het Comité Handhaving Rijkseenheid tot likwidatie te zullen overgaan, nu de doeleinden van het Comité niet meer verwezenlijkt zouden worden. De 8e juni 1950 echter kwam als opvolger van Rijkseenheid de stichting Rijksbehoud van de grond. Deze groep, waarin men talrijke kopstukken uit het voormalige Rijkseenheid aantreft, ijverde voor handhaving van het koninkrijk in Europa en overzee en voor vestiging in Nieuw-Guinea van uit Nederland en Indonesië afkomstige Nederlanders. Ook Meyer Ranneft heeft zich bij Rijksbehoud aangesloten, al heeft hij na 1950 geen gerichte publiciteitsaktie meer gevoerd.
Zijn betrokkenheid bij alles wat in Indonesië en Nieuw-Guinea gebeurde bleef onverminderd. In Nieuw-Guinea verbleef sinds 1946 als ambtenaar bij het binnenlands bestuur zijn oudste zoon Jan Robert, Leids Indoloog gelijk zijn vader. Meyer Ranneft jr. was de eerste Nederlander die doordrong tot de door het meest primitieve bergvolk van Nieuw-Guinea bewoonde Baliemvallei, in juni 1957 kwam hij met zijn gezin ten gevolge van een vliegtuigongeluk op tragische wijze om het leven.
In het jaar 1958 verzocht Meyer Ranneft ontslag als lid van de Raad van State.
Dit werd hem per 1 november 1958 "met dankbetuiging voor de gewichtige diensten in die functie aan den lande bewezen" verleend, ( Koninklijk Besluit van 28 oktober 1958 nr. 1. ) Hij was op dat moment 71 jaar oud, vier jaar onder de voor leden van de Raad van State pensioengerechtigde leeftijd, Tot zolang wilde hij evenwel niet aanblijven: "mijn capaciteiten slinken en waren al beperkt. En de Raad eist juridische vorm. Dat is een feit en diep geworteld en gemotiveerd, maar het neemt niet weg dat mij het juridisch denken niet ligt." Een ander motief het kollege te verlaten was het besef, dat er voor hem die zich als vertegenwoordiger van Nederlands-Indië beschouwde, mét het wegvallen van de banden tussen Nederland en "her land dat verdween", Indië, geen reden meer bestond zijn zetel in de Raad te blijven bezetten. ( Dagboekaantekening oktober 1958 nr. 17 en nr. 29; inv. nr. 361. ) In de jaren 1950 en 1960 heeft de problematiek rond de beeldvorming van de ondergang van de Nederlandse heerschappij in Indonesië zijn gedachtenwereld sterk beheerst. Al in oktober 1956 noteert hij in zijn bijna dagelijks bijgehouden aantekeningen "hoe langzamerhand mijn hele denken en voelen door het beschouwen van het Indische drama wordt beïnvloed", ( Dagboekaantekening oktober 1956 nr. 63; inv. nr. 359. ) Tegelijkertijd beseft hij pijnlijk duidelijk, dat hij zich met deze gepreoccupeerdheid steeds meer geestelijk isoleert: "dat de vraag die mij zo bezig houdt, nl. hoe gebeurde de machtsovergang in Indië, niemand meer boeit. Ik zelf ben van degenen die er over schrijven en spreken een van de jongsten. Men legt zich al neer bij het beeld. Dat komt wel terecht, zegt Spit. Maar hij vergist zich, Er zal wel iets anders over gezegd worden dan de geschiedvervalsers van nu zeggen. Maar dat andere zal naar ik vrees ook onwaar zijn". ( Mr. H.J. Spit, opvolger van Meyer Ranneft als voorzitter van de Volksraad. Dagboekaantekening oktober 1956 nr. 7; inv. nr. 359. ) In een uitvoerig artikel in de Haagse Post bestreed Meyer Ranneft de visie van de Amsterdamse hoogleraar Jo Romein over de ondergang van Nederlands-Indië, zoals die in het boek "De eeuw van Azië" was neergelegd. Tegenover het verwijt van Romein, dat de Nederlands-Indische regering onvoldoende politieke visie bezat en met name het Indonesische nationalisme ernstig had onderschat, stelde Meyer Ranneft, dat bij de leidende Nederlandse kringen in Indië in de laatste decennia voor 1942 geen bezwaren leefden tegen het "Komt U naast ons". De Nederlandse groep had wel de mogelijkheden willen behouden om op "Nederlands peil" te blijven leven. Emancipatie van de inlandse bevolking behoefde niet noodzakelijk in te houden, dat het Nederlandse bestanddeel van de gemengde Indische samenleving zou moeten afdalen naar "Aziatisch peil": immers, in de meeste Westerse landen zelf had de emancipatie van de arbeidende klasse zich voltrokken zonder gewelddadige politieke omwentelingen en zonder een verlaging van het levenspeil van de hogere klassen. De ondergang van Nederlands-Indië was, volgens Meyer Ranneft, te wijten aan externe faktoren zoals de militaire zwakte van het Westen als geheel tegenover Duitsland en Japan en de zwakte van politieke wil en inzicht van het Westen tegenover Rusland en Azië na 1945. ( Haagse Post van 1 juni 1957; inv. nr. 218. ) De Nederlands-Indische regering is vaak ten onrechte verweten, aldus Meyer Ranneft, geen toekomstig Indonesisch bewind te hebben willen zien: "was het dwaas te rekenen op een groei van een gemengde samenleving, een "verbeterd Zuid-Amerika" zoals wij het wel noemden?", schreef hij in december 1958 aan de journalist A.P.A. Besnerd. ( Brief aan A.P.A. Besnard, 4 december 1958; inv. nr. 84. ) In een beschouwing uit 1959, getiteld "Feiten betreffende de ondergang van Nederlands-Indië" pleitte hij voor meer begrip voor het bijzondere karakter van de Nederlands-Indische maatschappij, waarvan de ondergang "het mislukken van een ernstige poging tot vreedzame evolutie van een stuk gemengde samenleving" betekende.
De publikatie van het verzamelwerk over het Nederlands-Indische bestuur in de eerste helft van de twintigste eeuw, dat in 1961 onder de titel "Balans van Beleid" verscheen onder redaktie van H. Baudet en I.J. Brugmans, betekende voor Meyer Ranneft een eerste belangrijke stap naar een herwaardering van de Nederlandse aanwezigheid in Indonesië. Zijn eigen bijdrage aan dit boek droeg de karakteristieke benaming "Nederland's geestesmerk in Indië".
Een teleurstelling was voor hem de beslissing van een kommissie van Nederlandse historici, dat aan verdere geschiedschrijving over Nederlands-Indië in de periode 1900 tot 1942 een reeks bronnenpublikaties vooraf diende te gaan. Volgens Meyer Ranneft was dit te vergelijken met een vlucht uit de werkelijkheid, waarbij de vraag naar wat er geschreven staat ging prevaleren boven de veel omvattender vraag naar wat er eigenlijk geschied is. ( Dagboekaantekening 24 januari 1960; inv. nr. 363. )
Meyer Ranneft zag de ondergang van Nederlands-Indië als onderdeel van een algehele "terugtocht van het Westen". Ook in een land als Algerije ging een gemengde maatschappij gewelddadig te onder, ten koste van het Europese bestanddeel. Met belangstelling volgde hij in zijn laatste levensjaren de politiek van de Zuid-Afrikaanse regering de invloed van de blanke (Westerse) minderheid te handhaven tegenover de niet-blanke meerderheid. Meyer Ranneft 's visie op het wereldgebeuren na 1945 was pessimistisch: hij twijfelde aan de innerlijke kracht van het Westen zich te verzetten tegen de vastberaden politiek van het Russische en Chinese kommunisme. De verhouding tussen Oost en West zag hij ten gevolge van het geforceerde dekolonisatie-proces en de "onbeschaamde bespeling der driften" in Azië en Afrika sinds 1945 ernstig verslechterd.
Dr. J.W. Meyer Ranneft overleed te 's-Gravenhage op 3 februari 1968.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De papieren, beschreven in deze inventaris, zijn in december 1967 door dr. J.W Meyer Ranneft, na bemiddeling van mr. W.H. van Helsdingen te s'-Gravenhage geschonken aan het Algemeen Rijksarchief. In maart en juni 1970 werden van mevrouw P.W. Meyer Ranneft-Twiss aanvullingen op deze schenking ontvangen.
De verwerving van het archief
Het archief is door schenking verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
De ordening en beschrijving van de papieren-Meyer Ranneft is in augustus 1969 ter hand genomen door drs. I.W.L.A. Caminada in het kader van zijn opleiding tot hoger wetenschappelijk archiefambtenaar. De inventarisatie werd na zijn vertrek in augustus 1970 voortgezet en voltooid door drs. F.J.M. Otten, chartermeester" van de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief.
Ordening van het archief
Enige orde in de omvangrijke verzameling papieren werd bij de overdracht niet aangetroffen. Bij de inventarisatie leek het zinvol de talrijke artikelen, rapporten en periodieken in de kollektie apart te houden in een afdeling "Dokumentatie " en de persoonlijk getinte papieren onder te brengen in een afdeling "Persoonlijke papieren "Ambtelijke rapporten van derden zijn in de paragraaf "Stukken betreffende zijn ambtelijke funkties" alleen dan opgenomen, wanneer een nauw verband met een door Meyer Ranneft uitgeoefende funktie.' aantoonbaar was. Ambtelijke of semi-ambtelijke rapporten en verslagen, aan Meyer Ranneft toegezonden of door hem verkregen tijdens zijn ambteloze perioden (1936-1945 en na 1958), zijn dan ook steeds in de afdeling "Dokumentatie" ondergebracht. De paragraaf "Briefwisseling" tenslotte bevat alle korrespondentie, behalve die welke zuiver ambtelijk is, zijn lidmaatschap van een vereniging of genootschap betreft, betrekking heeft op zijn publikaties of redevoeringen, dan wel louter familie-aangelegenheden tot onderwerp heeft.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 190 J.W. Meyer Ranneft, nummer toegang 2.21.121, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Meyer Ranneft, 2.21.121, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Archiefbestanddelen