Zie ook lijst nr. 35.
Zie ook lijst nr. 36 en 37 en ingekomen familieberichten, verzameld in nr. 45. Voor zijn bemoeienis met de plantage Rust en Werk, zie lijst nr. 34, de inventarisnummers 7-10.
Zie ook voor enkele beschikkingen door Pruissische instanties ook lijst nr. 40.
Zie voor zijn bemoeienis met de plantage "Rust en Werk" de lijstnummers 33 en 34, inventarisnummers 11-16.
Zie ook lijst nr. 37.
Zie voor stukken betreffende zijn bemoeienis met de plantage "Rust en Werk" lijst nr. 34, inventarisnummers 17-29.
Zie ook lijst nr. 39 en 44.
Op 18 mei 1800 trad de koopman Theodor Gülcher (1777-1839) in het huwelijk met Constantia Gerhardina Nobel (1778-1842), een dochter van Pieter Constantijn Nobel (1748-1788), eigenaar van diverse plantages in Suriname, waaronder "Rust en Werk". "Lust tot Rust" en "Einde Rust". Het perceel "Rust en Werk", gelegen aan de rechteroever van de Beneden-Commewijne tussen Johannesburg en Pieterszorg viel na het overlijden van diens echtgenote Maria Pannekoek (1751-1808) aan Theodor Gülcher toe. In ongeveer 1750 ontgonnen door Wigbold Crommelin, groeide "Rust en Werk" in de 19e eeuw uit tot een van de welvarendste katoenplantages in Suriname.Theodor Gülchers oudste zoon, Pieter Constantijn (1802-1881), maakte van zijn plantage een centrum voor de zending van de Moravische broeders onder de slaven: een grote katoenloods werd als woning voor de zendeling, school en kerklokaal ingericht en de scholieren werden later zelf in de gelegenheid gesteld om op andere plantages onderricht te geven. De eigenaar zag persoonlijk toe op de vorderingen van dit werk.Pieter Constantijn Gülcher stierf ongehuwd. Het beheer werd voortgezet door de oudste zoon van zijn broer mr Carel Frederik Gülcher (1808-1871), Jan Marie (1849-1939). Deze richtte in 1889 met zijn broer Jan Cornelis (1851-1933) een naamloze vennootschap Cultuurmaatschappij Rust en Werk op, die zich toelegde op de suikerverbouw. Bij de directie van de plantage werden ook de zwagers van Jan Marie, S. en Th. van Lierop betrokken. Op de plantage zelf werd een suikerfabriek opgericht. Door de relaties, die de familie Gülcher met suikerondernemingen in Nederlands-Indië had, was zij in staat inlichtingen te winnen over de techniek van de suikerraffinage.De leiding van het bedrijf ging in 1912 over naar Carel Frederik Gülcher (1883-1964), die zich in 1934 genoodzaakt zag, de onderneming te likwideren.
Dit programma werd in veelvoud aangetroffen. Afschriften zijn naar de familie teruggezonden.
De brieven zijn in sranan tongo gesteld.
Op de achterzijde enige aantekeningen over een onderzoek van op de plantage rustende baten en lasten.
De brief is in het Engels gesteld.
Dit adres was mede-ondertekend door Gülcher.
De originelen zijn gekleurd.
De schrijver is vermoedelijk Carel Fredrik Gülcher (1890-1972).
Zie voor bezittingen in de West lijst nr. 34, inventarisnummer 1-6
Zie voor stukken betreffende zijn reis naar Berbice lijst nr. 34, inventarisnummer 2-5
Met foto’s van villa Bergshof te Hilversum, zeilen op de Loosdrechtse plassen, studentenroeiwedstrijd op het Zwet, schaatsen op de Hilversumse schaatsbaan.
Niet raadpleegbaar
Bevat ook foto's van een "uitbarsting van de Krakatou op 28 januari 1918"
Bevat 3 losse foto's
Niet raadpleegbaar
Niet raadpleegbaar
De akte is door zware beschadigingen deels onleesbaar
Dit handschrift is vermoedelijk van Carl Fredrik Gülcher (1808-1871)
Met oorkonde in doos, behorende bij het lidmaatschap van het Utrechtse studenten corps.
Bevat een brief van J. van Bouwdijk Bastiaanse van 12 februari 1945, met beschrijving van de hongerwinter in Den Haag.
Mary Rijs was een vriendin van zijn moeder.