Terug naar zoekresultaten

3.20.03 Inventaris van het archief van de familie Berg, 1338-1977

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.20.03
Inventaris van het archief van de familie Berg, 1338-1977

Auteur

J.P.A. Louman

Versie

15-12-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1980 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Familie Berg
Berg

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1338-1977

Archiefbloknummer

35003

Omvang

; 1257 inventarisnummer(s) 8,65 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten. De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Heerlijkheid Dussen-Muilkerk Heerlijkheid van Middelburg
Berg

Samenvatting van de inhoud van het archief

De familie Berg bestond lange tijd uit voornamelijk beroepsmilitairen. In de loop van de 18e eeuw geraakte enkele leden tot grote welstand. Het belang van het familiearchief-Berg voor het historisch onderzoek berust op twee kenmerken van het archief: een grote verscheidenheid en, binnen deze verscheidenheid, een grote rijkdom. De familie kan als geheel tussen het midden van de achttiende en het begin van de twintigste eeuw model staan voor de beschrijving van de economische en sociale opkomst en relatieve neergang van de Amsterdamse vroegkapitalistische bankiersbourgeoisie. Mediëvisten, rechts-, waterstaats- en regionaal-historici kunnen terecht bij de hierin opgenomen heerlijkheidsarchieven van Dussen-Muilkerk en Middelburg. Wie in politieke geschiedenis geïnteresseerd is treft hier onbekende bronnen met name voor de Patriottentijd en voor de periode rond 1848. Economisch-historici vinden hier seriëel materiaal over het bankiershuis Goll en over de Surinaamse plantage Meerzorg, terwijl de militaire geschiedschrijving zeker te rade moet gaan bij de geschriften van Ernst Willem Berg (1721-1777).

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De familie Berg
De Nederlandse familie Berg stamt af van Ernst Johann von Berg die in 1673 of in 1674 naar de Republiek is gekomen om daar als militair dienst te doen ( Tenzij anders is aangegeven zijn alle mededelingen in deze inleiding gebaseerd op stukken die in het archief aanwezig zijn. De vindplaats van elke afzonderlijke mededeling is middels de inventaris eenvoudig vast te stellen. ) . Hij was een afstammeling uit een adellijke en, naar het lijkt, op dat moment relatief berooide, familie uit het Baltische gebied. Na zijn vestiging in de Republiek bleven de leden van de familie in sociaal opzicht nog gedurende enkele generaties volledig in de militaire sfeer verkeren: de mannen werden beroepsmilitair, de vrouwen huwden met beroepsmilitairen en men verhuisde regelmatig naar een andere garnizoensplaats. In het midden van de achttiende eeuw echter slaagden twee Berg'en er in om de maatschappelijke doorbraak naar de vermogende burgerij te bewerkstelligen. Voor Frans Jacob (1726-1774) lijkt de oorsprong van deze verandering gezocht te moeten worden bij zijn desertie, op 19-jarige leeftijd, uit het garnizoen te Namen. Deze leidde tot zijn verbanning, een ballingschap die hij gebruikte om in Indonesië fortuin te maken. Teruggekomen in de Republiek huwde hij in 1768 een dochter van de Amsterdamse bankier Johan Goll. Deze familierelatie werd, nadat hij in 1774 overleden was, in 1776 hernieuwd doordat zijn oomzegger Otto Willem Johan (1752-1825) in het huwelijk trad met een andere dochter van Johan Goll. Otto Willem Johan had toen reeds een nog kortere militaire loopbaan achter de rug dan zijn oom. Op 15-jarige leeftijd had hij de artillerie vaarwel gezegd om rechten te gaan studeren. Na afsluiting van deze studie huwde hij, zoals gezegd, een dochter Goll en begon aan een loopbaan in handel en bankwezen, waarin hij een zeer groot vermogen opbouwde: zijn nalatenschap was, in 1825, meer dan een miljoen gulden waard ( Zie ook: L. van Nierop, De honderd hoogst aangeslagenen te Amsterdam in 1813 (Liste des cent plus imposés de la ville d'Amsterdam) in: Economisch-Historisch Jaarboek, XI, 's-Gravenhage, 1925, pp. 1-78, in het bijzonder p. 32, alsmede: id., Toevoegingen tot de aanvullingen bij de honderd hoogst aangeslagenen te Amsterdam in 1813, in: Economisch-Historisch Jaarboek, XIII, 's-Gravenhage, 1927, p. 247. ) . De vraag in hoeverre de huwelijken-Goll mede oorzaak dan wel gevolg waren van de financiële opgang van de familie kan hier slechts worden opgeworpen, niet beantwoord. Berg's positie van vermogend bankier bracht hem - hoewel afkomstig uit een zeer prinsgezinde, immers militaire, familie ( De fervente prinsgezindheid van zijn vader blijkt uit de door deze verzamelde stukken. Zie o.a. inv.nr. 950. ) ook op een prominente plaats in het patriotse kamp. Op plaatselijk Amsterdams niveau lijkt hij een niet onbelangrijke rol gespeeld te hebben in de politiek van de jaren 1780. Deze kortstondige politieke activiteit hervatte hij, weer voor kort, na het einde van de Franse tijd. Ook op andere wijze dan door het bijeenbrengen van een vermogen heeft O.W.J. Berg de maatschappelijke positie van de familie in belangrijke mate bepaald. Niet alleen kocht hij twee, in het Zuiden van het toenmalige Holland gelegen, heerlijkheden - in 1815 die van Dussen-Muilkerk, in 1819 die van Middelburg-, hij was ook degene die de inlijving van zijn familie bij de Nederlandse adel tot stand wist te brengen ( Cf. bijlagen bij het K.B. d.d. 9 mei 1825, nr. 68. (A.R.A., Staatssecretarie, nr. 2225). ) . Op een eerste daartoe door hem, op 23 mei 1820, ingediend rekest werd afwijzend beschikt omdat hij zijn verwantschap met de Lijflandse adel naar de mening van de Hooge Raad van Adel niet genoegzaam bewezen had. Een tweede rekest volgde, op 26 oktober 1824, met als bijlagen onder andere de briefwisseling van de naar de Republiek gekomen Berg met zijn oosteuropese verwanten. Dit materiaal werd door de meerderheid van de Hooge Raad van Adel als overtuigend beschouwd en bij K.B. van 9 mei 1825, nr. 68, volgde de inlijving van de inmiddels overleden O.W.J. Berg en van zijn nakomelingen bij de Nederlandse adel ( Het nummer van het K.B. is onjuist opgenomen in de 10e jaargang van Nederland's Adelsboek ('s-Gravenhage, 1912) en daarna in volgende jaargangen steeds onjuist overgenomen. Deze onjuistheid lijkt terug te voeren op een slordige lezing van W.J. d'Ablaing van Giessenburg, Nederlands Adelsboek, 's-Gravenhage, 1887, p. 102. ) . Zijn nakomelingen hebben zich niet op het door hem bereikte financiële en sociale niveau kunnen handhaven. Zijn vermogen is in ongeveer een eeuw tijd versmolten. Weliswaar had zijn tweede huwelijk, met Jeanne Changuion, ook nog Westindisch kapitaal in de familie gebracht, maar zijn nalatenschap moest door twaalf kinderen worden gedeeld. Een zekere consolidatie trad wel op doordat zijn kleinzoon Willem Ernst Joan (1813-1888) met zijn, Willem's, nicht Hansje - Johanna Elisabeth - Berg (1826-1896) trouwde, maar toen de oudste zoon van deze beide - Ernst Willem Berg - in 1907 overleed liet hij een weduwe en tien kinderen na. De toen plaatsgevonden hebbende deling en de economische recessie rond 1920 hebben van het vermogen van O.W.J. Berg weinig meer dan de archivalia intakt gelaten. Wel heeft de combinatie van vermogen en familierelaties een aantal mannen onder zijn nakomelingen in staat gesteld om nog ongeveer een eeuw lang, zij het op steeds bescheidener wijze, een rol te spelen in het bankwezen. Daarbij verschoof hun positie geleidelijk van die van ondernemers in het bank- en verzekeringswezen tot die van loontrekkers, eerst van de in 1853 opgerichte Crediet-Vereeniging, later van de opvolgster daarvan, de Bank-Associatie. Daarnaast hebben zijn kleinzoon Willem Ernst Joan Berg (1813-1888) en diens zoon Ernst Willem Berg (1848-1907) ook politieke activiteiten aan de dag gelegd. W.E.J. Berg, die rond 1848 actief was in de liberale Amstel-sociëteit ( Cf. J.H. von Santen, De Amstelsociëteit: liberale organisatie in Nederland in de jaren 1846-1851, in: Figuren en Figuraties. Acht opstellen aangeboden aan J.C. Boogman. (Historische Studies uitgegeven vanwege het Instituut voor Geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht, nr. XXXVII), Groningen, 1979, pp. 113-154). Betreffende inv.nrs. 346-354: Stukken betreffende het beheer van de plantage Meerzorg bevinden zich ook bij de archivalia, afkomstig van mr. P.A. Brugmans, die thans bij het NEHA berusten. (Zie: Economisch- en Sociaal-Historisch Jaarboek, 39, 's-Gravenhage, 1976, p. 313, nr, 37). Voor een specificatie, zie: Economisch-Historisch Jaarboek, 6, 's-Gravenhage, 1920, p. XLI sqq., nrs. 16 en 26. ) , bekleedde zelfs gedurende meer dan twintig jaar - van 1850 tot 1871 - een functie als wethouder - belast met de zorg voor het onderwijs - te Amsterdam ( Zie ook: Th. van Tijn, Twintig jaren Amsterdam. De maatschappelijke ontwikkeling van de hoofdstad, van de jaren '50 der vorige eeuw tot 1876, Amsterdam, 1965, passim. ) . In de jaren waarin O.W.J. Berg en zijn beide zoons de erkenning van hun adeldom nastreefden had de familie een direct belang bij genealogisch onderzoek. Maar ook buiten deze periode heeft bij de stamhouders en anderen in de familie een zeer warme belangstelling bestaan voor de genealogie, beperkt tot die van de eigen familie, van verwante families en van niet-verwante families met dezelfde naam. Van Ernst W. (1721-1777) tot Arnold A.D. (1895-1975) hebben zij hun bijdrage geleverd aan de verzameling genealogische handschriften. Als resultaat daarvan is een grote hoeveelheid genealogisch materiaal betreffende de familie beschikbaar. Het gedrukte materiaal, dat vermeld is in Van Beresteyn's Repertorium ( E.A. van Beresteyn, Genealogisch Repertorium, 's-Gravenhage, 19722, 2 dln., herzien door H.L. Kruimel; aldaar dl. I, p. 47. ) , is geheel verwerkt in de door leden van de familie aan de redactie van Nederland's Adelsboek verstrekte stamreeks. Deze vindt men in jaargang 10 (1912). De belangrijkste aanvullingen zijn verschenen in de Jaargangen 38 en 65 ( Nederland's Adelsboek, 10, 's-Gravenhage, 1912. Nederland's Adelsboek, 38, 's-Gravenhage, 1940. Nederland's Adelsboek, 65, 's-Gravenhage, 1973. ) . Deze publicaties hebben de oudere gedrukte genealogische overzichten vervangen. De door Van Beresteyn genoemde publicaties "Aantekeningen..." en "Herinneringen...", welke laatste een uitgave in eigen beheer door W.E.J. Berg is geweest, vindt men ook bij de Verzamelde stukken in het archief ( Inv.nrs. 1133 en 1129. ) . De opgave in Nederland's Adelsboek is pas vanaf de generatie, waarvan O.W.J. Berg de vader is, volledig met betrekking tot de mannelijke nakomelingen. Van oudere generaties en van vrouwelijke nakomelingen staan geen gedrukte genealogieën ter beschikking. Daarvoor blijft men aangewezen op de Verzamelde stukken. Daarbij lijkt de onder nummer 1131 opgenomen parenteelstaat de meest volledige samenvatting van de beschikbare gegevens te geven. Biografische bijzonderheden betreffende afzonderlijke personen vindt men uiteraard in de stukken. Daarnaast zijn er van enkele leden van de familie biografische schetsen of gegevens gepubliceerd. De betrokkenen zijn: a. O.W.J. Berg (1752-1825) ( A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, dl. 2, 's-Gravenhage, 1855, pp. 111-112. ) ( Zie voor O.W.J. Berg ook de verwijzing bij noot 3). )
b. F.J.A. Berg (1755-1793)
c. F.E. Berg (1802-1834) ( Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl. V, Leiden, 1921, kol. 32-33. )
d. W.E.J. Berg (1813-1888)
e. A.A.D. Berg (1895-1975) ( Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld, Amsterdam, 1938, p. 116. )
De heerlijkheid van Dussen-Muilkerk
a. Naam
Het voormalige ambacht Dussen-Muilkerk lag op het grondgebied van de huidige gemeente Dussen, in het gebied ten Oosten van de Biesbos. Tot in de eerste decennia van de 17e eeuw was er sprake van het ambacht Muilkerk. Ambachtsheer Hendrik Doedijns (1616-1637) verbond hieraan als eerste - ongetwijfeld in een poging om deel te hebben aan de rechtsopvolging van de vroegere heren van de Dussen - de naam van het grensriviertje van het ambacht ( Inv.nr. 676. ) . Aan het verzet tegen deze naamswijziging, door de ambachtsheer van het aangrenzende Munsterkerk, die de bedoelde rechtsopvolging bij uitsluiting voor zichzelf wilde reserveren, werd in 1642 een einde gemaakt door een sententie van het Hof van Holland ( Inv.nr. 756. ) . Sindsdien is er sprake van de ambachten Dussen-Muilkerk en Dussen-Munsterkerk.
b. Bestuurlijke indeling
Dussen-Muilkerk was Hollands gebied. In een oorkonde van 3 november 1200 wordt Dussen genoemd als deel van het gebied tussen Dordracht en Waalwijk, dat - binnen het kader van een meeromvattende regeling van een aantal geschillen - door graaf Dirk VII van Holland aan hertog Hendrik I van Brabant werd opgedragen en vervolgens in leen terugontvangen ( A.C.F. Koch, Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, dl. I, 's-Gravenhage, 1970, nrs. 244 en 245; C.F. ook P. Avonds en H.M. Brokken, Heusden tussen Brabant en Holland (1317-1357). Analyse van een grensconflict in: Varia Historica Brabantica, IV, 's-Hertogenbosch, 1975, en de daar genoemde litteratuur. ) . Op 10 oktober 1283 werd de leenverhouding tussen de Brabantse hertog en de Hollandse graaf, die feitelijk al lang zijn betekenis had verloren, ook in rechte beëindigd, en sindsdien behoorde het gebied onomstreden tot de Hollandse landsheerlijkheid ( L.Ph.C. van den Bergh, Oorkondenboek van Holland en Zeeland, dl. II, Amsterdam-'s-Gravenhage, 1873, nr. 486. ) . Binnen Holland lag het in het baljuwschap Zuid-Holland. Het huidige Dussen bleef Hollands tot 1810. Na enkele grenswijzigingen in de jaren 1810-1815 werd het op 10 februari 1815 Brabants gebied ( J.L. van der Gouw, Korte geschiedenis van de grenzen van de provincie Zuid-Holland, in: Verslag over het jaar 1962, gedaan door de Gedeputeerde Staten aan de Provinciale Staten van Zuid-Holland. ) . Dat is het thans nog. De verschillende archieven van besturen en ambtsdragers te Dussen-Muilkerk bevinden zich uit dien hoofde in het Rijksarchief in Noord-Brabant.
c. Betrekkingen met (Dussen-)Munsterkerk
Het ambacht Muilkerk lag binnen de in de 13e eeuw tot stand gebrachte Grote of Zuidhollandse Waard ( Cf. S.J. Fockema Andreae, Studiën over waterschapsgeschiedenis, dl. III, De Grote of Zuidhollandse Waard, Leiden, 1950. ) . Bij de grote overstromingen van 1421-1422 kwam het aan de rand van het verdronken land te liggen. De westelijke grens van het ambacht werd later dan ook gevormd door de rond 1460 aangelegde Dussense Zeedijk ( Zie o.a.: ARA, Kaartenafdeling, Hingman, nr. 1410. Ook: J.C. Ramaer, geographische geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en Nieuwe Maas in de middeleeuwen, Amsterdam, 1899. Zie de reproductie op p. 141. ) . Vanaf het begin van de 17e eeuw vond herbedijking in westelijke richting plaats. De ingrijpende geografische wijzigingen, waarbij met name een aanzienlijk gedeelte van het oorspronkelijke ambacht Munsterkerk onder water is komen te liggen, lijken ten grondslag te liggen aan bijna een eeuw van grensgeschillen tussen de heren van Dussen-Muilkerk en Dussen-Munsterkerk. Daarbij was naast de territoriale ook de juridische grensafbakening in het geding.
Kort voor de Sint-Elisabethsvloed waren er drie heerlijkheden en drie verschillende heren:
- de ambachtsheerlijkheid van Heeraardswaart, waarvan het bezit gecombineerd werd met het bezit van het slot van de Dussen; op 1 februari 1417 werd Arend van der Dussen hiermee beleend ( F. van Mieris, Groot Charterboek, dl. IV, (Leiden, 1756), p. 456. ) . - de ambachtsheerlijkheid van "Munsterkerk aan beide zijden van de Dussen", die op 28 februari 1417 in leen werd uitgegeven aan Philips, bastaard van de Lek ( F. van Mieris, Groot Charterboek, dl. IV, (Leiden, 1756), p. 464. ) , en - de ambachtsheerlijkheid van Muilkerk, waarmee op 24 januari 1413 Johanna van der Merwede en haar echtgenoot Jan van Herlaar beleend zijn ( Inv.nr. 672. ) .
Het grootste deel van het ambacht Munsterkerk lag vóór de Sint-Elisabethsvloed ten westen van Muilkerk, niet alleen ten zuiden, maar ook ten noorden van de Dussen, en ten oosten van Heeraardswaard. Het water deed echter Heeraardswaard geheel en Munsterkerk grotendeels verdwijnen: er restte slechts de oostelijke hoek van het ambacht Munsterkerk, ten zuiden van Muilkerk, met de Dussen als van oost naar west lopend grensriviertje.
Vanaf de 16e eeuw treffen wij dan de volgende situatie aan: het bezit van de ambachtsheerlijkheid van Munsterkerk wordt gecombineerd met dat van Heeraardswaart en van het slot te Dussen in handen van de heer van Munsterkerk; daarnaast is de ambachtsheerlijkheid van Muilkerk nog steeds een zelfstandig bezit van de heren van Muilkerk. Door de combinatie van twee omstandigheden:
- de vereniging in één hand van de ambachtsheerlijkheid van Munsterkerk en van het slot van de Dussen, en
- de ligging van het slot van de Dussen aan de noordzijde van het riviertje, binnen het ambacht Muilkerk,
was een situatie geschapen, waarin tal van botsende aanspraken van de twee ambachtsheren konden ontstaan. Hieruit zijn in de 17e eeuw enkele decennia lang slepende processen geresulteerd.
Hoewel de ambachten en heerlijkheden van (Dussen-)Munsterkerk en van (Dussen-) Muilkerk steeds duidelijk onderscheiden zijn geweest, en hoewel zij steeds verschillende ambachtsheren hebben gehad, golden zij, - zeker sinds de 16e eeuw en wellicht al eerder - in een tweetal opzichten als eenheid: fiscaal en kerkelijk. De - fiscaal gerichte - Informacie van 1514 bracht Munsterkerk en Muilkerk onder één hoofd ( Informacie gedaen in den jaere MDXIV, (ed. R. Fruin), Leiden, 1866, pp. 537-539. ) , en in de zeventiende eeuw blijkt ook de landsverponding van beide ambachten gemeenschappelijk geheven te worden ( Inv.nr. 769. ) . Ook in kerkelijk opzicht vormden de beide ambachten een eenheid. Ten tijde van de Republiek vormden zij tezamen "de gemeente van de Dussen", waarvan de predikant, op voordracht van de kerkeraad, benoemd werd door de ambachtsheer van Dussen-Muilkerk ( Inv.nr. 787. ) . Ook deze situatie vond zijn oorsprong in de overstroming van 1421. Voordien waren er twee parochies: Munsterkerk, waar tot in het begin van de 14e eeuw een kanunnikenkapittel bestond, in het onder de Domproosdij ressorterende dekenaat Zuid-Holland, en Muilkerk, dat behoorde tot het Oudmunsterse dekenaat Woudrichem (Altena) ( S. Muller Hzn., Geschiedkundige atlas van Nederland. De kerkelijke indeeling omstreeks 1550, tevens kloosterkaart, I, (Het bisdom Utrecht), 's-Gravenhage, 1921. ) . Omdat de kerk van Munsterkerk in het in 1421 verdronken gedeelte van het ambacht stond, waren de parochianen van Munsterkerk sindsdien aangewezen op de kerk van Muilkerk. Deze feitelijke situatie werd later ook institutioneel vastgelegd: misschien al kort na 1521, maar in elk geval na de hervorming werd de kerkelijke gemeente van Munsterkerk met die van Muilkerk verenigd. Vanuit deze ontwikkeling is het begrijpelijk dat de kerkheer van Muilkerk kerkheer van de gemeente van de Dussen werd.
d. Rechten en goederen
De ambachtsheerlijkheid van Muilkerk werd in achterleen gehouden van de heren van de Merwede, die op hun beurt leenmannen waren van de heren van Putten en Strijen ( Cf. W.H. Lenselink, De heren van der Merwede, 1243-1403, in: Hollandse Studiën, dl. III, 's-Gravenhage-Haarlem, 1972. ) . De oudste in het archief aanwezige akte van belening dateert van 1413 ( Inv.nr. 672. ) . Belening met de ambachtsheerlijkheid vond steeds plaats door de heren van de Merwede, en na 1604 door hun rechtsopvolger, het Dordtse stadsbestuur. Registratie der beleningen heeft derhalve plaatsgehad in het inmiddels verloren gegane leenregister van de Merwede, waarvan de inhoud door uittreksels en een repertorium grotendeels nog bekend is ( J.C. Kort, Repertorium op de lenen van de Merwede, 1319-1801, in: Ons Voorgeslacht, 33 (1978), pp. 1-29. ) . In de oudste leenakte worden de ambachtsgevolgen niet gespecificeerd; wel wordt de gelijktijdige belening met de tienden in Muilkerk genoemd. Vanaf 1616 ligt de omschrijving van het leengoed - afgezien van de naamsuitbreiding van Muilkerk tot Dussen-Muilkerk in de akte van 1663 - vast, om tot aan de laatste uitgifte, in 1772, ongewijzigd te blijven. Er is sprake van "...ambochsheerlickheyt van Muylkercke metten coorn- ende smaltienden, visscherie ende vogelrie, den wint metten gemale, ende alle andere gevolge van dien...." ( Inv.nrs. 675-684. ) . Behalve de heerlijkheid bezaten de ambachtsheren binnen het ambacht een aantal andere leengoederen. Voor allodiaal bezit dat met het bezit van de heerlijkheid verbonden zou zijn geweest, zijn geen aanwijzingen te vinden. Wel blijkt de ambachtsheer Pieter Helman tussen 1638 en 1640 een aantal achterlenen weer in het domein van één van de door hem gehouden lenen, de Adriaan van Herlaar's hoeve, teruggebracht te hebben ( Inv.nrs. 808-810. ) . Het complex van goederen en rechten, dat door ambachtsheer Pieter Helman (1637-1645) en zijn voorgangers bijeengebracht is, is na zijn overlijden onveranderd - behoudens een kleine uitbreiding ( Inv.nrs. 746 sqq. ) - van ambachtsheer op ambachtsheer overgegaan. Was de ambachtsheerlijkheid leenroerig van de heerlijkheid van de Merwede, de andere bezittingen hingen, met uitzondering van twee eveneens van de Merwede afhankelijke stukken grond van resp. 3 morgen en 4 hond, van verschillende andere heren af. Twee lenen waren afhankelijk van de heren van de Lek: de Wijngaardswerf en de Robbrecht Brieninckshoeve. Beide worden ook vermeld in de leenregisters van de Lek ( S.D.A. Drossaers, Het archief van de Nassausche Domeinraad, dl. I, I, inv.nrs. 44-47. ) . Oorspronkelijk leenroerig van Putten, en dus sinds 1459 van de grafelijkheid van Holland, was de Adriaan van Herlaar's hoeve. De Pnsenhoeve is steeds een grafelijkheidsleen geweest. De grafelijkheidslenen zijn in de Hollandse leenregisters geregistreerd, sinds 1664 onder de nummers 307 en 308 ( ARA, Leen- en Registerkamer van Holland (LRK). ) . Op 9 september 1772 werden de grafelijkheidslenen in allodiaal goed geconverteerd ( LRK, inv.nr. 300, f. 333V ) . Van de heerlijke rechten die met name in de leenakte genoemd worden heeft alleen het visrecht een rechtstreekse, zij het bescheiden, bijdrage geleverd aan de archiefvorming ( Inv.nr. 777. ) . Blijkens de in het archief aanwezige stukken zijn vooral de benoemingsrechten en de tiendrechten, die de ambachtsheren bezaten, van belang geweest. Niet alleen krachtens hun heerlijk recht, maar ook krachtens het patronaatsrecht benoemden zij ambtsdragers in het ambacht. De tiendrechten vormden een bron van relatief aanzienlijke inkomsten. In de negentiende eeuw zijn zij dan ook als zelfstandig vermogensbestanddeel behandeld: van 1826 tot 1896 is het bezit ervan gescheiden geweest van het bezit van het restant van de heerlijkheid. In 1917 zijn zij definitief afgekocht.
De heerlijkheid van Middelburg
a. Territorium
De omvang van het gebied ten oosten van de Gouwe, dat met de naam Middelburg wordt benoemd, is verschillend naar gelang de naam wordt gebruikt als territoriale aanduiding in algemene zin, dan wel voor de aanduiding van een bestuurlijke, respectievelijk waterstaatkundige eenheid ( Voor kaarten, naast de gebruikelijke gedrukte kaarten, cf. ARA, Kaartenafd., 2e suppl. Hingman, nr. 403, en ARA, Kaartenafd., aanw. 1976 (Veilingcatalogus nr. 279, J.L. Beyers, Utrecht, 7-8 september 1976; hierin nr. 436) Zie de reproducties op pp. 165 en 173. ) . In de eerste, en ongetwijfeld oudste, betekenis wordt er een gebied ter grootte van één blok land mee bedoeld. Tezamen met de aangrenzende blokken Foreest, Nieuwkoop en Spoelwijk vormt dit het ambacht waarvan in deze inventaris sprake is. Dit ambacht wordt met een pars pro toto eveneens Middelburg genoemd ( De omvang van het ambacht blijkt uit bv. inv.nr. 896. ) . Waterstaatkundig viel het ambacht Middelburg in twee gedeelten uiteen: de polder Middelburg, die het gelijknamige blok, alsmede de blokken Foreest en Nieuwkoop omvatte, en het afzonderlijk afwaterende blok Spoelwijk ( CF. L.F. Teixeira de Mattos, De waterkeeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland, dl I, afd. I, 's-Gravenhage, 1906, pp. 436-439 en pp. 448-450. ) . In 1543 was Spoelwijk nog begrepen in een inpolderingsovereenkomst, waarbij de polder Middelburg met enkele andere polders verenigd werd ( W.A. Fasel, Inventaris van het archief der Verenigde Polder aan de Oostzijde van de Gouwe ('s-Gravenhage, 1952), p. 1; en ibid., inv.nr. 165a. ) , maar in 1571 werd het van deze polder afgezonderd ( Fasel, o.c., inv.nr. 166. ) en in 1711 werd het bij sententie van het hoogheemraadschapsbestuur van Rijnland met de noordelijker gelegen polder Rijneveld verenigd ( Teixeira, o.c., p. 440. ) . Bij de voorgenomen vervening van de polder Middelburg, waarvoor in 1802 toestemming werd gegeven, was aanvankelijk ook het zuidelijk gedeelte van Spoelwijk inbegrepen ( Teixeira, o.c., p. 449; cf. ook de onder noot 42) als tweede genoemde kaart. ) , maar op grond van de moeilijkheden die dit veroorzaakte, werd hiervan in 1812 afgezien. Spoelwijk werd toen opnieuw in zijn geheel bij de polder Rijneveld gevoegd ( Teixeira, o.c., p. 449. ) . De polder Middelburg - vóór 1571 dus mèt, nadien zonder Spoelwijk - vormde met het gebied dat in het westen door de Gouwe werd begrensd de Verenigde Polder aan de oostzijde van de Gouwe, in het vervolg kortheidshalve aan te duiden als de Verenigde Polder. Deze werd tussen 1543 - het jaar waarin de daartoe strekkende overeenkomst werd gesloten - en 1574 - als de inpoldering reeds enige tijd een feit geweest moet zijn ( Deze inventaris, nummer 909. ) - tot stand gebracht. Reeds sinds 1357 had dit gebied, dat toen beschreven werd als Boskoop ten oosten van de Gouwe, Zuidwijk, Middelburg en Randenburg ( Deze inventaris, nummer 872. ) , een gemeenschappelijke afwatering op de IJssel gehad. Na de inpoldering ging het afwateren op de Gouwe. Tot 1864 bleef de polder Middelburg deel uitmaken van deze Verenigde Polder. Toen werd hij daarvan afgescheiden, waarna het in 1868 een zelfstandige polder werd ( Teixeira, o.c., pp. 449-450. ) . De in omvang verminderde Verenigde Polder behield zijn naam.
De verschillende hierboven beschreven wijzigingen maken het noodzakelijk de hierna te gebruiken gebiedsnamen te definiëren. Wanneer er sprake zal zijn van Middelburg, wordt daarmee het ambacht bedoeld. Wanneer er over het blok of de polder Middelburg gesproken wordt, zal dat steeds uitdrukkelijk worden aangegeven. Voor 1571 is onder de polder Middelburg het blok Spoelwijk mede begrepen - en vallen ambacht en polder dus samen-, daarna niet meer.
De grootte van het blok Middelburg bedroeg ongeveer 125 morgen ( CF. ARA, Kaartenafdeling, aanw. 1976 (Veilingcatalogus nr. 279, J.L. Beyers, Utrecht, 7-8 september 1976; hierin nr. 436) in combinatie met de gegevens die onder de twee volgende noten worden aangehaald. ) , die van het ambacht ongeveer 430 morgen ( Deze inventaris, nr. 869. ) , en die van de polder, zonder Spoelwijk, circa 330 morgen ( Fasel, o.c., nr. 166; Teixeira, o.c., p. 449. ) .
b. Verwerving
De heerlijkheid van Middelburg was een leen van de grafelijkheid van Holland ( Cf. het repertorium op de beleningen in ARA, LRK, inv.nr. 227, ff. 290-291V, voor de beleningen van 1392 tot 1765. ) . Het leen is vanaf het moment tot waarop de oudste vermelding teruggaat - het einde van de 13e eeuw ( S. Muller HZ., "Het oude register van graaf Florens", in BMHG, XXII, Amsterdam, 1901, pp. 90-357; hierin nr. 258, (p. 231). ) - tot in het begin van de zestiende eeuw in het bezit geweest van leden van het geslacht Van Foreest. In 1510 werd het verkocht aan een lid van het verwante geslacht Van Borsele ( H.A. van Foreest, Het oude geslacht Van Foreest, 1250-1570, Assen, 1950, pp. 142-144. ) , waarna het in de loop van twee eeuwen opnieuw alleen door huwelijken en vererving van bezitter veranderde. In 1710 was het het object van een transactie tussen de echtgenoten Johan Frederik van Lier en Catharina Zoete de Lake van Villers ( Cf. ook dit archief, inv.nr. 850. ) , en in 1715 werd het gekocht door de Leidse oud-burgemeester Pieter van Leiden. De mechanismen van huwelijk en vererving maakten in 1816 Lodewijk Alexander de Milly tot bezitter van de heerlijkheid. Na zijn overlijden verkocht zijn in financiële moeilijkheden verkerende weduwe Anna Cornelia de Bruyn de heerlijkheid op 22 maart 1819 aan O.W.J. Berg ( Dit archief, inv.nr. 854. ) . Zij was diens nicht door haar moeder Madelon Sophia Berg, echtgenote van Willem de Bruyn, en zuster van Otto's vader Ernst Willem Berg. Sindsdien is "de heerlijkheid van Middelburg" in het bezit van O.W.J. Berg en zijn nakomelingen gebleven.
c. De schout
Behalve met het bestuur van het ambacht en van de polder Middelburg was de schout van Middelburg ook belast met de leiding van het college dat in 1357 was ingesteld voor het bestuur met betrekking tot de wetering waardoor de vier ambachten ten oosten van de Gouwe afwaterden op de IJssel. Het ambtsgebied van deze funktie beperkte zich niet tot Middelburg, maar omvatte mede de andere drie betrokken ambachten. De bevoegdheid van de Middelburgse schout in dezen was een door vier ambachtsheren gedelegeerde bevoegdheid. Van der Linden typeert de situatie als: "... een zware gemeenschappelijke regeling. En dat niet alleen met een eigen orgaan - schout en heemraden - maar óók met rechtspersoonlijkheid" ( H. van der Linden, Een nieuw publiekrechtelijk fenomeen in de veertiende eeuw: de Rijnlandse polder, in: Samenwinninge. Tien opstellen over rechtsgeschiedenis geschreven ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het interuniversitair instituut Nederlands Centrum voor Rechtshistorische Documentatie, Zwolle, 1977, p 153. ) . De schout had dus een drieledige taak: ambachtsbestuur, polderbestuur en weteringbestuur.
Kaarten
Embedded Image De ligging van de voormalige ambachten Dussen-Muilkerk en Middelburg. Dussen-Muilkerk ligt in het noord-oosten van de huidige gemeente Dussen. Middelburg ligt in het westen van de huidige gemeente Reeuwijk. Embedded Image Kaart van de ambachten Dussen-Muilkerk en Dussen-Munsterkerk, met het aangrenzende buitendijkse land, 1651. In de inventaris vermeld na nummer 671. Embedded Image Kaart van het ambacht Middelburg z.d. Thans 2e supplement Hingman nummer 403. Embedded Image Kaart van het te vervenen gedeelte van het ambacht Middelburg, ca. 1800. In de inventaris vermeld na nummer 882.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De archiefvorming en het archiefbeheer bij de familie
Omdat de familie als zodanig al vanaf het midden van de achttiende eeuw een onderwerp van belangstelling van leden van de familie is geweest, is aan de familiearchivalia en -documentatie steeds veel aandacht en zorg besteed. Dit heeft echter niet alleen geleid tot het opmaken van enkele inventarissen en tot een zorgvuldige materiële bewaring, maar ook tot een voortdurende herordening die mogelijke oude ordes grotendeels verstoord heeft. Bovendien is er sinds het midden van de vorige eeuw steeds meer documentatie bij het archief gevoegd. Dit bereikte een hoogtepunt onder W.E.J. Berg (1813-1888). Niet alleen bewaarde deze veel contemporain materiaal met betrekking tot Amsterdam, hij verzamelde ook archivalia. Zo is het bekend dat hij in 1842 bij een veiling uit de nalatenschap van R.W.J. van Pabst van Bingerden stukken heeft gekocht ( De aldaar geveilde stukken zijn beschreven in de Veilingcatalogus van de nalatenschap van R.W.J. van Pabst van Bingerden, geveild op 20 en 21 mei 1842 te Amsterdam bij C. Weddepohl. Zie ook de inleiding van G.W. van der Meiden op de Inventaris van de Collectie Pabst van Bingerden (Algemeen Rijksarchief, Eerste Afdeling, manuscript, collectie 111 A), 1975. ) . Een aantal van deze stukken heeft hij overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief ( Inventarissen van Rijks- en andere archieven (I.R.A.), IV, 1931, p. 256. ) , andere bevinden zich nog bij het familiearchief ( Inv.nrs. 990 en 1195. ) . Na het overlijden van de weduwe van Ernst Willem Berg (1848-1907) in 1927 besloten de erfgenamen om het bezit aan papieren en andere familiegoederen niet te verdelen, maar om het onder te brengen in een stichting. Deze werd in 1928 opgericht onder de naam "Stichting Geslacht Berg". De eigendommen van deze stichting zijn achtereenvolgens beheerd door W.E.J. Berg (1881-1945) en door A.A.D. Berg (1895-1975). Na het overlijden van deze laatste is het familiearchief, met als laatste toevoeging zijn persoonlijk archief, overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief. Ondanks de zorg die steeds aan het archief besteed is geweest, bleek bij de aanvang van de inventarisatie dat iedere orde inmiddels was verdwenen. Dit is te verklaren uit enkele verhuizingen die het archief, na de inventarisatie door W.E. J. Berg in 1936, heeft ondergaan, waaronder een evacuatie uit Wassenaar in 1944. Alleen de heerlijkheidsarchieven en het archief van A.A.D. Berg bleken nog als afzonderlijke archieven herkenbaar. Van een oude orde kan dus gesproken worden met betrekking tot de vraag welke stukken al dan niet bij de heerlijkheidsarchieven behoren en met betrekking tot de indeling van het archief van A.A.D. Berg.
Het archief van de heerlijkheid van Dussen-Muilkerk
In 1815 kocht O.W.J. Berg bij de openbare veiling van de nalatenschap van Maria de Sel, overleden op 9 september 1812 en sinds 1808 weduwe van Dirk Elemans - de heerlijkheid en het daarmee samenhangende complex van goederen en rechten. Dirk Elemans had dit alles in 1772 gekocht. Behalve ambachtsheer van Dussen-Muilkerk en van Sprang was Elemans ook substituut-baljuw, schout en secretaris van Klundert, toen nog de Niervaart genaamd. De funktie van secretaris bekleedde hij van 1764 tot 1795. De genoemde combinatie van hoedanigheden, gevoegd bij een klaarblijkelijke passie voor het vormen en beheren van een vermogen, heeft geleid tot de vorming van:
  1. een verzameling stukken van ambtelijke aard, en
  2. een familiearchief met
    1. een persoonlijk gedeelte en
    2. een zakelijk gedeelte, waartoe onder meer het ambachts-heerlijkheidsarchief van Dussen-Muilkerk heeft behoord.
Zoals verwacht kon worden zijn deze categorieën stukken vermengd geraakt. Bij de overdracht van de heerlijkheid aan O.W.J. Berg is een gedeelte van het heerlijkheidsarchief mee overgedragen, ook echter een aantal andere stukken uit het familiearchief-Elemans. Daarentegen zijn een aantal stukken betreffende Dussen-Muilkerk in 1815 in Klundert achtergebleven. Een gedeelte van deze stukken is in 1878 door het gemeentebestuur van Klundert, waar zij zich ten raadhuize bevonden, alsnog overgedragen aan W.E.J. Berg ( Inv.nrs. 666, 670, 671. ) . Enkele stukken zijn echter ook toen nog achtergebleven bij de verzameling ambtelijke stukken en het familiearchief Elemans. De verzameling ambtelijke stukken behoorde ten dele thuis in het gemeentearchief van Klundert, ten dele in het oud-rechterlijk archief. Het gemeentearchief van Klundert is geïnventariseerd ( J. Loeff, M.A.F.T. van Son, W.H. Keikes, Inventaris van het oud archief tot 1 januari 1811 der gemeente Klundert, Klundert, 1962. ) . Daarin bevinden zich thans geen stukken betreffende Dussen-Muilkerk meer. Alle andere "stukken-Elemans" - dat zijn dus de verzamelde stukken uit het oud-rechterlijk archief alsmede het familiearchief inclusief de daarin alsnog achtergebleven stukken betreffende Dussen-Muilkerk - zijn tussen 1882 en 1956, al dan niet tezamen met andere stukken, formeel of onderhands overgedragen aan het Rijksarchief in Noord-Brabant. Daar zijn alle "stukken-Elemans" terecht gekomen in het oud-rechterlijk archief van Klundert ( R.A. Noord-Brabant, studiezaal-inventaris IV E, p. 306. ) . Als gevolg daarvan bevinden zich thans een aantal stukken uit het heerlijkheidsarchief in 's-Hertogenbosch. Deze stukken zijn, zonder nummer, in de inventaris opgenomen.
Het archief van de heerlijkheid van Middelburg
Pas sinds het begin van de achttiende eeuw, met het optreden van ambachtsheer Pieter van Leiden, lijkt er sprake te zijn van een geregelde vorming en overlevering van een heerlijkheidsarchief. Weliswaar zijn ook een aantal, ongeveer honderd jaar oudere stukken overgeleverd, maar deze zijn niet in het heerlijkheidsarchief bewaard. Zij bevinden zich bij stukken die zijn aangekocht uit de nalatenschappen van de heren Van Limborch, die respectievelijk in de periodes 1670-1685 en 1734-1765 advocaten-fiscaal der domeinen van Holland waren. Hoe deze stukken, afkomstig van ambachtsheer Johan van Gelmen, die optrad in de decennia rond 1600, daar gekomen zijn is niet duidelijk ( VROA, XXVII, 1904, p. 58. ) . De veertiende-eeuwse waterstaatsstukken in het heerlijkheidsarchief vormen een tweede uitzondering op de bewering dat van vóór Pieter van Leiden slechts enkele incidentele stukken zijn overgeleverd. Het vermoeden lijkt echter gewettigd dat deze stukken niet door de ambachtsheren maar door de schouten zijn bewaard en overgeleverd. Het charter van 1357, inventarisnummer 872, zou zelfs als behorend in, het schoutsarchief kunnen worden beschouwd, ware het niet dat de aanwezigheid van een identiek stuk in het archief van Rijnsburg aantoont dat het voor de ambachtsheer bestemd geweest moet zijn. Het is echter onbetwistbaar dat het archief van de schouten van Middelburg bij het heerlijkheidsarchief is gedeponeerd. De stukken, die onder de nummers 902-907 genoemd worden behoren naar hun aard nergens anders dan in het schoutsarchief te berusten. Dit aanknopingspunt dwong tot een onderlinge afbakening van heerlijkheids- en schoutsarchief, die in de volgende paragraaf van deze inleiding nader zal worden verantwoord.
Het familiearchief-Berg berust bij het Rijksarchief in Zuid-Holland ingevolge een overeenkomst van 19 december 1975 ( De akte van inbewaringgeving bevindt zich in het archief van het Rijksarchief in Zuid-Holland onder nr. 1976 E 12. Het archief is in het jaarverslag over 1976 van de Rijksarchiefdienst vermeld als aanwinst nr. 13 van het Rijksarchief in Zuid-Holland. ) . Het archief is eigendom van de Stichting "Geslacht Berg". Het is door jhr. mr. O.W.E. Berg, mede namens andere rechthebbenden, voor onbepaalde tijd in bewaring gegeven.
De verwerving van het archief
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het belang van het familiearchief-Berg voor het historisch onderzoek berust op twee kenmerken van het archief: een grote verscheidenheid en, binnen deze verscheidenheid, een grote rijkdom. Niet alleen kan de familie als geheel tussen het midden van de achttiende en het begin van de twintigste eeuw model staan voor de beschrijving van de economische en sociale opkomst en relatieve neergang van de Amsterdamse vroegkapitalistische bankiersbourgeoisie ( De term "vroegkapitalistisch" is gebruikt in navolging van I.J. Brugmans, De arbeidende klasse in Nederland in de negentiende eeuw (1813-1870), Utrecht-Antwerpen, 1958 3, p. 66. Voor een korte karakteristiek van de bankiers: M.G. Buist, Banken en de industriële revolutie, par. 6. Nederland, in: H. Baudet, H. van der Meulen (red.), Kernproblemen der economische geschiedenis, Groningen, 1978, pp. 223-224. ) - op de wijze waarop Adeline Daumard de positie van de Parijse bourgeoisie in de eerste helft van de negentiende eeuw weerspiegeld ziet in de lotgevallen van afzonderlijke families ( A. Daumard, Les bourgeois de Paris au XIX siècle, Parijs, 1970, pp. 367-368. (Dit is een verkorte uitgave van: id., La bourgeoisie parisienne de 1815 à 1848, Parijs, 1963). ) -, ook de activiteiten van individuele leden van de familie hebben geleid tot de aanwezigheid van uitermate belangrijke bescheiden. Mediëvisten, rechts-, waterstaats- en regionaal-historici kunnen terecht hij de heerlijkheidsarchieven. Wie in politieke geschiedenis geïnteresseerd is treft hier onbekende bronnen met name voor de Patriottentijd en voor de periode rond 1848. Economisch-historici vinden hier seriëel materiaal over het bankiershuis Goll en over de Surinaamse plantage Meerzorg, terwijl de militaire geschiedschrijving zeker te rade moet gaan bij de geschriften van Ernst Willem Berg (1721-1777).
De verzameling stukken van het familie-archief Berg, die onder de inbewaringgeving is begrepen, is ongeveer tien strekkende meter groot.
Verantwoording van de bewerking
De inventaris
a. Algemeen Sinds de gedachtenwisseling tussen de heer Fox en mevrouw De Booy ( E.P. de Booy, Briefwisseling over familiearchieven, in: NAB, 76 (1972), pp. 284-287. ) en de "beschouwingen van mevrouw De Booy ( met name: E.P. de Booy, Enige opmerkingen over de indeling van een familiearchief ..., in: NAB, 79 (1975), pp. 393-395. ) over de indeling van een familiearchief lijkt de discussie hieromtrent te zijn aangekomen op het punt, waarop niet langer één, "more maiorum" geijkte, vaststaande indeling van de inventaris van een familiearchief kracht van regel heeft. Dit maakt een uitvoerige toelichting op de gekozen indeling noodzakelijk.
Een dergelijke verantwoording is niet goed af te leggen, wanneer niet eerst het begrip "familiearchief" nauwkeurig is afgebakend. In verband met de hier besproken "verzameling" zijn vier, steeds engere betekenissen aan te geven:
a) de betekenis die aan het woord "familiearchief" gegeven wordt binnen de stichting "Geslacht Berg". Deze omvat mede de museale goederen als portretten en penningen en wordt hier alleen volledigheidshalve vermeld.
b) de betekenis die het woord heeft in de akte van inbewaringgeving. Bij de overbrenging naar het Rijksarchief in Zuid-Holland is materiaal inbegrepen dat zelfs bij de meest ruime opvatting niet als familiearchief in archivistische zin te beschrijven is. In pragmatische zin behoort het daar echter wel toe, omdat het vanuit een oogpunt van pertinentie - de vraagstelling binnen de familie naar de eigen geschiedenis en alles wat daarmede in verband te brengen is - duidelijk afgezonderd was van andere eigendommen. Daarom vindt men het in bijlagen vermeld, zowel ter verantwoording van de feitelijke aanwezigheid, alsook omdat het gaat om een historisch samenhangende verzameling.
c) in de gedachtenwisseling tussen mevrouw De Booy en de heer Fox heeft de laatste aan het begrip "familiearchief" een ruimere inhoud gegeven dan het geval is in de Nederlandse Archiefterminologie. Hij zegt daar onder andere: "Daarom is .... een familiearchief wel degelijk een archief, tevens .... een samenstel of conglomeraat van persoonlijke archieven, maar géén verzameling van persoonlijke archieven.... Zo'n familiearchief in engere zin heeft vaak ... een aanhang van verzamelde stukken. Het familiearchief als geheel (onderstreping door mij. L.) heeft dan een ietwat hybridisch karakter: deels archief, deels verzameling." Deze opvatting, die de "verzamelde stukken" een aan de archiefbescheiden gelijkwaardige plaats geeft, doet veel meer recht aan het bepaald niet onwillekeurig gegroeide familiearchief-Berg dan de klassieke omschrijving die is neergelegd in de Nederlandse Archiefterminologie. Het is deze inhoud van het begrip "familiearchief" - de "hybridische eenheid" - die ten grondslag ligt aan de inventaris.
d) De Nederlandse Archiefterminologie beschrijft een familiearchief als: een combinatie van persoonlijke archieven, afkomstig van dezelfde familie of van verwante families", terwijl een persoonlijk archief dan wordt omschreven als: ".... het geheel der bescheiden, ontvangen of opgemaakt door een bepaald persoon, handelend als particulier en naar hun aard bestemd om onder hem te berusten ( Nederlandse Archiefterminologie, Archivistica, nr. 2, Zwolle, 1962, p. 18. ) ". De exclusieve bestemming die door de combinatie van beide definities wordt voorgeschreven als criterium voor de indeling van stukken bij een familiearchief vindt men in deze inventaris uitsluitend bij de stukken in Hoofdafdeling I. Dit is het "familiearchief in engere zin", waarover de heer Fox spreekt. De volgende vraag - wanneer er al dan niet sprake was van een exclusieve bestemming - komt hierna nog aan de orde.
De verschillende inhoudsbepalingen van het begrip "familiearchief" hebben de hoofdindeling van deze inventaris bepaald. De historische documentatie is opgenomen in bijlagen, in de eigenlijke inventaris is een hoofdindeling gemaakt in "Archiefbescheiden stricto sensu/Verzamelde stukken". Men vindt deze stukken achtereenvolgens in de hoofdafdelingen I en III.
b. Hoofdafdeling I Voor de indeling van hoofdafdeling I is geen gebruik gemaakt van de klassieke trits: "Generalia/Specialia/Miscellanea", waarbij dan onder de koepel "Stukken betreffende bijzondere onderwerpen" achtereenvolgens de stukken van persoonlijke en die van zakelijke aard worden beschreven. Ook als men, zoals hier gebeurd is, in overeenstemming met de opvattingen van de heer Fox, de genealogieën, de oude inventarissen van het archief e.d. verwijst naar de hoofdafdeling "Verzamelde stukken ( NAB, 76, (1972), p. 285. ) ", blijven er stukken over die zonder enige twijfel archiefbescheiden zijn, maar die niet binnen het bovengenoemde schema in te delen zijn. In dit geval gaat het om de "stukken afkomstig van bestuurders van de stichting "Geslacht Berg"" en om "stukken betreffende de adeldom". Op elk van beide categorieën stukken wordt hierna afzonderlijk ingegaan, maar vooruitlopend op de dan te formuleren conclusies, wordt nu reeds vastgesteld, dat dit stukken zijn die naar hun aard bestemd zijn om te berusten onder juridisch wèl omschreven collectiviteiten binnen de familie. Het zijn "stukken aangaande de familie in haar geheel of meer familieleden tezamen". Het adelsdiploma is bestemd voor O.W.J. Berg (1752-1825) èn voor zijn, expressis verbis genoemde, nakomelingen ( Inv.nr. 685. ) . Plaatsing van dit stuk onder O.W.J. Berg alleen, zoals de heer Fox bepleit ( NAB, 76 (1972), p. 285. ) , zou de nakomelingen, in ieder geval archivistisch gesproken, tekort doen. De inlijving van de nakomelingen van O.W.J. Berg bij de Nederlandse adel is naar mijn mening, gezien de tekst van het adelsdiploma, geen kwestie van rechtsopvolging - in dat geval ware het diploma mogelijk te plaatsen onder O.W.J. Berg - maar van rechtstreekse, persoonlijke, zij het ongelijktijdige, berechtiging van meer personen. Hieraan ontleent de rubriek "stukken betreffende de adeldom" zijn bestaansrecht als zelfstandige rubriek. De andere stukken die in deze rubriek zijn opgenomen zijn ingekomen bij afzonderlijke personen. Deze zijn naar mijn mening op dit punt echter in de eerste plaats zaakwaarnemers voor het collectief der berechtigde familieleden. De betreffende stukken heb ik daarom primair als bijlagen bij het adelsdiploma en niet als stukken behorend onder die toevallige persoon beschouwd. Deze overweging bepaalde de plaatsing bij en de volgorde binnen de rubriek "stukken betreffende de adeldom". Voor de plaatsing van de stukken afkomstig van bestuurders van de stichting "Geslacht Berg" stonden drie mogelijkheden ter overweging. De totale verzameling stukken kon gezien worden als het, zeer kleine, archief van de stichting, waarbij het familiearchief gedeponeerd zou zijn. De relatie kon ook worden omgedraaid: het stichtingsarchief ware dan te beschouwen als gedeponeerd bij het familiearchief. De derde mogelijkheid was die welke thans gekozen is: de archiefvorming door de stichtingsbestuurders geldt als één van de lijnen waarlangs het gehele samenstel, dat het familiearchief is, tot stand kwam. Deze keuze voor nevenschikking bínnen, in plaats van voor onderschikking áán of ván het familiearchief berust op de volgende overwegingen. In de eerste plaats geldt voor beide constructies waarbij sprake is van deponeren, dat hierdoor het zo te noemen stichtingsarchief te veel eer wordt bewezen. De gedachte om het familiearchief als gedeponeerd bij het stichtingsarchief te beschouwen is gebaseerd op de juridische verhouding tussen familiearchief en stichting. Zij vindt geen steun in de archivistische werkelijkheid dat het merendeel van wat de stichtingsarchivalia van na 1928 zouden moeten zijn in feite uit vernietigbare stukken bestaat, die slechts omwille van hun mogelijke belang voor het lopende beheer bewaard zijn. Deze realiteit pleit ook tegen de zienswijze, waarbij de stukken betreffende de stichting worden behandeld als gedeponeerd bij het familiearchief. In dit laatste geval geldt bovendien nog het veel sterkere bezwaar dat men, wanneer men binnen een familiearchief gaat spreken van gedeponeerde archivalia van (natuurlijke of rechts-)personen die tot de familie behoren of behoord hebben, het gehele begrip "familiearchief" op losse schroeven zet. In laatste instantie desintegreert dan ieder familiearchief tot de persoonlijke archieven van de laatste erfgenamen, bij wie krachtens rechtsopvolging een verzameling oudere persoonlijke archieven berust, die onderling ook door rechtsopvolging verbonden zijn. Door deze eliminatie van de beide mogelijkheden tot onderschikking van familie- en stichtingsarchief aan elkaar blijft slechts de thans gekozen mogelijkheid over: plaatsing - op een nader toe te lichten plaats - bínnen het familiearchief-in-enge-zin. Keren wij terug tot de indeling van hoofdafdeling I. Na het bovenstaande zal het duidelijk zijn dat twee mogelijke verdelingsbeginselen om de voorrang streden. De indeling "Stukken van afzonderlijke personen/Stukken aangaande collectiviteiten" moest boven- of ondergeschikt worden gemaakt aan de indeling "Stukken van persoonlijke aard/Stukken van zakelijke aard". Wanneer een eerste indeling in "Stukken van persoonlijke aard/Stukken van zakelijke aard" gemaakt zou zijn, zouden de "persoonlijke" stukken nader ingedeeld moeten worden in "Stukken van afzonderlijke personen/Stukken aangaande collectiviteiten". De plaatsing van de stukken betreffende de adeldom zou dan geen problemen geven. Waar echter de stukken, afkomstig van de stichtingsbestuurders, onder te brengen? Indeling bij de "stukken aangaande collectiviteiten", wanneer daarbóven het rubrieksopschrift "stukken van persoonlijke aard" zou prijken, zou onrecht doen aan de (mogelijke) werkingssfeer van de stichting. Plaatsing binnen een -dan speciaal voor de stukken van de stichtingsbestuurders te benoemen - voorafgaande rubriek "Stukken van algemene aard" zou in tweeërlei opzicht inconsequent zijn: het zou toch zwemen naar de hierboven afgewezen onderschikking van de rest van het familiearchief aan het stichtingsarchief, èn het zou de voor de hoofdindeling van de inventaris aanvaarde opvatting van de heer Fox - dat stukken van "secundaire" aard in de inventaris na de "primaire" stukken dienen te komen ( NAB, 76 (1 972), p. 284. ) - op een lager niveau van de indeling negeren. In het tegenovergestelde geval echter - een eerste indeling in "Stukken van afzonderlijke personen/Stukken aangaande collectiviteiten" en een nadere verdeling binnen deze laatste afdeling in "Stukken van persoonlijke aard/Stukken van zakelijke aard" - doen deze bezwaren zich niet voor. Derhalve is hoofdafdeling I verdeeld in de afdelingen "Stukken van afzonderlijke personen/Stukken aangaande de familie in haar geheel of meer familieleden tezamen".
Het indelen van de afdeling "Stukken van leden van de familie Berg en van leden van verwante families" - zoals het volledige opschrift hoven de rubriek "Stukken van afzonderlijke personen" luidt - noodzaakte tot het vaststellen van een grens tussen de hier op te nemen "archiefbescheiden" en de elders onder te brengen "verzamelde stukken". In het overgrote deel der gevallen was deze grens duidelijk. Voor stukken waarover twijfel mogelijk is - zoals eigen artikelen, eigen dissertaties, veilingcatalogi van nalatenschappen, e.d. - is een fictie als richtlijn aangehouden. Van personen van wie nog andere "echte" archiefbescheiden aanwezig zijn is aangenomen dat hun persoonlijk archief aan het familiearchief is toegevoegd; tot dit persoonlijk archief worden dan ook de bedoelde stukken gerekend. Zijn er van iemand géén echte archiefbescheiden aanwezig, dan werd ervan uitgegaan dat het/de betreffende artikel, dissertatie, veilingcatalogus e.d. niet het archiefexemplaar van de betrokkene was; dan zijn deze stukken onder de "verzamelde stukken" gebracht. Een veilingcatalogus van de nalatenschap van Joan Frans Berg (1851-1935), van wie geen archiefbescheiden aanwezig zijn, vindt men derhalve in Hoofdafdeling III, een vergelijkbare catalogus inzake Ernst Willem Berg (1848-1907), wiens archief wèl aanwezig is, vindt men in Hoofdafdeling I.
De stukken in deze afdeling zijn in principe steeds in vijf rubrieken ingedeeld:
  • Privé- en familieleven (waaronder begrepen bemoeienis met voogdij inzake nalatenschappen van anderen)
  • Loopbaan
  • Eigendommen en financiën
  • Nalatenschap
  • Stukken afkomstig van de echtgenote, c.q. echtgenoot.
Deze rubrieken zijn, zonodig, verder onderverdeeld. Het opnemen van een rubriek "Stukken afkomstig van de echtgenote" strijdt met het beginsel dat bij een indeling in rubrieken slechts één verdelingsgrondslag tegelijk moet worden toegepast. Een bevredigende praktijk is mij echter niet onder ogen gekomen; soms suggereert men door het gebruik van compacte rubrieksopschriften een homogeniteit van indeling, die door de inhoud van de rubrieken geloochenstraft wordt. Een communis opinio ontbreekt duidelijk. In de door mij gehanteerde indeling was een schijn van homogeniteit te bereiken geweest door het gebruik van, het rubriekshoofd "echtgenote" in plaats van "stukken afkomstig van de echtgenote". In de eerste plaats acht ik het maatschappelijk echter onwenselijk om "echtgenote, c.q. echtgenoot" als een onderwerp van bemoeienis op hetzelfde niveau als "loopbaan" en "financiën" te beschrijven. In de tweede plaats is het archivistisch onjuist: er is nu eenmaal verschil tussen "stukken afkomstig van....".- in de hier bedoelde zin van" 'herkomstig' van...." - en "stukken betreffende..." Enkele feitelijke mededelingen zullen de toelichting op deze afdeling besluiten.
Personen worden in deze inventaris aangeduid door hun familienaam, en alleen door hun familienaam. Dekoratieve elementen - titels - en tijdens het leven aangenomen toevoegingen - namen van echtgenoten of heerlijkheden - zijn, als overbodig voor de vaststelling van de identiteit van de betrokkene, niet bij de naam vermeld. Er is naar gestreefd om van personen, waarvan het leven zich grotendeels voor ca. 1800 heeft afgespeeld, zo mogelijk de volledige voornamen in de beschrijvingen op te nemen. Van negentiende- en twintigste-eeuwers zijn alleen de voorletters vermeld.
De rangschikking van de personen is in de eerste plaats generatiegewijs geschied. De aanduiding van de generatie waartoe iemand behoort vindt men in de inhoudsopgave en in het hoofd van de aan deze persoon gewijde rubriek in een Romeins cijfer. Zoals blijkt is hier begonnen met generatie VI. Dit is gedaan om de generatie-aanduiding dezelfde te doen zijn als die welke de leden van de familie gebruikt hebben voor hun opgaven aan het Nederland's Adelsboek, teneinde een gecombineerde raadpleging van inventaris en Adelsboek te vergemakkelijken. Hierdoor werd het ook overbodig om een bijlage betreffende de genealogie op te nemen. Binnen een generatie is de rangschikking achtereenvolgens naar de mate van verwantschap met de hoofdtak en naar geboortejaar van de betrokkene. Anders gezegd: de kinderen van eenzelfde vader staan in de volgorde van hun leeftijd bijeen. De letteraanduiding bínnen een generatie is níet dezelfde als die in het Adelsboek. De verwante families zijn opgenomen in de chronologische volgorde waarin hun verwantschap met de familie Berg is ontstaan. Vóór de familienaam zijn generatienummer en -letter vermeld van degene uit de familie Berg, die de verwantschap bewerkt heeft. Binnen de verwante familie is, waar nodig, de aard der onderlinge betrekkingen aangegeven.
De tweede afdeling binnen Hoofdafdeling I wordt, zoals hierboven is uiteengezet, gevomd door de "Stukken aangaande de familie in haar geheel of meer familieleden tezamen". Op dit niveau van indeling stond niets aan het toepassen van het gebruikelijke schema in de weg. De rubriek "stukken van algemene aard" valt samen met de "stukken afkomstig van bestuurders van de stichting"; de "stukken betreffende bijzondere onderwerpen" zijn, zoals gebruikelijk, onderverdeeld in stukken van persoonlijke en stukken van zakelijke aard, waarbij de "stukken van persoonlijke aard" beperkt blijven tot "stukken betreffende de adeldom". Onder de stukken van zakelijke aard vindt men dan de archiefbescheiden betreffende onroerend goed, dat gedurende meer generaties eigendom van leden van de familie is geweest, en betreffende de heerlijkheden van Dussen-Muilkerk en van Middelburg (Z.-H.).
Beide heerlijkheidsarchieven zijn ingedeeld op de voor dergelijke archieven gebruikelijke wijze. Afzonderlijke vermelding behoeft alleen het feit dat ik de door de ambachtsheren uitgeoefende rechten anders, en verder heb onderverdeeld dan veelal in archiefinventarissen gebeurt. Haar mijn mening wordt bij de door mij gehanteerde indeling meer recht gedaan aan de aard van de betreffende rechten. Aan het gevolg geven aan deze rechtshistorische overweging stonden geen archivistische beginselen in de weg.
Voor de beide heerlijkheidsarchieven geldt, dat zij besloten worden met rubrieken, waarin stukken worden opgevoerd, die niet tot het heerlijkheidsarchief behoren. Het leek echter niet juist om deze stukken onder te brengen in de hoofdafdelingen II of III van de inventaris - respectievelijk de "stukken zonder verband" en de "verzamelde stukken" - omdat dan het inzicht in de wijze waarop deze stukken bij het familiearchief terecht gekomen zijn, verloren zou gaan. Plaatsing van de bedoelde stukken op de plaats die zij thans hebben, is een vorm van instandhouding van de "oude orde".
De in paragraaf 6 van deze inleiding vermelde afbakening van heerlijkheids- en van schoutsarchief van Middelburg ten opzichte van elkaar leverde voor de akten van benoeming en van investituur geen probleem op: deze behoren onder de schout. Hetzelfde geldt voor de wetering naar de IJssel; het weteringbestuur was immers geen heerlijkheidsfunctie, maar het berustte in een "functionele unie" bij een ambtenaar die óók schout van Middelburg was. Iets moeilijker ligt de situatie met betrekking tot de stukken betreffende het polderbestuur. Ook hier heeft het argument van de "oude ordening" de doorslag gegeven voor plaatsing bij het schoutsarchief. Over de bestemming van de stukken is discussie mogelijk ( Zie in dit verband mede: Gids van Rijnlands archieven, Leiden, 1975, in het bijzonder: dl. I: G. 't Hart, Archieven van het Hoogheemraadschap, par. 6. ) en, omdat het weinig twijfel lijdt dat in de praktijk alle waterstaatsstukken onder de schout zullen hebben berust, is de situatie ook bij de indeling zo gelaten.
c. Hoofdafdeling III
Deze hoofdafdeling, waarin de verzamelde stukken beschreven zijn, is zoveel als mogelijk is op alle niveaus van onderverdeling op dezelfde wijze ingedeeld als hoofdafdeling I.
In de eerste afdeling binnen deze hoofdafdeling - die waarin de afzonderlijke personen aan bod komen - moest onderscheid gemaakt worden tussen degenen van wie wèl en degenen van wie géén archivalia aanwezig zijn. Het zal duidelijk zijn dat degenen van wie geen archivalia aanwezig zijn, in deze inventaris slechts als object, niet als subject van het verzamelen kunnen optreden. In het tegenovergestelde geval immers wordt de deur geopend voor de beschrijving van iedere willekeurige handschriftencollectie binnen deze afdeling. Degenen die geen archiefbescheiden hebben nagelaten komen in deze afdeling dus voor krachtens het pertinentiebeginsel, niet krachtens een herkomstbeginsel. Ook degenen van wie wel archivalia zijn aangetroffen kunnen object van het verzamelen zijn geweest. Zij kunnen daarnaast echter ook subject zijn, al moet ook nu niet iedere willekeurige verzameling handschriften kunnen worden opgenomen. Daarom is ten aanzien van de verzamelingen van archief nagelaten hebbende personen de beperking gemaakt dat er een aanwijsbaar verband met hun archiefbescheiden moet zijn, bijvoorbeeld door een briefwisseling, zoals het geval is met de stukken onder nummer 986. Degenen die archivalia hebben nagelaten kunnen dus èn krachtens pertinentie èn krachtens "herkomst" van de verzamelde stukken in deze afdeling optreden. Wanneer "herkomst" en pertinentie van een stuk tot verschillende plaatsing zouden kunnen leiden - wanneer bijvoorbeeld de ene Berg over de andere schrijft - is geplaatst volgens pertinentie. Binnen deze afdeling is dus met vrijmoedigheid het pertinentiebeginsel gehanteerd, omdat de aard van de verzameling daartoe noodzaakt.
De tweede afdeling van de hoofdafdeling "Verzamelde stukken" omvat vrijwel uitsluitend stukken betreffende genealogie en heraldiek. Deze stukken zijn - met een aan Fox ontleende, maar hier anders gebruikte terminologie ( NAB, 76 (1972), p. 284 introduceert de term: "van secundaire aard". ) - ingedeeld in primaire, secundaire en tertiaire stukken. Onder primaire stukken worden hier verstaan de bronnen, de stukken die de onverwerkte gegevens bevatten, zoals contemporaine aantekeningen. Secundaire stukken zijn de stukken die met behulp van deze gegevens zijn samengesteld, zoals parenteel- en kwartierstaten. De tertiaire stukken zijn weer uit deze laatste afgeleid; het betreft dan bijvoorbeeld indices op de bedoelde staten.
Onder de genealogica zijn ook de huwelijks- en overlijdenscirculaires opgenomen, ook als de toevallige geadresseerde archiefbescheiden heeft nagelaten. Ook de uittreksels uit doop- en trouwboeken en uit de Burgerlijke Stand, die na het overlijden van de betrokkene zijn afgegeven vindt men hier; wanneer de uittreksels zijn opgemaakt tijdens zijn of haar leven, zijn zij als archiefbescheiden in hoofdafdeling I geplaatst.
d. Terminologie Voor de terminologie van de beschrijvingen zijn de "Nederlandse Archiefterminologie" ( Nederlandse Archiefterminologie, Archivistica, nr. 2., Zwolle, 1962. ) en de daaraan in de "Archivistische Terminologie" ( Archivistische Terminologie, Utrecht (Rijksarchief school), 1975. ) gegeven uitbreiding gevolgd. Alleen voor de beschrijving van de redactionele vorm van stukken moest soms een "nieuwe" term worden gebruikt: dit betreft begrippen als 'tekst', 'artikel', 'vers' en 'programma'.
De term "omslag" is gebruikt ter beschrijving van een hoeveelheid van "zes of meer stukken". Hierbij zijn twee uitzonderingen aangehouden:
  1. bij tekeningen is steeds het aantal genoemd. Hoewel de beschrijving van de uiterlijke vorm niet dient voor materiële contrôle, leek het juist bij deze stukken toch gewenst om deze mogelijkheid aan te brengen, omdat er geen enkele andere is;
  2. wanneer onder één nummer charters en andere stukken beschreven zijn, leek het weinig consequent om de term omslag voor het gehele nummer te vermijden en deze dan voor een gedeelte van het nummer weer toe te passen. Daarom worden ook dan precieze aantallen genoemd, ook als deze groter zijn dan vijf.
Ordening van het archief
Getracht is om de verscheidenheid van het archief tot uitdrukking te brengen in een "fijnmazige" indeling van de inventaris. Niet alles is echter in rubrieksopschriften tot uitdrukking te brengen. Met name in de rubrieken "loopbaan" onder de verschillende afzonderlijke personen is belangwekkend materiaal "verscholen". Er is naar gestreefd om ook middels de zakenindex op deze bronnen te attenderen, hoezeer het ook in het algemeen als onwenselijk moet worden beschouwd wanneer een ingang, in casu een inventaris, een nadere ingang, in casu een zakenindex, behoeft voor een volledige ontsluiting van een archief. In dit geval waren echter de eisen van volledigheid en van duidelijkheid met elkaar in strijd. De duidelijkheid is daarom nagestreefd in de indeling van de inventaris, de volledigheid in de zakenindex.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar. Publicatie van gegevens over nog in leven zijnde personen mag slechts geschieden na toestemming van de eigenaar of de directeur Nationaal Archief.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Familie Berg, nummer toegang 3.20.03, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Berg, 3.20.03, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Als gevolg van afdwaling bevinden zich thans een aantal stukken uit het heerlijkheidsarchief Dussen-Muilkerk in 's-Hertogenbosch. Deze stukken zijn, zonder nummer, in de inventaris opgenomen.
De kaarten zijn ondergebracht in een apart archiefblok. Zie toegang 4.BEF
Verwante archieven
De teksten van enkele door W.0. Berg (1783-1841) gehouden voordrachten tenslotte zijn aanwezig in het archief van het Amsterdamse juridische studentengezelschap Du Choc ( Zie: La Vérité Du Choc. Voordrachten gehouden door de leden van het Amsterdamse juridische studentengezelschap Du Choc, 1796-1808. Uitgegeven ter gelegenheid van de viering van het derde lustrum van het Juridisch-Cultuurhistorisch Dispuut Der Beide Universiteiten in Amsterdam "C.R.A.S."; Amsterdam, 1979. ) .

Archiefbestanddelen