Terug naar zoekresultaten

2.21.355 Inventaris van het werkarchief van V.E.L. de Stuers [levensjaren: 1843-1916] over de jaren (1790) 1859-1916

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.21.355
Inventaris van het werkarchief van V.E.L. de Stuers [levensjaren: 1843-1916] over de jaren (1790) 1859-1916

Auteur

J.A.A. Bervoets

Versie

11-10-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2009 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie De Stuers
Stuers, De

Periodisering

archiefvorming: 1859-1916
oudste stuk - jongste stuk: 1790-1916

Archiefbloknummer

C10

Omvang

4278 inventarisnummer(s) 37,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

,, zeer sporadisch,,en.
Nederlands
Frans
Engels
Duits
Italiaans
Latijn

Soort archiefmateriaal

Normale - geschreven, getypte en gedrukte - documenten. Veel tekeningen en kaarten.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Stuers, Victor Eugène Louis de (1843-1916)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Victor de Stuers (1843-1916) is de grondlegger van het Nederlandse cultuurbeleid in de 19de eeuw in de ruimste zin van het woord. Hij was de auteur van het beroemde artikel 'Holland op zijn smalst' in "De Gids", dat in 1873 verscheen en waarin de onverschillige houding over het cultureel erfgoed in Nederland aan de kaak werd gesteld. Het maakte De Stuers onmiddellijk tot een publieke figuur. Ofschoon jurist en advocaat, was zijn grote passie toch de kunst en cultuur. Het werd ook zijn beroep, want van 1875 tot 1901 was hij als referendaris bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken belast met kunsten en wetenschappen. In die hoedanigheid had hij een grote invloed op het culturele leven van zijn tijd. Hij liet een omvangrijk archief na met tal van gegevens over het museumwezen, de monumentenzorg, de rijksarchitectuur, het archiefwezen en het tekenonderwijs. Van 1901 tot aan zijn dood in 1916 was hij lid van de Tweede Kamer voor het district Weert. Zijn inhoudelijke expertise op alle aspecten van erfgoed naast de belangen van zijn district en de bijzondere zaken die hij voorstond (met name het optreden van het leger in Nederlands-Indië) zijn rijk gedocumenteerd. Bovendien bevat zijn archief ook de neerslag van nagenoeg alle reacties die zijn optreden heeft teweeggebracht.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Persoonlijk leven
Jhr. Mr. Victor Eugène Louis de Stuers werd op 20 oktober 1843 in Maastricht geboren, als derde en jongste zoon van Hubert Joseph Jean Lambert de Stuers (1788-1861) en diens tweede echtgenote Hortense Joséphine Constance Beyens (1814-1869).
De familie de Stuers, afkomstig uit Nieuwkerken in Vlaanderen, woonde in opvolgende generaties successievelijk in Turnhout, Roermond, Hoog Elten en vanaf 1803 in 's Heerenberg. De Beyens waren advocaten te Brussel en later diplomaten.
Hubert de Stuers volgde een militaire loopbaan in het Bataafsche en Koninklijke leger en vervolgens in 'Les Lanciers Rouges de la Garde' ( Victor de Stuers' werk over zijn vader Hubert de Stuers' regiment was in 1914 nagenoeg klaar voor publicatie. Het is 94 jaar later uitgegeven, geïllustreerd met Victor de Stuers' tekeningen en kaarten, als: Les Lanciers Rouges de la Garde. Historique du 2de Régiment de Cheveau-légers Lanciers de la Garde Impériale, transcription Ronald Pawly, Bruxelles 2008. Victor de Stuers schreef (en illustreerde met pentekeningen) in 1861 een Notice sur la Carrière Militaire du Colonel Chevalier Lambert de Stuers, zijn oom. Dit verscheen o.r.v. Ronald Pawly in Memoires de Lambert de Stuers (1784-1866) et Uniformes des unites dans lesquelles il a servi & Historique du 3e Régiment de Grenadiers à pied de la Garde Impériale 1810-1813, Bruxelles 2004. Zie ook A.W.P. Wetzel's Het leven van een Generaal-majoor Jhr. H.J.J.L. Ridder de Stuers, Breda 1862. ) . Hij bekleedde daarna belangrijke posten in Nederlands-Indië, alvorens hij zich in 1835 in Maastricht vestigde, waar zijn kinderen waren geboren.
Victor's oudste broer Emile werd advocaat en was lid van de gemeenteraad in Maastricht tot zijn dood in 1892. De tweede broer, Alphonse, werd diplomaat. Hij overleed als Nederlands gezant in Parijs in 1919.
Toen Victor de Stuers bijna vijftig jaar oud was, huwde hij, in 1893, Aurelia Carolina, gravin van Limburg Stirum (1853-1906) . Uit dit huwelijk werd één dochter geboren, Alice Jacqueline Hortense Julie Aurélie (1895-1988). De Stuers woonde in Den Haag, Parkstraat 32-34. Na de dood van de ouders van zijn vrouw kocht hij de buitenplaats De Wiersse te Vorden. Hij restaureerde deze in 1912 en gebruikte De Wiersse als zomerverblijf. Zijn ouderlijke huis in Maastricht erfde hij na het overlijden van zijn broer Emile.
Ondanks lichamelijke gebreken nog actief als Kamerlid, overleed hij op 21 maart 1916 te Den Haag.
Studie en loopbaan
Victor de Stuers volgde in zijn geboortestad de klassieke opleiding aan het Atheneum. Hij was een intelligente leerling met een grote belangstelling voor geschiedenis, gebouwen, verdedingswerken, topografie en het dagelijks leven in en om Maastricht. Zijn bijzondere tekenvaardigheid werd aangemoedigd door zijn vader en door de Maastrichtse kunstenaar Alexander Schaepkens. De tekenkunst zou een belangrijk communicatiemiddel van De Stuers blijven. Zo tekende hij monumenten, vaak met afmetingen nauwkeurig erop vermeld, in zowel Maastricht en over het hele land als in het buitenland als aide-mémoire, ook van de staat waarin zij verkeerden op het ogenblik van zijn bezoek. Zijn bijzondere aanleg gebruikte hij voor het weergeven van werken van kunst en kunstnijverheid en voor het maken van karikaturen en spotprenten (ook in de marges van ambtelijke stukken), alsmede voor het illustreren van publicaties.
In 1861, na zijn middelbare schooltijd, schreef hij zich in bij de Leidse Universiteit. Naast zijn rechtenstudie vond hij tijd zijn bijzondere kennis van geschiedenis en kunst verder te ontwikkelen. Hij was een frequent gebruiker van het Leidse prentenkabinet en protesteerde tegen de verwaarlozing van de Leidse musea. Ook schreef hij, als student, artikelen over de ontmanteling van de verdedigingswerken in Maastricht in Le Courrier de la Meuse (1867) en De Nederlandsche Spectator (1868).
Hij voltooide zijn rechtenstudie met een proefschrift (bekroond door de Universiteit van Groningen met een gouden medaille) De verhouding van volksvertegenwoordigers tot hunne kiezers, gepubliceerd in Leiden in 1869.
Aan zijn dissertatie voegde hij enkele stellingen toe over kunstzaken, die typerend voor hem waren en bepalend voor zijn latere loopbaan. Hij stelde dat kunst een aanhoudende zorg voor de regering zou moeten zijn. Hij pleitte voor een inventarisatie en klassificatie van de monumenten (waarbij de Staat voor de belangrijkste zorg zou moeten dragen)alsook voor de algemene culturele en zedelijke ontwikkeling van het volk.
Na zijn studie schreef hij zich in als advocaat bij de Hoge Raad en vestigde hij zich in Den Haag. Uit de periode van zijn advocatenpraktijk is voldoende bewaard gebleven om een indruk te krijgen van de verschillende soort zaken, waarmee De Stuers te maken kreeg.
In Den Haag had hij contact met Carel Vosmaer, de redacteur van De Nederlandsche Spectator, een van de belangrijkste bladen die opkwam voor een Nederlands cultuurbeleid. Hij publiceerde daarin verscheidene kritische artikelen over het cultuurbeleid van de regering.
Hij maakte naam met zijn vermaarde artikel 'Holland op zijn smalst', dat in november 1873 verscheen in het maandblad De Gids. Hierin stelde De Stuers de Nederlandse onverschilligheid voor het cultureel en historisch erfgoed aan de kaak. ( G. Brom, De Stuers als polemist. Het levenswerk van Jhr. Mr. Victor de Stuers, Utrecht 1913. Holland op zijn smalst is herdrukt en ingeleid door een werkgroep van het Kunsthistorisch Instituut der Universiteit van Amsterdam, Bussum 1975. ) Dit stuk werd gevolgd door de artikelen 'Iteretur decoctum' (1874) en 'Unitis viribus' (1875), waarin hij met dezelfde hartstocht pleitte voor een actief regeringsbeleid tot verbetering van de monumentenzorg, de architectuur en de kunstzinnige vorming.
Het zou het begin betekenen van zijn ambtelijke carrière. Zijn artikel "Hollands op zijn smalst" leidde in 1874 tot de instelling van het College van Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst, waarvan De Stuers secretaris werd.
Het College van Rijksadviseurs, waarin ook Vosmaer en de Roermondse architect P.J.H. Cuypers zitting hadden, had als taak de Nederlandse regering te adviseren. Daartoe moest men de instandhouding van monumenten uit het verleden, de conservering van kunstvoorwerpen en de museumplannen die aan de orde waren in de gaten houden. Ook nieuw op te richten gebouwen werden door het College van Rijksadviseurs beoordeeld. Zo kreeg het college ook bemoeienis met de eigentijdse architectuur. Dit laatste heeft geleid tot een samenwerking tussen De Stuers en Cuypers bij het realiseren van belangrijke nationale projecten, zoals het Rijksmuseum. Deze samenwerking leidde tevens tot een conflict binnen het College van Rijksadviseurs over de nationale bouwstijl, een conflict dat zou leiden tot de ontbinding van dit college.
In 1875 werd hij benoemd tot hoofd van de nieuw ingestelde Afdeling Kunsten en Wetenschappen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Hoofd/referendaris van Kunsten en Wetenschappen
Het ministerie van Binnenlandse Zaken, waaronder De Stuers werkzaam was, kende per 1 juli 1875 de volgende elf afdelingen: Algemene Zaken en Comptabiliteit, Binnenlands Bestuur, Waterstaat en Publieke Werken, Nationale Militie en Schutterijen, Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Armwezen, Statistiek, Medische Politie (= volksgezondheid), Spoorwegen en Nijverheid. De drie laatste afdelingen zouden in 1877 worden opgenomen in een nieuw ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Onder de minister stond een secretaris-generaal met de rang van administrateur; de chefs van de afdelingen hadden de rang van referendaris.. De Stuers moest nu als chef van de Zesde afdeling voor de verwezenlijking van zijn idealen allereerst de bevoegdheden zien te verwerven die daarvoor nodig waren. Hij moest zijn taken afbakenen met die van de referendaris van de afdeling Onderwijs, waarvan hij een groot deel van de werkzaamheden overnam. Tegelijkertijd moest hij inspelen op de veranderingen die in 1877 binnen de organisatie van het ministerie werden doorgevoerd. De Stuers kreeg toen gedaan dat zijn afdeling het budgetbeheer kreeg over de gebouwen van instellingen, die onder de zorg van het ministerie van Binnenlandse Zaken vielen. Het gezag over de overige rijksgebouwen, waaronder het Binnenhof, kreeg hij echter niet. Dat viel oorspronkelijk onder de afdeling Waterstaat van het ministerie van Binnenlandse Zaken en die taak ging over naar het ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Dit tot teleurstelling van De Stuers, die in ingenieurs van Waterstaat nu eenmaal geen competente architecten zag. Het gevolg hiervan was dat hij het onderhoudsbeleid van dit ministerie openlijk in de pers en in pamfletten aanviel, vooral wanneer het om het Binnenhof ging. Naast Waterstaat en Kunsten en Wetenschappen kende het rijk ook een bouwdienst bij het ministerie van Justitie, waar C.H.J. Peters De Stuers' enthousiasme wekte met het ontwerp voor het justitiegebouw op het Plein.
Op het gebied van onderwijs kreeg De Stuers een eigen terrein. Toen het kabinet Kappeyne van de Copello het vakonderwijs begon te subsidiëren, kreeg hij een grote groep teken- en kunstscholen onder zijn financieel beheer.
De Stuers had dus uiteindelijk bemoeienis met de volgende onderwerpen:
  • de bouw, het onderhoud en het beheer van de rijksmusea, de opzet van het rijksmuseumwezen, de kunstvoorwerpen in bezit van het rijk;
  • de gebouwen die vielen onder het ministerie van Binnenlandse Zaken: alle instellingen van onderwijs (universiteiten, rijkshogereburgerscholen en andere rijksscholen), de provinciale gebouwen, de rijksinrichtingen voor Medische Politie (= gezondheidszorg);
  • de monumentenzorg;
  • het archiefwezen, met als gevolg de oprichting van een rijksarchiefdienst;
  • de zorg voor beeldende kunsten en de kunstopleiding: hieronder vielen de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten, de kunstacademies en de tekenscholen, maar ook de opleiding van leraren tekenen. Van 1878 tot 1884 had De Stuers zelf zitting in de examencommissie van deze scholen.
  • de zorg voor het wetenschapsbeleid, waaronder het bibliotheekwezen.
Over de arbeid en de prestaties van de afdeling Kunsten en Wetenschappen onder zijn leiding is reeds uitvoerig geschreven in de inleiding op de Inventaris van het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918. Daarin werd echter opgemerkt: "Maar het beeld van zijn [=De Stuers] werkzaamheden is onvolledig, wanneer wij slechts afgaan op de papieren neerslag van zijn departementaal bureau". ( J.A.A. Bervoets, 'Inleiding', Inventaris van het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918, p. 9-10. ) De in deze inventaris beschreven ambtelijke stukken van De Stuers geven daarop een welkome aanvulling. Zij geven meer inzicht op drie facetten van De Stuers werk: zijn correspondenten zijn publicaties en zijn zelf aangelegde documentatie.
Zijn correspondenten
Als secretaris van het College van Rijksadviseurs had De Stuers al een netwerk van correspondenten opgebouwd, dat het college van gegevens moest voorzien. Onder hen bevonden zich predikanten, leraren, architecten of plaatselijke archivarissen. Niet zelden waren zij lid van de plaatselijke afdelingen van de Hollandsche Maatschappij van Kunsten en Wetenschappen, of van een provinciaal genootschap. Deze genootschappen waren nog steeds de trefpunten waarin de burgerlijke intelligentsia informeel omgang had met leden van het plaatselijk bestuur en zijn invloed kon uitoefenen. Een van de jongere organisaties was het in 1858 opgerichte Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, dat zich o.m. op landelijk en plaatselijk niveau bezig hield met het verzamelen van voorwerpen, afbeeldingen en geschriften over het Nederlands verleden.
De publiciteit
Naast zijn correspondenten beschikte De Stuers over goede relaties met de pers. Van 1879 tot 1881 redigeerde hij grotendeels zelf het weekblad De Nederlandsche Kunstbode. Hierin had hij de vrijheid om zijn visie op de kunstzorg in Nederland nader uit te werken. ( Door het faillissement van de drukker moest dit blad na 1881 zijn uitgave staken. ) Niet zelden functioneerde hij bovendien als onbezoldigd correspondent van het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, dat eveneens ruimte bood voor berichten over monumenten, verdwenen schilderijen en vergelijkingen over de achterstand van Nederlands kunstbeleid ten opzichte van het buitenland. Zo kon De Stuers ook klokken luiden over zijn eigen ministerie. In 1891 heeft zijn minister A.F. de Savornin Lohman vergeefs geprobeerd de publicatie van zijn brochure over de schandalige toestand van het Binnenhof tegen te gaan. Vier jaar later had hij een petitie bewerkstelligd van Haagse burgers om het Binnenhof op de monumentenlijst te plaatsen. Het openlijke karakter van zijn cultuurbeleid, zijn inhoudelijke kennis en zijn greep op een groot deel van de publieke opinie verstrekten hem een macht, die zijn positie als ambtenaar oversteeg.
Eigen initiatief
Naast zijn ambtelijke bemoeienis, schrok hij er ook niet voor terug om op eigen initiatief monumenten te redden of kunstaankopen te doen. Middeleeuwse bouwwerken, waarvoor onmiddellijk ingrijpen geboden was en waarvoor het overheidsbudget ontoereikend was, kocht hij op eigen rekening aan: het Schotse huis "Het lammetje" te Veere en het Maarten van Rossumhuis in Zaltbommel zijn voorbeelden. Ook kocht hij werken, die hij later voor hetzelfde geld doorverkocht aan het rijk, gemeentes en andere lichamen.
Om de acquisitie van kunstwerken mogelijk te maken, werd de Vereeniging "Rembrandt" ( Zie B.5.7.4. ) , waarvoor De Stuers de naam en de wijze van werking voorstelde, opgericht. Deze verstrekte voorschotten voor aankopen. Daarnaast ondersteunde De Stuers particuliere inzamelingen voor de instandhouding van monumenten, zoals in Schermerhorn en Hippolytushoef. Zijn particuliere activiteit was nauw verweven met zijn ambtelijk werk: zie ook zijn particuliere boekhouding van aangekochte en later aan het rijk overgedragen kunstwerken ( Inventarisnummers 822-825, 832. ) .
De documentatie
De Stuers legde een uitgebreide eigen documentatie aan. Van de organisaties waarvan hij secretaris was, bewaarde hij zelf de ontwerpnotulen en de kladaantekeningen, terwijl hij dat ook deed bij de ontwerpen van zijn belangrijkste nota's en het voorwerk van zijn begrotingen als ambtenaar.
De documentatie van De Stuers bestond uit:
  • gegevens voor de vergelijking van het Nederlandse kunstbeleid met dat in het buitenland. Deze gegevens haalde hij uit de binnen- en buitenlandse pers en soms uit correspondentie met zijn verwanten. Zijn broer Alphonse en zijn neven in België stuurden hem krantenartikelen toe. Tevens voerden zij op zijn aanvraag onderzoek uit. In 1879 bijvoorbeeld leverde zijn broer Alphonse hem uit Engeland een belangrijk rapport over het tekenonderwijs aldaar.
  • gegevens over het erfgoed komen voor in zijn calpins, albums en andere notitieboeken die hij voor een deel van een index voorzag. Deze zijn in beheer bij de Stichting Familiearchief Victor de Stuers, maar zijn op film raadpleegbaar bij het Nationaal Archief (zie G. beneden).
  • krantenknipsels en brochures.
  • correspondentie die hij met belanghebbenden voerde.
  • begrotingen en overzichten van werkelijke inkomsten en uitgaven. De in de begrotingen voorkomende posten vergeleek hij met de werkelijke kosten van gebouwen en kunstwerken, ook aan de hand van wat hierover in de pers verscheen.
  • informele correspondentie. Deels chronologisch, deels op naam van de afzender,
  • kattebelletjes en rappèlbrieven werden vaak in afzonderlijke bundels in zijn archief aangetroffen.
De Stuers als Kamerlid
Na 25 jaar als Referendaris van Kunsten en Wetenschappen werkzaam te zijn geweest nam Victor de Stuers ontslag. In februari 1901 stelde hij zich kandidaat voor het lidmaatschap van de Tweede Kamer voor het district Weert. In de Kamer nam hij deel aan de vergaderingen van de Roomsch-Katholieke Kamerclub, alhoewel hij een principieel tegenstander van fractiediscipline was en verdedigde hij niet zelden de persoonlijke verantwoordelijkheid als gekozen Kamerlid. ( Zie daarvoor ook zijn proefschrift De verhouding der volksvertgenwoordigers tot hunne kiezers. Theoretische beschouwingen, Leiden 1869. )
De Stuers manifesteerde zich in de Kamer uiteraard als een warm pleitbezorger voor een actief erfgoedbeleid.
In 1904 protesteerde hij tegen het optreden van het leger op Atjeh. Ieder jaar kwam hij tijdens de koloniale begroting terug op deze kwestie. In november 1910 ontlokte zijn interventie op de achterstelling van katholieken bij het benoemings- en decoratiebeleid van de Nederlandse overheid een massale landelijke discussie. Hij bleef lid van de Tweede Kamer tot aan zijn dood in 1916.
Nevenactiviteiten
Het aantal nevenactiviteiten, waarvan vele documenten in dit archief getuigen, was groot. In 1899 sloot De Stuers zich aan bij het initiatief van J.C. Overvoorde tot de oprichting van de Nederlandsche Oudheidkundige Bond die zich inzette voor het cultureel erfgoed. Binnen dit verbond werden belangrijke preadviezen geformuleerd voor het monumenten- en museumbeleid. De Stuers moest in dit gezelschap nieuwe opvattingen over kunst, monumentenrestauratie en museuminrichting aanhoren, die bepaald niet zijn instemming hadden. Toch wist hij successen te behalen.
In 1903 werd door het ministerie Kuyper een Rijkscommissie ingesteld "tot het opmaken en uitgeven van een inventaris en eene beschrijving van de Nederlandsche Monumenten van geschiedenis en kunst", waarvan De Stuers secretaris werd. Het was mede aan zijn activiteit als Kamerlid te danken dat deze commissie ook resultaten behaalde op het gebied van monumentenbehoud. Hij werd vaak gevraagd als adviseur, commissie- of jurylid bij de oprichting van standbeelden, waarin het vaderlands- of regionaal verleden werd herdacht. De Stuers zag kunstenaars zoals Toon Dupuis en Bart van Hove groot worden aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten en via de Prix de Rome, die een kwarteeuw eerder door hem in ere was hersteld. Ten slotte gaf hij adviezen aan pastoors over hun kerkinrichting en steunde hij de katholieke kerkbouw.
De Stuers' tekenvaardigheid
Tijdens zijn hele leven bleef Victor de Stuers tekenen. ( Zie ook C.J. Gonnet, Jhr. De Stuers als tekenaar in Het levenswerk van Jhr. Mr. Victor de Stuers,Utrecht 1913. ) Hij was overtuigd dat tekenen een natuurlijk expressiemiddel was dat iedereen diende te beheersen. Dit verklaart zijn rol bij de invoering van tekenonderwijs in het onderwijs. Hij tekende spotprenten voor De Nederlandsche Spectator, waarvan overigens alleen de naam van de vaste lithograaf C. Schmidt Crans bekend werd gemaakt. ( Originelen van De Stuers' tekeningen bevinden zich ook in het archief van de familie Vosmaer, 17e - 20e eeuw (nummer toegang 2.21.271), inventarisnummer 392. ) Hij maakte voor zichzelf en voor zijn vrienden tal van portretten en karikaturen en duizenden tekeningen van monumenten, militairen, landschappen, kleding en het familie- en dagelijkse leven. Eén van zijn bekendste werken was de 'Gradus ad Parnassum" in het Leidse Academiegebouw. ( De oorspronkelijke tekeningen, die door vocht waren aangetast, zijn na de dood van De Stuers in een weinig gelijkende stijl opnieuw geschilderd. ) Een gelithografeerde jaarkalender voor het ministerie werd in 1881 binnenskamers verspreid en honderd jaar later door het toenmalige ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk herdrukt. In 1913 ontwierp hij een prent voor De Amsterdammer over de claim van de stad Amsterdam op het Paleis op de Dam, een zaak die hem zelf ter harte ging. Zijn discussies voerde hij niet zelden met de tekenpen.
De Stuers vinden we ook terug als ontwerper of als genadeloos criticus van ontwerpen van decoratieve of toegepaste kunst: standbeelden, die door hem als jurylid moesten worden beoordeeld, penningen en munten, die door het Rijk of ter wille van het Koninklijk Huis werden geslagen en allegorische voorstellingen. Zijn brieven aan Cuypers in Roermond tonen, naast de documenten in zijn werkarchief, zijn bemoeienis met de bouw en versiering van het Rijksmuseum.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De Stuers als archiefvormer
De Stuers bewaarde alles. Harms Tiepen, journalist voor De Hofstad. Artistiek weekblad voor Nederland noteerde (27 maart 1909) "Zoo heeft De Stuers me zitten vertellen. Soms greep hij vlug naar een vel papier om even met wat gekrabbel zijn verhaal te verduidelijken. Dan vouwend scheurde hij 't gebruikte eraf en borg zuinig 't nog witte op."
De Stuers herordende het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken in een "praktijkorde", omdat hij van het archief vooral een werkinstrument wilde maken en hij zich ergerde aan het lange zoeken in de verbalen. Op zijn ordening in rubrieken en dossiers is bij de bestudering van de registratuurgeschiedenis van de rijksoverheid het nodige commentaar geleverd. ( Met name door A.E.M. Ribberink, Registratuur en rijksadministratie in de 19e eeuw, 's-Gravenhage 1970, en M.G.H.A. de Graaff, Korte inleiding op de registratuur der rijksadministratrie, 's-Gravenhage 1971. ) Vooral het ontbreken van duidelijke ordeningscriteria en goede nadere toegangen als gevolg van bezuinigingen op het registratuurpersoneel werden daarbij als problemen gezien. Na het opheffen van het verbaalstelsel was het nog minder duidelijk wat deel uitmaakte van het overheidsarchief en wat tot het particuliere domein van de ambtenaar kon worden gerekend. Een blik in De Stuers' werkarchief maakt - nu het geordend is - meteen duidelijk waarom in het archief van het ministerie vergeefs is gezocht naar de begrotingsstukken, die immers de ruggengraat van De Stuers' beleid vormden.
Voorgeschiedenis en Inventarisatie
Na het overlijden van Victor de Stuers in 1916 is zijn archief in 1926 in ongeschonden, maar niet in volledig afgemaakte eigen ordening overgebracht van zijn huis in Den Haag (Parkstraat 32-34) naar De Wiersse te Vorden. Naast een deel in het huis is het grootste deel opgeborgen op de zolders van het oostelijk bouwhuis. Beide gebouwen werden tussen september 1944 en april 1945 door Duitse troepen bezet. In die periode is de ordening deels door elkaar geraakt en is schade aangebracht door het zoeken naar 'waardevolle' postzegels.
Delen van het archief zijn nog ernstiger beschadigd toen vertrekkende Duitsers het bouwhuis opbliezen. Hierdoor werden archiefstukken aan de elementen blootgesteld. Door de opzichter van De Wiersse zijn de stukken uit het puin van het ingestorte dak gehaald en provisorisch in kisten gedaan. Enkele delen van de correspondentie, de calpins (notitieboekjes) en de albums (schetsboeken) zijn door Alice Gatacre-de Stuers in de jaren daarna schoongemaakt en doorgenomen. Pas in 1991 is een eerste ordening van het geheel (in Amsterdamse archiefdozen na verwijdering van vuil) gemaakt door Laura en E.V. Gatacre (enig kleinkind van Victor de Stuers) in samenwerking met Bas Kist van de Historische afdeling van het Rijksmuseum en Amelia Gatacre, voormalig hoofd papierrestaurator bij Teylers museum.
Twee jaar later werd Drs. Job van Laar van de Rijksdienst voor de Momentenzorg voor zes maanden gedetacheerd om op De Wiersse aan de verdere ordening mee te werken wegens het belang van het archief voor de Dienst. De eerste voorlopige inventaris is in 1994 gereedgekomen. Job van Laar en Laura Gatacre hebben sedert 1994 de persoonlijke en familiestukken (die op De Wiersse blijven onder het beheer van de in 1992 opgerichte Stichting Familiearchief Victor de Stuers) verder geïnventariseerd samen met de in 1962 teruggekomen stukken van het Gemeentearchief van Maastricht (deze stukken waren tijdelijk in de oorlog daar in beheer). De losse tekeningen van Victor de Stuers zijn ook door Laura Gatacre geordend en geïnventariseerd. Tekeningen en calpins zijn door meerdere papierrestauratoren, onder toezicht van Elizabet Nijhoff Asser en Amelia Gatacre, geconserveerd. Deze zijn op film gebracht (zie G. beneden).
Terwijl aan het persoonlijk en familiearchief op De Wiersse werd doorgewerkt, is het werkarchief in fases vanaf 2001 overgebracht naar het Nationaal Archief, waar het in nauwe samenwerking met de Stichting Familiearchief Victor de Stuers verder geïnventariseerd is door J.A.A. Bervoets, toenmalig medewerker selectie van het Nationaal Archief en daarvoor inventarisator van het nauw daaraan gerelateerde archief van de afdeling Kunsten en Wetenschappen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (1875-1918).
Het werk van conservering, verfilming en inventarisatie is voor een deel mogelijk gemaakt door subsidies van Deltaplan/Mondriaan Stichting, Het Metamorfozeproject en het Prins Bernhard Cultuurfonds.
De verwerving van het archief
Het archief is voor langere tijd in beheer, niet in eigendom verkregen.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het archief bevat :
  • De briefwisseling van De Stuers met zijn correspondenten.
  • Dagboeken en fragmenten van memoires betrekking hebbend op zijn beleid en de personen waarmee hij te maken heeft gehad.
  • Zijn uitvoerige dossiers op het gebied van tentoonstellingen, musea, architectuur, monumenten (onder plaatsnamen geordend), archieven, beeldende kunsten en tekenonderwijs, met in mindere mate de uitvoerende kunsten en het wetenschapsbeleid.
  • De correspondentie van De Stuers als Kamerlid, met als bijzondere onderwerpen: het architectuurbeleid, het cultuurbeleid, de Atjeh-oorlog. In de beginjaren van zijn Kamerlidmaatschap maakte hij persoonlijke aantekeningen van vergaderingen van de Rooms-katholieke kamerclub en van een commissie die de Spoorwegstaking van 1903 behandelde. Als vertegenwoordiger van het district Weert bewaarde hij zoveel mogelijk gegevens over de belangen waarvoor hij bemiddelde of als Kamerlid optrad.
  • De correspondentie van De Stuers als lid van nevenorganisaties op het gebied van cultuurbeleid, in het bijzonder van de monumentenzorg.
Selectie en vernietiging
De volgende bescheiden zijn voor vernietiging afgezonderd en om die reden naar De Wiersse teruggestuurd:
  1. Doublures van publicaties van De Stuers;
  2. Te vernietigen bescheiden van de examencommissie voor akten tekenonderwijs over de jaren 1878-1884. Een vernietigingslijst is in de inleiding in het desbetreffende hoofdstuk B6 opgenomen.
De volgende bescheiden zijn vernietigd:
  • Drukwerken, die zonder conserveringsmaatregelen niet meer te raadplegen zijn, en waarvan mag worden aangenomen dat ze elders blijvend worden bewaard;
  • Exemplaren van dag- en weekbladen, in het bijzonder:
    1. de jaargang 1892 van Le Courrier de la Meuse. Journal de Limburg, waarop De Stuers een abonnement had genomen toen zijn broer Emile bij hem in Den Haag inwoonde. De nummers zijn in zeer slechte staat en onvolledig bewaard gebleven.
    2. dagbladen uit het buitenland, hem toegezonden door zijn broer Alphonse of zijn Belgische familie, voor zover De Stuers daarop geen aanduidingen voor blijvende bewaring had genoteerd.
  • Ongeordende krantenknipsels, waarvan het onderwerp niet behoort tot de documentatiecategorieën die als aanvulling op het reeds beschreven archief De Stuers zijn aangemerkt
Verantwoording van de bewerking
Uitgangspunten bij de indeling
De hier voltooide beschrijving van het werkarchief heeft betrekking op de archiefstukken die bij het Nationaal Archief in beheer zijn.
De stukken in De Stuers' werkarchief zijn voor verschillende doelen gebruikt. De door De Stuers gevormde rubriek "ministerieele nota's" bevat bijvoorbeeld duizenden losse kattebelletjes, interne aantekeningen die slechts begrijpelijk zijn in de context van hun ontstaan. Waar mogelijk zijn deze stukken dus niet in de rubriek "ministerieele nota's" gelaten maar zijn deze gevoegd bij de stukken over de zaken en onderwerpen die aanleiding tot deze correspondentie hadden gegeven, zodat het verband daarmee werd hersteld.
In hoofdlijnen kan men voor de indeling van het archief twee beginselen onderscheiden:
  1. Een indeling van de stukken naar de functies die De Stuers heeft bekleed, in het bijzonder zijn hoofdfuncties als referendaris (1875-1901) en als Kamerlid (1901-1916). Daarnaast kan men ook de daaraan voorafgaande stukken betreffende zijn advocatuur (1869-1876) en enkele belangrijke nevenfuncties als adviseur op cultuurgebied onderscheiden. Deze indeling is echter niet volledig bruikbaar, omdat er dan in tal van objectdossiers, die als het ware een organisch geheel vormen, cesuren moeten worden aangebracht.
  2. Een - rubrieksgewijze - indeling op onderwerp, die vooral de objectdossiers tot hun recht laat komen. Hierbij moet echter rekening worden gehouden met het feit dat ook in de oorspronkelijke ordening stukken betreffende eenzelfde onderwerp of zaak in verschillende rubrieken konden voorkomen.
Toepassingen en keuzen
Het archief is in hoofdlijnen onderverdeeld in een algemeen gedeelte (A) en een gedeelte stukken betreffende zijn openbaar leven (B), waarbij bedacht moet worden dat de stukken van persoonlijke aard bij de Stichting Familiearchief Victor de Stuers berusten.
In het algemene gedeelte van het werkarchief bevinden zich de informele briefwisseling en de in dit bestand aangetroffen werkdagboeken en "memoires" (A.2). Het is - voor zover mogelijk- ingedeeld in de twee hoofdfuncties die De Stuers heeft vervuld, te weten: referendaris van Kunsten en Wetenschappen (B.5) en Kamerlid (B.7), voorafgegaan door enkele andere functies (B.2-B.4), met daarnaast een aantal nevenactiviteiten (B.8). Dat deze indeling niet consequent is gevolgd, vraagt enige toelichting.
In het algemeen kan worden vastgesteld dat wanneer De Stuers zijn stukken betreffende het cultuurbeleid op onderwerp (rubrieksgewijs) ordende, deze overeenstemde met de zaken die hij als referendaris had behandeld. Deze hebben rond 1980 gediend als uitgangspunt voor het schema van de inventaris van het archief van de afdeling Kunsten en Wetenschappen van het ministerie van Binnenlandse Zaken over 1875-1918. Hetzelfde schema bleek in hoofdlijnen ook nu toepasbaar op het archief van Victor de Stuers.
Een onvermijdelijke ambivalentie In de toepassing van het ordeningsschema van de stukken 'Referendaris van Kunsten en Wetenschappen' (B5) is door mij op één punt significant afgeweken van de methode van het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Waar De Stuers binnen het ministeriearchief in zijn bundels documentatie toevoegde, bleken dit retroacta te zijn, die uit oudere archieven waren gelicht. Bij de inventarisatie van het ministeriearchief zijn die in de voorafgaande archiefbestanden weer ingevoegd op de plaats waar ze in de voorafgaande archieven thuis hoorden. Vaak bleek dat De Stuers en zijn ambtenaren die stukken hadden gelicht en daar een uitleenbriefje hadden achtergelaten, zodat reconstructie goed mogelijk was. Van dergelijke retroacta was, op enkele uitzonderingen na, in het werkarchief van De Stuers geen sprake. ( Slechts een enkele maal zijn officiële archiefstukken uit overheidsbestanden aangetroffen. Het betreft hier stukken betreffende zijn onderzoek naar het tekenonderwijs in de periode 1876-1880, die de correspondentiekenmerken bevatten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en een dossier 68 van het ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Waterstaat, dossiers Gebouwen inclusief voorafgaande verbalen gaande over de periode 1816-1825 en handelend over het monument van Waterloo waarover hij een studie wilde maken. ) De Stuers vormde zijn documentatie uit krantenknipsels, pamfletten en drukwerken en waar nodig uit afschriften en bewaarde deze stukken ook voor later gebruik. De objectdossiers binnen dit schema bevatten door De Stuers bijeengebrachte gegevens over de objecten van zijn zorg, ook die welke hij nà zijn referendarisschap heeft verzameld als Kamerlid of als lid van bijvoorbeeld de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving.
Besloten is objectdossiers in beginsel niet te scheiden maar alle gegevens die betrekking hebben op deze objecten bijeen te houden of als zodanig te reconstrueren. Dat heeft tot gevolg dat in dat geval de neerslag van verschillende functies van De Stuers in één omslag zijn bijeengehouden. Menig dossier dat onder zijn referendarisschap is ingedeeld bevat gegevens, die na zijn aftreden als referendaris zijn opgemaakt of verzameld. Alleen wanneer een zaak of kwestie expliciet leidde tot zijn (soms spectaculaire) optreden in de Tweede Kamer, werd het bij het hoofdstuk Tweede Kamer (met name B7.5.4.4: Binnenlandse Zaken, kunsten en wetenschappen) ingedeeld.
De indeling van het grote hoofdstuk "referendaris"(B5) wijkt in de toepassing van zijn indeling dus af van alle overige hoofdstukken, omdat zij ook "retroacta" en "post-acta" bevat. Hierdoor is het te verantwoorden dat er stukken in zijn opgenomen, die betrekking hebben op zijn politieke correspondentie en publicaties over kunstbeleid van vóór zijn referendarisschap, die culmineerden in zijn beroemde essays in De Gids (hoofdstuk B5.5.1).
De archiefstukken van een Kamerlid rond 1900
De dossiers en rubrieken van De Stuers als Kamerlid zijn karakteristiek voor een volksvertegenwoordiger van vóór de invoering van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging in 1918. Zij zijn eenvoudig te onderscheiden als stukken van De Stuers als vertegenwoordiger van de landelijke kiezer en als afgevaardigde van het district Weert.
Er is dus een algemeen politiek gedeelte en een deel dat handelt over het district Weert. De indeling van het eerste gedeelte volgt in hoofdlijnen de portefeuilletaken van de ministeries volgens de toenmalige rijksbegroting en dus ook de hoofdstukken van de toenmalige Staatsalmanak vanaf 1906. In 1905 werd het ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid gesplitst in Waterstaat respectievelijk Landbouw, Nijverheid en Handel. Hierdoor is de toegepaste scheiding van het beleidsterrein van het tegenwoordige ministerie van Verkeer en Waterstaat enerzijds, en de taken op sociaaleconomisch terrein anderzijds verantwoord.
De stukken over het district Weert zijn ingedeeld in hoofdstukken, die verwijzen naar belangen van de regio, waarbij optreden van het rijk (met name van de ministeries van Binnenlandse Zaken en van Waterstaat, later ook van Landbouw, Nijverheid en Handel) van invloed kan zijn. Door bij de indeling uit te gaan van een onderscheid tussen individuen, gemeentebesturen, Kamers van Koophandel, ondernemingen, scholen, verenigingen e.d. als direct belanghebbende instanties was het mogelijk om ook hier een onderscheid aan te brengen in de beleidsterreinen waarmee De Stuers bemoeienis had.
In hoofdstuk B7 bevinden zich ook de adressen, pamfletten en andere documentatie, die personen en organisaties regelmatig aan de Kamerleden toestuurden. De Stuers borg deze deels in zijn omslagen om bepaalde zaken daadwerkelijk te documenteren, maar vaak bewaarde hij ze ook als curiosa. Soms gebruikte hij de stukken zelfs als kladpapier voor zijn notities en concepten over andere onderwerpen. Het is dus niet altijd duidelijk of de gegevens die in zijn papieren zijn aangetroffen ook naar zijn oordeel voor blijvende bewaring in aanmerking kwamen. Omdat er echter geen onderscheid kan worden gemaakt tussen wat voor de documentatie van De Stuers relevant is geweest en wat niet, zijn in deze inventaris alle adressen als ingekomen stukken geordend en beschreven.
Nadere aantekeningen
De indeling van deze inventaris is hiermee op hoofdlijnen verantwoord. Waar zich bij bepaalde hoofdstukken specifieke ordeningsvraagstukken voordoen of specifieke ordeningskenmerken een rol spelen is dat onder het hoofdstuk Beschrijving van de series en dossiers aangegeven. Onder deze hoofdstukken wordt soms voor de onderzoeker ook nog een toelichting gegeven over een beleidsterrein waarop De Stuers zich bewoog of de context waarin het desbetreffende archiefgedeelte werd gevormd. Een enkele maal wordt voor aanvullende gegevens naar een ander archief verwezen. Hieronder volgen nog enige kanttekeningen van algemene aard.
Plaatsnamen als indelings- en beschrijvingscriterium
De door De Stuers gebruikte verwijzingen van plaatsnamen zijn aangehouden, al zijn evidente inconsequenties en misspellingen gecorrigeerd. Er is in dat geval uitgegaan van de plaatsnamen in plaats van de toenmalige of huidige gemeentenamen, omdat de gemeentelijke indeling gedurende de periode waarin dit archief werd gevormd vaak is veranderd. Huis- en kasteelnamen zijn op plaatsnaam gesorteerd. De Stuers had zelf namelijk identieke gegevens over huizen en kastelen nu eens op plaatsnaam dan weer op eigennaam had geborgen (zo waren er zowel dossiers Brederode als Velzen, die beiden betrekking hadden op de ruïne van Brederode aldaar).
Het krantenmateriaal: eigen ordeningskenmerken van De Stuers
De Stuers heeft tijdens zijn referendarisschap herhaaldelijk nieuwsfeiten over monumenten of andere te behouden voorwerpen aan de pers meegedeeld. Daarnaast heeft De Stuers dossiers gevormd over monumenten en overige zaken, waarbij hij krantenartikelen heeft gevoegd. Hij heeft hij ook veel krantenknipsels bewaard. Deze waren merendeels van een aanwijzing voorzien. Blijkens deze meestal in pen of blauw potlood aangegeven aanwijzing dienden zij te worden geordend volgens verschillende systemen en wel:
  • Op plaats, met daarin gegevens over architectuur, monumenten en musea.
  • In rubrieken, die later grofweg ingedeeld zijn in de hoofdafdelingen: “Politiek”, “Kunstzorg”, “Godsdienst”, “Historie”, “Aardrijkskunde”, “Curiosa”, “Indië”.
  • In de vorm van complete dagbladen, waarbij hij de artikelen die hij van belangrijk vond aanstreepte.
Daarbij leverde de door De Stuers gewenste indeling ook specifieke problemen op:
  • Onder “Historie” verstond De Stuers niet alleen geschiedschrijving uit het verleden, maar ook feiten uit de (internationale) actualiteit, die naar zijn mening van toekomstig historisch belang waren.
  • Onder “Curiosa” verstond De Stuers alles wat hij grappig vond of wat literaire informatie bevatte, dus faits divers, anekdotes, maar ook merkwaardige incidenten.
Een enkele keer werden op de knipsels of artikelen naast de datering van de krant ook nadere aanwijzingen gegeven, zoals een signatuur van De Stuers of de onderstreping van een woord. Verder bevonden zich soms onder de knipsels ingezonden stukken met de aantekening die bij de briefwisseling te voegen.
Het krantenmateriaal: beslissingen van de inventarisator.
In het archiefbestand van De Stuers zaten verschillende verhuisdozen met kranten en knipsels. Nadat het eigenlijke archief voorlopig beschreven was, werd besloten dit materiaal voor zover mogelijk daarin in te voegen. Gezien de staat waarin de krantenknipsels en tijdschriften soms verkeerden, is uit dat bestand grondig een grondige selectie gemaakt.
In de volgende gevallen werden de knipsels wel bewaard:
  • Als deze mededelingen van en over De Stuers en zijn beleid bevatten.
  • Als het informatie betrof die De Stuers voor zichzelf heeft willen verzamelen in verband met de uitvoering van zijn beleid, zodat die als aanvulling op zijn dossiers konden worden beschouwd. Deze stukken zijn dus aan de desbetreffende dossiers toegevoegd.
  • Als ze informatie over de familie De Stuers bevatten zijn deze stukken naar het familiearchief in De Wiersse overgebracht. Het belang van deze te bewaren bescheiden is vooral gelegen in de verheldering van de context van vaak in concept opgestelde polemische stukken die in het archief werden aangetroffen. Polemieken rond kwesties van monumentenzorg of architectuur, zoals rond de bouw van het Rijksmuseum, werden vooral in de pers uitgevochten. Niet alle onderwerpen die door De Stuers als belangrijk werden beschouwd hebben daadwerkelijk tot uitvoering van beleid geleid. Dat was wel het geval met de stapels krantenknipsels die onder de rubrieksaanduiding “graag op baantjes” waren geplaatst, waarmee De Stuers zich documenteerde over de achterstelling van katholieken.
  • Indien gehele dag- en weekbaden werden aangetroffen, werden zij overgebracht naar het inventarisnummer dat betrekking had op het artikel dat De Stuers kennelijk voor bewaring bestemd had. In die gevallen is alleen de bladzijde met het desbetreffende artikel bewaard.
  • De knipselrubrieken met algemene begrippen als “Staatkunde”, “Kerkelijke zaken”, “Indië”,“Historie” en “Curiosa,” zijn niet bewaard gebleven. Mogelijk waren zij als afzonderlijke knipselverzamelingen bedoeld geweest, die echter feitelijk slechts ten dele tot stand waren gekomen.
  • De sporadisch aangetroffen pamfletten en zeldzame tijdschriften die niet direct betrekking hadden op het beleid van De Stuers en die door hem veelal als curiosa waren bewaard, zijn beschouwd als bibliotheekmateriaal en daarom aan de Stichting Familiearchief Victor de Stuers teruggezonden.
Naar schatting 40% van het krantenbestand werd als additioneel materiaal bij reeds beschreven bescheiden aan het archief toegevoegd. Met de “Stichting Familiearchief Victor de Stuers” was afgesproken om alles wat niet in aanmerking kwam om in het archief te worden ingevoegd, meteen te vernietigen.
De consequenties van conserveringsmaatregelen voor de archiefordening
De materiële toestand van het archief is zodanig dat grote delen daarvan - in de staat waarin het werd geordend en beschreven – vanwege de materiële staat niet aan het publiek beschikbaar kunnen worden gesteld. In dat geval is dit bij de beschrijving van de stukken aangegeven in een N.B. Dit impliceert dat delen van de dossiers in een afzonderlijke omslag zijn geborgen en waar dit mogelijk was door een kopie zijn vervangen. Een inventarisnummer in soms in twee nummers gesplitst, waarin (deels) dezelfde gegevens zijn beschreven. Naast verschil in formaat gebeurde dit vooral met het oog op de conservering. Binnen de dossiers zijn bepaalde stukken apart gehouden en afzonderlijk geborgen, omdat zij onder meer om de volgende redenen niet naast elkaar kunnen worden bewaard:
  • Fotografisch materiaal bevat chemicaliën die het omliggende papier aantasten waardoor het apart van het papier moet worden geborgen.
  • Krantenknipsels bevalen ten dele lijmresten. De Stuers had aanvankelijk de gewoonte deze op vellen papier te plakken, waarvan ze inmdidels deels zijn losgeraakt. Verder plakte hij ook later verschillende knipsels aan elkaar of verbond hij delen van een zelfde artikel met lijn. Daar waar de lijm zijn werking heeft behouden zijn stukken opnieuw aan elkaar verkleefd geraakt. Bovendien geven krantenknipsels en ander drukwerk op houtdragend papier zuur af dat op andere stukken afdrukken achterlaat.
  • Brieven op doorslagpapier geven af, vooral wanneer zij na een conserverende schoonmaakbehandeling met water in aanraking zijn geweest. Hetzelfde geldt voor tekeningen of handschriften in zacht potlood.
De om voornoemde redenen afgescheiden stukken hebben elk een afzonderlijke nummer gekregen.
Na de voltooiing van de inventarisatie kregen de stukken, die op grond van hun formaat in grotere archiefdozen zijn opgeborgen en achteraan het archief zijn geplaatst dientengevolge hogere toegangnummers. Deze hogere nummers verstoren weliswaar de numerieke volgorde in de inventaris, maar maken het voor depotbeheer gemakkelijker om deze stukken te controleren, te weten de inventarisnummers 967, 3117, 4016, 4194-4204, 4206-4211, 4213-4215, 4218-4222, 4225-4228, 4231-4232. Omdat later bleek dat regelmatig ook aanpassingen in de datering nodig waren, zijn inventarisnummers vanwege de chonologie op papier verplaatst zonder daarna de inventaris om te nummeren. Dit verklaart waarom de numerieke volgorde binnen rubrieken niet meer overal doorlopend is. Meestal zijn de verplaatste inventarisnummers in de directe omgeving te vinden van waar ze daarvoor stonden.
Verder werden er ook nog niet beschreven stukken aangetroffen. Voor de plaatsing daarvan werden allereerst de vervallen inventarisnummers gebruikt waarna er vanaf inventarsinummer 4235 werd doorgenummerd. Op het laatst vervielen ook nog een aantal nummers, die vanwege hun inhoud beter in het persoonlijk archief van De Stuers konden worden ondergebracht.
Gevolgen voor de beschrijving.
Het is gebruikelijk, tenzij uitdrukkelijk sprake is van een alfabetisch systeem - zoals bij een briefwisseling - bij een indeling van toegangnummers in hoofdstukken van een inventaris de inventarisnummers chronologisch in de volgorde van het oudste stuk per nummer te ordenen. Moet van deze ordening worden afgeweken, omdat een aantal nummers een onderling verband heeft, dan worden zij samengevoegd in de vorm van een verzamelbeschrijving – naar voorbeeld van een dossier dat in verschillende subdossiers is onderverdeeld. In het archief De Stuers zijn er zoals hierboven werd uitgelegd echter nummers kunstmatig van elkaar gescheiden omdat de materiële toestand dit noodzakelijk maakt. Hiervan zijn ook verzamelbeschrijvingen gemaakt, maar het onderscheid wordt nu vooral bepaald door de raadpleegbaarheid, de niet-raadpleegbaarheid en de noodzaak van afzonderlijke berging.
In de beschrijvingen wordt soms melding gemaakt van schade of andere redenen waarom een stuk niet zonder maatregelen van een restaurator aan het publiek beschikbaar kan worden gesteld. Enkele daarbij gebruikte termen zijn ontleend aan de behandeling van tekenwerk door kunstrestauratoren, die een toelichting vragen:
  • fixatie is het vastzetten van lijnen van een tekening of een handschrift dat door wrijving van het papier kan worden weggeveegd;
  • opzetten is het plaatsen van een stuk in een passe-partout om te voorkomen dat het origineel met de handen wordt aangeraakt.
Sporadisch zijn op de stukken nog tekeningen en karikaturen van De Stuers aangetroffen. Zij zijn in het archief gebleven omdat de dragers deel uitmaken van de geschreven correspondentie. ( Een voorbeeld is inv.nr. 416: een ontwerpessay van De Stuers over C. Vosmaers boek Rembrandt Harmens van Rijn: sa vie et ses oeuvres in De Nederlandsche Spectator, dat hij van illustraties heeft voorzien. )
De toevoeging van fotokopieën in de dossiers. Het invoeren van kopieën van originele stukken in een archiefbestand lijkt in strijd met de voorschriften van de Handleiding voor ordenen en beschrijven van archieven. ( S. Muller Fz., J.A. Feith en R. Fruin Th.Az., Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven, Paragraaf 63, recentelijk als fotomechanische herdruk uitgeven in: F.C.J. Ketelaar, T.H.P.M. Thomas-sen, P.J. Horsman, Tekst en context van de Handleiding, Hilversum 1998. ) Deze aanwijzing was bedoeld om te voorkomen dat de oorspronkelijke archiefordening zou worden verstoord door de invoering van later ontstane stukken, bijvoorbeeld door het 'verrijken" van een familiearchief met later aangevraagde akten van een bestuursinstelling als de burgerlijke stand. Het archief van De Stuers bevat desondanks op verschillende plaatsen fotokopieën van originele stukken en andere bescheiden, die er door de inventarisator later aan zijn toegevoegd. Dit gebeurde om verschillende redenen:
  1. Zoals hierboven is aangegeven, heeft een archiefstuk of krant bij De Stuers soms verschillende functies gehad. Zo heeft hij de gewoonte om op de achterzijde van ingekomen stukken aantekeningen te maken over volstrekt andere zaken dan waarvoor het ingekomen stuk bedoeld is. Soms vormen zij bladen van een manuscript. Dit geldt met name voor ontwerpminuten van door hem opgestelde missiven als referendaris en stukken die hij als Kamerlid heeft ontvangen. Waar dat het geval is, blijft het originele stuk in het dossier waarin het is aangetroffen, maar wordt met een verwijzing naar dat dossier een kopie toegevoegd aan het dossier waarin het document in zijn oorspronkelijke vorm had behoren te zitten. Op gelijke wijze wordt gehandeld met krantenknipsels, waarop meerdere onderwerpen staan aangekruist. Er zijn enkele nummers gemaakt van fotokopieën van adressen aan De Stuers als Kamerlid, waarvan de achterzijden door hem zijn gebruikt als schrijfpapier. ( Een voorbeeld van een dergelijke verzameling is inv.nr. 3453. )Op die manier is er "niets weggegooid".
  2. Vanwege de berging of conservering zijn stukken uit de oorspronkelijke ordening verwijderd, deels om de originelen aan raadpleging door het publiek te onttrekken, en aldus te beschermen totdat zij zijn gerestaureerd. (% Dit is een door art. 17, lid 4, van de Archiefwet 1995 omschreven maatregel %) Daarom zijn in veel gevallen kopieën van kwetsbare stukken gemaakt, die bij de originelen zijn gevoegd. In gevallen waarin inventarisnummers van elkaar zijn gescheiden en hiervan verzamelnummers zijn gemaakt, zijn de kopieën in de voor het publiek beschikbaar gestelde inventarisnummers opgenomen.
  3. Bij de beoordeling van de plaatsing van diverse verspreid aangetroffen stukken is gebruik gemaakt van hulpmiddelen. De belangrijkste zijn fotokopieën om teksten - door uitvergroting en/of bijzondere belichting - beter leesbaar te maken. Omdat deze hulpmiddelen ook bruikbaar kunnen zijn voor de raadpleger, zijn de kopieën tijdens de inventarisatie bij de originelen in het inventarisnummer gevoegd. Dat geldt met name voor met potlood geschreven stukken, hetzij volledig op blad, hetzij in de marge van met inkt geschreven correspondentie. Een bijkomende overweging is dat veelvuldig gebruik van moeilijk leesbare stukken een grotere kans op beschadiging geeft. Dit geldt vooral voor eigenhandige manuscripten van De Stuers als Kamerlid, als zijn handschrift door zijn reumatische aandoening moeilijk leesbaar is.
  4. Eenmaal is een in het Maleis gesteld stuk op verzoek vertaald, waarna hiervan een samenvatting aan het origineel is toegevoegd (inventarisnummer 3530).
  5. Vaak zijn krantenknipsels die gezamenlijk een verzameling additionele gegevens vormen en tijdschriftartikelen die in hun oorspronkelijke vorm in zeer slechte staat zijn, gefotokopieerd. De gezamenlijke gegevens van elkaar opeenvolgende krantenberichten met betrekking tot eenzelfde zaak of object kunnen hierdoor gemakkelijker worden geraadpleegd zonder dat de originelen schade oplopen of uit het dossier vallen. Voor het aanhalen van gedrukte artikelen wordt aangeraden niet naar het archief-De Stuers te verwijzen, maar zoveel mogelijk naar het dagblad met zijn datering als vindplaats. Latere onderzoekers kunnen in dergelijke gevallen namelijk beter geconserveer-de bronnen in openbare of wetenschappelijke bibliotheken raadplegen.
  6. Kranten en tijdschriften, die als gevolg van vochtaantasting niet meer beschikbaar konden worden gesteld aan het publiek, zijn vernietigd. Conservering hiervan is niet noodzakelijk, omdat deze elders worden bewaard, bijvoorbeeld in de Koninklijke Bibliotheek. In dat geval is in het dossier door de inventarisator een aantekening achtergelaten met verwijzing naar de desbetreffende krant of het desbetreffende tijdschrift elders.
Ordening van het archief
Een individualistische ordening Vanaf 1874 heeft Victor de Stuers een eigen werkarchief aangelegd. De hierin geborgen stukken zijn onderscheiden van zijn ambtelijk archief doordat zij niet zijn geagendeerd en geïndiceerd als correspondentie van het ministerie van Binnenlandse Zaken. De correspondentie van het ministerie is namelijk voorzien van een kenmerk ('exhibitum'), dat naar de inschrijving van het stuk in de agenda verwijst. Stukken met deze kenmerken, ook uitgaande nota's van De Stuers, komen in zijn archief alleen voor in klad of concept, en - indien zij op daarvoor bestemd ambtelijk papier zijn geschreven - zonder volledig ingevuld exhibitum, en dus niet ambtelijk afgehandeld. ( Dit wil nog niet zeggen dat de archivalia er beter aan toegeweest waren, wanneer ze op het ministerie waren gebleven. Ook daar is onder invloed van de oorlog en later grote schade aangericht doordat men in de mobilisatietijd (1939-1940) vrij globaal selecteerde en de rubrieken "algemeen" zonder nader onderzoek vernietigde. Lange tijd is aangenomen dat De Stuers' ontbrekende begrotingsstukken voor Kunsten en Wetenschappen tijdens het opschonen van het archief van het ministerie waren vernietigd. )
De Stuers gebruikte deze eenmaal ontvangen of opgemaakte stukken nu eens om gegevens over een zaak of onderwerp bijeen te houden dan weer om een dossier aan te leggen. Ook ordende hij stukken chronologisch. Een en ander leidde tot een diversiteit van ordeningen. Wie de stukken van De Stuers in hun oorspronkelijke ordening zou willen raadplegen zou op verschillende plaatsen stukken over eenzelfde kwestie of zaak aantreffen. Nog los van het feit dat de ordening door de opgelopen oorlogsschade nog verder ernstig was verstoord.
Oorspronkelijke ordeningskenmerken van vóór 1901
Het archief kende de volgende traceerbare indelingskenmerken:
  • Briefwisseling is op jaar en daarbinnen alfabetisch op naam van afzender geordend. De brieven zijn van een letterkenmerk en soms van een nummer voorzien. Dit is bijvoorbeeld duidelijk te merken in de correspondentie met Alberdingk Thijm. Een enkele maal verwijst een letterkenmerk naar een bepaalde rubriek, die deels gerelateerd is aan de afdelingen op zijn departement (F. voor financiën).
  • Omslagen zijn deels per zaak en deels per rubriek geordend. Het gaat hier vooral om ontwerpnota’s of eigen initiatieven. Deze omslagen hebben het meeste gemeen met het zogenaamde “rubriekenstelsel in praktijkorde” van het ministerie. Met de vorming van zijn begrotingsdossiers werd De Stuers steeds nauwkeuriger. Enkele mappen voorzag hij van een titelblad, dat hij soms zelfs decoreerde.
  • Series zoals ”ministerieele nota’s”, die afgaande op de omschrijving informatie zouden moeten verschaffen over zijn bijdrage tot de besluitvorming van het departement. In werkelijkheid betreft het de buiten de ambtelijke dossiers gehouden – vertrouwelijke – concepten en geleidebrieven, die deels op naam van de correspondent, deels chronologisch werden geordend. De serie bevat bovendien nota’s en correspondentie over aangelegenheden waarvoor De Stuers elders niet zo snel een berging wist te vinden.
  • Rubrieken met krantenknipsels, ingedeeld naar onderwerp: deze waren oorspronkelijk opgeplakt op bladen papier. Losse daaraan toegevoegde knipsels zijn van een letterkenmerk voorzien. Deze waren onderverdeeld in rubrieken als: Zorg voor kunst, Monumenten, Gebouwen, Tentoonstellingen, Musea en Personalia.
De hierboven beschreven indeling is niet consequent voortgezet. Al snel ging De Stuers ertoe over om uitvoerige briefwisseling met bepaalde personen in aparte series te bergen. De brieven van eenzelfde correspondent (Cuypers, Frederiks, Van Riemsdijk) werden per maand bijeengehouden.
Ordeningskenmerken van na 1901
Na 1901, het jaar dat De Stuers als referendaris zijn ontslag nam, is hij begonnen zijn zakelijke bescheiden anders te ordenen, en wel in eerste instantie op plaatsnaam. Briefwisseling, adressen (verzoeken) en ter documentatie verzamelde krantenknipsels werden bijeengehouden en hadden betrekking op:
  • het locale cultuurbeleid en de stedenbouw;
  • de belangrijke openbare - en particuliere gebouwen;
  • de monumenten;
  • de musea;
  • de standbeelden en gedenktekens.
Omdat er echter ook algemene rubrieken over dezelfde onderwerpen bestonden, vond er niet zelden een dubbele ordening plaats. Hierdoor kon het gebeuren dat stukken betreffende eenzelfde zaak in verschillende omslagen werden geborgen. Mogelijk was het de bedoeling van De Stuers bepaalde kwesties met elkaar in verband te brengen. Om die reden zijn er tijdens de inventarisatie ook brieven uit de series gelicht en in de diverse dossiers gevoegd. ( Over gelijkaardige inconsistenties in de ordening van het archief van zijn afdeling Kunsten en Wetenschappen en van het ministerie-archief, zie Inventaris van het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Kunsten en Wetenschappen 1875-1918 (toegang nr. 2.04.13), p. 41-42. Tevoren is uiteengezet dat de afdeling van De Stuers het archief van het ministerie onder zijn hoede had. ) In brieven die over verschillende onderwerpen gaan, wordt soms door kenmerken van De Stuers aangegeven waarom zij naderhand in dat dossier opgeorgen zijn. De serie "ministerieele nota's" heeft De Stuers na zijn ontslag voortgezet om daarin zijn briefwisseling met het ministerie van Binnenlandse Zaken te bewaren.
Daarnaast vinden we ook opzetjes om dossiers alfabetisch op onderwerp te ordenen, ongeacht de nadere indeling. Dit heeft te maken met een poging van De Stuers om zijn aantekeningen in een alfabetische rubriek op te schrijven. Hiervan getuigt een manuscript, waarvan de letters G-M slechts bewaard zijn gebleven (inventarisnummer 378).
Toen De Stuers lid van de Tweede Kamer werd, legde hij een documentatieverzameling aan, waarin hij zowel archiefstukken, brieven als krantenartikelen opborg. Een groot deel van zijn stukken ordende hij op plaatsnaam. Verder schreef hij op krantenknipsels en andere stukken ook indelingsaanduidingen voor rubrieken als "Godsdienst", "Kerkelijke zaken", "Politiek", "Kunstzorg","Monumenten", "Indië". Of het werkelijk tot een dergelijke ordening is gekomen, kon tijdens de inventarisatie niet meer worden nagegaan.
Het archief van De Stuers bevond zich tot de inkwartiering van Duitse troepen op het landgoed De Wiersse in 1944, nog in de ordening die het bij het overlijden van De Stuers in 1916 had. Uit het bovenstaande is duidelijk dat volledig herstel van de oorspronkelijke orde ondoenlijk was, omdat voor het terugplaatsen van de stukken vaak een diversiteit aan keuzemogelijkheden bestond. Voor ontsluiting van het archief moest een consistentere ordening worden ontworpen, die zoveel mogelijk recht zou doen aan de intenties van de archiefvormer.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie De Stuers, nummer toegang 2.21.355, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Stuers, De, 2.21.355, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
De inventarisnummers 1-353 van dit archief, alsmede onderdeel G zijn in het kader van het landelijke conserveringsproject Metamorfoze gereproduceerd op microfiches. Vanwege de kwetsbaarheid van de originelen worden deze nummers alleen in de vorm van deze microfiches voor raadpleging beschikbaar gesteld. Deze zijn beschreven in de volgende archiefinventarissen:
  • Werkarchief van Victor de Stuers: microfiches van de correspondentie, nummer toegang: 2.21.355.01;
  • Werkarchief van Victor de Stuers: films van de calpins, albums, notitieboekjes en tekeningen, nummer toegang 2.21.355.02.
    N.B. De films van de calpins etc. zijn momenteel nog niet beschikbaar voor het publiek.
Bovendien zijn, verspreid in de inventaris, om dezelfde conserveringsredenen fotokopieën opgenomen. Dit wordt verderop verantwoord in paragraaf 4.4 bij de beschrijving van het inventarisatieproces
Afgescheiden archiefmateriaal
Bij de Stichting Familiearchief Victor de Stuers te Vorden berusten bescheiden van het persoonlijk archief van V.E.L. de Stuers, dat is gerelateerd aan het privé-leven, waaronder particuliere correspondentie en memoranda, geschreven en getekende dagboeken (albums, calpins), tekeningenverzameling en fotoverzameling. Het Familiearchief Victor de Stuers berust bij bovengenoemde Stichting en is alleen na uitdrukkelijke toestemming van de eigenaar raadpleegbaar.
Verwante archieven
  • Brieven van Victor de Stuers aan P.J.H. Cuypers, in Archief Kunstwerkplaats Cuypers (en co.), 1867-1916.
  • Brieven van Victor de Stuers aan B.W.F. van Riemsdijk in Familiearchief Van Riemsdijk, 16 -20e eeuw (nummer toegang 2.21.307).
  • Archief van het College van Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst, 1874-1879 (nummer toegang 2.04.40.06).
  • Archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Kunsten en Wetenschappen. 1875-1918 (nummer toegang 2.04.13).
  • Archief van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 1898-1970 (nummer toegang 2.19.010).
  • Archief van de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving. 1903-1952.
Publicaties
De opsomming is niet volledig. In de aangehaalde boeken bevinden zich veel nadere literatuurverwijzingen.
  • P. Albers, ‘Victor de Stuers’, in: Studiën, tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en letteren 89 (1918), p. 20-32. 125-152, 533-563; 90 (1919), p 1-28; 91 (1919), p. 228-260; 92 (1920), p. 330-360.
  • J.A.A. Bervoets, Inventaris van het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Kunsten en Wetenschappen. 1875-1918 , ’s-Gravenhage 1985.
  • J.A.A. Bervoets en M. Wishaupt, Victor de Stuers, referendaris zonder vrees of blaam. Catalogus bij de tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek en het Algemeen Rijksarchief , ’s-Gravenhage 1985.
  • C. Bloemen, De Roermondse archiefkwestie 1889-1901 , Maastricht 1966.
  • Joseph Cuypers, H.E. van Gelder, Jan Kalf, F.J. van Lanschot en W. Sprenger, Oudheidkundig Jaarboek 12, 1943, p. 1-27.
  • F.J. Duparc, Een eeuw strijd om Nederlands cultureel erfgoed , ’s-Gravenhage 1975.
  • C. Harms Tiepen, Holland , april-mei 1913.
  • L.J.M. van der Maarel, Inventaris van het archief van de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving 1903-1952 , ‘s-Gravenhage 1975.
  • Frank Netscher, ‘Karakterschets van Jhr. Mr. Victor de Stuers’, De Hollandsche Revue , mei 1896.
  • Fr. S. Muller, ‘Victor de Stuers’, Eigen Haard , 26 (1900), p. 408-411.
  • F.J.M. Otten, Gids voor de archieven van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat 1813-1940 , Den Haag 2004.
  • G.W.A. Panhuyzen en W. van der Pluym, ‘Victor de Stuers. Herdenking congres Maastricht’, De Maasgouw , 69 (1950), p. 112-117.
  • Jos Perry, Victor de Stuers, “Ons fatsoen als natie” , Amsterdam/Nijmegen 2004.
  • Victor de Stuers, Holland op zijn smalst (herziene uitgave), ingel. en toegelicht door een werkgroep van het Kunsthistorisch Instituut der Universiteit van Amsterdam , Bussum 1975.
  • J.A.C. Tillema, Schetsen uit de geschiedenis van de Monumentenzorg in Nederland , ’s-Gravenhage 1975.
  • J.A.C. Tillema, Victor de Stuers, ideeën van een individualist , Assen 1982.
  • R.P.J. Tutein Nolthenius e.a., Het levenswerk van Jhr. Mr. Victor de Stuers. Herdacht door zijn vrienden , Utrecht 1913.
  • J. Vriesendorp, Eigen Haard , 18 Oct. 1913.

Bijlagen

Archiefbestanddelen