Terug naar zoekresultaten

2.14.77 Inventaris van het archief van het Rijksschooltoezicht, later de Inspectie van het Onderwijs, (1915) 1975-1991 (1995)

Het archief bevat dossiers over toezicht gehouden op het totale onderwijs, jaarverslagen van regionale inspecteurs, alsmede over het doen van aanbevelingen aan de minister ter verbetering van het onderwijs. Inspectiedossiers over afzonderlijke scholen zijn niet bewaard gebleven.
Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.14.77
Inventaris van het archief van het Rijksschooltoezicht, later de Inspectie van het Onderwijs, (1915) 1975-1991 (1995)

Auteur

PWAA

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2008 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Rijksschooltoezicht (later: Inspectie van het Onderwijs)
Rijksschooltoezicht

Periodisering

archiefvorming: 1975-1991
oudste stuk - jongste stuk: 1915-1995

Archiefbloknummer

O13

Omvang

; 1042 inventarisnummer(s) 11,50 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Rijksschooltoezicht Inspecteur-Generaal van het Onderwijs Directoraat-Generaal voor de Diensten Onderwijs en Inspectie (DGDI)., , 1915-1956, , 1957-1974, , 1975-1991

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat dossiers over toezicht gehouden op het totale onderwijs, jaarverslagen van regionale inspecteurs, alsmede over het doen van aanbevelingen aan de minister ter verbetering van het onderwijs. Inspectiedossiers over afzonderlijke scholen zijn niet bewaard gebleven.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Het archief van de Inspectie van het Onderwijs wordt van 1915 tot en met 1991 gevormd door het Rijksschooltoezicht en vanaf 1992 door de Onderwijsinspectie. Wat betreft de opbouw van de organisatie zijn vier belangrijke periodes te onderscheiden te weten: 1915-1956, 1957-1974, 1975-1991 en 1992 tot heden. Deze periodes worden hierna behandeld met de daarbij horende veranderingen in de organisatie en de daaronder vallende onderwijstypen.
In de periode 1915-1956 is het Rijksschooltoezicht is ingedeeld de verschillende onderwijstypen. Het toezicht op het Lager Onderwijs is onder het oppertoezicht van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen opgedragen aan Burgemeester en Wethouders maar wordt uitgeoefend door commissies, benoemd door de gemeenteraad, en aan hoofdinspecteurs, inspecteurs en schoolopzieners benoemd door de Koningin. Onder het Lager Onderwijs wordt huis- of schoolonderwijs verstaan. Het schoolonderwijs wordt onderscheiden in Gewoon Lager Onderwijs, Vervolgonderwijs, Uitgebreid Lager Onderwijs en Buitengewoon lager Onderwijs. De Lagere Scholen, opgericht en onderhouden door het Rijk of door gemeenten zijn openbare, de overige zijn bijzondere scholen. Iedere gemeente bekostigt het Lager Onderwijs voor zover dat niet door anderen wordt bekostigd. Het Rijk vergoedt, onder bepaalde voorwaarden, per dienstjaar de gemaakte kosten ook die voor de salarissen van het onderwijzend personeel. De kosten die de gemeente zelf moeten maken worden betaald van de schoolgelden die voor rekening komen van de ouders, verzorgers of voogden van de kinderen. Het bedrag wordt geheven naar evenredigheid van het belastbaar inkomen, zijn er te weinig inkomsten dan wordt er geen schoolgeld geheven. Als het vestigen, uitbreiden of inrichten van een school, door een vereniging, instelling of rechtspersoon, aan de wettelijke voorwaarden voldoet worden de kosten door het Rijk vergoed.
Het Rijksschooltoezicht wordt gevormd door de volgende hoofdinspecties:
  • Eerste Hoofdinspectie (Noord-Brabant, Gelderland, Limburg).
  • Tweede Hoofdinspectie (Zuid en Noord Holland, Zeeland, Utrecht).
  • Derde Hoofdinspectie (Friesland, Overijssel, Groningen, Drenthe).
Onder het Lager Onderwijs vallen ook:
  • De Bouwkundig Inspecteur in Algemene Dienst, die na 1945 verderging onder de naam Bouwkundig Hoofdinspecteur.
  • De Inspectie van het Buitengewoon Lager Onderwijs tot 1956.
  • De Inspectie van de Onderwijzersopleidingen tot 1956.
  • De Schoolopzieners van het Kleuteronderwijs van 1950 tot 1956, verdeeld in acht districten.
  • De Inspectie op de Lichamelijke Opvoeding, in 1943-1944 werd de naam veranderd in Hoofdinspectie op de Lichamelijke Opvoeding.
Vanaf 1946 valt de lichamelijke opvoeding onder de Vorming van Jeugd Buiten Schoolverband maar van 1949 tot 1957 is er weer sprake van een Inspecteur voor de Lichamelijke opvoeding. Het onderdeel lichamelijke opvoeding kent de twee volgende inspecties: de Eerste Inspectie (Noord-Brabant, Gelderland, Zeeland, Overijssel, Limburg) en de Tweede Inspectie (Zuid en Noord-Holland, Utrecht, Friesland, Groningen, Drenthe).
Het toezicht op het Nijverheidsonderwijs is onder oppertoezicht van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen opgedragen aan een inspecteur generaal en aan inspecteurs en inspectrices, zo nodig bijgestaan door adjunct inspecteurs (ondersteunende ambtenaren), benoemd en ontslagen door de Koningin. De inspecteurs gaan over de "mannelijke" opleidingen de inspectrices over de "vrouwelijke". Wat het gemeentelijk onderwijs betreft wordt het toezicht uitgeoefend door plaatselijke commissies, benoemd door de gemeenteraad.
Onder het Nijverheidsonderwijs wordt het Algemeen Vormend Onderwijs verstaan dat opleidt voor ambacht, nijverheid, scheepvaart, huishouden, landbouwhuishouden en vrouwelijke handwerken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen schoolonderwijs, bestaande uit Lager en Middelbaar Onderwijs, en onderwijs volgens het Leerlingenstelsel. De dag- en avondscholen worden onderscheiden in gesubsidieerde, openbare en bijzondere. Vanaf 1950 tot 1956 komen daar nog drie hoofdconsulenten voor de lichamelijke opvoeding bij.
Het toezicht op de openbare en bijzondere scholen voor Middelbaar Onderwijs is onder het oppertoezicht van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen opgedragen aan plaatselijke commissies, benoemd door de gemeenteraad, en inspecteurs, benoemd door de Koningin. De scholen voor Middelbaar Onderwijs worden onderscheiden in openbare en bijzondere. Openbare, gesubsidieerde, scholen worden opgericht en onderhouden door gemeenten, provinciën en het Rijk, afzonderlijk of gezamenlijk. Openbaar Middelbaar Onderwijs wordt gegeven in Hogere Burgerscholen met een vier of vijfjarige cursus, Lycea en Handelsscholen. De Handelsscholen worden onderscheiden in dagscholen met een drie, vier of vijfjarige cursus en handelsavondscholen. Het Rijksschooltoezicht bestaat uit de volgende inspecties:
  • Eerste Inspectie (Noord-Brabant, Gelderland en Limburg).
  • Tweede Inspectie (Zuid-Holland en Zeeland).
  • Derde Inspectie (Noord-Holland en Utrecht).
  • Vierde Inspectie (Friesland, Overijssel, Groningen en Drenthe).
  • Vijfde Inspectie, voor toezicht op de Handelsscholen, met hun vooropleidingen.
In 1951 wordt het aantal inspecties uitgebreid tot 7.
In de periode 1957-1974 staat het Rijksschooltoezicht onder leiding van een Inspecteur-Generaal van het Onderwijs. In 1966 wordt door een commissie, onder voorzitterschap van de Inspecteur-Generaal, het rapport "Taak en Organisatie Rijksschooltoezicht" uitgebracht. In 1970 komt daar het rapport van de Werkgroep Ackerman bij. De gegevens in deze rapporten zullen later worden gebruikt bij de McKinsey reorganisatie.
Onder het nu op zichzelf staande Rijksschooltoezicht vallen nu ook de navolgende inspecties.
  • Inspectie Kleuteronderwijs, bestaande uit een Hoofdinspectie, een Inspectie voor de opleiding tot kleuterleidster en nog 16 regionale inspecties die in 1962 worden uitgebreid tot 25 en in 1967 tot 28 inspecties.
  • Inspectie Lager Onderwijs, bestaande uit 3, sinds 1963 4 Hoofdinspecties, waaronder ressorteren de Inspectie Uitgebreid Lager Onderwijs (ULO), de Inspectie van het Buitengewoon Lager Onderwijs, de Inspectie voor de Lichamelijke Opvoeding en de Inspectie van de Onderwijzersopleidingen.
  • Inspectie Nijverheidsonderwijs, waaronder ressorteerden de Inspecteur voor het Middenstandsonderwijs, de Inspecteur voor de Lichamelijke Opvoeding bij het NO, de Inspectie Sociaal Pedagogisch Onderwijs, de Bouwkundige Hoofdinspectie, Inspectie Jeugdvorming en Volksontwikkeling, de Inspectie Kunsten, de Inspectie Vormingswerk voor Leerplichtige Jeugd, de Inspectie Economisch en Administratief Onderwijs, en de Inspectie van het Leerlingwezen.
  • Inspectie Voorbereidend Hoger en Middelbaar Onderwijs, onderverdeeld in 6 regionale inspecties.
In 1970 kwam er een inspectie bij en werden de inspecties Nijverheid en Voorbereidend Hoger en Middelbaar Onderwijs als zodanig opgeheven en kwamen onder de nieuwe Inspectie Voortgezet Onderwijs. Hier vielen de onderwijstypen Voortgezet Wetenschappelijk Onderwijs (VWO), Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs (HAVO), Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs (MAVO) en Beroepsonderwijs onder.
Begin jaren zeventig wordt het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen doorgelicht door het bureau McKinsey wat resulteert in de grote reorganisatie van 1974 die in 1975 en de navolgende jaren zijn beslag krijgt. Zo ontstaat, naast de andere Directoraten-Generaal, in 1975 het Directoraat-Generaal voor de Diensten Onderwijs en Inspectie (DGDI). Het Rijksschooltoezicht, soms al aangeduid als inspectie, wordt ondergebracht bij dit Directoraat Generaal. De Directeur Generaal wordt tevens Inspecteur Generaal van het Onderwijs.
In 1982 werd het Rijksschooltoezicht uitgebreid met de Algemene Hoofdinspecteurs (AHI-BO en AHI-VO), vanaf 1987 (Hoofd)inspecteurs voor Speciale Diensten en een Inspecteur in Algemene Dienst. In 1987 volgde de uitbreiding met een Hoofdinspectie Hoger Onderwijs en een Inspectie Onderwijsverzorging.
De inspectie op het lager en kleuteronderwijs bestond uit:
  • Hoofdinspectie van het Kleuteronderwijs en het Lager Onderwijs in Algemene Dienst vanaf 1978.
  • Hoofdinspectie van het Kleuteronderwijs en Lager Onderwijs, vanaf 1980 tot 1984.
  • Categorale Hoofdinspectie van het Kleuteronderwijs en Lager Onderwijs, in 1985.
  • Categorale Hoofdinspectie, later Inspectie van het Basisonderwijs, vanaf 1986 tot en met 1991, onderverdeeld in de districten I en III.
  • Inspecteurs lichamelijke opvoeding Lager Onderwijs, in 1977 toegevoegd aan de hoofdinspecteur.
  • Inspectie Buitengewoon Onderwijs, tot en met 1977, daarna de Hoofdinspectie Buitengewoon Onderwijs, vanaf 1986 Categorale Hoofdinspectie Speciaal Onderwijs, vanaf 1989 de Inspectie van het Speciaal Onderwijs en het Voortgezet Speciaal Onderwijs.
  • Inspectie Voortgezet Onderwijs voor wat betreft de opleiding voor Kleuterleidster, vanaf 1975.
  • Inspectie Voortgezet Onderwijs voor wat betreft de opleidingsscholen voor Onderwijzers, vanaf 1975. Deze laatste twee werden vanaf 1978 samengevoegd tot de Hoofdinspectie Voortgezet Onderwijs voor wat betreft de opleiding voor Kleuterleidsters en de opleidingsscholen voor Onderwijzers, in 1980 samengevoegd tot Opleidingen Basisonderwijs.
  • Bouwkundige Hoofdinspectie LO.
De inspectie op het voortgezet onderwijs bestond uit:
  • Inspectie Voorbereidend Wetenschappelijk (VWO), Hoger Algemeen Voortgezet (HAVO) en Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs (MAVO).
  • Inspectie Technisch Beroepsonderwijs.
  • Inspectie Huishoud en Nijverheidsonderwijs.
  • Inspectie Middenstandsonderwijs.
  • Inspectie Economisch en Administratief Onderwijs.
  • Inspectie Sociaal Pedagogisch Onderwijs (SPO).
  • Inspectie Kunstonderwijs.
  • Inspectie Schriftelijk Onderwijs.
  • Inspectie Leerlingwezen.
  • Inspectie van het Voortgezet Onderwijs/Vormingswerk voor Jongeren (VJ).
In 1978 werd een iets andere indeling van kracht, te weten:
  • Hoofdinspectie van het Voortgezet Onderwijs (LMBO).
  • Hoofdinspectie Hoger Beroepsonderwijs.
  • Hoofdinspectie van het Voortgezet Onderwijs en het Schriftelijk Onderwijs.
  • Hoofdinspectie Voortgezet Onderwijs en Leerlingwezen.
  • Hoofdinspectie opleidingen Voortgezet Onderwijs.
Vanaf 1980 worden onder de Hoofdinspectie Algemeen Voortgezet Onderwijs de volgende hoofdinspecties gehangen:
  • Hoofdinspectie van het Lager en Middelbaar Beroepsonderwijs (VO/LMB).
  • Hoofdinspectie van het Hoger Beroepsonderwijs.
  • Hoofdinspectie van het Onderwijs aan Volwassenen.
  • Hoofdinspectie Onderwijs en Vorming werkende Jongeren.
  • Hoofdinspectie van het Onderwijs aan Volwassenen.
  • Hoofdinspectie Onderwijs en Vorming werkende Jongeren.
  • Hoofdinspectie Opleidingen Voortgezet Onderwijs.
Midden jaren tachtig worden de hoofdinspecties Categoriale Hoofdinspecties genoemd. Vanaf 1989 zijn er de volgende inspecties onder de Inspectie Algemeen Voortgezet Onderwijs:
  • Inspectie van het Lager Beroepsonderwijs.
  • Inspectie van het Beroepsonderwijs en, na 1990, de Volwasseneneducatie (BVE).
  • Inspectie van het Onderwijs voor Volwassenen.
  • Inspectie van het Hoger Beroepsonderwijs, na 1990 Inspectie van het Hoger Onderwijs, met de sectoren Hoger beroepsonderwijs, Opleidingen onderwijsgevenden en Wetenschappelijk Onderwijs.
Periode 1992-1995. Het rapport Ministerie op Maat (1991) heeft als belangrijk onderdeel de verzelfstandiging van de Inspectie van het Onderwijs, voorheen bekend onder de naam Rijksschooltoezicht. Het wordt, voor een goede taakuitoefening, als belangrijk gezien dat de Inspectie van het Onderwijs zelfstandiger en onafhankelijker wordt. Dat de Inspectie van het Onderwijs zowel de voorbereiding van het beleid als de controle daarop in handen heeft, wordt voortaan niet wenselijk geacht. Het daaruit voortvloeiende wetsontwerp Wet Verzelfstandiging Onderwijsinspectie haalt het echter niet, daar de overheidstaak erdoor zou worden teruggedrongen. De externe verzelfstandiging van de Inspectie van het Onderwijs is daarmee van de baan.
De Onderwijsinspectie krijgt, onder verantwoordelijkheid van de Minister, de status van agentschap en kent een grote bestuurlijke autonomie.
Samen met de Onderwijsraad en de Informatie Beheer Groep behoort de Onderwijsinspectie tot de beleidsoverschrijdende organen. De basis voor het functioneren van de Onderwijsinspectie na 1992 is een in 1993 door de Minister vastgestelde “Regeling, houdende nadere voorschriften met betrekking tot de bevoegdheidsuitoefening ter zake van de taakuitoefening en beheer van de Onderwijsinspectie” aangevuld met een “Managementcontract zelfbeheer Onderwijsinspectie”. Het vroegere Rijksschooltoezicht gaat vanaf 1992 door onder de naam Onderwijsinspectie. Hun primaire taak wordt nu het uitvoeren van de managementcontracten die zijn gesloten tussen de Minister van Onderwijs en Wetenschappen, de Secretaris-generaal van Onderwijs en Wetenschappen en, de direct onder hen komende, Inspecteur-Generaal. De Onderwijsinspectie wordt ondersteund door de:
  • Stafafdeling Voorlichting en Documentatie.
  • Stafinspectie en Gegevensbewerking, tot 1994.
  • Stafbureau Bedrijfsvoering, 1994.
Vanaf 1993 werden zij bijgestaan door drie hoofdinspecteurs die ieder verantwoordelijk waren voor een district te weten: district Zwolle, district De Meern en district Breda. Verder waren er verdelingscoördinatie 's naar onderwijssectoren, te weten:
  • Sector Basisonderwijs: Speciaal en Voortgezet Onderwijs.
  • Sector Voortgezet Onderwijs.
  • Sector beroepsonderwijs en Volwassenen educatie: Onderwijsverzorging: Hoger Onderwijs.
  • Stafinspectie.
  • Bureau Bedrijfsvoering Inspectie.
  • Stafafdeling Voorlichting en Documentatie.
Verder zijn er de volgende inspecties:
  • Inspectie Onderwijsverzorging.
  • Inspectie van het Basisonderwijs.
  • Inspectie van het Speciaal Onderwijs en het Voortgezet Speciaal Onderwijs (SO/VSO).
  • Inspectie Algemeen Voortgezet Onderwijs (het algemeen ging er in 1993 vanaf.)
  • Inspectie van het Lager Beroepsonderwijs, tot 1992.
  • Inspectie van het Beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (BVE).
  • Inspectie van het Hoger Onderwijs.
Al de bovenstaande inspecties zijn verder onderverdeeld in districten, in 1993 wordt dat weer omgezet in inspecties. In 1994 wordt de naam Inspectie veranderd in sector.
Het Rijksschooltoezicht en diens opvolger de latere Onderwijsinspectie zijn niet verantwoordelijk voor het Landbouwonderwijs, dit is opgedragen aan een aparte Inspectie die valt onder het Ministerie van Landbouw en Visserij (vanaf 2003 het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit).
Taken van het Rijksschooltoezicht (Onderwijsinspectie)
In de Grondwet, en de daar van afgeleide wetten die betrekking hebben op het onderwijs, wordt de zorg voor het onderwijs opgedragen aan de Minister van Onderwijs en wetenschappen.
Het Rijksschooltoezicht en diens opvolger de Onderwijsinspectie oefenen, onder zijn gezag, het toezicht uit op die zorg en hebben de volgende taken:
  • Controleren, toezicht houden op de naleving van de wettelijke voorschriften.
  • Evalueren, door middel van het regelmatig bezoeken van scholen zich op de hoogte houden van de ontwikkelingen bij de diverse schooltypes.
  • Stimuleren, bevorderen van de ontwikkeling van de diverse schooltypes.
  • Rapporteren, in het verlengde van het overleg met het Ministerie, besturen en personeel van scholen, gemeenten en provincies.
  • Adviseren, voorstellen doen aan de Minister van Onderwijs.
De Onderwijsinspectie heeft een evaluatieve taak op meso-niveau (scholenbezoek, overleg met bevoegd gezag en personeel) en macro-niveau (inspectierapportages, inspectiehoofdstukken in het onderwijsverslag). Met de jaren is de taak van de Onderwijsinspectie veranderd, primaire taak is nu er voor te zorgen dat de onderwijsinstellingen de opdracht tot zelfcontrole naar behoren uitvoeren. Zo worden onderwijsinstellingen verplicht de kwaliteit van hun eigen werkzaamheden te bewaken, de zogenaamde meta-evaluatie. Daarnaast is, eens in de zes jaar, een beoordeling door externe deskundigen.
Vanaf 1988 houdt de Onderwijsinspectie ook toezicht op de externe kwaliteitszorg (kwaliteit van de managementplannen) van de Hogescholen, Universiteiten en de Open Universiteit. Eens in de vijf jaar beoordeelt een Visitatiecommissie het wetenschappelijk onderwijs aan de universiteiten op kwaliteit. Het daarvan opgestelde visitatierapport wordt aan de Minister voorgelegd en gepubliceerd. De conclusies kunnen luiden:
  • De kwaliteit van het onderwijs is goed, de minister hoeft geen actie te ondernemen.
  • De onderwijskwaliteit baart zorgen, de minister brengt de onderwijsinstelling daarvan op de hoogte.
Bij de laatste conclusie krijgt de onderwijsinstelling een jaar de tijd om verbeteringen door te voeren. Als dat succes heeft wordt de “zorgelijkheidsverklaring” ingetrokken. Blijft succes uit dan volgt een waarschuwing en in het ergste geval sluiting. Wanneer de Visitatiecommissies en de Universiteiten over het onderwijs van mening verschillen kan er een Commissie van Onafhankelijke Deskundigen worden ingesteld. De Onderwijsinspectie visiteert zelf of laat dat doen door de Commissie van Onafhankelijke Deskundigen.
Verder is de Onderwijsinspectie ook buiten Nederland werkzaam in de Nederlandse, zogeheten Europese, scholen in het buitenland.
Wetten die betrekking hebben op het onderwijs.
1920 - Wet Lager Onderwijs (LOW).
Het Bijzonder (toen nog meest confessioneel) onderwijs wordt, evenals de Openbare Scholen, door de overheid gefinancierd.
1956 - Kleuteronderwijswet (KLO).
Voor de totstandkoming van de KLO regelde men enkele aspecten zoals inspectie en onderwijsbevoegdheid al in de Lager Onderwijswet. Voor de voorloper van het kleuteronderwijs, het Bewaarschoolonderwijs, bestaat er geen wetgeving.
1963 - Wet op het Voortgezet Onderwijs (Stb, 40).
1967 - Overgangswet WVO (Stb. 386).
De bestaande scholen en onderwijsvormen worden in het nieuwe Mammoetstelsel ingepast. Verder wordt de datum van de inwerkingtreding van de Mammoetwet vastgesteld.
1968 - Wet op het Voortgezet Onderwijs, ofwel de Mammoetwet, de inwerkingtreding van de WVO (Staatsblad 1967, 386).
Deze raamwet laat veel praktische regelingen over aan de Minister die in deze wordt geadviseerd door de Onderwijsraad. De structuur van het onderwijs verandert ingrijpend, evenals de procedures voor het stichten van scholen; planning doet zijn intrede.
1972 - Wet Erkenning Instellingen Schriftelijk Onderwijs (WEISO)(Stb, 746).
Regelt de voorwaarden tot erkenning van het schriftelijk onderwijs door de Minister. Het toezicht komt bij de Inspectie van het Onderwijs te liggen. De Rijksinspectie voor erkende instellingen voor schriftelijk onderwijs wordt een feit. Zo komt er een einde aan het toezicht dat de Stichting Inspectie van het Schriftelijk Onderwijs (ISO) al 25 jaar had uitgeoefend.
1985 - Wet op het Basisonderwijs.
Het samenvoegen van de Kleuterschool en het Lager Onderwijs. Kinderen krijgen van hun vierde tot hun twaalfde les in acht aaneensluitende jaren onderwijs.
1988 - Wet op de harmonisatie collegegelden Hoger Onderwijs en de invoering van een inschrijvingsduur eerste fase hoger onderwijs (Harmonisatiewet) (Stb, 334).
In deze wet wordt de eigen bijdrage aan en de inschrijvingsrechten in het Hoger Onderwijs geregeld.
1992 - Wet op het Hoger Onderwijs en het Wetenschappelijk Onderzoek (Stb, 593).
Deze wet maakte het de Inspectie van het Onderwijs mogelijk om commissies van onafhankelijke deskundigen in te stellen.
1993 - Algemene wet erkenning EG hoger onderwijsdiploma’s (Stb, 29).
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het Ministerie van Onderwijs is de beheerder van het archief van het Rijksschooltoezicht en diens opvolger de Onderwijsinspectie als onderdeel van het Directoraat Generaal Diensten (Onderwijs) en Inspectie (DGDI). Tijdens het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (tot 1965) staat het archief in Den Haag, later onder het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen voor een beperkte periode in Zoetermeer. Onder het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (1994-2003) verhuist het in 1994 weer naar Den Haag. In het archiefdepot van het Ministerie van Onderwijs staat het archief in verrijdbare stellingkasten samen met de archieven van andere archiefvormers. Door wateroverlast in het voorjaar van 2006 is het archief van het DGDI, samen met dat van de Onderwijsraad, de Directie Organisatie en Automatisering en Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ), vervroegd overgebracht naar het Gemeente Archief Rotterdam (GAR).
Er is in het verleden al uit het archief vernietigd; daarbij is gebruik gemaakt van de door het Ministerie opgestelde vernietigingslijsten. Zie vernietiging onder 2.3 "Selectie en vernietiging". Ook zijn er voor het archiefbeheer aanbevelingen gedaan door de Archiefcommissie inzake codering, postregistratie, archiefindeling en vernietigingstermijnen die in 1980 de "Aanwijzingen voor Administratie en Archiefverzorging" hebben opgesteld. Het archief is geordend volgens de Basisarchiefcode (BAC), die code is door het Ministerie van Onderwijs verder uitgebouwd en aangevuld. Het archief bestaat voor meer dan 95 % uit papieren documenten, met daarnaast nog wat foto 's.
De verwerving van het archief
Het archief is in 2008 door ministerie van OCenW overgebracht naar het Nationaal Archief, krachtens artikel 12 van de Archiefwet 1995
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het zwaartepunt van het archief ligt tussen 1975-1991 wanneer het wordt gevormd door de Inspecteur-Generaal van het Onderwijs die tevens Directeur-Generaal voor de Diensten Onderwijs en Inspectie (DGDI) is. Door deze dubbelfunctie bevinden zich ook stukken van de DGDI in het archief. Deze stukken zijn daarom een onderdeel van het archief, temeer daar zij raakvlakken hebben met de organisatie en het functioneren van de Onderwijsinspectie. Het archief is vooral informatief over de taak van de Onderwijsinspectie en de inrichting van en stromingen in het onderwijs.
Het grootste en meest volledige gedeelte van het archief wordt gevormd door de Jaarverslagen. Daarnaast zijn er ook veel gegevens te halen uit de Kamervragen. Onder Wet- en regelgeving zijn gegevens te vinden over een aantal van de voor het onderwijs relevante wetten, met wijzigingen en de toepassing van die wetten in specifieke zaken.
Selectie en vernietiging
Bij de selectie is gebruik gemaakt van de volgende BSD 's:
  • Rijksbegroting, 1940-1993, Rio 15, (Stcrt 2005/62), actualisatie mei 2005. [015.9] zorgdrager minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
  • Studiefinanciering, 1945-1994, Rio 42, (Stcrt 1999/66).
  • Rijkshuisvesting 1945-1994 en Rijksgebouwendienst 1922-1994, Rio 45, (Stcrt 2007/142) zorgdrager minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
  • Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, 1945-2002, Rio 48, (Stcrt 2005/114).
  • Speciaal onderwijs, 1950-1996, Rio 52, (Stcrt 1999/66).
  • Wetenschappelijk onderwijs, 1945-1999, Rio 55, (Stcrt 2002/185).
  • Nationale Ombudsman, 1982-1997, Rio 56, (Stcrt 1999/238).
  • Wetenschappelijk onderwijs, openbare en bijzondere universiteiten, 1945-1986, Rio 60, (Stcrt 2006/40).
  • Hoger beroepsonderwijs, 1968-1998, Rio 62, (Stcrt 2000/140).
  • Voortgezet Onderwijs, 1968-1998, Rio 63, (Stcrt 2000/145).
  • Basisonderwijs, 1945-1998, Rio 64, (Stcrt 2000/133).
  • Middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, 1968-1999, Rio 69, (Stcrt 2006/204).
  • Overheidspersoneel: Arbeidsverhoudingen bij de overheid, 1945-1995 (1997), Rio 72, (Stcrt 2001/200).
  • Overheidspersoneel: Formatiebeleid, arbeidsmarktbeleid en personeelsontwikkeling,1945-1996, Rio 75, (Stcrt 2001/201).
  • Overheidspersoneel: Arbeidsomstandigheden bij de overheid, 1945-1996, Rio 76, (Stcrt 2001/201).
  • Overheidsinformatievoorziening, 1945-1999, Rio 92, (Stcrt 2003/202).
  • Auteursrecht, 1912-2000, Rio 118, (Stcrt 2005/232) zorgdrager minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
  • Cultuurbeheer, 1945-2000, Rio 125, (Stcrt 2004/208) zorgdrager minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
  • Arbeidsvoorwaarden en beroepskwaliteit in de sector onderwijs en wetenschappen, 1945-2000, Rio 128, (Stcrt 2004/129).
  • Organisatie Rijksoverheid, 1945-1999, Rio 143, (Stcrt 2005/245), actualisatie juni 2005. [143.9] zorgdrager minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Voorts zijn nog vernietigd de stukken die betrekking hebben op de volgende onderwerpen:
  • Stukken van hiërarchisch lager geplaatste instellingen.
  • Commissies en werkgroepen, niet ingesteld door de Onderwijsinspectie en het Ministerie.
  • Personeel: sollicitaties, voordrachten voor eerbewijzen, scholing, vervanging van werkzaamheden, reisdeclaraties en kopieën van stukken die voorkomen in persoonsdossiers.
  • Stukken toegezonden ter kennisname, dossiers van onderwijsbegeleidingsdiensten, lidmaatschapsarchieven en stukken over Europees onderwijs, waarvan het secretariaat in Brussel gevestigd is.
Het oudste stuk in het archief is uit 1915, maar er is geen geldig BSD van vóór 1945. Afgesproken is om de stukken daterend vam vóór 1945 integraal te bewaren.
In het verleden is er uit het archief vernietigd. Hierbij is in de jaren 1963, 1980 en 1982 onder andere gebruik gemaakt van de nu volgende vernietigingslijsten:
  • Lijst van de voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden in de archieven van het Rijksschooltoezicht Lager Onderwijs uit 1963.
  • Ontwerp - vernietigingslijst voor de inspecties van het Kleuter en Lager Onderwijs uit 1980.
  • Lijst van de voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden van de Rijksinspectie, belast met het toezicht op de scholen en cursussen, ressorterende onder de Directie Onderwijs en Vorming Werkende Jongeren (VO/WJ) uit 1982.
Voor de bewerking had het archief een omvang van 133 meter. Het archief heeft na bewerking door PWAA een omvang van 13 meter.
Aanvullingen
Er worden geen aanvullingen verwacht op dit archief
Verantwoording van de bewerking
Na het overleg met het Nationaal Archief is er voor gekozen om de oorspronkelijke ordening van het archief aan te houden. Dat wil zeggen met gebruikmaking van de Basisarchiefcode (BAC), met daarin opgenomen de aanpassingen van het Ministerie zelf. Daar is, na bestudering van het archiefschema, in een daaropvolgend overleg met het Nationaal Archief tot een bepaalde hoogte van afgeweken. Van de te bewaren dossiers die aan het Nationaal Archief worden overgedragen is een digitale toegang gemaakt in Mais-Flexis. Hier worden de handelingen uit de BSD ’s gekoppeld ter extra informatie. Voor beschrijvingen die meer onderwijstypes bevatten en die beschrijvingen die niet rechtstreeks op de organisatie van de Inspectie zelf zijn terug te voeren wordt gekozen voor BSD 48 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. De beschrijvingen worden zo veel mogelijk aan de daarin voorkomende handelingen gekoppeld.
Alle stukken zijn van nietjes, plakband en overige hechtmiddelen ontdaan en verpakt in zuurvrije omslagen en zuurvrije archiefdozen. Ze zijn daarna genummerd volgens de inventaris. De omslagen en dozen zijn voorzien van etiketten. Van de te vernietigen stukken zijn vernietigingslijsten opgesteld en deze zijn aan het ministerie van OCW overgedragen.
Ordening van het archief
De hoofdordening van het archief valt uiteen in de hoofdrubrieken Organisatie (.07), Personeel (.08) en Taken (-1.851). Deze indeling is gebaseerd op de Basisarchiefcode, met slechts enkele kleine afwijkingen. De rubrieken "Betrekkingen tot andere lichamen" en "Kamervragen" zijn niet bijeen geplaatst, maar bij het betreffende onderwerp, terwijl voor de overzichtelijkheid de rubriek Volwassenenonderwijs is toegevoegd.
Om de overzichtelijkheid ten goede te komen is, waar nodig, een nog fijnere onderverdeling aangebracht namelijk Algemene onderwerpen achter de subrubrieken Voortgezet Onderwijs en Beroepsonderwijs. Omdat er zoveel stukken onder vallen zijn er ook apart kopjes getiteld: Betrekkingen tot andere lichamen. Onder de subrubriek Middelbaar Beroepsonderwijs heeft het kopje Betrekkingen tot andere lichamen de titel Inspectorale Werk en Projectgroep Kort Middelbaar Beroepsonderwijs meegekregen omdat het alleen die stukken bevat. De subrubrieken, zoals Gewoon Basisonderwijs, zijn voor de overzichtelijkheid verder onderverdeeld naar het model van de rubriek organisatie, dat wil zeggen:
  • Algemeen.
  • Betrekkingen tot andere lichamen.
  • Wet- en regelgeving.
  • Kamervragen.
  • Verslaggeving.
  • Jaarverslagen.
  • Jaarwerkplannen.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (B).
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Rijksschooltoezicht (later: Inspectie van het Onderwijs), nummer toegang 2.14.77, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Rijksschooltoezicht, 2.14.77, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Bij het Nationaal Archief ligt het archief van het "Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming: Afdeling Kabinet", over de periode 1940-1945 (Inventaris 2.14.37). Daarin zitten privacy gevoelige stukken met betrekking tot het Rijksscholentoezicht en dan voornamelijk over de leden van dat Rijksscholentoezicht. Een aantal inventarisnummers is slechts na toestemming van de directeur van het NA te raadplegen in verband met belangen van nog levende personen.
Bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie staan het archief "Inspecteur van het Onderwijs in Algemeenen Dienst", over de periode 1941-1945. Dit archief heeft betrekking op de (top)ambtenaren in dienst bij de Inspectie van het Onderwijs gedurende de oorlogsjaren. Het archief is in zijn geheel beperkt openbaar en is slechts raadpleegbaar na verkregen toestemming van de directeur van het NIOD.

Archiefbestanddelen