Terug naar zoekresultaten

3.20.87 Inventaris van het archief van de familie Van Wassenaer van Duvenvoorde, 1226-1996

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.20.87
Inventaris van het archief van de familie Van Wassenaer van Duvenvoorde, 1226-1996

Auteur

J.C. Kort

Versie

01-06-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2002 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Familie Van Wassenaer van Duvenvoorde
Wassenaer van Duvenvoorde, van

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1226-1996

Archiefbloknummer

35262

Omvang

; 3376 inventarisnummer(s) 38,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in heten
Nederlands
Middelnederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten. De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief. De Duitse stukken zijn grotendeels in het Kurrentenschrift geschreven.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Almonde, Van
Appeldoorn, Van
Balveren, Van
Beide Katwijken en het Zand, heren van
Bourgogne, Van
Brakel, Van
Brederode, Van
Broekhuizen, Van
Cats, Van
Delen, Van
Doornik, Van
Duvenvoorde, Van
Eck van Pantaleon, Van
Gemen, Van
Goris
Haaften, Van
Haastrecht, Van
Hinojosa, De
Horst, Van der
Huis Duivenvoorde
IJsselmuden, Van
IJsselstein, Van
Kats
Leefdaal, Van
Leenkamer Raaphorst
Lek, Heer van de
Liere, Van
Maarn, Van der
Meerwijk, Van
Middachten, Van
Millinc
Mulart
Musch
Pijnssen
Poll, Van de
Polomey, Van
Pompe
Randwijk, Van
Renesse, familie Van
Riemsdijk, Van
Sas
Sasbout
Schaep
Scherpenzeel, Van
Spangen, familie Van
Ten Bosch
Tengnagel
Torck
Turk
Tuyll van Serooskerken, Van
Vijgh
Voorschoten, heer van
Voorst, Van
Wachtendonk, Van
Wassenaer Starrenburg, Van
Wassenaer, Van
Wassenaer van Catwijck, Van
Wassenaer van Rosande, Van
Wassenaer van Sint-Pancras, Van
Wassenaer-Warmond, Van
Wijhe, Van
Woude, Van den
Zoudenbalch
Zwieten, Van

Samenvatting van de inhoud van het archief

De familie Van Wassenaer behoort tot de belangrijkste adellijke families van Nederland. Reeds vroeg bekleedden zij hoge functies aan het grafelijk hof. Onder latere generaties ontstonden diverse zijtakken met bekende familienamen zoals Van Duvenvoorde, Raaphorst en Van Polanen.
Het archief is primair verdeeld naar de verschillende takken van het geslacht Van Wassenaer: Duvenvoorde (alias Van Wassenaer), Van Wassenaer Starrenburg, Van Wassenaer van Catwijck enz. Bij elk van deze takken zijn er stukken over aanverwante families en rubrieken betreffende eigendommen en bezittingen, huizen en heerlijkheden. Het archief bevat met name stukken over huis Duivenvoorde en over de heerlijkheden Voorschoten, Valkenburg, Katwijk en 't Zand. Bij de bezittingen lag de nadruk op Zuid-Holland, maar ook over huizen, heerlijkheden en eigendommen in andere provincies zijn stukken aanwezig. Leden van het geslacht Van Wassenaer vervulden talrijke functies in Holland: baljuw van (hoge) heerlijkheden, dijkgraaf in Rijnland en Delfland, lid van de Staten van Holland e.d. Vanaf eind zestiende eeuw bekleedden enkele personen hoge militaire posten in leger en vloot.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
I. De familie Van Wassenaer-Duvenvoorde
De familie Van Wassenaer stamt af van een zekere Kerstant zonder toenaam, die genoemd wordt in teksten van 1167 tot 1189 ( L.J. van der Klooster, Over de herkomst van de Van Wassenaer's en de Van Raaphorst'en en van Jacob burggraaf van Leiden, in:"De Nederlandsche Leeuw", 1983, kolom 175-194. ) . Hij bekleedde als dapifer een van de vier hofambten van de graaf van Holland. De dapifer of seneschalk was het hoofd van de hofhouding en had een taak bij het beheer van het grafelijk domein. Ruimschoots na de verdwijning van de functie in de bronnen werd deze functionaris drost genoemd, zodat hij ook een gerechtelijke taak moet hebben gehad ( J.C. Kort, Het archief van de graven van Holland 889-1581, Den Haag 1981, pp. 43*-44*. ) . De drost of baljuw was immers de plaatsvervanger van de landsheer voor diens hoge heerlijkheid.
De intrede van de familie Van Wassenaer in de Hollandse geschiedenis was er dus een op hoog niveau. Deze positie zou gehandhaafd en wellicht uitgebouwd worden in de volgende generaties. Kerstants zoon Filips van Wassenaer (1200-1223) had bij zijn verschijning in 1200 blijkbaar het goed Wassenaar verworven, waarnaar hij zich vervolgens noemde. Ook hij had een positie in de nabijheid van de Hollandse graaf maar in tegenstelling tot zijn vader werd hij niet genoemd als hoffunctionaris.
Volgende generaties in rechte lijn bleven zich nadien Van Wassenaer noemen. Werden echter nieuwe takken gesticht, dan veranderde de naam. Zo ging de jongere broer van Filips van Wassenaer zich naar zijn bezit Raaphorst Dirk van Raaphorst (1221-1227) noemen. De jongere zoon van Filips van Wassenaer noemde zich aanvankelijk van 1215 tot 1220 ( Koch, OHZ., I, 357 en 406. ) Filips van Wassenaer maar in 1221 ( Koch, OHZ., I, 412-413. ) Filips van Duvenburg en daarna Filips van Duvenvoorde. Daaruit mag men afleiden, dat Filips in 1221 het goed Duvenvoorde bij broederdeling had verkregen. Hij hield dit goed samen met het huis erop van de heer van Wassenaar in leen. Het eerst bleek de leenband in 1226, toen Dirk van Wassenaer en Bertha, zijn vrouw, bepaalden dat het goed dat Filips van Duvenvoorde en F., zijn vrouw, van hen hielden ook op een dochter kon erven bij gebrek aan een zoon ( Kruisheer, OHZ., II, 466; de wijze van dateren volgen wij niet. ) . Omstreeks 1300 werd het leengoed nader omschreven: het was het huis Duvenvoorde met omstreeks 100 morgen daarbij ( "Ons Voorgeslacht", 1978, pp. 588-589 nr. 355. Voor de datering: J.C. Kort, Overzicht van de leenkamers in Holland, Den Haag 1996 (3), p. 32 nr. 247. ) .
Huis en landgoed Duvenvoorde bleven in het vervolg de naam van de bezitter bepalen. Geruime tijd na de dood van Maria van Wassenaer, erfdochter van de oudste tak, in 1544 namen de overgebleven takken de oude naam in de eerste helft van de zeventiende eeuw weer aan. Johan van Duvenvoorde (1577-1645), bezitter van huis en landgoed en vertegenwoordiger van de oudste tak van Duvenvoorde, ging voorop. Hij was afstammeling van Filips van Wassenaer alias van Duvenvoorde in de twaalfde graad. De terugkeer naar de oude naam had alles van doen met de verkoop van het familiebezit, waarmee Lamoraal de Ligne, erfgenaam van de oudste tak Van Wassenaer, tijdens het Twaalfjarig Bestand was begonnen. De heerlijkheid Voorschoten verkocht hij in 1615 aan genoemde Johan van Duvenvoorde en de heerlijkheden Katwijk en Valkenburg aan derden. Jacob van Duvenvoorde van de tak Obdam wist in hetzelfde jaar huis en landgoed Zuidwijk te verwerven. Pas zijn zoon kocht in 1657 het naamgevende complex Wassenaar, waarmee het bezit van de oudste tak Van Wassenaer grotendeels was overgegaan op leden van de tak Van Duvenvoorde.
Nu de familie De Ligne zich van het oude bezit der Wassenaers had losgemaakt, is de terugkeer van de familie Van Duvenvoorde naar de oude naam begrijpelijk. Haar afstamming moest ook gedocumenteerd zijn en hier komt het archief in zicht. Dat zal naar alle waarschijnlijkheid dezelfde stukken hebben bevat als in 1660, toen Daniel François Hagens de genealogie van de familie opstelde en voorzag van de bewijsstukken ( Inv. 15. ) . Deze stukken tonen de afstamming van Duvenvoorde uit Wassenaer onomstotelijk aan, iets wat in Middeleeuwse genealogieën doorgaans veel moeite geeft. Was het in 1660 de adeldom van de familie, die erkend werd door de wapenkoning te Brussel, omstreeks 1850 werden van Willem Frederik Hendrik van Wassenaer (1820-1892) dezelfde bewijsstukken gevraagd voor zijn toetreding tot het adellijke genootschap Walhalla ( Inv. 1707. ) . Kort daarna liet Otto van Wassenaer (1795-1858) de genealogie opnieuw opstellen, vergezeld van dezelfde bewijsstukken ( Inv. 16. ) , waarvoor hij elk van zijn vijf zoons een exemplaar bezorgde. Sinds in 1903 het Nederland's Adelsboek van start ging, is de stamreeks meermaals verkort en in 1923 meer uitgebreid met afbeeldingen behandeld. Overigens verscheen in 1903 ook de verhandeling van Obreen over de familie Van Wassenaer met alle zijtakken, dat sindsdien het standaardwerk voor de familie is gebleven. Wel publiceerde W.A. Beelaerts van Blokland sindsdien zijn indringende studies over de oudste generaties van de Wassenaers en Duvenvoorde's ( "De Nederlandsche Leeuw", 1922, kolom 176-181, 298-309 en 355-364. ) en verscheen onlangs een bijdrage over de tak Duivestein ( M.D. van Duijvenvoorde, Een jongere tak van de familie van Duivenvoorde, in: "De Nederlandsche Leeuw", 1999, kolom 433-450. ) maar dit waren toch studies van gedeelten van de familie.
Namen
Wij gaan de oudste generaties van de familie hier nogmaals na met behulp van vernoeming. Het meest gebruikelijk was het ook in de dertiende eeuw een zoon de naam van zijn grootvader te geven. Dat geldt ook voor de familie Van Wassenaer, waarvoor ik de stamreeks Raaphorst als voorbeeld kies: Dirk van Raaphorst (1221-1227)-Kerstant van Raaphorst (†1238)-Dirk van Raaphorst (†1272)-Kerstant van Raaphorst (†1322)-Dirk van Raaphorst. Men ziet, dat de naam van de grootvader steeds op de kleinzoon erft. Voorts wijs ik erop, dat in deze tak als enige de naam Kerstant van de stamvader uit de twaalfde eeuw gehandhaafd bleef.
Kerstants oudste zoon heette Filips van Wassenaer, Dirk van Raaphorst was zijn jongere broer. De personen, naar wie zij vernoemd waren, behoorden echter niet tot de familie van Kerstant. Zo werd Dirk vernoemd naar de Hollandse graaf, destijds Dirk VII (†1203). Ook dit was een gebruikelijke wijze van vernoeming voor kringen in de nabijheid van de graaf. Zelfs in de achttiende eeuw ontving Frederik Hendrik van Wassenaer (1701-1771) zijn naam blijkbaar van de gelijknamige stadhouder, hoewel die reeds lang overleden was.
Is de naam Dirk van Kerstants tweede zoon van grafelijke herkomst, hoeveel te meer zal de naam Filips van zijn oudste zoon dat zijn! En dan ligt het voor de hand, dat die van de Vlaamse graaf Filips van de Elzas (†1191) afkomstig is. Merkwaardig is de vernoeming wel, daar ik er nooit elders een naar een andere dan de eigen graaf zag. Maar van verwantschap kan geen sprake zijn, daar de vrouw van Kerstant een dochter moet zijn van Bertulf van Pendrecht. Deze kwam als Bertulf dapifer voor van ca. 1150-1162 en tenslotte in 1167 als Bertulf van Pendrecht ( J.C. Kort, Het archief van de graven van Holland, 889-1581, Den Haag 1981, pp. 43*-44*. ) , toen Kerstant al dapifer was. Ditmaal kan zijn naam geen richtsnoer zijn wegens de dubbele grafelijke vernoeming maar de eigendom van de familie Van Raaphorst van het ambacht Pendrecht, de gruit van Gameldrecht daarnaast en de visserij met de zegen in de Oude Maas langs beide ambachten ( "Ons Voorgeslacht", 1974, p. 91 nr. 104. ) is in dit geval afdoende. Ook in het volgende geval kan vernoeming geen rol spelen, daar deze bij gebrek aan gedocumenteerde dochters onbekend is. Ik doel op zekere vrouwe Meilendis, die in 1229 overleden was. Dirk van Wassenaer (1215-1243) verkocht in dat jaar alle gerecht van haar hof met leenmannen ("hominibus") en hofhorigen ("mansionariis") en alle toebehoren ten overstaan van grafelijke leenmannen aan graaf Floris IV van Holland († 1234) ( Kruisheer, OHZ., II, 489. ) . Uit de aanwezigheid van de leenmannen volgt, dat de hof een grafelijk leen was. Het loont nu de moeite de twee lijsten van het bezit van de hoofdstam van Wassenaer, alles leenroerig aan de graaf ( Twickel, inv. 7394 AA fol. 12 en fol. 67-68. De eerste lijst is beknopter en ouder dan de tweede, die dateert van ca. 1355. De eerste is te stellen ca. 1300. ) , door te zien. Genoemd worden de oude hofstede van Wassenaar in combinatie met veenhuur en hoenders aldaar, allerlei rechten en tienden in Kethel, Voorburg, Voorschoten, Vlaardingen, Zoetermeer, Zwammerdam, Rijnland en Delfland en tenslotte in Haagambacht de korentiende van Eskamp, landhuur in Scheveningen tot ca. 10 pond en 184 hoenders en de Veentiende. Bij de aanwezigheid van hoenders en grond verwacht men een hof van domaniale snit, die in het Wassenaarse bezit te Den Haag echter ontbreekt. Gezien de akte van 1229 is dat eenvoudig te verklaren: Dirk van Wassenaer verkocht de hof met toebehoren, voorzover die aan Meilendis behoorde, immers aan de graaf. Die en zijn kleinzoon Floris V (1254-1296) bouwden het erbij horende bouwwerk uit tot hun residentie: het Binnenhof ( C. de Wit, Den Haag vroeger en nu, Bussum 1968, pp. 5-12. ) . Het terrein van de hof werd niet in zijn geheel aan de graaf overgedragen, de familie Van Wassenaer had naar uit de lijsten van 1300 en 1355 en latere stukken blijkt hun hofgoed ten westen van de huidige Mauritskade en Veenkade behouden ( P.J. van Breemen, Grenswateringen in het Noordveen en in het Benoordenhout, het Claas Robbrechtszoons land en de veenpacht van den heer van Wassenaar, in: Die Haghe, 1939, pp. 208-277. ) . Wij concluderen dus, dat Meilendis niet de gehele hof bezat maar het centrale gebouw en ongeveer de helft van het terrein daaromheen. Op eigen titel kan zij dit goed niet in leen hebben gehad, die mogelijkheid werd pas geopend in de volgende generatie ( Kruisheer, OHZ., II, 427 voor Dirk van Wassenaar en Bertha, zijn vrouw, anno 1222. ) . De enige mogelijkheid is daarom, dat zij dit goed als lijftocht bezat. Daaruit volgt, dat zij de moeder van Dirk van Wassenaer moest zijn, die anders geen recht op haar erfenis zou hebben ( Vgl. Die Haghe, 1950, pp. 60-81. ) . Zij was daarom gehuwd met Filips van Wassenaer (1200-1223), die zij overleefde. Voor de naam van haar familie vonden wij geen aanknopingspunten. Filips van Wassenaer gebruikte de namen Dirk en Filips voor zijn zoons. Veel houvast voor de eigen genealogie geven dergelijke vernoemingen naar grafelijke families uiteraard niet. Van deze volgende generaties zijn de namen van de echtgenotes geheel of ten dele bekend. Die van Dirk van Wassenaer en Filips van Duvenvoorde waren bij de oudste akte over het goed Duvenvoorde in 1226 respectievelijk Bertha (Berthel) en F. Zoals Beelaerts reeds stelde ( "De Nederlandsche Leeuw", 1922, kolom 301. ) speelden de vrouwen in de transaktie de belangrijkste rol en traden de mannen alleen als voogd op. Bertha was een dochter en wel de oudste van Arnold van Rijswijk, die van 1198 tot 1201 dapifer van Holland was en in stukken genoemd wordt tot 1216 ( Koch, OHZ., I, 370. ) . Drie bewijzen zijn daarvoor: de familie Van Rijswijk komt na 1216 niet meer voor, de familie Van Wassenaer was later in het bezit van de heerlijkheid Voorburg met toebehoren, was dus erfgenaam van Van Rijswijk, en een van de zoons uit het huwelijk heette Arent (van Groeneveld), al was dit de vijfde. Ook de vrouw van Filips van Duvenvoorde was een dochter en wel de jongste van Arnold van Rijswijk. Zij heette waarschijnlijk voluit Florentia en was daarmee wederom naar de grafelijke familie vernoemd. Naast de opmerkelijke regeling van 1226 vormt de naam van haar zoon -Arent, een naam die tot de dag van vandaag in de familie in zwang zou blijven - ons voornaamste bewijs. De stamhouder was, zo blijkt, naar zijn grootvader van moederszijde genoemd. De eigendom van hofstede en huis Duivestein met 34 morgen in Voorburg, waarmee reeds vóór 1383 de stamvader van de tak Duivestein werd beleend ( M.D. van Duijvenvoorde, Een jongere tak van de familie van Duivenvoorde, in: "De Nederlandsche Leeuw", 1999, kolom 433-450. ) , lijkt een en ander te bevestigen. Arent van Duvenvoorde (1248-1268) zelf wordt in teksten niet met een echtgenote in verband gebracht. Volgens latere genealogen was zij Machteld, dochter van Wouter van Kraaienhorst ( Obreen, p. 78. ) . Bedoeld is blijkbaar de Wouter van Kraaienhorst, die in 1251 als leenman van de hofstede Haarlem werd vermeld en juist overleden was ( Kruisheer, OHZ., II, 557. ) . Deze persoon komt echter te laat in de tijd, ook is het vreemd, dat zijn bezit niet naar zijn dochter gaat en is het tenslotte te klein. Een betere mogelijkheid is al Wouter van Haarlem Simonsz., die voorkwam van 1215 tot 1236 ( Koch, OHZ., I, 358, Kruisheer, OHZ., II, 581. ) . In dat laatste jaar is ook het zegel van Wouter van Haarlem bekend: drie kepers, beladen met een schildhoofd ( H. Brugmans en K. Heeringa, Corpus sigillorum Neerlandicorum (CSN.), Den Haag 1937-1940, nr. 897; Kruisheer, OHZ., II, 577. ) . Dit wapen komt bij latere personen, die zich Van Haarlem noemen, niet meer voor, zodat hij geen mannelijke nakomeling had. Wel gedroeg hij zich als hoofd van de familie en moest hij over een aanzienlijke erfenis beschikken. Een erfenis, die te aanzienlijk was voor een jongere linie Van Wassenaer en een die dan spoorloos verdwenen zou zijn. Naar ons gevoel kan Wouter van Haarlem niet de juiste keuze zijn.
Uit de twee behandelde kandidaten komt naar voren, dat de schoonvader van Arent van Duvenvoorde een Wouter zal zijn geweest. Dat is op te maken uit de naam van Arents tweede zoon. De oudste was Floris van Duvenvoorde, vernoemd naar de Hollandse graaf en vermoord bij Veere in 1301. De tweede zoon heette Wouter van Duvenvoorde en ook hij werd bij Veere omgebracht. Wouter was een nieuwe naam in de familie, die daarom van zijn moederszijde afkomstig moet zijn. Als derde en beste huwelijkskandidaat dient zich nu de familie Van Egmond aan. Van hen kwam Wouter van Egmond het eerst in 1200 voor samen met Filips van Wassenaer. Hij stierf in 1208, als schoonvader van Arent van Duvenvoorde was hij daarom te oud. Zijn oudste zoon was Willem van Egmond, die ook niet de schoonvader kan zijn geweest want dan moest hij vernoemd zijn. Resteert Willems jongere broer Wouter, die in 1223 overleed en ons de passende schoonvader lijkt. Hij heeft zijn naam mee en zijn rangorde in de familie. Alleen is ook van hem geen erfenis bekend.
Voor wat de twee echtgenotes van Floris van Duvenvoorde betreft kan men zich verlaten op de studie van Beelaerts van Blokland. Zijn eerste vrouw was een dochter van Floris van Brederode, zijn tweede vrouw was een dochter van Jacob van den Woude (†1302) en Sofia van Egmond ( "De Nederlandsche Leeuw", 1964, kolom 76-77. ) .
Wapen
Het wapen van de familie Van Duvenvoorde was blijkens zegels vanaf 1360 drie wassenaars ( Abdij Rijnsburg, inv. 595. ) . In kleuren was het wapen: in goud drie wassenaars van sinopel - heraldisch zwart. Het wapen was daarmee in de veertiende eeuw gelijk aan dat van de hoofdtak Van Wassenaer maar daar vierendeelde Filips van Wassenaer na verkrijging van het Leidse burggraafschap in 1340 zijn wapen van drie wassenaars met de dwarsbalk van de burggraaf. Het wapen van de hoofdtak was echter in de dertiende eeuw anders geweest, namelijk gedwarsbalkt van acht stukken, waarover een St. Andrieskruis. Het was een wapen, dat opmerkelijk veel op dat van de hoofdstam Van Amstel leek. De moord op graaf Floris V kan niettemin de reden niet zijn geweest voor het nieuwe wapen, dat al in 1294 voorkomt ( "De Nederlandsche Leeuw", 1931, kolom 225-228. ) . Hoe dit zij, het nieuwe wapen werd reeds kort na 1300 door de tak Polanen overgenomen en zo successievelijk door bijna alle andere takken. De uitzondering was de familie Van Raaphorst, die het wapen met de dwarsbalken behield. Het was Kerstant van Raaphorst, van wie als eerste van de familie een zegel is overgeleverd: gedwarsbalkt van zes stukken ( CSN., nr. 1141. ) .
Tenslotte liep één Van Duvenvoorde met een zegel van de veertiende eeuw uit de pas. Het was Jan van Duvenvoorde (†1324), jongere broer van bovengenoemde Floris van Duvenvoorde. Zijn zegel, dat van de periode 1280-1290 zal dateren, was: gedwarsbalkt van zes stukken, beladen met een schuinbalk. Van de familie Van Duvenvoorde was hij zo de enige met het oude wapen maar dat is genoeg om te mogen veronderstellen, dat deze familie tot het eind van de dertiende eeuw een dergelijk wapen met schuinbalken heeft gevoerd.
Nadat de familie Van Duvenvoorde de naam Van Wassenaer had aangenomen, bedienden zij zich ook van het wapen, dat eertijds Filips van Wassenaer vanaf 1340 had gevoerd. Het was gevierendeeld: I en IV: in rood drie zilveren wassenaars en II en III: in azuur - heraldisch blauw- een gouden dwarsbalk met als hartschild Duvenvoorde.
Functies
In het bovenstaande zagen wij, dat stamvader Kerstant de functie van dapifer aan het grafelijk hof bekleedde. Van volgende generaties is van functies niets bekend tot Arent van Duvenvoorde (†1382), die in 1347 grafelijk raad werd en daarna baljuw van Rijnland en Woerden. In 1350 moest hij als Hoek het veld ruimen en werden zijn bezittingen verbeurd verklaard ( H.M. Brokken, Het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, Zutphen 1982, pp. 542-543. ) . Bestuursfuncties voor leden van de familie waren nadien tot de zeventiende eeuw schaars. Slechts Dirk van Duvenvoorde van de tak Duivestein was gedurende vijf jaar van 1406 tot 1411 baljuw van Rijnland ( AGH., inv. 1213 fol. 25 vo en 80 vo-81. ) . Daarbij steekt de ambtstermijn van Arent van Duvenvoorde († ca. 1425) met elf maanden als baljuw van Delfland en Schieland bepaald mager af ( AGH., inv. 1913. ) .
Ook in het geestelijke trad de familie niet sterk op de voorgrond. Zo brachten alleen Adriaan van Duvenvoorde († ca. 1575) en Johan van Duvenvoorde (1530-1600) het tot functies van belang. De eerste werd deken van de Oude kerk te Dordrecht, de andere bracht het tot deken van de Utrechtse Dom. Daarnaast telde men enige priesters, waarschijnlijk bastaarden.
Met de Tachtigjarige oorlog begon de ster van Duvenvoorde militair en bestuurlijk te rijzen. Als eerste sloot Arent van Duvenvoorde (1528-1600) zich aan bij Willem van Oranje, voor wiens leger hij vocht. Ook veel van zijn nazaten maakten carrière in het leger tot de negentiende eeuw toe, toen Otto van Wassenaer (1795-1858) een rol speelde in de Tiendaagse veldtocht.
Als militair reikte alleen Willem van Wassenaer (1671-1719)
tot de hoogste rangen, bij de vloot deden meerdere dat. Johan van Duvenvoorde (1547-1610) was bij het begin van de Opstand admiraal en de enige Duvenvoorde, aan wie een biografie is gewijd ( A.G. van der Steur, Johan van Duvenvoirde en Woude (1547-1610), heer van Warmond, admiraal van Holland, in: Hollandse studiën 8, Dordrecht 1975, pp. 179-273. ) . Naderhand werd Jan Gerrit van Wassenaer (1672-1723) vice-admiraal, welke rang ook zijn neef Willem van Wassenaer (1712-1783) bereikte. Deze laatste liet de grootste verzameling stukken betreffende zijn functie in het archief na.
Maar de meeste functies verwierf de familie in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw in het publieke bestuur. Reeds Johan van Duvenvoorde (1577-1645), die zijn naam wijzigde in Wassenaer, verzamelde een groot aantal banen. Zo was hij hoogheemraad van Rijnland evenals vele van zijn nakomelingen, voorts grootzegelbewaarder- en stadhouder van de lenen van Holland, luitenant-houtvester van Holland en curator van de Leidse universiteit. Formeel was hij geen baljuw, een ambt dat ook vele van zijn nakomelingen zouden bekleden, maar in de praktijk maakte hij dat goed met de aankoop in 1615 van de hoge heerlijkheid Voorschoten. De preciese functies der leden van de familie zijn vermeld in de toelichtende kopnoten bij hun stukken. Eén uitzonderlijke functie vermeld ik hier nog. Willem Frederik Hendrik van Wassenaer (1752-1799) was behalve baljuw, dijkgraaf en hoogheemraad ook eerste commissaris van de posterijën van Holland.
Na de Franse tijd hield de familie zich in de eerste plaats met beheer en bestuur van Katwijk en Valkenburg bezig. Daar was men burgemeester op Arend Jacob Unico van Wassenaer (1825-1876) na, die burgemeester van Driebergen was. Daarnaast staat te noteren, dat Otto van Wassenaer (1795-1858) en Otto Jacob Eifelanus van Wassenaer Catwijck (1856-1939) respectievelijk lid waren van de Provinciale Staten van Gelderland en van de Tweede Kamer voor de CHU. Doorgaans beperkte men zich tot bestuur op lokaal niveau en het rentmeesterschap van het eigen bezit.
De laatst hier behandelde generatie van Arent Jacob Otto van Wassenaer van Catwijck (1930-1996) richtte zich in afwijking van vorige generaties tot bedrijfsleven en wetenschap. Het ziet ernaar uit, dat deze richting bepalend zal zijn voor zijn afstammelingen, die thans in de vijf en twintigste en zes en twintigste graad afstammen van dapifer Kerstant.
II. Huizen en heerlijkheden
Het stamgoed, dat de familie aanvankelijk haar naam gaf, was het huis Duvenvoorde - later Duivenvoorde - in Voorschoten met een terrein van 100 morgen (ca. 80 hectare), dat leenroerig was aan de hoofdstam op de hofstede Wassenaar ( Indien niet anders aangegeven, zijn de gegevens ontleend aan E.A. Canneman en L.J. van der Klooster, De geschiedenis van het kasteel Duivenvoorde en zijn bewoners, Den Haag 1967. ) . Aangezien Filips van Duvenvoorde zich een eerste maal Van Duvenburg noemde, is het heel wel mogelijk dat Duvenburg de eerste naam van het huis was, die kort daarop gewijzigd werd in Duvenvoorde. Hoe dit zij, de vermeldingen van Filips wijzen erop dat het huis destijds bestond. Voorts wees bouwkundig onderzoek uit, dat de zwaarste en dus oudste bouwmaterialen gebruikt waren voor het middelste van de drie delen, waaruit het huis thans blijkens de opbouw van de gevel bestaat. Dit middendeel zal daarom aanvankelijk een afzonderlijke woontoren zijn geweest volgens de mode van de eerste helft van de dertiende eeuw. Indien dit juist is, zal er sprake zijn van nieuwbouw. In de woelige periode van de Loonse oorlog (1203-1204) na de dood van graaf Dirk VII (†1203) wordt wellicht eerder op het landgoed Duvenvoorde gezinspeeld. Partijganger van de aanstaande graaf Willem I was namelijk Filips van Wassenaer, daarentegen was Arnold van Rijswijk op de hand van gravin Aleid en de graaf van Loon. Arnold werd gevangen genomen maar na afloop van de oorlog vrijgelaten en in zijn goed hersteld ( O. Oppermann, Fontes Egmundenses, Utrecht 1933, pp. 196, 200 en 205. ) . Wij nemen aan, dat daartoe ook Duvenvoorde behoorde.
Of dit reeds toen voorzien was van een houten bouwsel, moet in het midden blijven maar toen Filips van Duvenvoorde het complex bij zijn huwelijk met F(lorentia van Rijswijk) verwierf, zal met nieuwbouw in steen niet geaarzeld zijn.
In 1393 werd de toren waarschijnlijk ten dele afgebroken wegens de moord op Aleid van Poelgeest, waaraan Arent van Duvenvoorde († ca. 1425) medeschuldig werd gehouden. Bij de gevolgde herbouw zal de typische driedeling, die wij thans nog kennen, vermoedelijk tot stand zijn gekomen. Het volgende grote werk werd in 1631 uitgevoerd door Johan van Duvenvoorde alias Van Wassenaer (1577-1645), die het kasteel liet verbouwen volgens de smaak van zijn tijd. Eerder had hij twee panden aan de Kneuterdijk op de hoek van de Lange Voorhout aaneen laten smeden tot één huis, dat paste bij zijn stand.
Schriftelijke gegevens betreffende nieuwbouw en onderhoud leverde het archief tot het einde van de zeventiende eeuw niet, de informatie moest van het bouwwerk zelf verkregen worden omdat rekeningen tot 1676 ontbreken. In dat jaar zet echter de reeks domeinrekeningen van Voorschoten in ( Inv. 682-712. ) , waarin ook de kosten van onderhoud aan het kasteel zijn opgenomen.
In de negentiende eeuw werd het aanzien van de voorzijde gewijzigd met een brug naar ontwerp van de architect Donaldson. In de laatste oorlog werd het huis flink beschadigd, waarna een restauratie volgde, die in 1963 voltooid werd. Kasteel en inboedel waren inmiddels in een stichting ondergebracht en het kasteel als museum ingericht.
Rosenburg
Ook het huis Rosenburg in Voorschoten met een terrein van 80 morgen (ca. 70 hectare) was leenroerig aan de hofstede Wassenaar ( "Ons Voorgeslacht", 1978, p. 588 nr. 354. ) . Het dan oude bouwwerk met het landgoed werd in 1707 gekocht door Jan Gerrit van Wassenaer (1672-1723), waarna hij een geheel nieuw huis liet bouwen naar ontwerp van Daniel Marot ( L.J. van der Klooster, Kastelen en landhuizen, in: J.L. van der Gouw, Voorschoten. Historische studiën, Den Haag 1971, p. 137. Zie ook: inv. 581-582. ) . Na de dood van zijn zoon Jacob Jan van Wassenaer (1710-1728) werd het huis, dat luttele jaren had gestaan, afgebroken.
Het ambacht Voorschoten
Voorschoten wordt reeds in de dertiende eeuw geteld onder de lenen, die de heer van Wassenaar hield van de graaf van Holland ( J.L. van der Gouw, Het ambacht Voorschoten, in: J.L. van der Gouw, Voorschoten. Historische studiën, Den Haag 1971, pp. 17-45. ) . Het recht van de heer zal zich niet hebben onderscheiden van dat van andere dorpen. Behalve het recht bezat Voorschoten evenals Valkenburg een paardenmarkt, waarvan de heer tol toekwam. Zijn recht werd bovendien vermeerderd door uitbreiding tot hoge heerlijkheid in 1460, inhoudend dat hij ook de doodstraf kon (laten) uitspreken en ten uitvoer brengen.
Dit geheel van rechten deed de erfgenaam van de familie Van Wassenaer in 1615 van de hand aan Johan van Wassenaer (1577-1645), de bezitter van het huis Duvenvoorde. Zijn erfgenamen bezaten de heerlijkheid onverminderd tot 1795, toen de heerlijke rechten werden afgeschaft. De kern van de heerlijkheid - de rechtspraak - ging daarmee teloor, slechts bijkomstige rechten zoals visrechten bleven bestaan.
Het huis Starrenburg
Het huis Starrenburg in Overschie was met 20 morgen -ca. 16 hectare - leenroerig aan de graaf van Holland ( "Ons Voorgeslacht", 1986, pp. 166-168 nr. 51 A. ) . Het behoorde aanvankelijk aan de familie Van Voorschoten alias Van Kralingen en erfde met Elburg van Kralingen († ca. 1425) aan de familie Van Duvenvoorde. Aan het wapen van de familie Van Kralingen - een achtpuntige ster - ontleende het blijkbaar zijn naam. Het werd meermalen aan jongere zoons toegedeeld, het laatst aan Pieter van Wassenaer (1616-1669), wiens nakomelingen in de negentiende eeuw de naam Wassenaer-Van Starrenburg of Wassenaer Worbert van Starrenburg zouden aannemen. Het huis was in die tijd al verdwenen.
De heerlijkheid Wesenberg
De stad Wesenberg, thans Rakvere, ligt in het noorden van Estland in de provincie Viru ongeveer halverwege tussen Tallinn en Narva. Vanaf de dertiende eeuw stond er een kasteel als Zweedse voorpost. Voor zijn diensten bij de vrede met Rusland in 1618 beleende de Zweedse koning Reinout van Brederode (1567-1633) met stad en heerlijkheid. Zijn nazaten deden het leen in 1669 over aan Frederik van Tiesenhausen, landraad van Estland ( Z. Ligers, Histoire des villes de Lettonie et d'Estonie, Parijs 1946, pp. 212-216 en tgo. p. 208. ) .
Het huis Blankenburg te Beuningen
Dit huis droeg Otto van Wijhe (ca. 1545-1619) in 1597 op aan het leenhof van Gelre ( Leenaktenboeken. Nijmegen, pp. 50-51 nr. 19. ) . Het werd in 1774 verkocht. In het begin van de negentiende eeuw was het huis vervallen en naderhand werd het gesloopt.
Het huis Echteld alias Wijenburg in Echteld
Het huis te Echteld bestond wellicht reeds in de dertiende eeuw ( R.F.P. de Beaufort en H.M. van den Berg, De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst. De Betuwe, Den Haag 1968, pp. 225-234. ) . In 1495 droeg Otto van Wijhe († 1520) het huis op aan het leenhof van Gelre ( Leenaktenboeken. Nijmegen, pp. 442-444 nr. 184. ) , waarna het in de familie bleef tot 1817, toen het verkocht werd aan de verwante familie Van Balveren.
De heerlijkheid Eck en Wiel
Deze heerlijkheid in de Betuwe was aanvankelijk eigendom van de heer van Culemborg. Na verkoop bleef zij leenroerig aan de hofstede Culemborg. Van de leenmannen voor Eck en Wiel noemen wij Evert Jan van Wijhe (1678-1735), na wiens dood de heerlijkheid in andere handen kwam ( J. Anspach, Schets van de oorsprong en geschiedenis der aloude heerlijkheid Eck en Wiel, in: Heraldieke bibliotheek, 1897, pp. 104-184 en 347-361. ) .
Het huis Karmestein in Lienden
Het huis Karmestein lag aan de oostzijde van Lienden en was leenroerig aan de hofstede Culemborg. Vanaf de eerste belening in 1462 was het huis in bezit van de familie Van Brakel en dat zou zo blijven tot 1752, toen het verkocht werd. In het begin van de negentiende eeuw ging Karmestein teniet.
Het huis de Poll in Dreumel
Over dit huis, ook Pollestein genaamd, bestaat in de litteratuur verwarring ( A.G. Schulte, De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Het Land van Maas en Waal, Den Haag 1986, p. 243. ) . Het geval wil, dat geen gegevens over de twee huizen in Dreumel beschikbaar waren. Deze werden daarom ontleend aan het bezit van de heerlijkheid, die leenroerig was aan de hertog van Gelre ( Leenaktenboeken, Nijmegen, pp. 101-103 nr. 40. ) . Ten overvloede werden de twee huizen door elkaar gehaald.
Uit de gegevens in dit archief blijkt niet, dat het huis de Poll leenroerig was zodat wij het beschouwen als eigen goed. Deze omstandigheid maakte het moeilijk een lijst van eigenaren van dit huis op te stellen, omdat het pas in 1657 werd verkocht. Daarvoor kwam het slechts in testamenten en boedelscheidingen voor.
Het huis 't Zand in Katwijk
De hofstede 't Zand behoorde vanouds tot het goed, dat verbonden was aan het burggraafschap van Leiden ( M.L.H. Eerdbeek-Claasen, Het Zant en zijne bewoners, in: Leidsch Jaarboekje, 1929-1930, pp. 105-138. ) . In het testament van de eerste burggraaf uit de familie Van Wassenaer van 1343 is voor het eerst sprake van de woning, die op de hofstede gebouwd was en het terrein daarbij. Dat was 34 morgen - ruim 27 ha. - groot. In 1393 werd het huis afgebroken, omdat de burggraaf in de twist na de moord op Aleid van Poelgeest de partij van Willem van Oostervant tegen diens vader hertog Albert van Beieren had gekozen. Na de verzoening tussen vader en zoon herbouwde de burggraaf het huis, droeg het in 1399 op aan Willem van Oostervant en werd er samen met de heerlijkheid van het omliggende terrein mee beleend. Daar de nieuwe heerlijkheid, die was afgesplitst van Oegstgeest, vanaf die tijd in personele unie verbonden was met Katwijk, werd zij voortaan tot Katwijk gerekend. Na ruim 250 jaar van weinig schokkende wederwaardigheden verkocht Lamoraal de Ligne de heerlijkheid van beide Katwijken en 't Zand met toebehoren, waaronder het huis, in 1654 aan Willem van Liere. Het gebouw was niet veel meer dan een ruïne, zodat de nieuwe bezitters genoodzaakt waren tot nieuwbouw of herstel. In 1656 liet men daarom de architect Pieter Post een compleet nieuw huis ontwerpen ( Inv. 2585. ) . In plaats daarvan werd op een andere plaats een nieuwe zogenoemde Hof van Katwijk ge-
bouwd. In 1829 verkocht Otto van Wassenaer (1795-1858) de Hof voor een R.K. school, waarmee het gebouw uit het bezit van de familie is geraakt.
De heerlijkheid Katwijk en 't Zand
Ook Katwijk en Valkenburg behoorden tot het goed van de burggraaf van Leiden. Zij waren leenroerig aan de graaf van Holland. Was aanvankelijk Valkenburg de belangrijkste plaats -Katwijk speelde alleen een meer dan lokale rol als plaats, waar de graaf in Rijnland ingehuldigd werd. Later kreeg Katwijk het meeste belang. Zo werd in 1388 de parochie Katwijk uit Valkenburg gesplitst. Daarvan werd in 1461 wederom de parochie Katwijk aan Zee afgesplitst.
De Hof van Katwijk
In het wereldlijke ging de afscheiding minder snel. Pas in 1615, toen Lamoraal de Ligne Valkenburg verkocht, hechtten de Staten van Holland hun goedkeuring aan splitsing. Voortaan waren de Katwijken en 't Zand verbonden en diende voor deze heerlijkheid een baljuw, schout en secretaris zoals in elke -hoge- heerlijkheid het geval was.
Aan de heerlijkheid waren wel twee rechten verbonden, die beperkt waren tot de kuststreken: de hofvis en het pondgeld van de zeeman. De hofvis was de beste vis van elke vangst, het pondgeld was een heffing bij iedere vangst, oorspronkelijk 12 schelling per schip. Enige prestatie van de ontvanger in de tijd, dat stukken aanwezig zijn, ontbreekt. Zo is begrijpelijk, dat de vissers steeds minder geneigd waren deze afdrachten zonder zachte maar ook harde aandrang te voldoen. Pas met de Franse Revolutie werden hofvis en pondgeld afgeschaft evenals de heerlijke rechten.
De heerlijkheid Valkenburg
De heerlijkheid Valkenburg ging aanvankelijk dezelfde weg als Katwijk. In 1615 werd het echter verkocht aan Johan de Hertoge en tevens van Katwijk afgesplitst. In 1752 kocht Frederik Hendrik van Wassenaer (1701-1771) dit leen. In 1829 deed zijn kleinzoon Otto van Wassenaer (1795-1858) de heerlijkheid wederom van de hand.
De inrichting van het bestuur was gelijk aan die van andere heerlijkheden. Valkenburg onderscheidde zich slechts in de jaarlijkse paardenmarkt.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De geschiedenis van de bewaring van het archief der diverse takken van de familie Van Duvenvoorde en vervolgens de verspreiding daarvan is ingewikkeld, omdat zij zelden afdoende te documenteren is. Daarom moet dit relaas ten dele hypothetisch blijven.
De oudste tak Van Wassenaer
Toen Johan van Wassenaer († 1523) zijn goed onder zijn beide dochters Maria en Margaretha verdeelde, bepaalde hij dat eerstgenoemde zijn gehele erfenis zou toevallen, verminderd met 400 Rijnse guldens jaarlijks, die haar zuster zou ontvangen ( Regesten Twickel, nr. 162 d.d. 3 juni 1522. ) . Uit de erfenis van haar grootmoeder Johanna van Halewijn kreeg de jongste dochter 53 pond groten Vlaams jaarlijks, een beurs en de inhoud van een fluwelen koffertje ( Regesten Twickel, nr. 162 d.d. 12 februari 1528. ) . Margaretha van Wassenaer (ca. 1515-1556) werd aldus vrijwel onterfd. Zij huwde in 1524 Jan van der Marck, heer van Lummen († 1552), en overleed in 1556. Haar zoon was de watergeus Willem van der Marck alias Lumey, die de schrale erfenis niet vergeten zal zijn. De grafzerk van Jan van der Marck werd in 1865 overgebracht naar het Capucijnerklooster te Edingen ( Obreen, pp. 52-53. ) , thans Studium Arenbergense. Om zekerheid te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van archief Van Wassenaer wendde ik mij in 1998 tot de archivaris aldaar maar ontving negatief antwoord. Margaretha van Wassenaer had blijkbaar evenmin enig aandenken in schriftelijke vorm ontvangen. Maria van Wassenaer (ca. 1513-1544) huwde in 1527 Jacob de Ligne en bracht het niet onaanzienlijke kapitaal van haar familie naar Henegouwen, waar deze familie thans nog het kasteel Beloeil bezit. Het archief was in zijn geheel naar De Ligne gegaan en werd blijkens een ongedateerde lijst ( Inv. 7. ) in zijn huis te Brussel bewaard. Omdat de laatst beschreven stukken dateren van 1619, moet het van na die tijd zijn. Het oudste stuk was van 1251 ( Kruisheer, OHZ., II, 894, in de lijst abusievelijk op 1241 vermeld. ) en het geheel was geborgen in vijftien laden, genummerd A tot en met P. Behalve stukken van de familie en Wassenaar wordt ook archief van de heerlijkheden Katwijk en Wimmenum vermeld. In de volgende lijst van 1769 ( Inv. 8 p. 163. ) van het archief op Beloeil worden slechts weinig stukken betreffende Wassenaar genoemd. De stukken betreffende Katwijk en Wimmenum zijn na hun verkoop in 1615, respectievelijk 1612 aan de nieuwe bezitters overgedragen zoals blijkt uit hun aanwezigheid in de archieven van deze heerlijkheden. Die van Wimmenum zijn eigendom van Jan Pieter Six te Hilversum ( Kopieën van delen in RA. Noord-Holland. ) . Een grotere hoeveelheid archief betreffende de heerlijkheid Wassenaar en de familie werd in 1735 aan de graaf Van Wassenaer overgedaan. De lijst van verzonden stukken bleef op Beloeil maar werd ons niet bekend. Zeker is, dat beide partijen geen haast hebben gemaakt de betreffende archivalia te verwerven dan wel af te staan, omdat de heerlijkheid Wassenaar reeds in 1657 was gekocht. In 1735 werd dit archief ter hand gesteld aan de graaf Van Wassenaer, te identificeren als Unico Willem van Wassenaer Obdam (1692-1766). Niets in diens archief wijst op de transaktie, enkele stukken worden toch in een collectie stukken van het familiearchief Wassenaer Obdam ( Inv. 893. ) vermeld. Hierin wordt het archief beschreven zoals het na 1764 geplaatst was in vijf kasten en enige pakken waarschijnlijk in het huis van de familie aan de Kneuterdijk. Het is geschreven met de hand van rentmeester Daniel van der Wilp († 1768) ( Twickel, 7063. ) . Op een gegeven moment, waarschijnlijk in 1816 bij de verkoop van het huis aan koning Willem I ( A.J. Brunt, Inventaris van het huisarchief Twickel, Zwolle/Delden 1993, p. XXXI. ) werd dit fonds gedecimeerd. Bewaard werden stukken, waarin de naam van de familie voorkwam, zo werden huwelijksvoorwaarden Van Raasfelt gescheurd, wel bleef een akte Van Raaphorst gespaard. De scheurder wist blijkbaar, dat die familie was. De uitkomst van het werk was desastreus. Van de 685 nummers werden 665, waaronder vele rekeningen, vernietigd. Er restten daarna twintig charters, waarin de naam van de familie voorkwam ( Twickel, inv. 12, 17, 22, 131-133, 136, 143, 144, 157, 194, 202a, 347, 348, 355, 848, 909 en 2201. ) . Ook de oudste charters van 1251 en 1276 moesten er aan geloven. De omschrijvingen van omstreeks 1764 waren gelukkig zo goed, dat wij in staat waren van het archief van de familie Van IJsselstein van Ten Bosch, die ook tot de voorouders van de hooftak Duvenvoorde behoorde, behoorlijke omschrijvingen te maken ( Bijlage C. ) . Van andere families zoals Van Arnhem en Van Huchtenbroek, die niet verwant waren aan de hoofdtak, is dit nagelaten. Andere stukken van de oude familie Van Wassenaer zijn blijkbaar langs andere weg op kasteel Twickel terechtgekomen. Het waren persoonlijke stukken vanaf 1354 tot 1540 ( Twickel, inv. 803-821. ) , die onder meer behoorden aan Jan van Wassenaer († 1496), Katharina van Wassenaer (gest. 1538) en Joost van Kruiningen († 1543). Nu loopt een merkwaardige zaak in het oog: ook in het archief Duvenvoorde waren enkele stukken van deze personen ( Inv. 5-6 ) aanwezig, hoewel zij niets met Duvenvoorde uitstaande hadden! Het zal nog vreemder worden, daar Twickel op zijn beurt stukken van de familie Van Duvenvoorde en de jongere takken daarvan bezit over de jaren 1484-1737 ( Twickel, inv. 822-847 ) . Voorts zijn daar stukken betreffende Katwijk van na de verkoop van 1654 ( Twickel, inv. 7733-7734, p. 1095 ) . Hoe is dit te verklaren? Kan er sprake zijn geweest van zorgeloosheid bij het archiefbeheer in de tijd dat rentmeester Jan van Zanten aan het eind van de achttiende eeuw zowel voor Obdam als voor Duvenvoorde werkte in huizen, die schuin tegenover elkaar aan de Kneuterdijk stonden? Of eventueel zijn voorganger Adriaan van der Does, die in de jaren 1793-1794 beide functies ook vervulde? Of was het de drang van verzamelaars in de familie om familiestukken te behouden? Gezien de aanwezigheid van de oude inventaris Obdam van 1764 in het fonds Rosande lijkt de laatste mogelijkheid ons de meest waarschijnlijke. Hoe dit zij, toen W.J.J.C. Bijleveld en H. Obreen in 1914 kasteel Beloeil bezochten op zoek naar het oude Wassenaerarchief, troffen zij niets aan, hoewel de gehele inboedel van het kasteel een brand van 1900 had overleefd ( Leidsch Jaarboekje, 1915, pp. 96-103 ) .
Van Duvenvoorde alias Van Wassenaer
De familie van Duvenvoorde stamt af van Filips, jongere zoon van Filips van Wassenaer, en is daarom naar de telling van Obreen een afsplitsing in de tweede generatie.
Tot het begin van de negentiende eeuw zijn geen beschrijvingen van dit archief overgeleverd. Indirect worden wij wel ingelicht over het bestaan van het archief, toen aan het einde van de zestiende eeuw enkele stukken eruit werden afgeschreven door Dirk Woutersz., pastoor van Wassenaar, en P.C. Bockenberg ( Kruisheer, OHZ., II, 466 toelichting. ) . Op groter schaal gebeurde dat in 1660 door Daniel François Hagens ( Inv. 15. ) . Dit was een deel van het archief, dat bedoeld was om de afstamming van de familie Van Duvenvoorde van de oudere tak Wassenaer te bewijzen en niet het gehele archief. Dit archief was blijkbaar in wezen, toen Willem Frederik Hendrik van Wassenaer (1752-1799) er in 1774 onderzoek in wilde doen. Toestemming tot raadpleging vroeg en verkreeg hij van Alexander Jan Torck (1733-1793), die zijn archief te Den Haag achter slot en grendel hield in meerdere kasten ( Inv. 1562. ) . Al in de achttiende eeuw had Willem Frederik Torck (1691-1761) archief van Den Haag naar Rosendaal laten brengen, toen sprake was van een pak stukken,"getekend A, rakende de boedel Duvenvoorde in lade A in de kast achter de deur in het kantoor op Rosendaal ( Inv. 132. ) . Reeds in 1722 dus bij de afhandeling van de boedel van zijn schoonvader zag Torck stukken door en legde er een provisorische beschrijving bij ( Inv. 411 ) . Minder specifiek maar toch duidelijk genoeg voor transport van stukken Duvenvoorde naar Rosendaal zijn enige lijsten uit de achttiende eeuw ( Inv. 771. ) .
Pas in 1809 voltooide rentmeester Jan van Zanten een lijst van oude papieren van Reinout Jan Christiaan Torck (1765-1810), die bewaard werden in diens huis aan de Kneuterdijk. Hij was met het werk begonnen in 1806 en had de stukken blijkbaar meegenomen want na afloop werden ze wederom in het grote huis aan de Kneuterdijk gedeponeerd. De lijst bevat 148 nummers, waarvan drie nummers (62, 77 en 90) voor ons doel afvallen want zij betreffen het huis Rosendaal en de familie Torck. Daar veel pakketten zijn onderverdeeld, gaat het voor de familie Van Wassenaer in totaal om 333 beschrijvingen, waarvan 170 nummers in het tegenwoordige bestand konden worden herkend. Dat was vaak niet eenvoudig en soms ondoenlijk getuige nr. 13: "allerhande" of nr. 53: "een paquet papieren raakende meestal de families Van Almonde en Pijnssen, bestaande in blafferts van derzelver goederen, inventarissen etc." Ook schijnt het, dat de rentmeester de stukken in het Latijn buiten beschouwing heeft gelaten. De bewaarde stukken in die taal zijn immers aan de achterzijde voorzien van de uniforme tekst: "latijn". (Mogelijk de man van de andere inventaris van 1764). Ook liet Van Zanten de beschrijving van stukken na, die hij aanmerkte als "slapers". Deze categorie, waaraan hij blijkbaar weinig belang hechtte, bleef tot onze verbazing in zijn geheel bewaard. Deze kennis dienen wij wel te verwerven via bestudering van de achterzijden der stukken, waarop de rentmeester de nummers placht te noteren.
Bij nummer 100 meldde Van Zanten in de lijst: "enige brieven, bij den hoog edelen heer van Voorschooten gelezen en gezegd te bewaren". Dat geeft voor de bewaring de beste perspectieven maar in de praktijk valt het tegen: ongeveer de helft en daarbij de dikste pakken is verdwenen.
Merkwaardige zaken hier gelijk bij Twickel. Vermeld wordt de akte van huwelijksvoorwaarden van Jan van Doornik met Maria van Duvenvoorde ( Inv. 796, in de lijst nr. 140/b. ) , die inderdaad in de inventaris van Duvenvoorde van 1920 was opgenomen. Het heeft daar de positie van een verzameld stuk, omdat het op geen andere manier op Duvenvoorde terecht kon komen. Daarnaast valt nr. 139/1 van de lijst op: die betreft Frederik Hendrik van Wassenaer (1701-1771). Hij behoorde tot de tak Catwijck en om die reden zijn stukken niet in het huis Duvenvoorde te verwachten.
Opvallend is voorts, dat de stukken afgeschreven bij Hagens, in de lijst van Jan van Zanten niet voorkomen. Deze bleven waarschijnlijk bijeen en ze werden de rentmeester niet meegegeven. Blijkens inv. 16 werden de stukken Hagens behalve nr. 1 (de tekst van 1226) nogmaals van maart tot mei 1775 naar de originelen afgeschreven door J.F. Royer, secretaris van het Hof van Holland, en nagezien door David Mijs, notaris. Dat zal het resultaat zijn geweest van het onderzoek, dat Willem Frederik Hendrik van Wassenaer in 1774 in het pand aan de Kneuterdijk verrichtte. Sinds die tijd zijn de originelen niet meer gezien.
Door de omstandigheid, dat de baljuw, schout en secretaris van Voorschoten ook rentmeester van de heer was, bleven op de secretarie van Voorschoten stukken van Duvenvoorde achter. Deze werden in 1948 bij inventarisatie gevonden en vervolgens geschonken aan het Algemeen Rijksarchief ( VROA., 1948, p. 26, XII, nrs. 12-33. ) . Een volgende aanvulling kwam in 1959 van Ludolphine Henriette Schimmelpenninck van der Oye (1891-1965) ( VROA., 1959, p. 44, XV, nr. 1. ) . Deze bestond grotendeels uit stukken, afkomstig van latere eigenaren van Duivenvoorde. Het huis Duvenvoorde aan de Kneuterdijk werd in 1912 verkocht. Uiterlijk in dat jaar werd het huis ontruimd. Een deel verhuisde naar het kasteel Duivenvoorde, hoewel dat niet aan Torck behoorde. Ongeveer twee meter ging naar Rosendaal in Velp. Enkele stukken werden daar omstreeks 1900 door Obreen gesignaleerd, de grote massa merkte hij niet op. In 1948 vervoegde de eigenaar van Duivenvoorde Willem Anne Assueer Jacob Schimmelpenninck van der Oye (1889-1957) zich op Rosendaal, dat beschadigd uit de oorlog was gekomen en vroeg en kreeg de stukken Obreen mee. Hij droeg ze - negen en veertig in totaal - direct over aan het Algemeen Rijksarchief, waar ze samen met enige andere stukken het eerste supplement Duvenvoorde gingen uitmaken ( VROA., 1949, p. 29, XXXI. ) .
De grote massa bleef tot Rosendaal behoren en werd in 1969 voorlopig op fiches beschreven door C.L. Punt. Voor de eenheid van het archief had baron Schimmelpenninck in 1948 het beste alle stukken Duvenvoorde mee kunnen nemen want nu mochten dringende verzoeken om teruggave niet op enige medewerking van de rijksarchivaris in Gelderland rekenen. Zij zijn zo goed mogelijk, rekening houdend met de moeilijke toegankelijkheid, met nieuwe beschrijvingen en cursieve nummering in de inventaris opgenomen.
Een ander deel van het archief werd bij inventarisatie van het oudere deel van het huisarchief Keppel door A.P. van Schilfgaarde aangetroffen. Omdat niet zeker was wanneer de stukken op Keppel waren gearriveerd, werden ca. veertig verhuisdozen ongeordende stukken Keppel vanaf 1850 doorgezien. Er werd echter niets aangetroffen. Eén stuk uit de lijst Van Santen werd tenslotte in 1955 van de gemeente Leidschendam ontvangen. Hoe die het verkreeg is in raadselen gehuld.
In de tussentijd had aan het einde van de achttiende eeuw Willem Frederik Hendrik van Wassenaer (1752-1799) enige teksten aan de hoogleraar Te Water geleverd ( Te Water, IV, pp. 167-222. ) . Behalve enkele stukken uit het fonds Rosande en afschriften van Twickel en de genealogie Hagens beschikte Willem over een aantal originele stukken van de familie Van Duvenvoorde vanaf 1303. Behalve door deze druk zijn zij thans onbekend, bovendien is onduidelijk hoe hij ze verkreeg. Eveneens onduidelijk zijn drie akten van aanstelling voor Frederik Willem van Wassenaer (1658-1703) ( Inv. 136; HS Rotterdam, nrs. 2366-2368. ) , waarvan het fonds Rosande ook drie akten bevatte. Hun herkomst is in het Gemeentearchief van Rotterdam onbekend, omdat zij op de aanwinstenlijst van ca. 1900 niet gevonden zijn. Evenmin bekend is de herkomst van stukken van Karel Lodewijk van Wassenaer (1685-1751) betreffende zijn functie van baljuw van Den Haag ( Inv. 162. ) , die verkregen zijn van het Gemeentearchief van Den Haag.
Van Santhorst
De familie Van Santhorst stamde af van een jongere zoon van Dirk van Wassenaer (1215-1243) en is daarom een afsplitsing van de familie in de derde generatie. Deze stierf uit omstreeks 1450. Van het archief tot 1450 resteren thans vier charters in het fonds Santhorst, aanwezig in het huisarchief Twickel.
Van Groeneveld
De familie Van Groeneveld stamde af van een jongere zoon van Dirk van Wassenaer (1215-1243) en is daarom een afsplitsing van de familie in de derde generatie. Deze familie stierf in 1627 in de Zuidelijke Nederlanden uit. Het archief, dat thans nog bekend is, loopt over de jaren 1321 tot 1503 en is opgenomen in het archief van de familie Van Sypesteyn ( S.M. van Zanten Jut, Inventaris van het familiearchief Van Sypesteyn, Loosdrecht 1969. ) , aanwezig in het Gemeentearchief van Haarlem. Het betreft ongeveer twintig charters.
Van Polanen
De familie Van Polanen stamde af van een jongere zoon van Filips van Duvenvoorde, stamvader van de familie Van Duvenvoorde. Het is dus een afsplitsing van de familie in de derde generatie. Deze familie stierf in 1445 met Johanna van Polanen uit. Het archief is thans onderdeel van het archief van de Nassause Domeinraad en beslaat daarin naar schatting een meter van voornamelijk charters, waarvan het oudste dateert van 1295. Een ouder stuk was vermoedelijk opgenomen in de leenregisters van Duvenvoorde, die begonnen in 1264 ( Inv. 561 en 562. ) . Waarschijnlijk betreft die akte het goed, dat Jan van Duvenvoorde voor zijn erfdeel ontving.
Ook in andere fondsen kwamen stukken van de familie Van Polanen terecht. In 1625 werd uit het voormalige archief van de Domeinraad een collectie stukken betreffende de visserij in de Lek overgedragen. Deze bevindt zich thans in het archief van de N.V. Maatschapopij Van Nassau la Lecq en telt ruim dertig charters vanaf 1293. Het archief is aanwezig op het Algemeen Rijksarchief. Voorts bevinden zich enkele stukken vanaf 1376 in het archief van het huis Bergh te 's-Heerenberg en worden ruim tien charters vanaf 1342 in het Koninklijk Huisarchief te Den Haag bewaard in de collectie G 17:"Originele oude charters, testamenten, koopbrieven van verschillende aard en betreffende verschillende personen".
Van Duvenvoorde van Duivestein
Deze familie stamde af van Dirk van Duvenvoorde, jongere zoon van Arent van Duvenvoorde (1348-1380) en was daarmee een afsplitsing van de familie in de zesde generatie. Deze familie stierf in 1632 uit. Het archief werd in 1660 nog benut door Hagens ( Bijlage A, nr. 17. ) . Ook werd het archief gebruikt door Dirk Utenhage ( "De Nederlandsche Leeuw", 1999, kolom 433-436. ) voor de genealogie, die hij in 1633 van deze familie samenstelde. Ook toen was het charter van 1383 het oudste stuk in het archief, dat sindsdien spoorloos verdwenen is.
Van Wassenaer van Warmond en Van Wassenaer van Alkemade
De familie Van Wassenaer van Warmond stamde af van Jan van Duvenvoorde (1468-1544), jongere zoon van de familie Van Duvenvoorde in de negende generatie. Deze familie stierf met Anna Hendrina van Wassenaer (1679-1722) uit. Haar nalatenschap ging aanvankelijk in 1726 naar Maria Isabella van Beijeren van Schagen, die gehuwd was met François Paul Emile d'Oultremont te Warfusée. Daarna diende een verre neef van Anna zich als erfgenaam bij testament aan: Willem Albert van Wassenaer (1718-1764), die zich op het huis Warmond vestigde. Pas in 1774 werd het huis aan de familie Van Leyden verkocht. Het archief van het huis, waarin een fragment van het archief van de familie, is deponeerd bij het Gemeentearchief van Leiden.
Uit het bovenstaande blijkt, dat archief van de familie Van Wassenaer-Van Warmond zich in theorie op drie plaatsen kan bevinden. Een zekere plaats is het huidige huisarchief, waarin het hier bedoelde familiearchief behoudens kleine fragmenten ontbreekt. Voorts kan het archief zijn overgebracht naar kasteel Warfusée te Saint-Georges (sur Meuse) bij Hoei. Daar is inderdaad een rijk verluchte genealogie ( Inv. 794. ) aangetroffen, die in bezit van Anna Hendrina van Wassenaer was, maar overigens ontbrak van archief elk spoor. De derde kans voor het archief was de tak Alkemade, eveneens uitgestorven. Inderdaad bleef een exemplaar van de genealogie Hagens ( Inv. 16. ) in deze familie ( W.J.J.C. Bijleveld, Op zoek naar een verloren memorie-register der van Wassenaer's, in: "De Nederlandsche Leeuw", 1925,kolom 313-316. ) . Het werd foutief als memorie-register aangeduid maar omdat het afkomstig was van Louise Auguste Elisabeth Marie Colette de Montmorency, weduwe van Joseph van Lotharingen-Elboeuf, is wel aannemelijk dat het de genealogie Hagens betreft. Daarna is het deel blijkbaar in handen gekomen van Willem Lodewijk Worbert van Wassenaer Starrenburg (1852-1913), verhuisde na zijn dood naar kasteel Oolde en werd in 1948 ( VROA., 1948, p. 29, XXIV, nr. 3. ) naar het Algemeen Rijksarchief overgebracht.
Bij zijn onderzoek trof Bijleveld op kasteel Eicks bij Bonn inderdaad enige stukken of notities aan bij de familie Geyr von Schweppenburg, die erfgenaam was van de tak Alkemade door huwelijk in 1802 van Maximiliaan Joseph Geyr von Schweppenburg (1777-1856) met Clementine Auguste van Wassenaer (1784-1857). De familie maakte nog melding van een schilderij van Rembrandt voor Albert van Wassenaer (1599-1657); toen Bijleveld de familie Geyr bezocht, was ook dit onbekend. Voor het overige gaf de familie te kennen, dat het archief Wassenaer verspreid of verloren was.
Een klein deel van het archief van Johan van Duvenvoorde (1547-1610) kwam voorts terecht in het archief van de familie Cousebant ( Inv. 804, 818 en 823. ) . Ook hier liep de vererving via de tak Alkemade, waarvan Elisabeth Julia Jacoba van Wassenaer (1744-1799) het door haar huwelijk in 1763 met Florentius Justus Franciscus Cousebant (1735-1799) aanbracht. Op vergelijkbare wijze kwamen stukken in het archief van de Cannenburg terecht ( Inv. 846, 847 en 852. ) en wel door huwelijk in 1658 van Odilia van Wassenaer uit de tak Alkemade met Elbert van Isendoorn à Blois (†1680). Het betreft twee nummers van de tak Warmond en één van de eigen tak Alkemade. Naast de te verwachten plaatsen voor het archief waren er toevallige. Op kasteel Vornholz in Westfalen Kreis Warendorf kwamen stukken van de familie Van Doornik terecht. Deze familie was verwant aan de familie Van Duvenvoorde door huwelijk van Jan van Doornik in 1539 met Maria van Duvenvoorde. Door deze verbinding en opvolgende voogdij verkreeg de familie Van Doornik stukken van de familie Van Duvenvoorde. Tenslotte verwierf het Algemeen Rijksarchief in 1890 ( VROA., 1890, p. 24, nr. 21f. ) een charter uit de collectie van Thomas Phillipps, dat eerder behoorde tot de collectie van Cornelis Booth (1605-1678). Het is denkbaar, dat Booth het van de familie heeft gekregen. Naar zijn aard behoort het bij dit fonds, waarbij het daarom is gevoegd. Hoewel van het archief van de tak Warmond betrekkelijk weinig resteert, kunnen wij ons van de omvang een redelijke voorstelling maken. Dit komt omdat Johan van Duvenvoorde (1547-1610) eigenhandig omstreeks 1600 een nauwkeurige lijst van zijn charters opstelde ( Inv. 891. ) , van 1611 tot 1618 voortgezet door Odilia Valkenaar (1563-1620), zijn vrouw. Deze charters waren ondergebracht in het grote kantoor van Warmond in acht laden, voorzien van de letters A tot H. De beschrijving van de inhoud van lade D ontbreekt echter.
Een volgende inventaris dateert van omstreeks vijftig jaar later en omschrijft ook alleen charters, nu in laden A tot C. Een aanvullende lijst geeft beschrijvingen van stukken en papieren in de kist op het kantoor van Johan van Wassenaer (1622-1687). Het gaat om 34 rubrieken, onderverdeeld naar meer dan 157 beschrijvingen, meestal rekeningen. Zo besloeg het archief in de tweede helft van de zeventiende eeuw naar schatting 3 meter.
In 1660 werd het archief benut door Hagens ( Inv. 15, fol. 52v vlgg. ) .
Van Wassenaer-Van ten Bosch
De familie Van Wassenaer-Van ten Bosch stamde af van Antonie van Duvenvoorde, jongere zoon van de familie Van Duvenvoorde in de elfde generatie. Deze tak stierf met Maria Jacoba van Wassenaer in 1744 ( Inv. 20. ) uit, die ongehuwd te Den Bosch overleed. In 1660 maakte Hagens ( Inv. 15, fol. 48v-49. ) gebruik van het archief, dat toen behoorde aan Arent Adam van Wassenaer en schreef de nummers 62 en 63 van de charters daarin af. Naderhand verwierf het Algemeen Rijksarchief in 1826 uit de nalatenschap van professor Jona Willem te Water (1740-1822) een leenregister van Ten Bosch. Dit register had Te Water in 1780 te leen gekregen van "een heer te Goes" ( Inv. 1562. ) en bij zijn overlijden was het blijkbaar nog steeds in zijn bezit. In het archief Rosande kwam een testament van Antonie van Wassenaer ( Inv. 895. ) terecht maar het overgrote deel van het archief in thans onbekend.
Van Wassenaer Starrenburg
De familie Van Wassenaer Starrenburg stamde af van Pieter van Wassenaer (1616-1669), jongere zoon van de familie Van Duvenvoorde in de dertiende generatie. Zij stierf uit in 1833 maar werd voorgezet door de zogenaamde Worberts van Wassenaer van een in 1834 gewettigde afstammeling. Op haar beurt stierf deze tak uit in 1913 met Willem Lodewijk Worbert van Wassenaer Starrenburg (1852-1913). Kort daarop gaf Willem Lodewijk van Welderen Rengers, wonend te Laren bij Zutphen op het huis Oolde, de stukken van de familie Van Wassenaer Starrenburg, die behoorden aan zijn moeder Auguste Caroline Isabelle Worbert van Wassenaer Starrenburg (1854-1919), in bewaring aan het Algemeen Rijksarchief. Zij waren in feite gelicht uit het archief van Oolde ( W.A. Wijnaendts van Resandt, Inventaris der huisarchieven op Oolde, z.pl z.j.. ) . Nogmaals arriveerden in 1921 ( VROA., 1921, p.75. ) en 1948 ( VROA, 1948, p. 30, XXV. ) enige stukken Starrenburg van Oolde bij het Algemeen Rijksarchief. Eerder waren reeds enige stukken op het kasteel Bergh ( VROA., 1932, p. 35, VII, nrs. 1-2. ) gevonden en overgedragen. Stukken van de heerlijkheid Maasland en Maassluis werden bijgevoegd in 1951 ( VROA., 1951, p. 19, XII. ) en 1960 ( VROA., 1960, p. 43, XIV ) en waren afkomstig W.M. de Brauw te Den Haag en C.W. Royaards te Schoorl. Van het archief zijn geen lijsten overgeleverd behalve een bescheiden lijst van recente stukken in de nalatenschap van Lodewijk Jan Worbert van Wassenaer Starrenburg (1778-1836) ( Inv. 959, fol. 29-30v. ) . Toch laten dorsale aantekeningen op charters zien, dat deze stukken wel degelijk in hun geheel zijn doorgezien. Wij herkenden in deze notities de typische hand van Cornelis van Aerssen, heer van Voshol (1646-1728). De aanleiding, tot het werk van Van Aerssen zal het overlijden van Willem Lodewijk van Wassenaer (1676-1720) zijn geweest, die gehuwd was met Maria Cornelia van Aerssen (1691-1760). Het merkteken waarborgt zo de aanwezigheid van het charter in het archief Van Wassenaer Starrenburg. Juist als bij Warmond raakte een hoeveelheid stukken verspreid over andere fondsen met slechts een vaag verband. Ik noem de archieven van de huizen Offem, Ruurlo, Twickel en Leur (fonds Bylandt). Het is opmerkelijk, dat stukken van Aanverwante Families niet werden meegenomen. Opmerkelijk is tenslotte, dat archief van de laatste generaties geheel of grotendeels ontbreekt. Ook bij een collectie stukken, die in 1913 uit de nalatenschap van Willem Lodewijk Worbert van Wassenaer Starrenburg werd gekocht, ontbreken zij ( G.J. ter Kuile, Archief van Haersolte en andere familie-archieven afkomstig van de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, Zwolle 1957. ) . Willem Lodewijk Worbert scheen wel tot het verzamelende deel van de familie te behoren. Niet alleen werd in zijn nalatenschap het exemplaar van de genealogie Hagens, afkomstig van de tak Alkemade, aangetroffen maar blijkbaar ook de fraai verluchte lijst van burggraven van Leiden van de hand van Dirk Woutersz. ( Inv. 3; VROA., p. 29, XXIV, nr. 2. ) aangetroffen.
Van Wassenaer van Catwijck
De familie Van Wassenaer van Catwijck stamt af van Willem van Wassenaer (1671-1719), jongere zoon van de familie Van Duvenvoorde. Van hem stammen alle nog bestaande Wassenaers af. De fondsen Rosande en Katwijk met alle supplementen maken hun archief uit.
Het fonds Rosande werd in 1891 door Jan Derk van Wassenaer van Rosande (1851-1914) aan het Algemeen Rijksarchief in bewaring gegeven. Het fonds Katwijk werd in 1940 door Godfried Hendrik Leonard van Wassenaer van Catwijck (1894-1954) in bewaring gegeven. Zo was de toestand van het archief, dat tot 1858 één geheel vormde, in zoverre hersteld dat het zich in één depot bevond. Als zodanig was het in de Hof van Katwijk bewaard en beschreven door Willem Lodewijk van Wassenaer (1738-1787) ( Inv. 3241. ) . Het was geborgen in zes en veertig lades, waarvan enige opgaves ontbreken. Ook werden lades met een zekere regelmaat hergebruikt of heringedeeld bijvoorbeeld omdat goed van de hand werd gedaan. Bij de verkoop van de heerlijkheid Oudegein, de heerlijkheid IJzendoorn en het huis Echteld werden immers stukken aan de nieuwe eigenaar meegegeven. In 1835 en waarschijnlijk in 1829 bij de verkoop van de Hof was het archief van Katwijk naar kasteel Hoekelum in Bennekom overgebracht. Het was toen ingedeeld volgens een en dertig laden ( Inv. 3242. ) . Toen in 1858 het archief werd verdeeld, kreeg Otto van Wassenaer (1823-1887) de stukken betreffende de heerlijkheid Katwijk, die zich bevonden in de laden 2-4, 14-16, 21, 25-27, 29-31 en van lade 1 de nummers 4 en 6-14. Hieronder rekende men ook de stukken betreffende het hoogheemraadschap Rijnland, die met weinige uitzonderingen naar Otto gingen. Evenals in Voorschoten was ook in Katwijk de functie van baljuw, schout en secretaris verenigd met die van rentmeester van de heer maar anders dan daar had dat andere gevolgen. Waren in Voorschoten op de secretarie enige stukken van de heerlijkheid achtergebleven, in Katwijk treft men het overgrote deel van het dorpsarchief aan bij het archief van de heer ( L. Hovy en A.C. Meijer, Inventaris van de archieven der gemeente Katwijk, 1856-1931 (1975), Katwijk 1981, p. 1-10. ) , zodat de gemeente slechts enkele stukken van vóór 1800 bezit. Het archief van de tak Catwijck, waarop de rechten van Rosande in 1914 waren overgegaan, werd na 1940 herhaaldelijk aangevuld met name in 1955, 1960, 1963 en na aanvang van dit project van 1997-1999 door Louise van Wassenaer. Toegevoegd werd voorts een collectie stukken betreffende de visserij van Dordsmonde, afkomstig van Matthijs Pompe ( Inv. 2412-2422 ) alsmede enkele stukken uit het familiearchief Matenesse, die geruild waren voor stukken Rosande ( J.C. Kort, het archief van de familie Van Matenesse en van de heerlijkheid Matenesse, Den Haag 1988, p. XVI. ) . In de collectie Pompe was een klein bestand bijeengebracht, dat in 1910 was geveild. Het Algemeen Rijksarchief schafte toen de twee oudste stukken aan ( VROA., 1910, p. 67, XVII, nr. 1. ) . Het resterende gedeelte, voorzien van dezelfde dorsale notities, kreeg het Rijksarchief in 1976 ten geschenke van wijlen A. van der Poest Clement te Schiedam ( VROA., 1976, p. 72, nr. 12 ) . Op vergelijkbare wijze werd het archief door koop op veilingen of door schenkingen vermeerderd. Het resultaat was een collectie uitgegane brieven en uitgeknipte handtekeningen e.d. ( Inv. 18. ) , waarvan de herkomst veelal niet is vast te stellen. Bij uitzondering is bekend, dat inv. 1707 uit de auctie Nahuys op 16 februari 1897 bij Frederik Muller werd gekocht. Het was tevens bekend, dat de familie prijs stelde op stukken, waarin de naam van de familie voorkwam. Zo stuurde Gijsbert Carel Duco d'Aumale van Hardenbroek (1862-1934) in het kader van de uitdunning van zijn familiearchief in 1900 een charter van de familie Van Matenesse, waarin de naam van zijn familie niet voorkwam maar wel de naam Wassenaer, zij het slechts van het leenhof ( Inv. 776 ) . Van belangstelling voor het archief getuigt tenslotte de aankoop door Arent Jacob Otto van Wassenaer van Catwijck (1930-1996) van akten van belening, uitgegaan van het leenhof van Warmond ( Inv. 892 en 3244 ) , hoewel deze stukken in strikte zin niet tot het archief behoorden. Een zonderlinge aanwinst was een blad perkament, dat het Gemeentearchief van Den Haag in 1934 aan het Algemeen Rijksarchief schonk ( VROA., 1934, p. 21, V, nr. 9. ) . Dit blad werd door G.J.W. de Jongh herkend als onderdeel van een Katwijks cartularium ( Inv. 2627 ) , waarvan het in 1835 al geen deel meer uitmaakte ( Inv. 3242, lade 4, nr. 31. ) . Enkele stukken werden aan derden afgestaan. Zo vond de rijksarchivaris van Gelderland in 1919 in het fonds Rosande (XVIq) een gerechtssignaat van Kesteren en Zoelen van 1476-1477 ( VROA., 1919, II, p. 59. ) . Dit signaat werd het rijksarchief in 1948 ( VROA., 1948, pp. 50-51, II, nrs. 1-4. ) afgestaan samen met enige losse stukken ( Rosande, XVIcc. ) , die dan ook in de collectie handschriften werden geplaatst. Een gouden medaille op het overlijden van een lid van de familie Van Liere ( Rosande, XIVa. ) ging naar het Koninklijk Penningkabinet.
Van Wijhe
Een belangrijk bestanddeel van het fonds Rosande was het archief van de familie Van Wijhe. Dit archief, waarin stukken van een groot aantal verwante families, erfde de familie Van Wassenaer door het huwelijk van Willem van Wassenaer (1712-1783) in 1751 met Johanna Wilda van Wijhe (1720-1754). Na haar overlijden werd dit bestand geïnventariseerd ( Inv. 1501, fol. 103-163. ) . Het oudste stuk was van 1349 en is ook thans nog aanwezig ( Inv. 2140 ) . Ook voor het overige lijkt dit archief vrijwel compleet te zijn overgeleverd, alleen de titels van het huis Echteld zijn aan de nieuwe eigenaar overgedragen. Het archief Van Wijhe bleef vooralsnog op het huis Echteld, waar het door zeker twee onderzoekers werd geraadpleegd. De eerste was Willem Anne van Spaen (1750-1817), van 1814-1817 president van de Hoge Raad van Adel. Als onderzoeker was actief van omstreeks 1770 tot 1810. In zijn genealogieën, aanwezig bij de Raad ( Collectie Van Spaen, V, fol. 333. ) , geeft hij de inhoud van de akte van scheiding van de nalatenschap van Joachim van Wijhe († 1544) ( Inv. 2311 ) correct weer, zodat hij het origineel moet hebben geraadpleegd.
Ook Albert Carel Snouckaert van Schauburg (1763-1841) raadpleegde het archief te Echteld. Snouckaert was lid van de Hoge Raad van Adel vanaf de instelling van dat college in 1814 en ook zijn genealogische collectie wordt daar bewaard. Bij zijn genealogie Wijhe geeft hij aan op het huis eigen genealogieën van de familie te hebben gezien, die hem voor de oudste delen echter verdacht leken. Blijkbaar doelde hij op de stambomen, die in deze inventaris zijn opgenomen onder nummer 2137. Het huis Echteld werd in 1817 overgedragen, waarna het archief naar Katwijk werd overgracht. Snouckaert moet Echteld daarom tussen 1814 en 1817 hebben bezocht.
Twee stukken van het archief Wijhe gingen een afzonderlijke en opmerkelijke weg ( Inv. nrs. 2456 em 2457 ) . Beide werden zij vermeld in de beschrijving van de nalatenschap van Reinier van Wijhe (†1571). Hoewel de tiende in Ingen, waarover deze charters handelen, reeds vóór 1602 van de hand werd gedaan, behield de familie ze waarschijnlijk met genealogische doeleinden. Tenslotte kwamen zij aldus in het huisarchief Eerde in het Rijksarchief van Overijssel terecht. Zij waren daar gekomen via Evert Jan van Wijhe (1678-1735), Seina Margaretha van Wijhe (1714-1787), Evert Jan van Neukirchen alias Nyvenheim (1736-1812) en Albertine Euphrosine Thalie Eglé van Neukirchen alias Nyvenheim (1785-1867), die in 1805 huwde met Andries van Pallandt van Eerde (1781-1827) ( Vriendelijke mededeling van de heer A.J. Gevers te Zwolle ) .
Van Wassenaer van Sint Pancras
De familie Van Wassenaer van Sint Pancras stamde af van Jacob Emmery van Wassenaer (1674-1724), jongere zoon van de familie Van Duvenvoorde in de vijftiende generatie. De familie stierf in 1935 met Paulina Henrietta Jacoba van Wassenaer (1858-1935) uit. In 1968 schonk haar dochter Carolina Petronella Jacoba Turk te Wassenaar een bescheiden aantal stukken van de familie aan het Algemeen Rijksarchief ( VROA., 1968, p. 65, VI ) . Het werd vervolgens voorlopig beschreven door P.A. Henderikx. Gezien het fragmentarische karakter van een en ander valt te vermoeden, dat een aanzienlijk deel van dit archief verloren is gegaan.
Van Wassenaer van Rosenburg
De familie Van Wassenaer van Rosenburg stamde af van Jan Gerrit van Wassenaer (1672-1723) en was een afsplitsing van de familie in de vijftiende generatie. De familie stierf reeds in de tweede generatie uit in 1728, waarna het archief gevoegd werd bij het fonds Rosande.
Van Halfwassenaer
De familie Van Halfwassenaer pretendeerde af te stammen van Andries, bastaard van Johan van Wassenaer (†1523), vermoedelijk ten onrechte. Het archief, dat de jaren 1733 tot 1857 bestrijkt, kwam door huwelijk in 1833 van Leopoldus Josephus Arnoldus de la Court (1795-1865) met Julia Maria Clara van Halfwassenaer (1807-1892) in het familiearchief Van de Mortel-De la Court ( J.C.M. Andrik, Inventaris van het familiearchief Van de Mortel-De la Court (1384-1978), Den Bosch 1982, inv. 653-923. ) .
Van Raaphorst
De familie Van Raaphorst stamde af van Dirk, jongere zoon van Kerstant, dapifer, en daarmee broer van Filips van Wassenaer (1200-1223). De familie stierf in 1650 met Hendrik van Raaphorst (ca. 1590-1650) uit. Van het archief zijn alle persoonlijke stukken verdwenen. Er rest nu een serie leenregisters ( Inv. 3388-3399 ) , die in 1915 door een onbekende bij het Algemeen Rijksarchief werd achtergelaten ( VROA., 1915, p. 51 ) . Uit de serie ontbreken de registers E, G, H en I. In het archief Wassenaer Starrenburg werden enige leenakten, uitgegaan van het leenhof Raaphorst, aangetroffen ( Inv. 3394-3399 ) . Daar het leengoed niet in handen van de familie kwam, moeten de stukken verzameld zijn.
Tenslotte bleek in het Koninklijk Huisarchief in het archief van De Horsten bewijzen van eigendom en bezit van Raaphorst vanaf 1505 aanwezig te zijn, waarvan de beschrijving van een gedeelte voorzover het de families Van Raaphorst en Van Wassenaer betreft, hier is overgenomen.
De verwerving van het archief
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking Afgezien van enkele losse aanwinsten kwam met het fonds Rosande in 1891 het eerste archief Van Wassenaer op het Algemeen Rijksarchief. Rijksarchivaris Th.H.F. van Riemsdijk roemde de inhoud van het archief ( VROA., 1891, pp. 9-11 ) . De bewerkers van de nieuwe inventaris P.A.N.S. van Meurs en J.H. Hingman wezen daarentegen op de onnauwkeurigheid van de bijgeleverde inventarissen en het vele werk, dat daarom nodig was ( VROA., 1891, pp. 7-8 ) . De bewerkers slaagden er in de gestelde tijd om die reden - het moest in een jaar gereed zijn - slechts in een globale inventaris te leveren, die in elf Romeinse nummers de leden van de familie Van Wassenaer afzonderlijk behandelde. De andere families werden meestal gezamenlijk behandeld. De stukken kregen het Romeinse nummer van de hoofdrubriek en een letter als volgnummer ( VROA., 1891, pp. 32-92 ) . Met deze hybride "nummering" heeft men het honderd jaar moeten doen. De reactie van de gebruiker op het werk was niettemin positief. Zo noemde M.G. Wildeman het archief van de familie Van Wassenaer van Rosande "uitmuntend geïnventariseerd" ( "De Nederlandsche Leeuw", 1894, kolom 164. ) . Deze lof is wat overdreven maar het is zeker waar, dat beide inventarisatoren meer begrip voor de structuur van een familiearchief hadden dan hun collega, die het archief Hoekelum zestig jaar later behandelde. Het volgende archief, dat het Algemeen Rijksarchief in 1914 bereikte ( VROA., 1914, pp. 18-19. ) , was dat van het kasteel Duivenvoorde. Het werd bewerkt door H.A. Poelman. Het drukken van de inventaris moest echter wachten, omdat meer stukken van Duivenvoorde in het vooruitzicht gesteld waren. Inderdaad arriveerden deze in 1919, waarna de inventaris, voltooid door D.P.M. Graswinckel ( VROA., 1920, pp. 231-454 ) , kon worden gedrukt. Afgesproken was, dat stukken behorend aan de familie Steengracht, niet zouden worden opgenomen. In overeenstemming daarmee werd nu inv. 417 verwijderd, omdat dat een retroakte was voor een huis, dat Nicolaas Steengracht (1754-1840) in 1792 kocht ( Th. Wijsenbeek-Olthuis, Het Lange Voorhout, Zwolle 1998, p. 253, nr. LV 29. ) . De inventaris werd voorzien van een regestenlijst tot 1572. Het geheel was van behoorlijke kwaliteit.
Helaas werd het archief minder overzichtelijk door omvangrijke aanwinsten. De aanwinsten van 1948 werden door J.L. van der Gouw beschreven in een supplement van 71 nummers. Het supplement van 1959 werd voorlopig doorgenummerd tot 90, waarna het in 1993 door C. Venema opnieuw werd beschreven en genummerd van 72-253.
Inmiddels was het archief van de familie Van Wassenaer Starrenburg op het Algemeen Rijksarchief gearriveerd. Het werd in hetzelfde jaar van een beschrijving voorzien door J.M. Sernée ( VROA., 1916, pp. 363-439 ) . Door de te betrachten snelheid was het haar helaas niet mogelijk een inventaris zonder veel fouten af te leveren, zij verzorgde echter een redelijke regestenlijst. Uit de toelichting maken wij op, dat de stukken der hoofdpersonen niet direct door die van hun kwartieren worden gevolgd maar apart na de familie zijn geplaatst. Deze zonderlinge en weinig practische methode van een kwartierinventaris hebben wij slechts zelden mogen aanschouwen. Toch komt hieronder een voorbeeld ter sprake, waarbij de ondeugdelijkheid van dat systeem zal worden aangetoond. Niet vermeld in de inleiding is de omstandigheid, dat bij elkaar behorende stukken van processen en vicarieën uit elkaar zijn getrokken. Bepaald komisch was, dat de inventaris ons wijsmaakte dat het huis Egmond aan de Vijverberg, overgedragen ten overstaan van schepenen van Den Haag, in Egmond lag ( Starrenburg, nr. 168 ) . Deze rubriek wordt in de inventaris direct gevolgd door stukken betreffende huizen te 's-Gravenhage. De aanvulling op dit fonds uit het jaar 1921 werd bewerkt door J.F.I.M. Tielens ( VROA., 1921, I, pp. 254-268 ) , die eveneens zorgde voor een regestenlijst. Dit werk van een fragment was correct. De volgende supplementen werden slechts in de jaarlijkse aanwinstenlijsten geanalyseerd en vervolgens in getikte beschrijvingen aan de eerdere inventarissen toegevoegd. Het archief van de heerlijkheid Katwijk, dat in 1940 aan het Algemeen Rijksarchief in bewaring was gegeven, werd in 1940 ter bewerking toevertrouwd aan de stagiaire L.J. Noordhoff ( VROA., 1940, p. 15. ) . Bij zijn vertrek in 1941 was de inventaris echter niet gereed( ( VROA., 1941, p. 13 ) . Zij werd weer in 1957 opgevat en voltooid door de chartermeester G.J.W. de Jongh ( VROA., 1957, p. 18 ) . De inventaris, vergezeld van een regestenlijst tot 1550, werd in het volgende jaar overgetikt. Wellicht voorzag men, dat de inventaris geen definitieve status zou hebben en inderdaad werd dit fonds Katwijk aangevuld met meerdere grotere of kleinere supplementen. Bovendien kon het verband met het fonds Rosande ondanks kleinere ingrepen niet overtuigend worden gelegd. Daarom stelde ondergetekende in 1985 aan de rijksarchivaris van Zuid-Holland voor en kreeg toestemming om de dan bekende archieffondsen van de familie Van Wassenaer te verenigen in één inventaris. Deze arbeid moest in 1989 in verband met automatisering worden afgebroken. In 1998 werd het werk hervat nu in het kader van het project "De Van Wassenaers in Hollands archiefperspectief". Afgesproken werd, dat niet alleen de stukken in het Algemeen Rijksarchief zouden worden beschreven maar ook elders berustende archivalia. Bovendien zouden zo mogelijk beschrijvingen van stukken worden opgenomen, die niet meer in origineel bestaan maar waarvan afschriften of vermeldingen resteren. Twee voorbehouden werden echter gemaakt: de stukken moesten niet reeds op een afdoende wijze in een andere inventaris zijn opgenomen zoals Twickel of Sypestein en ook werd geen apart onderzoek gewijd aan de opsporing van leenakten. Deze zijn immers niet al te moeilijk via de overvloedige litteratuur of in leenregisters te vinden ( J.C. Kort, Leenkamers en genealogische onderzoek voornamelijk in Holand, in: Gens Nostra, 1989, pp. 445-448; J.C. Kort, Overzicht van de leenkamers in Holland, Den Haag, 1996/3 ) . In het kader van deze bewerking werden stukken van de familie Torck ( Duvenvoorde, nrs. 593 en 642. ) overgedragen aan het Rijksarchief in Gelderland om te voegen bij het archief van het huis Rosendaal. Stukken van de familie Van Balveren ( Rosande XVII a-i; Duvenvoorde, nr. 645. ) werden overgedragen aan het Rijksarchief in Gelderland ten einde ze te voegen bij het archief van het huis Hoekelum en voorts allerlei stukken betreffende het beheer van Hoekelum ( Inv. 3400 ) . Voor de goede orde dient hier met enige woorden op dit archief van het huis Hoekelum te Bennekom, dat eveneens behoort aan de familie Van Wassenaer, te worden ingegaan. Het werd in 1927 door Karel Gerrit Willem van Wassenaer (1864-1946) aan het Rijksarchief in Gelderland in bewaring gegeven. De beschrijving ervan werd vijf en twintig jaar later gepubliceerd ( H.L. Driessen, Het oud-archief van het huis Hoekelum onder Bennekom, Den Haag 1952. ) . Men zou denken, dat Gelderland na dit zilveren jubileum een meesterwerk zou hebben afgeleverd. Helaas is het tegendeel het geval. Zo ziet men onder nr. 2 een oude inventaris, die behoort bij stukken betreffende de overdracht van Hoekelum in 1635. Nummer 3 zijn de originele titels voor het bezit van Hoekelum tot 1635, nummer 4 stukken, die in 1635 wel werden overgedragen maar niet in nr. 2 stonden -hoe weet de bewerker dit?- en nr. 5 bevat de leenakten vanaf 1635! Bij de rubriek "goederen" in diverse streken pleegt bewerker de akten van overdracht aan de familie Van Balveren bijeen te nemen ( Bv. Hoekelum, nrs. 54, 62, 70 enz. ) , de overige overdrachten aan personen zonder verband met Hoekelum zijn daarentegen apart opgesomd. Dat zullen wel retroacta zijn bij latere overdrachten aan de familie Van Balveren maar de inventaris laat niet meer dan die veronderstelling toe.
Bij het geheel is een net ogende regestenlijst gevoegd, die doet zien dat nr. 87 niet alleen stukken over Ophemert bevat maar blijkens regest 59 ook over Gendt bij Nijmegen. Ter compensatie verzekert een N.B., dat het goed in Ophemert oorspronkelijk geen bezit van de familie Van Balveren was. Uiteraard bestond in dat geval de noodzaak van aankoop niet en waren daarover ook geen stukken geproduceerd.
Een toelichting op de wijze van inventarisatie ontbreekt. Zo ziet men alleen in de inventaris, hoe bij de persoonlijke stukken te werk werd gegaan volgens de "kwartiermethode". Zie bv. nrs. 162 met 165 en 166. In de laatste zijn stukken van de familie Van Eck van Pantaleon en van de familie Verbolt, de "kwartieren", tot pakketten verenigd. Bij dit gebrekkige werk verbaast het niet, dat bewerker in de loop der tijd "kwartieren" vergat. De familie Goris, die verwant was door huwelijk van Frederik van Heuckelom met Martina Wilhelmina Goris ( Hoekelum, p. 35. ) , belandde zo in een beschrijving van "stukken, betreffende families, welke als verdwaald zijn te beschouwen, of waarvan het verband met de familie Van Balveren niet kon aangetoond worden" ( Hoekelum, nr. 213. ) .
Het verband ontging de bewerker ook bij zijn nummers 201, 203 en 204. Deze stukken blijken bij bestudering behoord te hebben aan Johan Walraven van Balveren (1675-1746) en Walraven van Balveren (1716-1775), beiden ambtman van de Overbetuwe en met persoonlijke stukken in het archief aanwezig. Bewerker is kennelijk ontgaan, dat men in deze tijd en eerder ambtelijke stukken gewoonlijk niet aan de opvolger overleverde.
Een deel van die ambtelijke stukken, die Wamel en Altforst betreffen, waren bij vergissing meegegaan naar Rosande ( Rosande, Vqqq. ) . Overbodig te zeggen, dat bewerker de gedrukte inventaris Rosande niet raadpleegde, daar tenminste niet naar verwees zomin als naar de boven genoemde persoonlijke stukken van de familie Van Balveren en verwanten. Voor deze inventaris zijn alle stukken opnieuw doorgenomen. Bij het ineenzetten van de inventaris is te werk gegaan volgens een methode, die sinds de inventarissen van de families Van Assendelft de Coningh en Berg ( G.M. van Aalst, Het archief van de familie Van Assendelft de Coningh, 1645-1959, Den Haag 1975; J.P.A. Louman, Archief van de familie Berg, 1338-1977, Den Haag 1980. ) gangbaar was bij het Rijksarchief in Zuid-Holland. Zo wordt onderscheid gemaakt tussen stukken van persoonlijke aard en stukken van zakelijke aard, die de eigendommen behandelen, die in handen van meer dan een lid van de familie waren. Bij de stukken van persoonlijke aard zijn de stukken naar persoon, die voorzien is van een Romeins volgnummer, gegroepeerd. Binnen elke persoon zijn de stukken nader verdeeld naar:
  1. Familieleven
  2. Loopbaan
  3. Eigendommen en financiën
  4. Voogdij
  5. Nalatenschap
Ook wanneer weinig stukken van een bepaalde persoon aanwezig waren, is dit schema aangehouden. De koppen zijn dan echter weggelaten.
Aan de inventaris zijn diverse bijlagen toegevoegd en wel regestenlijsten op de stukken, opgenomen in de genealogie Hagens en thans verloren, op de teksten in de registers Twickel AA en A, voorzover niet opgenomen in de Regesten Twickel, en tenslotte van de verloren stukken van de familie Van IJsselstein van Ten Bosch, die aanwezig waren in het fonds Obdam. Naast deze toegangen kan de gebruiker als nadere toegang op het archief gebruik maken van de regestenlijsten, die bij de fondsen Duvenvoorde, Starrenburg en Katwijk geleverd waren.
Als handreiking aan de onderzoeker hebben wij voorts lijsten van bezitters of eigenaren opgesteld van huizen en heerlijkheden voorzover zij met stukken in dit archief voorkomen. Het is mogelijk en komt ook voor, dat over deze huizen en heerlijkheden in hun nalatenschappen min of meer uitvoerig mededeling wordt gedaan. Tenslotte is een lijst van kaart en tekeningen toegevoegd.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Familie Van Wassenaer van Duvenvoorde, nummer toegang 3.20.87, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Wassenaer van Duvenvoorde, van, 3.20.87, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Archief van de heren van Katwijk en Valkenburg, kaarten. Zie archiefinventaris: 4.WKF.

Bijlagen

Archiefbestanddelen