Terug naar zoekresultaten

3.19.02 Inventaris van het archief van de Heren van Altena

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.19.02
Inventaris van het archief van de Heren van Altena

Auteur

H. Hardenberg

Versie

08-12-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1932 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Heren van Altena
Heren van Altena

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1212-1646

Archiefbloknummer

35072

Omvang

; 145 inventarisnummer(s) 0,80 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

De stukken zijn deels geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Van Altena
Dirk van Altena (?-1242)
Gerard van Horne (1301-1322)
Willem van Horne (1322-1351)
Dirk van Horne (1345-1351)
Willem van Horne (1351-1357)
Dirk, gezegd Loef van Horne (1357-1369)
Willem van Horne (1369-1386)
Willem van Horne (1417-1436)
Frederik, graaf van Meurs (1436-1440)
Jacob, graaf van Horne (1440-1469)
Jacob, graaf van Horne (1469-1486)
Johanna van den Gruythuyse, gravin van Horne (1486-1502)
Jacob, graaf van Horne (1504-1531)
Johan, graaf van Horne (1531-1540)
Philips van Montmorency, graaf van Horne (1540-1568)
Herman, graaf van Nieuwenaar en Meurs (1577-1578)
Walburga, gravin van Nieuwenaar en Meurs (1578-1590)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Heren van Altena bevat persoonlijke stukken van de afzonderlijke familieleden als testamenten en commissiebrieven, en diverse charters in verband met beleningen, vonnissen en verzoeningen. Daarnaast zijn er registers overgeleverd met gegevens over het beheer van de rechten en bezittingen van land en goederen in de Hollandse heerlijkheden van Altena (voornamelijk Woudrichem), Horne, Ghoor en enkele bezittingen in Zuid-Holland, Gelderland en Limburg. De oudste charters stammen uit de dertiende eeuw.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De oorsprong der heren van Altena verliest zich in de nevelen der tijden. Oude geslachtslijsten en Kronieken gewagen van een afstamming uit de graven van Teisterbant ( Vergl. F.V. Goethals: Histoire généalogique de la maison de Hornes, p. 43, noot 1; Gert vander Schueren: Clevische Chronik (ed. R. Scholten), p. 47, en het merkwaardig betoog omtrent de porspronkelijke onafhankelijkheid der heren van Altena van de graven van Holland, te vinden onder no. 24 van de hierna volgende inventaris. ) . Omstreeks de tweede helft der elfde eeuw zou evenwel een erfdochter van Altena de heerlijkheid op haar man uit het huis Montbélard hebben overgebracht ( Goethals, loc. cit., en W.A. van Spaen: Oordeelkundige inleiding tot de historie van Gelderland, deel III, p. 210. Van Spaen wijst in dit verband op de overeenkomst der geslachtswapens van Montbéliard en Altena. ) . Hoe dit zij, met zekerheid kan eerst melding gemaakt worden van Dirk van Altena, die van 1145 tot 1172 in verscheidene Hollandse oorkonden als getuige optreedt. Blijkens een gift aan de abdij van Averbode in 1152 moet hij ook in Brabant goederen hebben bezeten ( Van Spaen, loc. cit., p. 211. ) . In 1187 vinden wij zijn zoon Boudewijn vermeld, wiens aanspraken op Altena door de graaf van Cleve als leenheer werden erkend ( Als voren. ) . Omtrent Dirk van Altena, die volgt, is meer bekend. Aanvankelijk gehuwd met Maria, dochter van Hendrik I van Brabant, hertrouwde hij vóór 1224 met Imama Schellaert ( Goethals, loc, cit., p 46. ) , bij wie hij, evena1s bij zijn eerste vrouw, geen kinderen naliet, zodat met hem het geslacht der dynasten van Altena in de rechte lijn uitstierf. Na zijn dood vererfde het land van Altena op zijn neef Willem van Horne, de oudste zoon van zijn zuster Margaretha, welke de echtgenote was van Engelbert van Horne. Een oorkonde uit 1212 leert ons, dat de voornoemde Dirk van Altena behalve deze zuster een broeder, Walter genaamd, een oom van vaderszijde, Hendrik geheten, en twee neven, Boudewijn en Dirk, bezat; een oorkonde uit 1247, dat hij nog een zuster, genaamd Sophia en gehuwd met Leo (van der Aa), kastelein van Brussel, had, die in gemeld jaar de goederen, door haar en haar echtgenoot van Dirk van Altena geërfd - waaronder de heerlijkheid Weert -, aan Willem van Horne afstond ( Inv.no. 92. Vergl. F.C. Buskens: Tropheés de Brabant, deel II, p. 110. ) . Laatstgenoemde komt reeds op 7 Mei 1230 als mederegent over Altena voor, zoals blijkt uit een acte, waarbij Dirk van Altena verklaart het slot Altena en onderhorigheden aan graaf Floris IV van Holland te hebben opgedragen, en gezamenderhand met zijn neef Willem van Horne daarmede te zijn beleend. Uit deze acte blijkt tevens, dat Dirk van Altena zijn allodium in Woudrichemmerwaard insgelijks aan de graaf van Holland in leen opgedragen had, en dat Willem van Horne dit zelfstandig te leen ontving ( Inv.no. 2. ) . Willem I van Horne, sedert 1242 alleenheerser over Altena, overleed vóór 29 April 1265 ( L.P.C. van dan Bergh: Oorkondeboek voor Holland en Zeeland, deel II, no. 125. ) , en werd opgevolgd door zijn tweede zoon Dirk, overleden vóór 7 November 1272 ( L.P.C. van dan Bergh: Oorkondeboek voor Holland en Zeeland, deel II, no. 244. ) . Na diens dood trad zijn broeder Willem II van Horne, die na het overlijden van hun vader in Horne was opgevolgd, eveneens als heer van Altena op. Willem II van Horne maakte de 23e November 1300 op het kasteel te Weert zijn testament ( Een copie van dit testament is opgenomen in een handschrift van P.C. Bockenberg, getiteld "Annotationes de nobilibus familiis Neerlandicis" (Univ. Bibl. Utrecht, m.s. 1646). ) , en overleed vóór 28 Januari 1301 ( G. Brom: Regesten betreffende het Sticht, no. 2938. ) , opgevolgd door zijn zoon Willem III van Horne, die echter maar kort in het bezit der heerlijkheid is geweest, want reeds de 27e Maart vindt men zijn broeder Gerard als heer van Altena vermeld ( Brom, loc. cit., no. 2945. ) .
Dat Altena oudtijds gedeeltelijk aan de graven van Holland en gedeeltelijk aan de graven van Cleve leenroerig was, wordt ons uit hetgeen hier volgt, duidelijk.
10 April 1306 bekende Gerard van Horne zich ten onrechte de opvolging in Woudrichem en het land van Altena "alsoe verre als dat roeret van der heerscap van Cleve", en in alle overige goederen, waarmede de heer van Cleve zijn vader ea zijn broeder Willem hadden beleend, te hebben aangematigd, zijnde deze goederen bij ontstentenis van een rechte leenvolger een de leenheer komen te vervallen. Onder belofte om de graaf met twintig welgeboren mannen ter heervaart te zullen dienen, verwierf Gerard van Horne ze nochtans weder in leen ( Archief Leenkamer Holland, no. 22, fol. 60vo en 61. Vergl. inv. no. 3, waarbij een afschrift van een ongedateerde acte, welke bijna woordelijk met die van 10 April 1306 overeenstemt, behoudens dit verschil, dat inplaats van het land van Altena van Woudrichemmerwaard wordt gesproken. Zie nog Gert van der Schueren, loc. cit., p. 242: "Ao 1307 belehent Gerardt van Horne mit die Manscap van Altena van Woldrichem und Woldrichemerwardt als ein ledig verfallen lehen". ) . Uit zijn eerste huwelijk met Johanna van Leuven was hem een zoon Willem geboren, die reeds als kind tot echtgenoot voor Ada van Putten, erfdochter van heer Nicolaas van Putten en Strijen, werd bestemd. Bij het daartoe opgemaakte contract in 1315 zegde Gerard van Horne zijn zoon toe, om hem, zodra hij de twaalf-jarige leeftijd had bereikt en dus volgens middeleeuwse begrippen mondig was geworden, de heerlijkheid Altena af te staan ( Leenkamer Holland, no. 78, fol. 40-42. Met jaartal 1305 aldaar als datering voor deze acte vermeld, is kennelijk een schrijffout van de copiist. ) . Terwijl op 26 September 1321 Gerard nog als heer van Altena voorkomt ( Leenkamer Holland, no. 51, II, fol. 30. ) , treedt de 27e Augustus 1322 zijn zoon Willem IV van Horne als zodanig op ( Inv.no. 7. ) . Het schijnt, dat er tussen vader en zoon onenigheid is gerezen, want in een acte uit 1330 verklaart Gerard van Horne zich met zijn zoon te hebben verzoend en hem op zijn Hollandse lenen te hebben gezet; tevens verzocht hij de graaf van Cleve, om gemelde zoon met al zulk goed te belenen, als "hoert totter heerscap van Outena" ( Inv.no. 4. ) . Twee jaren later verkocht Dirk van Cleve al zijn rechten op het land van Altena aan graaf Willem III van Holland ( Leenkamer Holland, no. 22, fol. 61vo. ) , en in 1334 eveneens de suzereiniteit over het land en de "poorte" van Woudrichem, waarmede Willem van Horne door de graaf van Holland afzonderlijk werd beleend ( Van Mieris, deel II, groot charterboch der graaven van Holland p, 569. ) . Willem IV van Horne werd opgevolgd door zijn oudste zoon Gerard, die men voor de eerste maal tegenkomt in een oorkonde van 1 Juli 1344 ( P.C. Muller: Regesta Hannoensia p. 293. ) , doch die reeds het volgende jaar in de strijd tegen de Friezen sneuvelde. Behalve zijn oudste zoon Gerard uit zijn huwelijk met Ada van Putten, had Willem IV van Horne vier zoons nagelaten, door hem bij zijn tweede echtgenote Else van Cleve, verwekt. De oudste van hen, wederom Willem geheten, was evenwel nog minderjarig. Derhalve werd aanvankelijk zijn oom en voogd Dirk van Horne, heer van Perwez, met de heerlijkheid Altena beleend, die in 1351 door gemelde Willem werd opgevolgd ( Inv.no's 34 en 35. ) . Willem V van Horne geraakte weldra in moeilijkheden met zijn leenheer, daar hij in gebreke bleef om hem in de oorlog tegen de bisschop van Utrecht te dienen. 30 November 1356 veroordeelde Willem van Beieren de heer van Altena om op eerste aanmaning met twintig welgeboren mannen ter heervaart te verschijnen. Bovendien werd aan de onderzaten van de lande van Altena een boete van 1200 oude schilden opgelegd, waarvan 450 schilden aan de graaf van Holland en de rest aan heer Willem te voldoen ( Leenkamer Holland, no. 25, fol. 19vo. ) , hetgeen er wellicht op wijst, dat de onderzaten aan het verzuim van hun heer mede schuldig waren. Als sterfjaar van Willem V van Horne wordt algemeen 1357 aangegeven. Vreemd is het, dat op de 3e April van dat jaar zijn jongste broeder Dirk, gezegd Loef van Horne, met Altena beleend werd ( Inv.no. 36. ) , daar toch Willem voornoemd bij zijn echtgenote Mechteld van Arkel ( Inventare der nicht-Staatlichen Archive dez Provinz Westfalen, Band I, Heft IV, Kreis Steinfurt, p. 136 en 139. ) een zoon achterliet. Aangezien deze zoon in November 1368 nog onmondig was en eerst na de 3e Mei 1369 met de heerlijkheid werd verleid, is evenwel de mogelijkheid niet uitgesloten, dat hij bij het overlijden van zijn vader nog niet het levenslicht had aanschouwd, in welk geval zijn geboorte tussen de 3e April en de 3e Mei gesteld kan worden. Ten aanzien van het feit, dat Dirk Loef van Horne de rechten van zijn jeugdig neef met voeten trad, bestaat er niet de minste twijfel. Wel verre van de houding aan te nemen, of hij slechts als diens voogd optrad, liet hij de onderzaten uit de lande van Altena zweren om hem als hun heer te erkennen. Meer dan tien jaren wist Dirk Loef van Horne zich in de door hem geusurpeerde heerschappij over Altena te handhaven, tot dat hij in 1368 door Albrecht van Beieren van de heerlijkheid vervallen werd verklaard op grond van zijn weigering om zijn leenheer ter heervaart te dienen, bij welke gelegenheid hij zich voor hertog Albrecht en diens gemalin tevens te verantwoorden had nopens het feit, dat hij zich het rechtmatig erfdeel van de zoon van zijn overleden broeder toegeëigend had, alsook wegens de vele euveldaden en knevelarijen, waaraan hij zich gedurende zijn bestuur der heerlijkheid had schuldig gemaakt ( Inv.no, 37. Zie reider M. Hardenberg: De stichting van het slot Loevestein. (Bijdragen en Mededelingen ."Gelre" XXXVII, p. 187-212) ) . Nog in hetzelfde jaar kwam er tussen Dirk Loef van Horne en zijn jongste broeder Arnold, de latere bisschop van Utrecht enerzijds, en hun neef Willem, zoon van Willem V van Horne en Mechteld van Arkel anderzijds, een verzoening en boedelscheiding tot stand, waarbij aan laatstgenoemde ondermeer de heerlijkheden Horne en Altena werden toegewezen ( Goethals, loc. cit., p. 215-218. ) . 3 Mei 1369 bevestigde Dirk Loef van Horne de afstand dezer heerlijkheden, en verzocht hij aan Albrecht van Beieren om zijn neef Willem met Altena te belenen, wat niet lang daarna moet zijn geschied, daar wij de 24e Juni 1369 Willem VI van Horne als heer van Altena aantreffen ( Leenkamer Holland, no. 51, II, fol. 24. ) . Als zodanig komt hij nog in een acte van 10 Mei 1386 voor, waarbij Willem van Horne aan de overheid van Woudrichem toestaat om gedurende zes achtereenvolgende jaren een belasting op het houden van paarden te heffen, en de opbrengst daarvan te besteden tot het bouwen van muren en het graven van vesten, terwijl hij voorts verlog geeft om een steenoven en een "tychelry" op te richten aan de overzijde van de Maas in Monnikenland ( Leenkamer Holland, fol. 7vo. Over de heerlijkheid Monnikenland zie: W. van Dan van Brakel: De oorsprong van Loevestein en Monnikenland, en Hardenberg, loc. cit. ) .Willem VI van Horne heeft op de voltooing van dit werk niet kunnen toezien, want ook hij schijnt het met Albrecht van Beieren aan de stok te hebben gekregen blijkens een oorkonde van 9 September 1386, waarbij hertog Albrecht aan zijn dienaar en knape Arent van Weyburch zekere goederen, die hem door de heer van Altena waren ontnomen, teruggeeft, welke acte de volgende zinsnede bevat: " want ons dat land van Altena aenghecomen is met allen recht, ende openbaerliken toeghewiist is met recht ende vonnissen van onzen mannen van Zutholland" ( Leenkamer Holland no. 50, fol. 238. ) . In het jaar daarop stond Albrecht van Beieren de heerlijkheid Altena aan zijn zoon Willem van Oostervant af, onder wiens bestuur de ommuring van Woudrichem werd voltooid. In een privilegebrief, de 23e October 1389 door Willem van Oostervant aan de ingezetenen van Woudrichem verleend, vindt men deze plaats voor het eerst als stad aangeduid ( Leenkamer Holland no. 51, II, fol. 10. ) . Onenigheden, gerezen tussen vader en zoon, naar aanleiding van de moord op Willem Cuser en Aleida van Poelgeest leidden in 1393 tot de verwoesting van het slot Altena, dat op twee torens na geheel met de grond gelijk werd gemaakt ( Aangaande de belegering van het slot Altena zie E. Devillers: Cartulaire des comtes de Hainaut II, p. 535-557. ) . Reeds in September 1394 verzoende Willem van Oostervant zich met zijn vader en stond hem het land van Altena met de stad Woudrichem af, welk gebied in Juli 1398 weder aan Willem van Oostervant terugkeerde ( (D. van Alphen): Vaderlandsche Chronijk, p. 254 en Th. van Riemsdijk: De Tresorie en Kanselarij van de graven van Holland en Zeeland, p. 186. ) . Altena bleef in het bezit der graven van Holland tot dat Jacoba van Beieren in 1417 aan het bewind was gekomen en deze de heerlijkheid opnieuw in leen uitgaf aan de oudste zoon van Willem VI van Horne die reeds in 1390 in Horne was opgevolgd ( Inv.no. 40. ) . Willem VII van Horne schijnt, evena1s zijn vader, nog tijdens zijn leven afstand te hebben gedaan van de heerschappij over Horne en die vanaf 1428 te hebben overgelaten aan Frederik, graaf van Meurs als "mombre des lands van Hoerne" ( Publications de la Société historique et archéologique dans 1e duché de Limbourg, deel XL, p. 20, noot 1. ) . Blijkens een notitie gehecht aan een leenbrief voor den hierna te noemen Jacob van Horne, werd Frederik van Meurs wiens dochter Johanna in haar prille jeugd met Willem van Horne's onmondige zoon Jacob verloofd was, in 1436 met de heerlijkheid Altena beleend ( Inv.no. 42. Het archief der Leenkamer bevat hieromtrent geen gegevens. ) . Jacob van Horne, in 1439 meerderjarig geworden zijnde, werd omstreeks 1440 door Philips de Goede te Keulen met Altena beleend, welke belening in 1447 nogmaals voor leenmannen van Holland plaats vond ( Inv.no. 42. Het archief der Leenkamer bevat hieromtrent geen gegevens. ) . In 1449 trok Jacob van Horne op een pelgrimsreis naar de Eeuwige Stad, alwaar hij tot ridder werd geslagen. Na zijn terugkeer uit Jeruzalem richtte hij zich aan Keizer Frederik III met het verzoek, om het land van Horne tot een graafschap te verheffen, aan welk verzoek de Keizer goedgunstig voldeed, daar de Horne's sedert eeuwen tot de aanzienlijkste geslachten uit "de landen van herwaartsover behoorden ( Pubications Limbourg, deel XL, p. 62. ) . Nog in de kracht van zijn leven deed Jacob, de eerste graaf van Horne op 25 October 1469 afstand van de heerlijkheid Altena ten behoeve van zijn oudste zoon Jacob ( Inv.no. 45. ) . Het werelds leven moede zijnde, trok hij zich in het Observantenklooster der Franciscanen bij Weert terug, alwaar hij eerst in 1488 overleed. Jacob, tweede graaf van Horne, aanvankelijk gehuwd met Philippa van Würtemberg, hertrouwde na haar kinderloos overlijden in 1477 met Johanna van den Gruythuyse dochter van Lodewijk van Brugge, heer van den Gruythuyse, etc., stadhouder-generaal van Holland, Zeeland en West-Friesland. Tengevolge van de hulp, door hem aan zijn broeder Johan van Horne, bisschop van Luik, in de Luikse oorlog verleend, met aanzienlijke schulden bezwaard zijnde, zag Jacob van Horne zich genoodzaakt om in 1486 de heerlijkheid Altena aan zijn echtgenote af te staan, teneinde haar en hun kinderen een behoorlijk bestaan te verzekeren ( Inv. no. 50. ) . Om echter te voorkomen, dat Altena eventueel voor de Horne's verloren zou gaan, bepaalde Johanna van den Gruythuyse, dat, in geval zij stierf de heerlijkheid op haar man en hun kinderen zou vererven, aldus haar eigen familie van de successie uitsluitende ( Leenk. Holl, no. 120, Caput Huesden, etc., fol. 12. ) . Na haar overlijden werd Jacob van Horne de 2e Mei 1504 door leenmannen van Holland opnieuw met Altena beleend ( Leenk. Holl, no. 120, Caput Huesden, etc., fol. 10vo. ) , doch reeds de 19e September daaraanvolgende deed hij ten behoeve van zijn oudste zoon Jacob afstand van de heerlijkheid ( Inv.no. 52. ) . Jacob, derde graaf van Horne huwde drie maal, doch liet, toen hij den 15e Augustus 1531 kwam te overlijden geen oir na, weshalve de procureur-generaal bij het Leenhof van Holland de heerlijkheid Altena in naam des Keizers sequestreerde. Johan van Horne, proost van het kapittel van Sint-Lambert te Luik, een broeder van de overledene, wist zich echter door Keizer Karel V in het voorlopig bezit der heerlijkheid te doen stellen ( Archief Leenhof van Holland, no. 11, fol. 33-34. ) , die hem in 1537 bij sententie van het Leenhof werd toegewezen ( Inv.no. 58. ) , van welk vonnis de procureur-generaal niettemin bij de grote Raad te Mechelen in appel ging ( Zie Aanwinsten Alg. Rijksarchief 1892, no. 1, IIIh. ) . Daar de tak der heren van Horne en Altena met Johan van Horne dreigde uit te sterven, huwde deze, na hiertoe van de Paus toestemming te hebben verkregen, Anna van Egmond, weduwe van Joost van Montmorency, heer van Nevelle, die uit haar eerste huwelijk twee zoons, Philips en Floris geheten, bezat. Anna van Egmond schonk haar nieuwe echtgenoot evenwel geen kroost, en Johan, vierde graaf van Horne, overleed kinderloos de 8e December 1540 op het kasteel te Weert, na zijn oudste stiefzoon, Philips van Montmorency tot zijn universele erfgenaam te hebben benoemd. Dientengevolge kwam de heerlijkheid Altena op laatstgenoemde te vererven. Nog vóór het jaar 1540 ten einde was, diende de rentmeester van Altena namens Philips van Montmorency bij stadhouder en leenmannen van Holland een verzoek om leenverheffing in, waarop deze ten antwoord gaven, dat, alvorens de belening kon plaats vinden, hun eerst het octrooi van de Keizer getoond diende te worden, dat volgens het zeggen van de rentmeester de toewijzing der heerlijkheid aan de vader van zijn lastgever inhield ( Inv.no. 59. ) . Aangezien een dergelijk octrooi nimmer was verleend, stond dit antwoord dus met een weigering gelijk. Philips van Montmorency was echter niet de enige pretendent. Een afstammeling in de rechte lijn van Dirk Loef van Horne, met name Maximiliaan van Horne, heer van Gaasbeek en Houtkercke, was hem zelfs al voor geweest, weliswaar met negatief succes, want diens verzoek was afgewezen met de mededeling, dat er voor de Grote Raad te Mechelen nog een onbeslist proces in appèl tussen de procureur-generaal bij den Leenhove en wijlen Johan van Horne over het recht op de heerlijkheid hangende was ( Leenk, Holl. no. 126, Caput Asperen etc., fol. 1-1vo. ) . Vier jaren later kreeg Maarten van Horne, de zoon van Maximiliaan voornoemd, op een dergelijk verzoek hetzelfde te horen ( Leenk, Holl. no. 126, Caput Asperen etc., fol. 4-4vo. ) . Aldus verging het - weer een drietal jaren later - René van Brugge, heer van den Gruythuyse, die moest vernemen, dat het de stadhouder der lenen door de landvoogdes uitdrukkelijk verboden was om, hangende het proces enig verlei te doen ( Leenk Holl. no. 127. Caput Asperen etc. fol. 1-1vo. ) . Ofschoon, voor zover in de registers der Leenkamer is na te gaan, Philips van Montmorency nimmer met de heerlijkheid Altena beleend is geworden, schijnt hij, zo wel als zijn moeder, door de inwoners van de lande van Altena als hun heer en vrouwe te zijn erkend. Zo liet Anna van Egmond, aan wie Johan van Horne het vruchtgebruik zijner gehele nalatenschap had vermaakt, zich in 1546 door ingelanden en geërfden in den lande van Altena een twaalf-jarige bede toestaan, op voorwaarde, dat zij hen van de tiende penning en andere door de Staten van Holland in naam des Keizers opgelegde belastingen zou bevrijden ( Inv.no. 20. ) . Haar zoon betwistte op grond der zelfstandigheid van Altena naast Holland de Staten daartoe het recht en weigerde hardnekkig deze belastingen te voldoen tot dat in 1556 de nieuwe landsheer hem in het gelijk stelde door alle proceduren, tegen hem, zijn heerlijkeid, zijn officieren en onderzaten, hangende wegens executie van belastingschulden of uit welke hoofde ook, op te heffen, en hem al zijn privilegiën, exemptiën van belastingen etc., te restitueren ( Leenk. Holl. no. 132. Caput Asperen etc. fol. 4-5. Zie ook Aanw. Alg. Rijksarchief 1892, no. 1, IIIi (stukken rakende het proces in deze door de Staten van Holland met de graaf van Horne gevoerd). ) .
Het tragische uiteinde van Philips van Montmorency, graaf van Horne, weleer de gunsteling van Philips II, die hem tot stadhouder van Gelderland en admiraal der Nederlanden had aangesteld, mag als bekend worden verondersteld, Na zijn dood in 1568 werden zijn goederen geconfisqueerd en werd de heerlijkheid Altena bij Holland ingelijfd.
In 1571 wendde Herman, graaf van Nieuwenaar en Meurs, broeder van Walburga, gravin van Nieuwenaar, de weduwe van Philips van Montmorency, die kort daarop hertrouwde met haar neef Adolf, graaf van Nieuwenaar en Limburg, zich tot stadhouder en leenmannen van Holland, teneinde zijn aanspraken op de heerlijkheid, gebaseerd op het testament van Johan van Horne en de huwelijksvoorwaarden van zijn zuster Walbruga en haar eerste man, bevestigd te zien ( Leenk. Holl., no. 132, loc. cit., fol. 1-2 Onder de ingemelde huwelijksvoorwaarden (zie inv.no.65) opgesomde heerlijkheden, welke in geval van het kinderloos overlijden van Philips en Floris van Montmorency aan den huize Nieuwenaar zouden vervallen, ontbreekt merkwaardigerwijze Altena. ) . Uit hoofde der confisquatie werd hem de leenverheffing echter geweigerd ( Leenk. Holl., no. 132, loc. cit., fol. 1-2 . Onder de ingemelde huwelijksvoorwaarden (zie inv.no.65) opgesomde heerlijkheden, welke in geval van het kinderloos overlijden van Philips en Floris van Montmorency aan den huize Nieuwenaar zouden vervallen, ontbreekt merkwaardigerwijze Altena. ) . Niet lang na de afkondiging der Pacificatie van Gent, waarbij alle confiscatiën terzake van de troebelen te niet werden gedaan, probeerde hij het nog eens, doch kreeg van de aan Spanje getrouw gebleven stadhouder en leenmannen, die met de oude regering naar Utrecht waren gevlucht, wederom een weigerend antwoord op grond der reeds bekende overwegingen, dat het proces voor de Grote Raad te Mechelen nog steeds onbeslist was, en dat de landvoogdes uitdrukkelijk verboden had, om hangende het proces enig verlei te doen ( Als voren, fol. 2-3. ) . Teneinde raad wendde Herman van Nieuwenaar zich thans tot de leenkamer, welke van Staatse zijde te Delft was opgericht, wellicht ook, omdat hem ter ore was gekomen, dat andere gegadigden aldaar reeds hun heil hadden gezocht. In hetzelfde register, waarin men leest, dat Herman van Nieuwenaar de 18e Februari 1577 inderdaad met Altena beleend werd ( Leenkamer Holland, no. 133, fol. 110-112vo. ) , treft men een beleningsacte d.d. 24 December 1576 ten name van Joris van Horne, graaf van Houtkarcke aan ( Leenkamer Holland, no. 133, fol. 96vo-98. ) , en pal daarachter een acte van de 28e December 1576, waarbij Eleonora van Montmorency, douairière van Hoogstraten, als erfgenaam van haar broeder Floris van Montmorency, met gemelde heerlijkheid wordt verleid ( Leenkamer Holland, no. 133, fol. 98-99vo. Tevoren had zij zich eveneens tot de oude, te Utrecht gevestigde leenkamer gewend, doch was aldaar afgewezen. Zie Leenk. Holl. no. 132, Caput Asperen etc. fol.3-4. ) , voorwaar een merkwaardig staaltje van de rechtsonzekerheid in die roerige tijden. Na het kinderloos overlijden van Herman van Nieuwenaar op 4 December 1578 werd de 15e December d.a.v. zijn zuster Walburga met de heerlijkheid Altena, als haar van haar broeder aan bestorven zijnde, beleend ( Leenkamer Holland no. 134, fol. 249-249vo. ) . Met Walburga van Nieuwenaar sluit zich de rij der heren en vrouwen van Altena. Voor de tweede maal weduwe geworden, verkocht zij de 13e Juli 1590 de heerlijkheid aan de Staten van Holland voor 92.000 ponden Vlaams. Volgens de omschrijving in het koopcontract omvatte de koop de "heerlickheyt ende 't huys van Althenae eensamentlyck de stede van Woudrichem mette dorpen, luyden en landen, thollen, acchijsen, gemael, thienden, visscherien, vogelrien, thijnsen, middelwaerden, uyterwaerden, vasallagien, aentwassen ende andere hoocheden ende gerechtigheden, met alle appendentien ende dependentien der voorseide heerlyckheydt, zulex, die den heeren ende vrouwen van Althenae heeft gecompeteert ende zij beseten hebben, mitsgaders 't recht van de erfpacht, dus competerende tot de goederen, thienden ende visscherien, gelegen in den lande van Althenae ende daerbuyten, die van outs bij den heeren ende vrouwen slandts van Altenae in een eeuwige erffpacht gehouden worden van den decken ende capittule van Oudamunster tot Utrecht, als die thienden van Rijswijck, van Uytwijck, van Almkerck, onder Santwijck ende van De Wercke, item van de visscharie van de zeegenworp tot Worcum, ende van de vloedrift tot Worcum ende tot Rijswijck, ende voorts nyet gereserveert ofte uytgesondert" ( Resolutie Staten van Holland, 13 Juli 1590. ) . 2 October 1590 transporteerde David van Goorle, tresorier der gravin van Nieuwenaar, voor leenmannen van Holland de heerlijkheid aan de Staten ( Leenkamer Holland no. 135, fol. 484-485. ) .
Geschiedenis van het archiefbeheer
De charters en andere stukken, welke het archief der heren van Altena uitmaakten, werden van oudsher te zamen met die betreffende de heerlijkheid Horne op het kasteel te Weert, de hoofdzetel van het geslacht van Horne, bewaard. Een oorkonde uit 1351 bevat hieromtrent een merkwaardige getuigenis. Dirk van Horne, heer van Perwez belooft bij deze acte aan zijn neef Willem V van Horne, om alle brieven, betrekking hebbende op de heerlijkheden Horne, Altena en Gaasbeek ( Een belangrijke bezitting van de Horne's in de buurt van Brussel. ) te Weert te deponeren "in eenen sekeren slote, van welcken slote die heer ven Arckel eenen sleutel hebben sal, Willem, heere van Hoorne ende Altena, onsen lieven neve voorseit eenen sleutel, ende wij Diederick van Hoorne eenen sleutel", en ze aldaar gedrieën te bewaren tot de tijd, "dat den meynen weegens dunckt, dat hij hetselve wel bewaeren magh" ( M.S. Bockenberg, fol. 179-179vo. ) . Omstreeks 1533 bevond zich dit archief nog te Weert, zoals blijkt uit een beëedigde verklaring van Johan, graaf van Horne en zijn hofmeester, afgelegd voor Arend Sandelyn, raad, en Cornelis Barthouts, griffier van den Leenhove van Holland, in verband met het voor dit hof hangende proces over het recht op de heerlijkheid Altena, volgens welke verklaring zekere, door eerstgenoemde geexhibeerde stukken - in het verbaal van de genoemde gecommitteerden uit den Leenhove aangeduid als te zijn afkomstig "ex archivis comitis de Horne" - waren gevonden in het sterfhuis van zijn broeder Jacob van Horne "in een coffer, daer sijn ander brieven ende beschreet van Sijnen goeden leggende waeren" ( Als voren, fol. 185vo, Vergl. Kroniek van het Hist. Genootschap te Utrecht. jg. 1852 p. 347. ) Toen Walburga, gravin van Nieuwenaar de heerlijkheid Altena in 1590 aan de Staten van Holland verkocht, werd in het koopcontract de bepaling opgenomen, dat verkoopster binnen een maand tijds aan de Staten zou overgeven "alle titulen, brieven, reeckeninge, pachtcedullen, munimenten, sacken ende stucken van processen ter oorsaecke van de voorseide heerlickheyt mitten appendentien ende dependentien van dien, soo tegens den Staten, den Graven van Hollandt indertijt, als alle andere vuytstaende, geen vandezelve vuytgesondert ende namentlyck mede den leenboucken van de leenen daeronder sorterende, ende de instructien, dienende tegens de pretensien opde voornoemde heerlickheyt zoo van gen grave van Houtekercke als de gravinne van Hoochstraten, ende alle anderen, die daerop recht zouden willen pretenderen" ( Resolutie Staten van Holland, 13 Juli 1590. ) . Wat de verdere lotgevallen dezer stukken geweest zijn, alvorens zij in het Algemeen Rijksarchief belandden, is niet precies na te gaan. Waarschijnlijk werden zij door de Staten van Holland bij de Leenkamer gedeponeerd. Een aantal dezer stukken draagt op de rugzijde aantekeningen van de hand van de archivaris Van Wijn, waaruit men kan afleiden, dat zij bij de splitsing van het archief der Leenkamer in 1806 onder diens berusting kwamen. De leenboeken van Altena volgden na evenwel de griffier der lenen Swaan naar het Oude Hof, en vonden na enige omzwervingen hun weg naar het Amortisatie-Syndicaat, dat ze in 1825 met de overige registers der Hollandse leenkamer aan het Rijksarchief afstond ( Overzigt van het Nederlandsche Rijksarchief, p. 80, 81 en 49. ) . De rentmeesters-rekeningen en enkele losse stukken werden in het archief der Rekenkamer teruggevonden. Op welke wijze deze aldaar terecht waren gekomen, was niet meer na te gaan.
Het Amortisatie-Syndicaat droeg het archief in 1825 samen met registers van de Hollandse Leenkamer over aan het Rijksarchief. Zie: Overzigt van het Nederlandsche Rijksarchief, p. 80, 81 en 49.
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking Bij de datering der stukken is uitgegaan van de gedachte, dat de heren van Altena vóór de tweede helft der 13e eeuw niet de Paasstijl gevolgd hebben. Grond voor deze onderstelling leveren twee oorkonden, welke beide het jaartal 1230 dragen, en waarvan de inhoud slechts zin heeft, indien men aanneemt, dat zij korte tijd na elkaar zijn opgemaakt, hetgeen de mogelijkheid van het gebruik van de Paasstijl uitsluit ( Inv.no. 1 en 2. ) . Uit latere oorkonden blijkt evenwel, dat omstreeks 1300 de Paasstijl gebezigd werd ( Brom, loc. cit., no. 2938, 2945 en 2947. ) . Hoelang dit zo gebleven is, laat zich slechts bij benadering vaststellen. Blijkens de acten van bekrachtiging voor de door Jacob, eerste graaf van Horne aan den lande van Altena en aan de stad Woudrichem verleende handvesten was in 1452 bij de heren van Altena de Paasstijl niet meer in gebruik ( Inv.no. 14. ) .
Rest nog de vraag, welke stijl zij dan wel bezigden. Hoewel ik geen afdoende bewijzen daarvoor heb gevonden, komt mij als het meest waarschijnlijk voor, dat de heren van Altena oorspronkelijk de Jaardagstijl gevolgd hebben, en in 1452 wederom tot die stijl waren teruggekeerd.
Ordening van het archief
Toen mij in het laatst van 1931 de bewerking van het archief der heren van Altena werd opgedragen, bevond zich de overgrote meer derheid van de tot dit archief behorende bescheiden in de verzameling Altena'se charters, welke tijdens het beheer van de Rijksarchivaris Bakhuizen van den Brink was aangelegd. Dank zij de dorsale aantekeningen, door een zestiende eeuwse hand op deze stukken gesteld, viel hun samenhang gemakkelijk te constateren. Alhoewel de meeste stukken van lettertekens waren voorzien, was daarbij van een systematische ordening niets te bespeuren, daar de nummering los van de aard en de inhoud der stukken bleek te staan, en vermoedelijk alleen berustte op de volgorde, waarin de stukken de persoon, die de lettertekens geplaatst had, door de vingers waren gegaan. Ik heb er dan ook verder geen aandacht aan besteed.
Bij de ordening van het archief is dit in vier hoofdafdelingen gesplitst. De eerste afdeling omvat de stukken, welke de betrekkingen der heren van Altena tot het leenheerlijke, zomede het landsheerlijk gezag raken, met dien verstande dat de leenbrieven, daterende van na het tijdstip, waarop de leenheerschappij over Altena definitief aan de graven van Holland was gekomen, Onder de persoonlijke stukken, die de derde afdeling vormen, zijn geplaatst. De beide overige afdelingen spreken voor zich zelve; alleen diant er op gewezen te worden, dat de leenregisters van Altena voorlopig in het archief der Leenkamer zijn gelaten.
Behalve de reeds genoemde bescheiden, werd in de Altena'se charterverzameling een aantal stukken aangetroffen van onzekere herkomst, benevens enige charters, die naderhand bij de collectie waren gevoegd zonder dat van enige samenhang met de overige stukken sprake kon zijn. Terwijl laatstgenoemde stukken afzonderlijk werden gehouden, zijn de eerstgenoemde bij het archief der heren van Altena gelaten, en in een aanhangsel tot de inventaris beschreven, evenels enkele stukken betrekking hebbende op het graafschap Horne en de heerlijkheid Ghoor, die vermoedelijk bij vergissing tussen de Altena'se charters waren geraakt.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Heren van Altena, nummer toegang 3.19.02, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Heren van Altena, 3.19.02, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar
Publicaties Genealogisch Repertorium Centr Bureau Gen 's-Gravenhage 1972 : Altena K.N. Korteweg, de heerlijkheid Altena en de veer en Visscherijrechten op het Boveneind der Merwede , dis. Purmerend 1937 K.N Korteweg, De Rechtsbrief van Woudrichem en met Land van Altena, Utrecht 1948 in: Wernen Oud Vad Recht , 3e reeks, XIV (zwarte serie) J.C. Kort, Overzicht van de Leenkamers in Holland (Rah) inv. r. nr. 8 :42.

Archiefbestanddelen

      • (Reg.no's 43, 45-50, 61, 66-69, 71, 153, 172).

        • 66 1436 (November 30)

          Jan die Borchgrave, baljuw in den lande van Altena, Jan die Borchgrave Janszoon, Jan die Borchgrave Dircszoon, Claes Janszoon, Herman van Ghanswijc en Ghijsbrecht Porc Jacobszoon, verklaren tegenwoordig te zijn geweest, dat Jan Venedam van Tolloysen en andere buren van der Op-Alm de kerkegoedsren aldaar geschonken hebben aan de kerk van Almkerck als zijnde de moederkerk van die van Op-Alm op voorwaarde, dat deze goederen aan de kerk van Op-Alm zullen terugkeren, indien Op-Alm weder bedijkt mocht worden.

          Int jaer ons Heren veertien hondert ende sessen dertich op sente Andreas dach des Apostels.

          Oorspr. ( Inv. no. 6.1 ). Met zegels van Claes die Voecht Jansz., priester, Jan die Borchgrave Janszoon en Herman van Ghanswijc in bruine was, dat van Ghijsbrecht Porc Jacobszoon verloren.

        • 67 1437 Juli 1

          Walramus van Meurs, elect van Utrecht, verzocht zijnde om de gift der kerkgoederen van Op-Alm, door de parochianen wegens de onbewoonbaarheid hunner parochie tengevolge van overstromingen aan de fabriek der moederkerk te Almkerc gedaan, te bekrachtigen, beveelt, dat men in twee of drie naburige, niet ondergelopen parochies degenen, die de gedane schenking wensen te betwisten, zal indagen, om voor de officiaal der Utrechtse curie te verschijnen.

          Datum anno Domini millesimo quadringentesimo tricesimo septimo, mensis Julii die prima.

          Oorspr. ( Inv. no. 6.4 ). Het zegel van de oorkonder verloren.

          Met twee transfixen d.d. 1437 Juli 21 (zie no. 68 en 69).

        • 68 1437 (Juli 21)

          Nicolaus Huninc, pastoor te Wouderichem, verklaart ter uitvoering van de brief d.d. 1437 Juli 1, waardoor deze is gestoken (zie no. 67), al degenen, die de inhoud daarvan mochten wensen te betwisten, te hebben opgeroepen, om op de negende dag na dato dezes voor de officiaal der Utrechtse curie te verschijnen.

          Datum anno Domini millesimo quadringentesimo tricesimo septimo, dominica proxima post divisionem Apostolorum.

          Oorspr. ( Inv. no. 6.3 ) Met zegel van de oorkonder in bruine was, geschonden.

        • 69 1437 (Juli 21)

          Nicolaus de Voecht, priester, en Ysebrandus, priester en onderpastoor te Emmichoven, verklaren ter uitvoering van de brief d.d. 1437 Juli 1 (zie no. 67), waardoor deze is gestoken, in de kerken van Emmichoven en Almkerc al degenen, die de gift van de buren en parochianen van der Op-Alm mochten wensen te betwisten, te hebben opgeroepen, om op de negende dag na dato dezes voor de officiaal der Utrechtse curie te verschijnen.

          Datum anno Domini millesimo quadringentesimo tricesimo septimo, dominica proxima post divisionem Apostolorum.

          Oorspr. ( Inv. no. 6 ). Met zegel van Nicolaus de Voecht in bruine was, zwaar geschonden.

        • 71 1442

          Rodolphus, bisschop van Utrecht, staat de fabriekmeesters der kerk te Almkerck toe, om de kerk te Op-Alm te slopen en de opbrengst der afbraak te beleggen in renten, welke zullen dienen tot het lezen van zielmissen voor de in de kerk en op het kerkhof van Op-Alm begravenen, en andere vrome doeleinden onder voorwaarde, dat deze renten bij wederopbouw der voornoemde kerk aan dezelve zullen komen te vervallen, en dat de fabriekmeesters zich bij schepenbrieven der stad Woudrichem met lijf en goed tot de nakoming van een en ander zullen verbinden.

          Datum anno Domini millesimo quadringentesimo quadragesimo secundo.

          Oorspr. ( Inv. no. 6.5 ). Het zegel van de oorkonder verloren

        • 153 1542 Augustus 26

          "Schout, burgemeesteren, schepenen en raad van Woudrichem oorkonden, dat Jan Aerdtszoon, Jan Ghysbertszoon en andere ter instantie van Jan Schellaert, rentmeester van den lande van Althenae, onder ede verklaard hebben, dat het land van Dussensser Gantel langs de Koornssen dijk tot het verlaat toe, en het huis, staande ten noorden van de Koornsse sluis, zomede het land, genaamd ""die Koorn"" tussen de Koornsse- en de Ganswijcse sluis, in den lande van Althenae gelegen zijn."

          Upten zes en twintichsten dach Augustii anno vijffthien hondert ende twee ends veertich.

          Oorspr. ( Inv. no. 6.6 ). Met zegel der stad Woudrichem in bruine was, zwaar geschonden.

        • 43 1371 Februari 21

          Johan van Bloys, hertog van Gelre, etc., oorkondt, dat Johan van Pollanen, heer van der Lecke en Breda, met consent van zijn zoon, Jan van der Lecke, heer van der Nyervaert een zijn echtgenote Margariete van der Lippen, vrouwe van der Lecke en Breda, de gehele tijns van de Tijselse waard met inbegrip der eilanden Monsterkerck en Almsvoet, welke goederen hij van de hertog van Gelre houdende is, heeft verlijftocht.

          Gegeven t'Uytrecht op sinte Petersavont in Zulle int jaer ons Heren duysent driehondert een ende tseventich.

          Gevidimeerd in de brief d.d. 1372 October 10 (zie regest no. 45).

          45 1372 October 10

          Jan van Wesel, abt van sinte Bernaerds, geeft vidimus van de brief d.d. 1371 Februari 21 (zie no. 43).

          Int jair ons Heren duysent driehondert tseventich ende twee, op den thienden dach in Octobri.

          Afschrift op papier ( Inv. no. 6 ).

          46 1373 (December 6)

          Johanna, vrouwe van Ghennep en van der Eem, en Reynout van Brederode, heer van Ghennep en Van der Eem, haar man en voogd, verpanden al hun goederen, behorende tot de heerlijkheden van der Alm en van der Eem, met het huis tot Almsteyne, benevens de ambachten Eemkercke, Op-Alm, Wt-Alm en Voernsaterswairt, deels gelegen in Zuyt-Hollandt, in den lande van Outhena en in den lande van Hoesden, voor 13,000 oude Roomse schilden aan Jan van Pollanen, heer van der Lecke en Breda, onder voorwaarde, dat de onderpanden na heer Jans' dood op Otto van Polanen, gesproten uit diens huwelijk met hun nicht Margriete van der Lippe, vrouwe van der Lecke en Breda, of bij vooroverlijden van deze en ontstentenis van verder mannelijk oir uit dit huwelijk op heer Jan's oudste zoon Johan van der Lecke zullen overgaan, welke verpanding geschiedt met toestemming van Aelbrecht van Beyeren, ruwaard van Hollant en Willem, heer van Horne en Althena.

          Gedaen int jaer ons Heren duysent drie hondert drie ende tseventich, op sinte Nyclaesdach.

          Afschrift op papier ( Inv. no. 6 ).

          47 1374 Februari 12

          Johanna, vrouwe van Ghennep en van der Eem, en Reynoudt van Brederode, heer van Ghennep, haar man en voogd, bevestigen de verpanding hunner heerlijkheden ter Alm en ter Eem aan Johan van Pollanen, heer van der Lecke en Breda, onder belofte deze goederen van alle daarop rustende verbanden te bevrijden, waartoe zij hem vóór Pasen e.k. een brief zullen bezorgen, waarin de heer en vrouwe van Lienden bekennen, dat de lijfrente van 500 ponden 's jaars, daarop ten behoeve van Margriete, vrouwe van Lienden gevestigd, met hun toestemming op andere bezittingen, aan Johanna van Ghennep en haar man toebehorende, gevestigd is geworden.

          Gegheven int jaer ons Heren duysent driehondert vierende tseventich, opten twaleften dach in Februario.

          Afschrift op papier ( Inv. no. 6.7 ).

          48 1374 Februari 12

          Margrieta van Ghennep, vrouwe van Lienden, en Johan, heer van Lienden, haar man en voogd, verklaren, dat de lijfrente van 500 ponden zwarten (tornoys) 's jaars, ten behoeve van vrouwe Margrieta op de heerlijkheid ter Alm en ter Eem gevestigd, op andere goederen is overgebracht en hechten hun goedkeuring aan de verpanding der voornoemde heerlijkheden.

          Gegeven int jaer ons Heren duysent driehondert vier ende tseventich opten twaleften dach in Februario.

          Afschrift op papier ( Inv. no. 6 ).

          49 1374 Februari 16

          Johanna, vrouwe van Ghennep en Reynoudt van Brederode, heer van Ghennep, haar man en voogd, leggen hun goede lieden en onderzaten in de heerlijkheden ter Alm en ter Eem gehoorzaamheid aan Jan van Pollanen, heer van der Lecke en Breda, op.

          Int jaer ons Heren duysent drie hondert vier ende tseventich, den sestienden dach in Februario.

          Afschrift op papier ( Inv. no. 6 ).

          50 1375 October 10

          Johanna, vrouwe van Ghennep en Reynoudt van Brederode, heer van Ghennep, haar man en voogd, erkennen uit de renten der heerlijkheden ter Alm en ter Eem, die zij aan Johan van Pollanen, heer van der Lecke en Breda, verpand hebben, 161 ponden l3 schillingen 7 penningen gebeurd te hebben, welke zij hem beloven met de hoofdsom af te lossen.

          Int jaer ons Heren duysent driehondert tseventich ende vive, thien daghe in Octobri.

          Afschrift op papier ( Inv. no. 6.7 ).

          61 1414 Juli 6

          Schepenen van sinte Gheertrueden berghe oorkonden, dat Jan Venydam Claeszoon, Danel Venydam, zijn broeder, zomede Jacob Buys Peterszoon, Johan Arntszoon, diens zoon Adriaen, Peter die Jude, Loedrocht Schaertszoon en Everaet, Willem Claeszoon's zoon, gezamenlijk het huis te Almsteyn en de goederen daartoe behorende, voor de tijd van negen jaren gepacht hebben van Otten van der Lecke, heer tot Hedel, Philips van der Lecke, bastaard, Vrederick Hubrechtszoon, priester, Gherit Reysvoelden en Jan Cal ..... voor 1100 gouden Wilhelmus guldens 's jaars onder verplichting om gedurende die negen jaren Otto van der Leeke c.s. vrij te houden van alzulke tijnsen, als voornoemde eigenaars voor deze goederen aan de heren van sinte Peters tot Utrecht verschuldigd zijn.

          Int jair ons Heren duysent vierhondert ende vierthiene, des Vridaeges nae onser Vrouwen dagh visitacio.

          Afschrift op papier ( Inv. no. 6.7 ).

          172 1562 September 7

          Schepenen van Woudrichem certifiëren, dat Gerit Geritszoon de jonge, Jan Cloots Jacobszoon, Huybrecht Willemszoon en Adriaen Meuszoon, inwoners van De Wercken, ten verzoeke van Gielis Schellaert, drossaard van den lande van Althenae, verklaard hebben, dat zij respectievelijk van de graaf Van den Berch, de erfgenamen van Seger van Alveringen, en de rentmeester van Althenae verscheidene buitendijkse gronden aan De Werken in pacht hebben gehouden, waarvan zij, evenals hun voorgangers het rustig genot hebben bezeten, tot in September 1561 hun door de commissarissen des Konings het gebruik van de vogelstad en de visserij binnen de door hen gepachte gebieden ontzegd is geworden.

          Gedaen ende geschiet den VIIen September anno XVc ende twe ende tsestich.

          Oorspr. op papier ( Inv. no. 6.7 ). Met opgedrukte zegels van Heynrik die Roemer en Adriaen van der Hoeven Ewoutszoon in groene was, het laatste bijna geheel verloren.

          Ontbreekt
        • 178 1577 September 5

          Die van de Reeckeninge ordonneren de rentmeester-generaal van Zuythollant om zijn handen af te trekken van de Galgewaert, gelegen in den lande van Althena tegenover de stad Gorinchem en deze uit zijn rekening te laten, overeenkomstig de inhoud ener beschikking, in 1566 door de hertogin van Parma ten gunste van de graaf van Hoorn verleend.

          Gedaen ... inden Hage ...den vijffden Septembris anno XVc zeven ende tseventich.

          Oorspr. ( Inv. no. 6.8 ). Met opgeplakt papieren zegel van de Rekenkamer en handtekening van ... ...de Greve.

      • 22 1322 (Augustus 27)

        Willem, graaf ven Henegouwen, van Hollant, etc., verklaart aan Willaem van Hoerne toe to staan, dat die van den lande van Altena een nieuwe sluis in den Maesdamme bouwen op een door 's graven heemraden aan te wijzen plaats, en bepaalt daarbij, dat, zolang de nieuwe sluis stand zal houden, van de goede lieden van Altena niet geist mag worden, dat zij enige andare sluis of waterloop aanleggen.

        Gheghevan tote sente Gheerden berghe, des Vridaechs na sente Bartelmeuwes dach, int jaer ons Heren M.CCC. ende twe ende twintech.

        Oorspr. ( Inv. no. 7 ). Met zegel van de oorkonder in groene was, geschonden.

        Afgedrukt bij Van Mieris II, p. 300.

        (Reg.no. 22).

      • 116 1506 Mei 10

        Philips, Koning van Cantilliën, etc., vergunt Jacob van Hoorne junior, om misdadigers, die gevangen worden, in zijn heerlijkheden Wounchem, Althenae, Hoerne en zijn overige, op grenzen van Gelre gelegen heerlijkheden, alwaar hij geen behoorlijke gevangenissen heeft, ongehinderd over landsheerlijk gebied te voeren naar zijn andere heerlijkheden, waar deze wel aanwezig zijn, op voorwaarde, dat de gevangenen berecht worden volgens de costumen en het vaste recht, geldende ter plaatse hunner gevangenneming.

        Gegeven in onser stadt van Mechelen op den Xten dach van Meye int jaer ons Heeren duysent vijfhondert ende zesse, ende van onsen Rycke tweeste.

        Oorspr. ( Inv. no. 8 ). Met zegel van de oorkonder in rode was, zwaar geschonden.

        (Reg.no. 116).
        Korteweg p.430-432 nr. 367

      • 29 1334 (November 4)

        Wilhelm, graaf van Henegouwen, van Hollant, etc., beleent Wilhelm heer van Horne en Althena met de poorte en het land van Woudrichem op dezelfde voorwaarde, als waarop de heer van Hoorne deze van de graaf van Cleve in leen hield ten dage, dat hij de manschap over dit gebied van de graaf van Cleve kocht.

        Afschrift op papier ( Inv. no. 10 ). Op hetzelfde stuk afschrift der brieven d.d. 1323 December (zie no. 25) en 1383 Mei 26 (zie no. 52).

        Afgedrukt bij Van Mieris II, p. 569.

        32 1356 (December 2)

        Willem, hertog van Beyeren, graaf van Hollant, etc., verklaart de grafelijke tol van Nyemansvrient naar Woudrichem verlegd te hebben en ingevolge zijn toezegging aan Willem, heer van Hurne, dat noch hij, noch de poorte van Woudrichem er schade van ondervinden zal, aan de tollenaren bevolen te hebben om geen tol te heffen van goederen, welke men op de markt te Woudrichem verkoopt, uitgezonderd wijnen, staal, hout en kolen.

        Ghegheven inden Haghe des Vrijdaghes na sente Andriesdach int jaer ons Heren M.CCC. ses ende vijftich.

        Gevidimeerd in de brief d.d. 1383 Mei 26 (zie regest no. 52).

        52 1383 (Mei 26)

        Jacob van den Zande, priester, deken in den lande van Althena, geeft vidimus van de brief d.d. 1356 December 2 (zie no. 32).

        Ghegheven int jaer ons Heren M.CCC. drie ende tachtich, des Dincsdaghes na sente Urbaens dach.

        a. Oorspr. ( Inv. no. 10 ). Zegel verloren.

        b. Afschrift op papier (Inv.no. 10).

        c. Ander afschrift op papier (Inv.no. l0). Op hetzelfde stuk afschriften der brieven d.d. 1323 December (zie no. 25) en 1334 November 4 (zie no. 29).

        (Reg.no. 32 en 52).
        Korteweg p.94 nr. 112; p.69-70 nr. 93

      • 88 (1467) Augustus 6

        De hertog ven Bourgoingne beveelt de drossaard en centmeester van Worinchem om Dieric van Rijswijck, zijn tollenaar van Gorinchem en Scoenhove rustig zijn tol te laten heffen te Worinchem, doende dezelve dit ten gerieve der kooplieden, die anders genoodzaakt zouden zijn, Gorinchem aan te doen.

        Escript en nostre ville de Bruxelle 1e VIe jour daoust lan LXVII,

        Oorspr. op papier ( Inv. no. 11 ) Het opgedrukte zegel van de oorkender verloren.

        133 1520 Maart 27

        "Jacob, graaf van Hoorne, heer van Althenae, Corterschem, Weerdt, etc., en Jan die Juede, heer tot Hardixvelt, sluiten een vergeltjk betreffende het recht op de visserij aan de noordzijde van de Merwede bij Hardixvelt, inhoudende, dat zij de vroonen van de vissen, met zogenaamde ""standeren"" gevangen, zullen delen, welke overeenkomst voorlopig voor de tijd van één jaar wordt aangegaan, doch stilzwijgend tot wederopzeggens toe verlengd zal worden, een en ander sans préjudice ten aanzien van het tussen partijen bij de Grote Raad te Mechelen aanhangig geding."

        Up den XXVIIen dach van Mert in den jair XVc ende twintich.

        Afschrift op papier, gecollationneerd door Dierik Willemszoon, secretaris en gezworen klerk der heerlijkheid Hardicxvelt, d.d. 1545 November 26 (zie regest no. 88).

        (Reg.no. 88).

      • 34 1357 (Mei 25)

        Rechter, schepenen, raad en gemene poorte van Woudrichem verklaren, dat de bepaling, voorkomende in de handvest, door jonker Willem van Hoerne en Altena in het jaar '56 gegeven, volgens welke een man wegens vrouwenkracht de hoogste boete verbeurt, aldus moet worden opgevat, dat hij lijf en goed verbeurt, en beloven voorts de accijnzen, meenten en renten, hun door Willem voornoemd geschonken, te beleggen en te beheren ten voordele der poort, waarvan de burgemeesters behoorlijke rekening zullen afleggen aan de daartoe aangewezen vrienden van de heer van Hoerne en aan schepenen van Woudrichem.

        Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert seven ende viiftich, des Donredaghes na ons Heren opvaert.

        Oorspr. ( Inv. no. 12 ). Met zegel der gemene poort van Woudrichem in groene was, geschonden.

        54 1386 Mei 10

        Rechter, schepenen en raad der poorte van Woudrichem beloven uit naam der poorte aan de heer van Hoern, Altena en Kurtersem, dat zij alle artikelen van de privilegiebrief, die zij van hem hebben gekregen, zullen naleven.

        Ghegheven int jaer ons Heren M.CCC. ses ende tachtich, op den tienden dach van Meye.

        Oorspr. ( Inv. no. 12 ). Met zegels van de poorte van Woudrichem, Mathijs van Kessel, ridder, Didderic, van Wtwijc, Roelof van Emminchoven, pastoor van Mareyis en Heynric de Borchgreve, knape, in groene was.

        (Reg.no. 34 en 54.)
        Korteweg p.95-96 nr. 114; p.147 nr. 168

        Ontbreekt.

        Ontbreekt
      • 40 (1366 Januari 24)

        Didderic, heer van Hoerne en Altena vaardigt een keur uit betreffende de voogdij over onmondige kinderen beneden de twaalf jaren in den lande van Altena.

        Ghegheven int Jaer ons Heren dusent driehondert vive ende tsestich op sinte Pauwels avont conversio.

        Oorspr. ( Inv. no. 13 ). Met zegel van de oorkonder in groene was.

        (Reg.no. 40).
        Korteweg p.105 nr. 129

      • (Reg.no's 76-79).
        Korteweg p.256-268 nr. 299; p.280-289 nr. 301; p.291-293 nr. 302

        • 76 1452 Februari 23

          Jacob, graaf tot Hoeren, heer tot Althena, Cortershem en Montengiis geeft aan de goede lieden en onderzaten in den lande van Althena zekere privilegiën.

          Ghegheven upden drie ende twyntichsten dach in Februario int jaere ons Heeren dusent vierhondert twee ende vijftich.

          a. Oorspr. ( Inv. no. 14.1 ). Met zegel en contrazegel van de oorkonder, benevens zegels van Gielis van Wijck, Jan die Borchgrave Dirckzoon, Segher van Emmechoeven (geschonden). Jan van Emmechoeven Segherszoon, Jan van Rijswijck Glymmerszoon, Segher van Wtwijck, Adriaen Engberechtszoon, Aert Hyelaert, Bruysten Lodenzoon, Steesken, Jan Voszoon, Wail Nodenzoon, alle in bruine was, die van Adryaen van Ghiesen, Jan die Borchgrave Willemszoon en Dirck van Cloetwijck verloren.

          Met transfix d.d. 1452 Maart 7 (zie no. 78).

        • 78 (1452) Maart 7

          Phillips, hertog van Borgoengen, graaf van Hollant, etc., bevestigt de brief d.d. 1452 Februari 23, waardoor deze gestoken is. (zie no. 76).

          Gegeven opten zevensten dach in Mairte int jair ons Heeren duysent vierhondert een ende vijftich na den loip van onsen Hove.

          a. Oorspr. ( Inv. no. 14.2 ). Met zegel en contrazegel van de oorkonder in rode was.

        • 76 1452 Februari 23

          Jacob, graaf tot Hoeren, heer tot Althena, Cortershem en Montengiis geeft aan de goede lieden en onderzaten in den lande van Althena zekere privilegiën.

          Ghegheven upden drie ende twyntichsten dach in Februario int jaere ons Heeren dusent vierhondert twee ende vijftich.

          a. Oorspr. ( Inv. no. 14.3 ). Met zegel en contrazegel van de oorkonder, benevens zegels van Gielis van Wijck, Jan die Borchgrave Dirckzoon, Segher van Emmechoeven (geschonden). Jan van Emmechoeven Segherszoon, Jan van Rijswijck Glymmerszoon, Segher van Wtwijck, Adriaen Engberechtszoon, Aert Hyelaert, Bruysten Lodenzoon, Steesken, Jan Voszoon, Wail Nodenzoon, alle in bruine was, die van Adryaen van Ghiesen, Jan die Borchgrave Willemszoon en Dirck van Cloetwijck verloren.

          b. Tweede origineel. De zegels van de oorkonders Gyelis van Wijck en Wail Noydenzoon verloren.

          Met transfix d.d. 1452 Maart 7 (zie no. 78).

        • 78 (1452) Maart 7

          Phillips, hertog van Borgoengen, graaf van Hollant, etc., bevestigt de brief d.d. 1452 Februari 23, waardoor deze gestoken is. (zie no. 76).

          Gegeven opten zevensten dach in Mairte int jair ons Heeren duysent vierhondert een ende vijftich na den loip van onsen Hove.

          b. Tweede origineel. Het zegel van de oorkonder verloren.

        • 79 (1452) Maart 7

          Phillips, hertog van Bourgoingnen, graaf van Hollant, etc., bevestigt de brief d.d. 1452 Februari 24, waardoor deze gestoken is. (zie no. 77).

          Gegeven opten zevensten dach in Mairte int jair ons Heeren duysent vierhondert een ende vijftich nae den loop van onsen Hove.

          Oorspr. ( Inv. no. 14.5 ). Met zegel en contrazegel van de oorkonder in rode was, geschonden.

        • 77 1452 Februari 24

          Jacob, graaf tot Hoerne, heer tot Althena, Cortershem en Montengys geeft de poosrteren der stad Woudrichem zekere privilegiën.

          Ghegheven ende gheschyet opden vierendetwyntichsten dach in Februario int jaer ons Heeren dusent vierhondert twee ende viiftich.

          Oorspr. ( Inv. no. 14.6 ). Met zegel en contrazegel van de corkonder en zegel der stad Woudrichem in bruine was.

          Met transfix d.d. 1452 Maart 7 (zie no. 79).

      • 38 1363 (November 7)

        "Didderic, heer van Hoerne en Altena verklaart de helft, van 40 morgen land, gelegen in het gerecht van Slewije, benevens de helft van 9 morgen land, gelegen in het gerecht van Almkerc, toebehoord hebbende aan Heynric van Hoekelem, verkocht te hebben aan Jan, heer van Hoekelem bij wijze van verhaal voor de bede en wettige ""scout"", welke eerstgenoemde en het voorschreven land hem schuldig waren."

        Ghegheven int jaer ons Heren dertien hondert drie ende tsestich op sinte Willibroerdsdach.

        Oorspr. ( Inv. no. 19 ). Met zegel van de oorkonder in bruine was, geschenden.

        (Reg.no. 38).
        Korteweg p.102 nr. 126

      • (Reg.no's 144,1, 146, 160, 166-168).
        Korteweg p.448-449 nr. 380; p.467-469 nr. 392; p.484-486 nr. 402

        • 146 1538 Augustus 16

          Schepenen van Woudrichem oorkonden, dat Huybert Herberenszoon van Haulingen, schout tot Almkerck, Huybert Wouterszoon, schout tot Andel, Wouter van Emmechoven, ambechtsheer tot Emmechoven, Jan van Goor, schout tot Giecen en Jan van Emmechoven, schout tot Weerthusen, op vordering van de drossaard Jan Schellaert onder ede verklaard hebben, dat de gemene geërfden en inwoners van den lande van Althena op 18 Augustus 1537 aan de graaf van Hoorn, heer tot Althena, een bede van 4 stuivers 's jaars van elke morgen land hebben toegestaan voor de tijd van acht jaren. (zie no. 144,1).

          Gedaen int jair ons Heeren XVc ende acht ende dertich den zestienden dach in Augusto.

          Oorspr. ( Inv. no. 20.1 ). Met zegel van Adriaen Damenzoon en Jasper Adriaenszoon in groene was.

        • 160 1546 September 6

          Ingelanden en geërfden in den lande van Althenae staan Anna van Egmondt, gravin van Hoern, vrouwe van den lande van Althenae een twaalfjarige bede toe, te weten van 3 stuivers van elke onvrije morgen land gedurende de eerste twee jaren en van 4 stuivers gedurende de tien overige jaren, op voorwaarde, dat de vrouwe van Althenae hen bevrijden zal van de tiende penning en andere imposten, welke door de Keizer worden geëist en dat de heer van Hoern hen met geen andere beden belasten zal.

          Up huyden den sesten September anno XVc zes ende veertich.

          Oorspr. op papier ( Inv. no. 20.5 ). Met handtekeningen van G. van Outhuesden, J. van Vuytwiick, Philips van Weyborch en Huybrecht Wouterszoon.

        • 166 (1560) Februari 11

          Ingelanden en geërfden in den lande van Althenae staan de graaf van Hoorn als heer van Althenae een twaalf-jarige bede van 4 ½ stuiver van elke morgen land toe op voorwaarde, dat hij hen zal vrijwaren van alle lasten en beden, door de grafelijkheid van Hollant geheven, gelijk hij tot dusver heeft gedaan, doch verklaren wegens de heersende armoede niet in staat te zijn om zijn beden intake de terugbetaling van 12000 Carolus guldens, welke deze lasten hem gedurende de laatste 17 of 18 jaren hebben gekost, zomede inzake een tegemoetkoming voor de reparatiekosten van 's graven huis binnen Woudrichem in te kunnen willigen.

          Anno XVc LIX nae tscrijven shooffs van Hollant ... op ten XIsten Februarii.

          Gevidimeerd in de brief d.d. 1560 Febr. 13 (zie regest no. 167).

          167 1560 Februari 13

          Schout, burgermeesters en schepenen van Woudrichem geven vidimus van de brief d.d. 1560 Februari 11 (zie no. 166).

          Gedaen ende geschiet den XIIIen Februarii anno XVc ende tsestich, stilo communi.

          Oorspr. ( Inv. no. 20.3 ). Met zegel der stad Woudrichem in groene was.

        • 168 1560 Februari 14

          Schepenen van Woudrichem oorkonden, dat het merendeel der geerfden en poerters in de bedijkte polder en de landen, gelegen buitendijks aan De Werken, de graaf van Hoorn als heer van Althenae een twaalf-jarige bede van 2 ½ stuiver van elke morgen land hebben toegestaan, op voorwaarde, dat hij hen van alle lasten en beden, door de Koning of de Staten van Hollant geheven, zal vrij houden.

          Gedaen ende geschiet den XIIIIen Februarii anno XVc ende tsestich, stilo communi.

          Oorspr. ( Inv. no. 20.4 ). Met zegel jan spiegel en Heinrich van Vooren in groene was.

        • 144,1 1537 Augustus 18

          Schout, Burgemeesteren, schepenen en raad der stad Woudrichem geven oorkonde van een beëdigde verklaring van Aert van Weyborch en Willem van Riebeeck als burgemeesters, Aert Janssen, Jan Adriaensz, Geerit Cornelissen, Aert Vervoort, Franck Lambertsz, Adriaen Damensz en Jasper Adriaensz als gerechtslieden der stad Woudrichem, dat de burgers en ingezetenen van het land van Althena met de uitheemse geërfden aan de graef van Hoorne als heer van Althena een bede van vier stuivers s jaars van elke morgen land hebben toegestaan voor een tijd van acht jaren, met dien verstande dat graef van Hoorne zijn onderzaten deze bede kwijt scheldt, voor het geval hij zijn proces over Althena zou verliezen.

          Gedaen ende gegeven inten jair ons Heeren XVc seven ende dartich den achttienden dach van Augusto na tgemenen scrijven Stichs van Utrecht.

          Oorspr. ( Inv. no. 20.2 ). Met zegel des stad Woudrichem in groene was, geschonden.

      • 96 1481 September 25

        Maximiliaen en Marie, hertogin van Oistricke, etc., bekrachtigen de overeenkomst, aangegaan tussen Jacob, graaf van Hoirne, heer tot Altena en Cranendonck, enerzijds, en schepenen, gezworen raad en gemene ingezetenen van 's Hertogenbosch, anderzijds, waarin bepaald is, dat de ingezetenen van de stad en de meierij van Den Bosch, die de tol, welke door de heer van Altena wordt geheven, ontduiken, op verzoek van de rentmeester van Altena door het Bossche gerecht veroordeeld zullen worden tot betaling van het viervoud van het verschuldigde tolgeld en daarenboven in criminalibus vervolgd worden, alsof zij de hertogelijke tol hadden ontdoken.

        Gegeven XXV dage in Septembri int jair onss Heren duysent vierhondert tachtentich ende een.

        a. Oorspr. ( Inv. no. 21 ). Met zegel en contrazegel der oorkonders in rode was.

        b. Afschrift op papier (Inv.no. 21).

        (Reg.no. 96).

      • 97 1481 October 31

        "Jacob, graaf van Hoerne, heer tot Althena, etc., komt met schepenen, gezworen raad en gemene poorteren van 's-Hertogenbosch overeen, dat alle schepen, die uitsluitend poortersgoed aan boord hebben, vrij de tol te Wourichem als vanouds hun zeilen zullen strijken, doch tegen betaling van een ""orkonds pynninck"" ongehinderd zullen mogen paaseren, en dat in plaats van het meer verschuldigde de stad 's-Hertogenbosch jaarlijks 35 Rijnse guldens aan de rentmeester van Althena zal betalen, welke overeenkomst zolang van kracht zal zijn, totdat de Keizer de som, waarvoor de voornoemde tol eertijds aan de heren van Althena is verpand, zal hebben afgelost."

        In den jair onss Heren dusent vierhondert eyindtachtentich, den lesten dach in October.

        "a. Afschrift op papier ( Inv. no. 22 ). Onder de brief staat: ""Franco de Langhel, notarius secretariusque opidi de Buscoducis quo ad copiam et concordat cum originali""."

        b. Afschrift van voorgaande copie op papier (Inv.no. 22).

        c. Afschrift op papier, gecollationneerd door Jan van Clootwiick, secretaris der stede en lande van Huesden d.d. 1553 Juli 3 (Inv.no. 22).

        d. Afschrift op papier, gecollationneerd door W.J. Roggen, secretaris tot Ethen en Meuwen (Inv.no. 22).

        Op hetzelfde stuk afschriften der brieven d.d. 1493 October 25 (zie no. 106) en 1510 October 4 (zie no. 121).

        106 1493 October 25

        Jacob, graaf tot Huerne, heer tot Althena, Cortershem, Cranendonck, etc., oorkondt, dat Floris van Nispen Adaemszoon in tegenwoordigheid zijner mannen van leen hem de erfrente van 20 oude Franse schilden 's jaars, die voorzegde Floris uit 's graven revenuen van den lande van Anthena placht te beuren, heeft opgedragen ten behoeve van Lambrecht Millinck, die hij daarmede op gelijke voorwaarden heeft be leend.

        In den jaer ons Heeren dusent vierhondert drie ende tnegentich op den vijff ende twijntichsten dach in October.

        Afschrift op papier, gecollationneerd door W.J. Roggen, secretaris tot Ethen en Meuwen ( Inv. no. 22 ).

        Op hetzelfde stuk afschrift der brieven d.d. 1481 Oct. 31 (zie no. 97) en 1510 Oct. 4 (zie no. 121).

        121 1510 October 4

        Jacob, de jonge graaf zo Huerne, heer zo Althenae, zo Corterschem, etc., verklaart de rentebrief van 35 Rijnse guldens 's jaars door de stad Shertogenbosch wegens de tolvrijdom van haar burgers te Woudrichem aan de heeren van Althenae verschuldigd, die zijn vader in 1492 voor 500 peters aan Daniell van Gherwen had verpand, te hebben ingelost, waartoe Lambrecht Millinck, heer tzo Vucht, hem de nodige gelden heeft voorgeschoten en hem bovendien nog 250 Rijnse guldens in gerede penningen verstrekt, zodat hij in totaal 700 Rijnse guldens schuldig is, weshalve hij gezegde rentebrief op zijn beurt aan Lambrecht Millinck verpand heeft, aan wie hij daarenboven een jaarlijkse rente van 35 Rijnse guldens te heffen uit zijn revenuen van den lande van Althenae, in erfkoop heeft verkocht, ingaande, wanneer, doordien de Keizer de tol te Wondrichem, die aan de heren van Althenae verpand is geworden, weder mocht inlossen, de door de stad Shertogenbosch verschuldigde rente zal komen te vervallen.

        In den jaer ons Heeren vijftien hondert ende thien op den vierden dach in Octobri.

        Afschrift op papier, gecollationneerd door W.J. Roggen, secretaris tot Ethen en Meuwen ( Inv. no. 22 ). Op hetzelfde stuk afschriften der brieven d.d. 1481 October 31 (zie regest no. 97) en 1493 October 25 (zie regest no. 106).

        (Reg.no's 97, 106 en 121).

      • 75 1450 Juni 27

        De stadhouder-generaal en andere van de Raad des hertogs van Bourgoingnen, uitspraak doende in een geschil tussen schout en schepenen van den Haghe en die van Gorinchem wegens een nieuwe markttol, die in laatstgenoemde plaats sedert een jaar of drie van de buren uit den Haghe in strijd met het hun door hertog Willem van Beieren in 1407 verleende privilegie wordt geheven, bepalen, dat die van den Haghe ten eeuwige dage van deze markttol vrij zullen zijn.

        Twelcke aldus gedaen is in den Haghe opten zevenentwintichsten dach van Junio int jaer XIIIIc ende vijftich.

        Afschrift op papier, gecollationneerd door N.N. Benninck ( Inv. no. 23 ).

        (Reg.no. 75).

        Hierbij afschrift van een acte uit 1450 betreffende vrijdom voor die van Den Haag van de markttol te Gorinchem.

      • Hierbij betoog van de oorspronkelijke onafhankelijkheid der heren van Altena van de graven van Holland.

      • Niet opvraagbaar.

      • 73 1444 April 29

        Ghijsbert, heer van Hemert en Zegher van Wtwiick als gemachtigden van Jacob, heer van Horne, Cotersem en Montajis, enerzijds, en Dirck van de Merwede, ridder, heer van Ethen, Meuwen en Gravenmoer, Aernt van Wijck, heer van Hondzoirde en Nierkuyck, zomede burgemeesters en schepenen der stad Heusden, namens het dorp Genderen, anderzijds, sluiten een overeenkomst aangaande de dijkages, welke gemeld dorp te Andel in den lande van Altena bezit.

        Int jaer ons Heeren duysent vierhondert vier ende viertich, op ten negen ende twijntichsten dach in Aprille.

        Afschrift op papier ( Inv. no. 26 ).

        (Reg.no. 73).
        Korteweg p.249-251 nr. 293

    • De jaartallen geven het tijdperk van het bezit der heerlijkheid aan.

      • 1 1212

        Dirk van Altena en Jan van Husden sluiten een zoen, waarbij zij elkander wederkerig hulp en bijstand beloven.

        Anno ab incarnatione Domini M.CC.XII. acta sunt hec epocta IIII, indictione XIIII, regnante Ottone annoque imperii sui III, pape urbis Rome anno III, sub Theoderico, archiepiscopo Coloniensi et Theoderico, Traiectensi episcopo et duce Brabantie Henrico.

        "Oorspr. ( Inv. no. 27 ). Chirograaf. Met zegel van de abt van Bern in witte was, geschonden; 2 zegels verloren."

        Afgedrukt in O.B.I, no. 228.

        (Reg.no. 1).

      • 5 1241 (Juni 26)

        Dirk, heer van Altena verzoent zich met zijn ministerialen Nicolaas de Ema en diens zoon Henricus op voorwaarde, dat hij zich in eeuwige dienstbaarheid aan hem onderwerpen, zullende bij niet naleving dezer voorwaarde heer Wilhelmus de Strina, Giselbertus de Ema, Sygerus de Almesvothe en Bodynus de Dussene in Wodrinhem rijden, en evenzo Rudolfus, zoon van wijlen Godfridus, graaf van Werkendamme en Renerus Kurthals de Wodrinchem in Durdrech, en aldaar drie maanden verblijven, na verloop van welke tijd de voornoemde gijzelaars gehouden zullen zijn om Nicolaus en Henricus de Ema opnieuw voor Dirk van Altena in Wodrinhem te doen verschijnen.

        Acta sunt hec anno Domini M.CC.XLI, Johannis et Pauli martyrum.

        Oorspr. ( Inv. no. 28 ). Met zegels van Dirk van Altena en Wilhelmus de Strina in witte was, beide geschonden.

        Afgedrukt in O.B. I, no. 381.

        (Reg.no. 5).

      • (Reg.no's 11 en 13).
        Kortwep p.27-31 nr. 27; p.33-38 nr. 46

        • 11 1307 (September 24)

          Willem, graaf van Henegouwen, van Hollant, etc. geeft als arbiter een voorlopige uitsprask inzake de twisten, sedert 1304 gerezen tussen Gerrit, heer van Horne en Altena, enerzijds, en Jan, heer van Arkele, Vastraed van Ghiesen en diens oom Vastraed, anderzijds.

          Ten Berghe voerseit (Geertruidenberg) des Zonnedaghes voor sinte Bavendaghe voerscreven, int jaer ons Heren M.CCC. ende zevene.

          Oorspr. ( Inv. no. 29.1 ). Het zegel van de oorkonder verloren.

        • 13 1308 (September 11)

          Willem, graaf van Henegouwen, van Hollant, etc., nader uitspraak doende inzake de twisten tussen Gherard, heer van Horne en Altena, en Jan, heer van Arkele, en hun wederzijdse helpers en magen, bepaalt ondermeer, dat de heer van Arkele en zijn helpers 2000 ponden zwarte tornoys zullen betalen als schadevergoeding aan de lieden van Woudrichem en die uit den lande van Altena, en dat de heer van Horne op nader vast te stellen wijze de verwoesting van het huis te Ghiesen zal goedmaken.

          Ghegheven tot Sinte Gherden berghe des Woensdaghes na onser Vrouwendaghe, als si gheboren was, int jaer ons Heren duzent driehondert ende achte.

          Oorspr. ( Inv. no. 29.2 ). Met zegel van de oorkonder in bruine was.

      • 12 1308 (April 5)

        Jan, heer van Kuye, Willem, heer van Boecstele en Bernaert, pastoor van Vueren verklaren, dat heer Arnout van Ghiesene, heer Vastraeds' zoon, het huis te Ghiesene in hun tegenwoordigheid op het kerkhof te Risewije te leen heeft ontvangen van wijlen Willem, heer van Horne, vader van hem, die thans heer van Horne is.

        Ghemaect in jaer ons Heren, doe men screef dusentech driehondert ende zevene, des Vriendaghes voer Palme sonnendaghe.

        Oorspr. ( Inv. no. 30 ). Met ruiterzegel en contrazegel van Jan van Kuyc in bruine was. 2 zegels verloren.

        16 (1312 Maart 12)

        Jan van Risewijc, ridder, Aert van Wtwijc, Henric van Emmekoven, Diederic de Borchgrave, Ghisebrecht van den Zande en Diederic van Anle, knapen, oorkonden, dat Vastraet, heer Aernoudszoon van Ghiesene uit vrije wil de gerechten van Ghiesene en van Anle heeft overgedragen aan Gheraerd, heer van Horne, Altena en Perweis, hetgeen door gemelde Vastraet uitdrukkelijk wordt bevestigd.

        Ghegheven int jaer ons Heren, doen man screef dusent drie hondert ende elleve sente Gregoriis daghs.

        Oorspr. ( Inv. no. 30 ). Met zegels ven Jan van Risewijc, Aert van Wtwijc, Henricus van Emmechoven en Diederic de Borchgrave (Castelanus) in gele was, en die van Gisbert van den Zande, Gheraerd van Horne en Vastraet van Ghiesene in bruine was.

        (Reg.no. 12).
        Korteweg p. 26 nr. 42

      • 18 (1316) Maart 11

        Willem, graaf van Henegouwen, van Hollant, etc., belooft Gheraert, heer van Horne en Houttena schadeloos te stellen voor alle kosten an schaden, voortspruitende uit de borgtocht, door de heer van Horne te zijnen behoeve aangegaan tegenover heer Florens Baertout wegens de aankoop der stad an vrijheid ven Mechelen.

        Ghegeven int jaer ons Heren dusent drie hondert ende viiftiene up den elfsten dag vander maent ven Maerten.

        Oorspr. ( Inv. no. 31 ). Met ruiterzegel en contrazegel van de oorkonder in groene was, geschonden.

        Afgedrukt in Van Mieris II, p. 151 en Rutkens I, p, 149-150.

        (Reg.no. 18).

      • 21 (1322 Januari 4)

        Jan, heer Tan Arkel verklaart namens zijn broeder Clase en diens huisvrouw Lisebette Heinricsdochter van Emmekoven, dat de heer van Hoerne of zijn erven het gerecht van Emmekoven en Uterspijc tegen een redelijke prijs kunnen afkopen.

        Ghedaen int jaer ons Heren dusent drie hondert ende een ende twintich des Manendages na Jaersdaghe.

        Oorspr. ( Inv. no. 32 ). Met zegel van de oorkonder in groene was.

        (Reg.no. 21).
        Korteweg p 51 nr. 62

      • 30 1345 December 20

        Lodewijk, Rooms Keizer, beleent Dirk van Hurne als wettige voogd van Willem van Hurne, minderjarige broeder en erfgenaam van Gerard van Hurne, met het slot Altena en deszelfs onderhorigheden, welke Gerard van Hurne van de graaf van Holland in leen hield, zullende Dirk van Hurne aan Dirk, graaf van Cleve in 's Keizers naam hulde en manschap moeten bewijzen.

        Datum in oppido nostio Monaci, XX die mensis Decembris, anno Domini millesimo trecentisimo quadragesimo quinto, regni nostri anno tricesimo secundo, imperii vero decimo octavo.

        Oorspr. ( Inv. no. 34 ). Met troonzegel en contrazegel van de oorkonder in gele was.

        (Reg.no. 30).
        Korteweg p.77-78 nr. 101

      • 62 1417 Augustus 3

        "Jacoba, hertogin in Beyeren, gravin van Hollant, etc., beleent Willem, heer tot Huerne en tot Kurterssem met het land van Althena, benevens de hoge en lage heerlijkheid, de stad woudrichem en het slot Althena op dezelfde voorwaarden, als waarop zijn voorvaderen die van de hare plachten te houden, doch daarenboven op voorwaarde, dat alle brieven en giften, welke haar vader aan derden verleend mocht hebben, van kracht zullen blijven en dat de stad en het slot voornoemd evenals andere stolen, door heer Willem of zijn nazaten aldaar te stichten, ten alle tijde voor haar en haar nakomelingen ""open"" zullen zijn."

        Gegeven tot Middelburch upten derden dach in Augusto int jaer ons Heren duysent vierhondert ende zeventien.

        Oorspr. ( Inv. no. 40 ). Met zegel der gravin en contrazegel van Helmich van Dornic in rode was.

        Afschrift in no. 68, fol. 171vo-172.

        (Reg.no. 62).

      • 74 1447 Augustus 17

        Phillips, hertog van Bourgondië, palatijn van Hollant, etc., oorkondt, dat hij omtrent zeven jaar geleden te Coelen Jacob, heer van Huerne en Althena ondermeer beleend had met de heerlijkheid Althena, behoudens nadere bevestiging door leenmannen van Holland, voor wie Jacob van Huerne heden verschenen is, en de heerlijkheid Althena met de stad Woudrichem, etc. op dezelfde voorwaarden ten leen heeft ontvangen, als waarop zijn vader deze van de grafelijkheid placht te houden.

        Gegeven upten zeven tiensten dach van Augusto int jair ons Heren duysent vierhondert zeven ende viertich.

        Oorspr. ( Inv. no. 42 ). Met zegel en contrazegel van de oorkonder in rode was.

        "Op een aangehecht papieren strookje staat te lezen: ""in extractis commissariorum est infeudatio comitis de Morss de dato M.CCCC.XXXVI""."

        Afschrift van de brief in no. 68, fol. 172-173. Van de inventaris

        (Reg.no. 74).
        Korteweg rep nr. 296

        Op een aangehecht papieren strookje staat te lezen: "in extractis commissariorum est infeudatio comitis de Morss de dato M.CCCC.XXXVI"

      • (Reg.no. 82 en 87).
        Korteweg rep 311

        • 87 1465 December 12

          Burgemeesters, schepenen en raad van Woudrichem geven vidimus van de brief d.d. 1460 October 23 (zie no. 82).

          Ghegheven int jaer ons Heeren dusent vierhondert viiff ende tsestich op den twaelffsten dach In Decembir.

          Oorspr. ( Inv. no. 43.1 ). Met zegel der stad Woudrichem in groene was.

        • 82 1460 October 23

          Phillips, hertog van Boergoengnen, graaf van Hollant, etc., vergunt Jacob, graaf van Hoirne en heer van Altenae om een gedeelte der stadsmuren van Woudrichem, aangelegd ten, tijde, dat hertog Albrecht en Willem, graaf van Hollant, het land en de heerlijkheid van Altena in bezit hadden genomen, af te breken en door vounhuizen te vervangen op voorwaarde, dat Woudrichem voor hem en zijn nakomelingen steeds een open stad zal blijven.

          Gegeven in onser stad Bruessel op ten drije ende twintichsten dach in Octobri, in jair ons Heren duysent vierhondert ende tzestich.

          a. Oorspr. ( Inv. no. 43.2 ). Met zegel van de oorkonder in rode was, geschonden.

          b. Gevidimeerd in de brief d.d. 1466 December 12 (zie no.87)

      • 83 1464 Augustus 28

        Dirck van Lyesvelt, enerzijds, en Dirck Claeszoon als gemachtigde van de graaf van Huerne en van schepenen van den lande van Altena, benevens Ghijsbrecht Quekel, anderzijds, sluiten ten overstaan van Apollonius Craye, Keizerlijk notaris, een overeenkomst, volgens welke zij hun geschil over de kosten van een voor de Grote Raad van de hertog van Burgundië gevoerd proces over 3 ½ morgen land, gelegen in den ambachte van Sleewijck, zullen onderwerpen aan de uitspraak van een scheidsgerecht, te vormen van de zijde van Dirck Claeszoon en Ghijsbrecht Quekel door Gerijt, heer van Assendelff, raad en Adam van Cleve, secretaris van de hertog, en van de zijde van Dirck van Lyesvelt door Mr. Heinrick van der Mye, doctor to de beide rechten en Jan Claeszoon, apothecaris op die Plaetse in dan Hage, eventueel met Pieter Rijck, licenciaat in de rechten en pastoor aldaar, als opperscheidsman.

        Anno a nativitate eiusdem millesimo quadrigentesimo sexagesimo quarto, indictione duodecime, mensis Augusti die vicesima octava.

        a. Oorspr. ( Inv. no. 44 ). Met getekend zegel van de notaris.

        b. Translaat in het Frans op papier (Inv.no. 44).

        84 1464 Augustus 28

        Dirck van Lyesvelt, enerzijds, en Dirck Claeszoon en Ghijsbert Quekel, anderzijds, herroepen ten ovetstaan van Apollonius Craye, Keizerlijk notaris, de door hen aan hun respectievelijke procureurs bij de Grote Raad van de hertog van Burgandie verleende volmachten.

        Anno a nativitate eiusdem millesimo quadringentesimo sexagesimo quarto, indictione duodecima, mensis Augusti, die vicesima octavia.

        Oorspr. ( Inv. no. 44 ). Met getekend zegel van de notaris.

        85 1464 November 21

        Gerard van Assendelff, Henrick van der Mye, Adam van Cleve en Johan Claeszoon als scheidsmannen uitspraak doende inzake het gaschil tussen Dirck van Lyesvelt, enerzljds, en de graaf van Heurne, schepenen van den lande van Altena en Ghijsbrecht Quekel, anderzijds, veroordelen laatstgenoemde om aan Dirck van Lyesvelt 17 ponden 6 groten Vlaams te betalen, doch verwijzen Dirck van Lyesvelt voor wat betreft zijn vordering tot schadeloosstelling wegens het onrechtmatig bezit, dat Ghijsbrecht Quekel drie jaar lang heeft gehad van de 3 ½ morgen land, waarover de rechtsstrijd liep, naar de gewone rechter.

        Le XXIme jour de novembre l'an de grace mil CCCC. soixante et quatre.

        Frans translaat op papier ( Inv. no. 44 ). Gehecht aan de brief z.d. (zie no. 86).

        (Reg.no. 83-86).

      • 93 (1477) Januari 18

        Leenmannen van Hollant oorkonden, dat Jacob, graaf van Hoerne, heer van Althena ingevolge de huwelijksvoorwaarden, door hem met jonkvrouwe Johanna, enige dochter van Lodewijck, graaf van Winchester, heer van den Gruythuyse, prins van Steenhuyse aangegaan, van heer Lodewijck 12.000 Rijnse gulden, in gerede penningen heeft ontvangen, waartegenover hij aan Johanna van den Gruythuyse en haar erfgenamen een rente van 600 Rijnse guldens 's jaars uit zijn revenuen van den lande van Althena toezegt, uit te keren op zodanige wijze, als bij huwelijksvoorwaarden is. bepaald, welke jaarrente zal kunnen worden afgelost met de genoemde som van 12.000 Rijnse guldens, terwijl de graaf van Hoerne daarenboven aan zijn bruid nog een lijfrente van 200 Rijnse guldens 's jaars uit gemelde revenuen toekent.

        Gegeven upten achtiensten dach van Januario int jaer duysent vierhondert zes entseventich nae beloop shoofs van Hollant.

        Gevidimeerd in de brief d.d. 1522 Januari 9 (zie regest no. 137).

        94 (1477) Januari 22

        Karel (Hertog van Bourgondië) bevestigt de door Jacob, graaf van Hoirne aan zijn bruid Johanna van den Gruythuyse gedane giften, vermeld in de brief d.d. 1477 Januari 18 (zie no. 93).

        Gegeven upten XXIIen dach in Januario int jaer ons Heeren M.CCCC. zevendetseventich na den loop van onsen Hove.

        Gevidimeerd in de brief d.d. 1522 Januari 9 (zie regest no. 137).

        137 (1522) Januari 9

        Het Hof van Holland geeft vidimus van de brieven d.d. 1477 Januari 8 (zie no. 93) en 1477 Januari 22 (zie no. 94).

        Upten Ixen Januarii anno XV hondert eenen twintich naer tscriven shoofs van Hollant.

        "Oorspr. ( Inv. no. 49 ). Met zegel van ""justitie"" van den Hove in rode was."

        (Reg.no. 93, 94 en 137).
        Korteweg nr. 347 (rep)

      • 100 1486 Februari 17

        Maximiliaen en Phillips, hertogen van Oostenrijk, graven van Hollant, etc., oorkonden, dat Jacob, graaf tot Horne, heer tot Altena etc., krachtens huwelijksvoorwaarden verplicht zijnde om aan zijn echtgenote Johanne van den Gruythuyze jaarlijks 1200 Rijnse guldens uit ztjn goederen uit te keren, doch ingevolge de door hem aan zijn broeder, de bisschop van Luydic, in de oorlog verleende hulp met aanzienlijke schulden belast zijnde, en begerende, dat zijn vrouw zich zelve en hun drie kinderen behoorlijk zal kunnen onderhouden, aan de stadhouder-generaal en de leenmannen van Hollant de heerlijkheid Altena heeft ogedragen ten behoeve van Johanne van den Gruythuyse voornoemd, welke vervolgens daarmede beleend is geworden.

        Gegeven upten zeventiensten dach van Februario int jair duysent vierhondert vive en tachtich na den loop van onsen hove van Hollant.

        Oorspr. ( Inv. no. 50 ). Met zegel der oorkonders in rode was.

        (Reg.no. 100).

      • 107 1494 November 14

        Everart van der Marcke, heer van Aerberch, Mirwar en Nieuwenberch, erfvoogd van Hespengouwe en van Sint Hubrecht in de Ardenn, benevens Everart, zijn oudste zoon, burggraaf van Bruessel, en Robrecht, zijn jongste zoon, verbinden zich naar aanleiding van het aanstaande huwelijk tussen Everart, oudste zoon tot Aerberch en jonkvrouwe Margriete van Huerne, dochter van de graaf van Huerne en van vrouwe Johanne van den Gruuethuse, gravin van Huerne, om laatstgenoemde, die tengevolge van kwaadwillige inblazingen door haar echtgenoot van haar heerlijkheden Altena en Monckenland is verjaagd, met behulp hunner vrienden, magen en helpers weder in het bezit dezer heerlijkheden te stellen en degenen, die de graaf van Huerne opgestookt hebben, te bestraffen, verbindende Everart junior zich om dit alles te volvoeren vóór aleer hij zijn rechten als echtgenoot op haar dochter en op de goederen, door deze ten huwelijk medegebracht, zal doen gelden.

        Gegeven int jaer onss Meeren dusent vierhondert vier ende tnegentich, den XIIIIten dach van Novembri.

        Oorspr. ( Inv. no. 51 ). Met zegels van Everart van der Marcke senior en junior in rode was, dat van laatstgenoemde zwaar geschonden.

        (Reg.no. 107).
        Korteweg p.420 nr. 354 (rep)

      • (Reg.no. 135 en 136).

        • 135 1520 December 24

          Maximiliaen van Horne, ridder van het Gulden Vlies, raad en kamerheer des Keizers, heer van Gaesbeek, Hondschoote, Heeze en Leende en van Braine-le-Château, vrijgraaf der stad en heerlijkheid St. Winoxbergen, verleent procuratie op Mr. Josse Amzoon van Delft, lieenciaat in de rechten, en advocaat bij het Parlement van Parijs, in een proces tegen Philips van Montmorency.

          Le XXIIIIe jour de decembre XVc et vingt.

          Oorspr. ( Inv. no. 59.2 ). Met zegel van de oorkonder in rode was. Met transfix d.d. 1520 December 24 (zie no. 136).

        • 136 1520 December 24

          Schepenen van Hal bevestigen de inhoud van de brief d.d. 1520 December 24, waardoor deze gestoken is (zie no. 135).

          Le vingtquattriesme jour der mois de decembre en lan mil chincq cens et vingt.

          Oorspr. ( Inv. no. 59.1 ). Met zegel der stad Hal in groene was.

      • 149 1540 Devember 29

        Stadhouder en leenmannen van Hollant, voor wie Johan Schellaert, rentmeester van den lande van Althena, namens den heer van Monmorency, graaf van Hoerne, gekomen is met het verzoek om laatstgenoemde met de stad Woudrichem benevens het slot en het land van Althena te belenen op dezelfde voorwaarden, als waarop wijlen graaf Jan van Huerne deze leengoederen bij octrooi van de Keizer zou hebben verworven, stellen de leenverheffing uit tot de tijd, dat 's graven rentmeester hem het gemelde octrooi zal hebben getoond.

        Actum XXIXen in December XVc ende viertich.

        Oorspr. ( Inv. no. 60 ). Met handtekening van C. Barthout.

        (Reg.no. 149).

      • 148 1540 November 28

        "Johan, graaf tot Hoirne benoemt zijn stiefzoon Philips van Montmorenty tot universeel erfgenaam, latende aan Anna van Egmont, zijn echtgenote, het volledig vruchtgebruik zijner goederen, onder de ver plichting om, indien het voorgenomen huwelijk tussen haar zoon Philips van Montmorenty voornoemd en Walborch dochter van Wilhelm, graaf tot Nuevardt, tot stand komt, dit echtpaar bij zich in huis te nemen, of wel aan hen een jaargeld van 3000 Brabantse guldens uit te keren, en wijst voor het geval, dat meergenoemde stiefzoon zonder wettige nakomelingschap mocht komen te sterven, diens broeder Floris van Montmorency als erfopvolger aan, met de bepaling, dat, bijaldien laatstgenoemde kinderloos overlijdt, de door Johan van Hoirne na te laten goederen zullen vallen onder de huwelijksvoorwaarden van Philips van Montmorenty en Walborch van Nuevardt, een en ander behoudens het vruchtgebruik van Anna van Egmont. Voorts vermaakt de testator ondermeer legaten aan Willem, graaf tot Nuevardt en Walborch van Nuevardt, aan Margriete , zijn natuurlijke dochter, ""possessyt"" in het klooster der Hasseltse zusters te Luik, aan Johan, zijn bastaardzoon, en benoemt tot executeurs van zijn uiterste wil: Cornelis van Bergen, bisschop te Luydich, hertog van Bullioen, grave tot Loen, etc., Anna van Egmont voornoemd, Willem, graaf tot Nuevaert voornoemd, Johan de Waes, drossaard van Horn,en Willem van Edingen, rentmeester van Weerdt."

        In het jair der seligen geboorte onss Heeren duysent vijff hondert ende viertien, des dartienden indictiën, des acht ende twintichsten dages des maents Novembris.

        a. Geïnsereerd in de brief d.d. 1541 December 20 (zie no. 151).

        b. Geinsereerd in de brief d.d. 1574 Maart 5 (zie no.176).

        150 1541 October 21

        Philippus van Momorenzy, graaf van Hoorn, en Anna van Egmont, weduwe van Johan, graaf van Hoorn, verlenen ten overstaan van Egidius Mattei, keizerlijk apostolisch notaris te Luik, procuratie aan Johannes Salmon, Mr. Petrus Bosset, Johannes Fabri en Joachim Brigade om te procederen tot het verkrijgen van approbatie en publicatie van het testament van Johan, graaf van Hoorn voornoemd.

        Anno a nativitate eiusdem Domini millesimo quingentesimo quadragesimo primo, indictione decima quarta, mensis vero Octobris, die vicecima prima.

        Geïnsereerd in de brief d.d. 1541 December 20 (zie regest no. 151).

        151 1541 December 20

        De officiaal van Luik approbeert en publiceert ten verzoeke van Anna van Egmont, gravin-weduwe van Horn en Philippus de Momorenzy het testament van Johan, graaf van Horn (zie no. 148), na de echtheid daarvan door getuigen te hebben doen bevestigen en na behoorlijke oproeping van alle degenen, die het zouden wensen te betwisten.

        Datum anno a nativitate Domini millesimo quingentesimo quadragesimo primo, mensis Decembris, die vicecima.

        Afschrift op papier, gecollationneerd door W. Sluysken, griffier bij het Hof van Gelderlant. ( Inv. no. 61 ).

        (Reg.no. 148 en 151).

      • 165 1559 Augustus 9

        Philips, Koning van Castille, etc., verklaart Philips van Montmorency, graaf van Horne, ridder van het Gulden Vlies, stadhouder en kapitein-generaal van het hertogdom Gelre en het graafschap Zutphen te benoemen tot admiraal ter zee.

        Donne en nostre ville de Gand Le IXe Jour dacust Lan de grace mil cincq cens cincquante neuf, de nos regnes a scavoir des Espaignes Sicille etc. le quatriesme et de Naples te sixiesme.

        Oorspr. ( Inv. no. 62 ). Met troonzegel en contrazegel van de oorkonder in rode was.

        (Reg.no. 165).

      • Latere aanwinst, herkomst onbekend. Was foutief gedateert (1559 mei 13)

      • 169 (1561) Januari 2

        Philips, Koning van Castille, etc., bevestigt Philips van Montmorency, graaf tho Horne, zijn camerling, ridder in de orde van het Gulden Vlies, admiraal der Nederlanden, kapitein der archieren van zijn lijfwacht en stadhouder van het vorstendom Gelre en het graafschap Zutphen, in het ambt van jagermeester van de Veluwe.

        Gegeven in onse stadt Bruessele den tweeden dach January int jaer onses Heeren duysent vijfhondert tzestich, van onsen rijcken to weten van Spaengnen ende beyde Sicilien tzeste, ende van Naples tachtste.

        Oorspr. ( Inv. no. 63 ). Met troonzegel en contrazegel van de oorkonder in rode was.

        (Reg.no. 169).

      • 174 feb-10

        Harman, graaf zu Nyvenaer en Morss, heer zu Bodtbur en Rodemach, erfhofmeester van het aartsbisdom Collen, en Rooms Koninklijke Raad, machtigt Friederich Boeymer, der rechten doctor, om de heerlijkheid. Althenae, welke krachtens het, testament van Johan, graaf van Horn ingevolge het overlijden van Philips en Floris van Montmorancy aan hem is vervallen, in leen te ontvangen en te verheergewaden.

        Gegeben Meintz den zehenten Februarii im dach unseres Hern Salich machers thausent funffhondert und ein und siebentzigh.

        a. Geïnsereerd in de brief d.d. 1571 Maart 1 (zie no. 175).

        b. Afschriften op papier (Inv.no. 64).

        175 1571 Maart 1

        Stadhouder en leenmannen van Hollant weigeren Frederik van Boyemer, doctor in de rechten, als gemachtigde van Harman, graaf zu Nyvenaer, etc., te belenen met het land en da hoge en lage heerlijkheid van Althenae, benevens de stad Woudrichem en het slot Althenae, op grond van het feit, dat de Koning deze heeft doen confisqueren en in handen van zijn stadhouder doen stellen.

        Actum in den Hage den eersten Martii anno XVc tseventich, stilo curie Hollandie.

        Oorspr. ( Inv. no. 64 ). Met handtekening van de griffier der lenen C. Oem.

        (Reg.no. 174 en 175).

      • 147 1540 October 26

        Karel, Romischer Keizer, etc., gezeten in zijn Raad, verleent Jan, graaf van Hoerne octrooi om over al zijn goederen, heerlijkheden, etc., die hij van de Keizer of diens vazallen houdt, bij uiterste wil te beschikken.

        Gegeven in onse stad van Bruissell den XXVIsten dag Octobris int jaer onses Heeren dhuisent vijff honderttvertig, van onsen Keiserrijck deen ende twintigste ende van onsen rijcke van Castiliën ende anderen tvijff ende twintigste.

        Geïnsereerd in de brief d.d. 1574 Maart 24 (zie regest no. 177).

        159 1546 Januari 22

        "Philips van Montmorency, graaf toe Hoern, heer toe Altena, vrijheer tot Neivelle, en Walburg, dochter van Wilhelm. graaf toe Nuenar, komen als aanstaande echtgenoten overeen, dat Philips zijnerzijds al zijn patrimoniële goederen hem door de dood van zijn vader aanbestorven, zomede die, welke hij na het overlijden zijner grootmoeder Maria van Horne of anderszins mocht erven, met inbegrip van het graafschap Horne en de heerlijkheden Weerdt, Altena, Corterseum, Bucholt en Bruegell zal inbrengen, en dat Walburg harerzijds de lijfrente van 500 Carolus guldens haar door Johan van Hoerne zaliger gelegateerd, inbrengen zal; voorts, dat Walburg, ingeval Philips vóór haar komt te sterven, een lijftocht van 2000 guldens 's jaars zal genieten behalve de reeds genoemde 500 Carolus guldens en bovendien nog een rente van 500 guldens 's jaars, die haar door Anna van Egmondt, Philips moeder, uit goede vriendschap wordt geschonken, een en ander onder bepaling, dat, indien zowel Philips als zijn broeder Floris van Montmorency zonder nakomelingschap mochten komen te sterven, het graafschap Hoern, de heerlijkheid Weerdt en de dorpen Bouckholt en Bruegell aan den huize Nuenar zullen vervallen."

        Int jaer onses Heeren dhuisent viiff hondert sessendvertig, den tweendetwintigsten Januarius.

        Geïnsereerd in de brief d.d. 1574 Maart 5 (zie regest no. 176).

        173 1566 Augustus 17

        Philips van Montmorancy, graaf van Hoern, vrijheer zu Nevell, heer zu Weerdt, Althenae, Corterssum, Bucholt en Bruegell, ridder van het Gulden Vlies en admiraal der Nederlanden, legt aan zijn erfgenamen de verplichting op om de 6000 Brabantse guldens welke deels voor zijn stiefvader Johan van Huerne, deels door zijn moeder Anna van Egmondt en deels bij zeker testament door hem zelve aan zijn echtgenote Walburg van Nuenar, gravin zu Hoerne, zijn vermaakt, uit te keren uit de revenuen der heerlijkheid Althenae en vermaakt daarenboven aan zijn echtgenote alle sieraden en lijnwaad, welke zij bezit, benevens een gedeelte van het zilverwerk en huisraad, tot de meubilering van 4 kamers.

        Geschehen zu Weerdt auff unserem Schloss ... den siebenzehendsten Augusti anno dhausent vunffhundert sechtzich und sechs.

        Geïnsereerd in de brief d.d. 1574 Maart 24 (zie regest no. 177).

        176 1574 Maart 5

        De officiaal van de aartsbisschop van Keulen geeft ten verzoeke van Anna van Egmondt, gravin-weduwe van Hoern en Adolphus, graaf van Nuenar en Limburgh, heer tot Alpen, Hackenbroech, Helpenstein, etc., baron tot Lennep, etc., transsumpt van de brieven d.d. 1540 Nov. 28 (zie no. 148) en 1546 Januari 22 (zie no. 159).

        Sub anno Domini millesimo quin gentesimo septua gesimo quarto, indictione secunda, die quidem Veneris quinta, mensis Martii.

        Oorspr. ( Inv. no. 65 ). Het zegel van de oorkonder verloren.

        Op hetzelfde stuk de brief d.d. 1574 Maart 24 (zie no. 177).

        177 1574 Maart 24

        De officiaal van de aartsbisschop van Keulen geeft ten verzoeke van Wernherus Schenck, der rechten doctor, als gemachtigde van Adolphus, graaf van Nuenar en Limburgh, heer tot Alpen, Hackenbroech en Helpenstein, barch tot Lennep, etc., trahssumpt van de brieven d.d. 1540 Oct. 26 (zie no. 147) en 1566 Aug.ustus 17 (zie no. 173).

        Sub anno Domini millesimo quingentesimo septuagesimo quarto, indictione secunda, die quidem Mercurii vigesima quarta, mensis Martii.

        Oorspr. ( Inv. no. 65 ). Het zegel van de oorkonder verloren. Op hetzelfde stuk de brief d.d. 1574 Maart 5 (zie no. 176).

        (Reg.no's 147, 148, 159, 173, 176 en 177).

          • 134 1520 Juli 26

            Gielis Schellaertz, stadhouder der lenen, en leenmannen van Althenae oorkonden, dat jonkvrouwe Geertruyt van Amerongen van Wielesteyn, weduwe van Anthonis van Wijfvliet, de manschap over een huis en erf met 8 hont land, gelegen te Uythoven in het gerecht van Almkerck, dat Tys van Muylwiick zaliger van haar ten leen placht te houden, aan de graaf van Huerne, heer tot Althenae heeft overgedragen.

            Op den ses ende twintichsten dach der maen van Julio anno XV hondert ende twintich.

            Oorspr. ( Inv. no. 74 ).Met zegels van Aert van Weyborch en Meester Adriaen in groene was.

            (Reg.no. 134).
            Korteweg p.435-436 nr. 372

          • (Reg.no's 108, 117, 122 en 132).
            1499. Korteweg p.425-428 nr. 357

            Blijkens aantekening op de rugzijde der oorspronkelijke acte zijn deze brieven in 1526 gelost.

            • 108 1499 Maart 7

              Rechter en heemraden van Babiloniënbroeck oorkonden, dat Jacob, graaf tot Huerne, heer tot Althenae, Corterschem, Cranendonck, etc., 38 morgen land, gelegen te Babiloniënbroeck in vrije eigendom aan Mr. Franciscus Cobel heeft opgedragen, onder het beding, dat hij en zijn erfgenamen deze landerijen ten allen tijde zullen mogen lossen met 336 Rijnse guldens, 16 stuivers.

              Ghegeven int jaer ons Heeren dusent vierhondert neghen ende tnegentich op den zevenden dach van Merte.

              Oorspr. ( Inv. no. 75.1 ). Met zegels van Adriaen van de Weteringe, Henric Pauwelszoon en Jacob Aertszoon in groene was.

              Met transfix d.d. 1507 Juni 6 (zie no. 117).

              "Op de rugzijde van de brief staat geschreven: ""Dese brieff heeft mijn genaden, graven van Hoern, gelost van Mr. Aert Bueckeler in precensie van scepen, te weten Aert van Weyborch, Aert Janszoon die Graeff, ende Florijs Hermanszoon. Actum den XVIIsten dach in Julio anno XVc ende XXVI."""

            • 117 1507 Juni 6

              Philippus van Spangen, ridder, en Mr. Geryt van der Myde, raadslieden in den Hove van Hollant, verlenen Dirck van Ryswijck akte van vrijwillige condemnatie voor Mr. Francoys Cobel wegens de verkoop van 38 morgen land, omschreven in de brief d.d. 1499 Maart 7, waardoor deze gestoken is (zie no. 108).

              Gedaen in den Hage ... upten VIde dach in Junio, anno XVc ende zeven.

              Oorspr. ( Inv. no. 75.2 ). Met zegel van het Hof in rode was, geschonden. Met transfix d.d. 1512 Juli 21 (zie no. 122).

            • 122 1512 Juli 21

              President en raadslieden van den Hove van Hollant verlenen Mr. Frans Cobel akte van vrijwillige condemnatie wegens de verkoop van 38 morgen land, gelegen in Babiloniënbroec, benevens de brief d.d. 1507 Juni 6 cum annexis, waardoor deze is gestoken (zie no. 117), aan Mr Aernt Bueckelaer, zijnde de koopsom voldaan door middel van een akte van vrijwillige condemnatie, op heden door Mr. Aernt voornoemd verkregen, en gesteld op een jaarlijkse rente van 21 Rijnse guldens, 7 stuivers, te lossen met 336 Rijnse guldens 17 stuivers.

              Gedaen in den Hage ... den XXI dach van Julio int .jair duysent vijf hondert ende twaelff.

              Oorspr. ( Inv. no. 75.3 ). Met zegel van het Hof in rode was. Met transfix d.d. 1519 September 13 (zie no. 132).

            • 132 1519 September 13

              Schepenen van Woudrichem oorkonden, dat Mr. Aert Bueckeler 38 morgen land, gelegen te Babiloniënbroeck, benevens de brief d.d. 1512 Juli 21 cum annexis, waardoor deze gestoken is (zie no. 122), aan Mr. Anraedt die Veer en Willem Goudt heeft overgedragen.

              Ghegeven int jaer ons Heren viiffthien hondert ende neghen thien op den derthienden dach in Septembrii.

              Oorspr. ( Inv. no. 75.4 ). Met zegels van Adriaan Dircksz. van Dockenbeeck en Heynrick Godtconincx in groene was.

          • (Reg.no's 89, 92, 123, 154, 155 en 157).
            1542 K 457 nr. 386 1544
            K 459-461 nr. 389

            • 89 1469 Juli 3

              Aernt, heer tot Zevenbergen, Noirdeloes en Nycoep, verklaart Wouter van Oudheusden met 36 morgen land benevens een hofstad, gelegen tot Couwenhoven, verleid te hebben.

              Int jaer ons Heeren dusent vierhondert negene ende tsestich, drie daghe in Julio.

              Oorspr. ( Inv. no. 76.1 ). Met zegel van de oorkonder in rode was. Met transfix d.d. 1475 October 16 (zie no. 92).

            • 92 1475 October 16

              Jacob, graaf tot Heurne, heer tot Althena, Corterschem, Cranendonck, etc., bevestigt de brief d.d. 1469 Juli 3, waardoor deze gestoken is (zie no. 89).

              Den zestienden dach van October in den jare ons Heeren dusent vierhondert vijff ende tzeventich.

              Oorspr. ( Inv. no. 76.2 ). Met zegel van de oorkonder in rode was, zwaar geschonden. Gehecht aan de brieven d.d. 1469 juli 3 (zie no. 89) en 1544 Juli 173 (zie no. 157).

            • 157 1544 Juli 13

              Schepenen van Woudrichem oorkonden, dat Goetschalck van Authuesden aan Anna van Egmondt, gravin tot Hoorn, vrouwe van den lande van Althenae al zijn originele leenbrieven betreffende het goed Cauwenhoven onder Emmechoven, hetwelk door hem aan de gravin verkocht is, heeft overgedragen onder belofte haar te vrijwaren tegen alle aanspraken, die de heer van Zevenbergen op gemeld goed mocht doen gelden.

              Gegeven int iaer ons Heeren duysent viiff hondert vier ende veertich den darthienden dach Julio.

              Oorspr. ( Inv. no. 76.3 ). Met zegels van Cornelis Robijnszoon en Thonis Janszoon in groene was.

              Met aangehechte charters d.d. 1469 Juli 3 (zie no. 89), 1475 oktober 16 (no. 92) e

            • 123 (1514) Januari 6

              Maximiliaen van Berghen en tot Zevenberghen, etc., beleent Jan van Outheusden met de hofstede Cauwenhoven en 36 morgen land daartoe behorende, welke hem doer het overlijden van zijn vader aanbestorven zijn.

              Den VIen in Januario anno etcetera XIIIo stile van Brabant.

              Oorspr. op papier ( Inv. no. 76.3 ). Met handtekening van Maximiliaen van Berghen, [Gehecht aan de brieven d.d. 1475 October 16 (zie regest no. 92) en 1544 Juli 13 (zie regest no. 157) DEZE MEDEDELING LIJKT NIET JUIST].

              154 1542 September 23

              Gootschalck van Authuesden, handelende voor zich zelf en als voogd der minderjarige kinderen zijns broeders, verklaart de hofstad Couwenhoven met 36 morgen land, gelegen buitendijks onder Emmechoven, dewelke een leen is van den huize van Zevenbergen, aan Anna van Egmondt, gravin tot Hoorn, vrouwe tot Althenae, etc., verkocht te hebben en belooft, aangezien hij zomin als zijn vader met dit leen verheven is geworden, om, in geval de bisschop van Ludick, heer tot Zevenbergen, van de vrouwe tot Althenae heergewaden mocht eisen, deze ten hare behoeve te betalen.

              Op huyden den XXIIIen dach van September anno XVc ende twee ende veerticht.

              Oorspr. op papier ( Inv. no. 76 ). Met handtekening van Gootschalck van Authuesden.

              155 1542 September 23

              Godscalc van Oudthuesden bekent deugdelijk betaald te zijn voor alle achterstallige schulden, welke de vrouwe van Altena hem schuldig was, en verleent daarvoor kwijting.

              Actum den XXIIIen in September anno XVc tweeënveertich.

              Oorspr. op papier ( Inv. no. 76 ). Met handtekening van G. van Oudthuesden.

              Ontbreekt
          • 8 (1306 Januari 29)

            Rechter, schepenen en raad en gemene poort van Woudrichem oorkonden, dat het huis te Ghiecen, door de graaf van Ghelre aan Gheraert, heer van Horne en Altena in onderpand is gegeven en door deze wettig in pand gehouden tot op het tijdstip, waarop heer Hugheman van Ghiecen met zijn knapen den poorters van Woudrichem en heer Gheraert 28 stuks vee en 10 varkens ontroofden, na behoorlijke sommatie aan heer Gheraert is komen te vervallen, die er naar goeddunken mede gehandeld heeft.

            Ghegheven int jaer ons Heren dertien hondertich jaer ende vive des Vriendaghes voor onser Vrouwen licht-misse.

            Oorspr. ( Inv. no. 77 ). Met zegel en contrazegel der gemeene poort van Woudrichem in bruine was.

            (Reg.no. 8).
            Korteweg p.24 nr. 37

          • 104 1488 Juni 7

            Stedehouder en leenmannen der heerlijkheid Althenae oorkonden, dat Robbrecht Fave een huis en erf, gelegen voor de stad Woudrichem tussen de poort en het Kruisbroedersklooster, benevens de zwaansdrift en de manschap van Jacob Sassenland aan de stedehouder voornoemd ten behoeve van vrouwe Johanna van den Gruythuse, gravin tot Huerne, vrouwe tot Althena, etc., heeft opgedragen.

            Ghedaen ende geschiet in den jare ons Heeren dusent vierhondert acht ende tachtentich op den zevenden dach in Junio.

            Oorspr. ( Inv. no. 78 ). Met zegels van Medaert van Maerle, stedehouder, en Robbrecht Fave in rode was, en dat van Johan van Schijnvelt in groene was, dat van Jacob Spierings Dirickszoon verloren.

            (Reg.no. 104).
            Korteweg p.410-419 nr. 351

            Ontbreekt.

            Ontbreekt
          • 7 1277 (April 25)

            Willem, heer van Altena en van Horne, en zijn oudste zoon Willem verklaren de grote tiend te Uppel verkocht te hebben aan Lodewicus Castellanus tegen een jaarrente van 13 ponden Utrechts, en verklaren voorts, dat diens vrouw en zonen deze tiend aan Lodewicus' dochter Beatrice en haar echtgenoot Johannes de Merwede hebben overgedragen.

            Datum anno M.CC.LXXVII, indic beati Marci ewangeliste.

            Gevidimeerd in de brief d.d. 1371 Augustus 15 (zie regest no. 44)

            Deze acte ook in O.B.Holland II, no. 332.

            44 1371 (Augustus 15)

            Willem, heer van Hoerne en Althena verklaart, dat heer Claes van der Merweyde, ridder, de helft van de grote tiend te Uppel met alzulke pacht als daar opstaat, benevens de brief d.d. 1277 April 25 (zie no. 7) aan heer Lambrecht Millinc, ridder, heeft overgedragen, behoudens het derde deel der voornoemde tiend, hetwelk aan Willem van Borchoven, zoon van 's heren Claes'zuster, toebehoort.

            Ghegheven tsinte Ghertrudenberge int iaer ons Heren M.CCC. een ende tseventich op onser Vrouwendach assumptio.

            Afschrift op papier, gecollationneerd door W.J. Rogge, secretaris van Ethen en Meuwen. ( Inv. no. 83 ).

            Zie ook Leenkamer Holland no. 51 Oistervant XIIII, fol. 72, alwaar tevens een vidimus van de brief van 1277 (reg.no.7)

            86 Z.d.

            Jacob, graaf van Heudurne vezoekt de burtog van Bourgoingne, het door hem met Dirck van Lyesvelt langs arbitrale weg getroffen accoord, waarvan hij duplicaat overzendt, te willen ratificeren.

            Frans translaat op papier (Zie regest no. 44). Gehecht aan de brief d.d. 1464 November 21 (zie regest no. 85).

            (Reg.no. 7 en 44).
            Korteweg p.122-123 nr. 142

          • (Reg.no's 64, 70 en 72).
            1432 Korteweg p. 244-245, nr. 286; 1438 pl. 245-246 nr. 288; 1444 p: 248-249 nr. 292

            Op de rugzijde der acte van 1438 staat met een 16e-eeuwse hand geschreven: "mijnen Heeren den Grave van Hornes nu toebehoort".

            • 64 1432 Juni 1

              Jacob, hertogin in Beyeren, gravin van Hollant, etc., schenkt Florens van Kijfhoeck in de plaats van zijn huis te Zwijndrecht, dat ondanks het bestand in brand was gestoken, een huis met erf, gelegen aan de Waterpoort te Woudrichem, alwaar men de grote of grafelijke tol placht te houden.

              Gegeven in den Hage upten eersten dagh in Junio int jair ons Heren M.CCCC. twee ende dertich.

              Oorspr. ( Inv. no. 85.1 ). Met zegel der gravin in rode was.

            • 70 1438 April 22

              Schepenen van Woudrichem oorkonden, dat Florens van Kijfhoeck het tolhuis van de voormalige grafelijke tol te Woudrichem aan Tielman van den Campe heeft overgedragen en daarvoor de volledige koopsom ontvangen heeft.

              Ghegheven int jaer ons Heren viertienhondert acht ende dertich, opden twee ende twijntichsten dach in Aprille.

              Oorspr. ( Inv. no. 85.2 ). Met zegels van Ghisebrecht Neyse Aerntszoon en Jan van Eeten in groene was.

            • 72 1444 (April 25)

              Schepenen van Woudrichem oorkonden, dat Dirc van Oesterseel de huizinge en hofstad, gelegen binnen Woudrichem aan de Waterpoort, alwaar men de grote tol placht te houden, benevens de brieven, die hij daaromtrent bezat, aan Roelof van Lent heeft overgedragen, van wie hij de volledige koopsom voor deze opdracht heeft ontvangen.

              Ghegheven int jaer ons Heren viertien hondert vier ende viertich, op sente Marcus dach Ewangelistae.

              "Oorspr. ( Inv. no. 85.3 ). Met zegels van Ghisebrecht Neyse Aerntszoon en Jan van der Heyde in bruine was; dat van Everaert Keye Janszoon geschonden."

        • 103 1487 December 16

          Medaert van Maerle, drossaard van den lande ven Althenae, Jan van Ghoor, Jacob Spierinc Diericszoon, Jannes van Schijnvelt, Willem Willemszoon, Jan van Rijswijck, Jan van Clootwiic Diericszoon en Claes Spierinc van Aelborch, gezamenlijk met Claes van Haeften als opperscheidsman uitspraak doende in een geschil tussen de graaf en de gravin van Huerne, enerzijds, en Peter van Hemert, heer tot Poederoyen en jonkvrouwe Janna van Herlaer, zjn huisvrouw, anderzijds, over het visrecht in de Mase vanaf de Zwarte Domme tot aan de Giessense veersteeg toe, kennen de visserij van de Zwarte Damme tot zover als het gerecht van Andel zich uitstrekt, aan Peter van Hemert en diens echtgenote toe, en bepalen voorts, dat beide partijen de baten uit de visserij van daar tot aan de Giessense veersteeg zullen delen.

          Inden jaere ons Heeren dusent vierhondert zeven ende tachtentich, den sesthienden dach in Decenbri.

          Oorspr. ( Inv. no. 86 ). Met zegels der oorkonders in groene was, dat van Medaert van Maerle en Jan van Clootwiic Diericszoon verloren.

          Afschrift in no. 86 van de inventaris, fol. 173/4.

          (Reg.no. 103).
          Korteweg p. 416-417 nr. 350

        • (Reg.no. 80 en 81).
          Korteweg p. 297-301 nr. 307; 301-302 nr. 308

          • 80 1454 December 20

            Phillips, hertog van Bourgondië, graaf van Hollant, etc., oorkondt, dat ingevolge de overeenkomst, door de graaf van Huerne met de stad Gorinchem aangegaan, om de grenzen ener hem toegewezen visserij aan de Zuidzijde van de Merwede door Gecommitteerden uit den Hove van Hollant opnieuw te doen vaststellen, op 11 December 1.1. enige gecommitteerden ter plaatse zijn geweest, die in tegenwoordigheid van wederzijdse getuigen tonnen en palen hebben doen plaatsen, alwaar zulks behoorde en beveelt die van Gorinchem deze grehsscheiding te eerbiedigen en de vissers van de heer van Althena in hun visserij niet te storen.

            Gegeven up den twintichsten dach van December int jaer ons Heeren duysent vierhondert vier ende vijftich.

            Oorspr. ( Inv. no. 87.2 ). Met zegel en contrazegel van de oorkonder in rode was. Met aangehechte brief d.d. 1455 Januari 6 (zie no. 81).

          • 81 (1455) Januari 6

            Jan Everdey, deurwaarder bij den Hove van Hollant, verklaart de brief d.d. 1454 December 20 (zie no. 80) aan de drossaard en het gerecht van Gorinchem te hebben betekend.

            Des Manendages upden heijligen Dertienendach, zesse dagen in Januario, int jair ons Heren duysent vierhondert vier ende vijftich na den loipe des hoifs van Hollant.

            Oorspr. ( Inv. no. 87.1 ). Met handtekening van Jan Everdey.

            Gehecht aan de brief d.d. 1454 December 20 (zie no. 80).

        • (Reg.no's 112, 124-131, 133 en 161).

          • 112 1503 Juli 14

            Stedehouder-generaal en raadslieden van den Hove van Hollandt veroordelen Zeegher van Weyburch, drossaard van den lande van Althenae, verweerder in een proces over de visserij van Herdincxvelt contra de weduwe en de erfgenamen van Aernt die Juede, om de touwen, netten en ander vistuig, aan eisers toebehorende en door verweerder, hangende het geding, weggenomen, terug te geven en in hun vorige staat te brengen.

            Gedaen in den Haghe opten XIIIIten dach in Julio, anno XVc ende drie.

            Afschrift op papier ( Inv. no. 88 ).

            118 1508 September 14

            Jacob, graaf van Horen, verleent ten overstaan van Johannes Passage, apostolisch en keizerlijk notaris te Mechelen, aan Mr. Philippus Dublet volmacht, om namens hem voor de Grote Raad aldaar te procederen, met recht van substitutie.

            Anno domini millesimo quingentesimo octavo, mensis vero Septembris die decima quarta.

            Gevidimeerd in de brief d.d. 1516 November 7 (zie regest no.127).

            124 1516 September 14

            A. Sandelin, griffier van den Hove van Hollandt verklaart, dat Gillis Schellairdt, rentmeester van de graaf van Hoirne, namens de graaf voornoemd, van het vonnis, op de 3e September 1.1. door den Hove bij verstek tegen de vroonmeesters en vissers van Worchem gewezen, appèl heeft aangetekend bij de Grote Raad te Mechelen.

            Actum den XIIIIen Septembris anno XVc ende zesthien.

            Oorspr. ( Inv. no. 88 ). Met de handtekening van A. Sandelin.

            127 1516 November 7

            Philippe Le Muet, ordinaris-secretaris van de Koning van Castille, etc., verklaart, dat Mr. Philippe Doublet, procureur bij de Grote Raad te Mechelen, krachtens de hem op 14 September 1508 verleende volmacht (zie no. 118) Mr. Claude Doublet in zijn plaats als procesgevolsmachtigde van de graaf van Horne heeft gesubstitueerd.

            Au jourd huy VIIen de novembre l'an mil cincq cens et seize ... fait au de Malines.

            Oorspr. ( Inv. no. 88 ). Met de handtekening van Ph. Le Muet.

            128 1516 December 30

            Gillis Scellaert, rentmeester, en Jan van Cloetwiick, stedehouder van den lande van Althenae, komen als gemachtigden van de graaf van Huern, heer van Althena, ten huize van Mr. Michiel Adriaens, kanunnik te Gorinchem, met de heer van Herdicxvelt overeen, om het proces voor de Grote Raad te Mechelen te schorsen tot aanstaande Lichmisse toe, en, indien beide partijen daarin mochten toestemmen, het. geschil over de visserij in de Merwede vóór gemelde datum door een scheidsgerecht te doen beslissen.

            Den XXXten dach ven December in den jaere XVc ende sestien.

            Afschrift op papier ( Inv. no. 88 ).

            Op de rugzijde van de brief staat de eigenhandige bekrachtiging van dit compromis door Jacob, graaf tzo Hornes.

            129 (1517) Februari 13

            President en raden van de Grote Raad te Mechelen bevelen Mrs. Claude en Philippe Doublet, respectievelijk procureur van de graaf de Hornes, appellant, en van Johan de Jode, heer van Hardincxvelt, geïntimeerde, om hun schriftelijke verweren benevens de bewijsstukken binnen 14 dagen na dato dezes ter griffie te deponeren.

            Fait a Malines le XIIIe jour de fevrier, lan XVc et seize.

            Oorspr. ( Inv. no. 88 ).

            131 1517 October 16

            "President en raden van de Grote Raad te Mechelen staan Mr. Claude Doublet, procureur van de graaf van Hornes, ''chevalier de lordre"", op diens rekest toe om zekere terzake dienende rechtstitel alsnog bij de processtukken te voegen."

            Fait a Malines le XVIe jour doctobre lan XVc et dix sept.

            Oorspr. ( Inv. no. 88 ).

            161 1548 April 16

            "Philips van Montmorenty, graaf tot Hoern, heer van den lande van Althena, etc., en Aerdt die Joede, heer tot Hardixvelt, sluiten een accoord, waarbij eerstgenoemde om een eind te maken aan het proces, eertijds door Jacob, graaf tot Hoern tegen Jan die Joede gevoerd over de visserij in de Merwede binnen de limieten der heerlijkheid Hardixvelt en nog steeds hangende voor de Grote Raad te Mechelen, de heer van Hardixvelt met de he1ft der vronen van hetgeen in de vornoemde visserij met zogenaamde ""standaerten"" wordt gevangen, beleent."

            Up huyden den sestienden Aprilis anno XVc acht ende veertich.

            Oorspr. op papier ( Inv. no. 88 ). Met handtekeningen van Philips van Montmoranty en Aerdt die Joede.

          • 125 1516 September 23

            Kaerle, Koning van Castillen, etc., beveelt de eerste deurwaarder van wapene bij de Grote Raad te Mechelen naar aanleiding van het verzoek van de graaf van Hoorn, appelleerende van twee mandamenten-penaal, door den Hove van Hollant gewezen tegen zijn vissers op grond van pretensies van Jan de Joede op de visserij in de Merwede, die de graaf van Hoorne en zijn voorzaten heeft toebehoord, om president en raden van den Hove voornoemd, zomede de deurwaarder, welke de mandamenten ten uitvoer heeft gelegd, voor de Grote Raad te dagvaarden.

            Gegeven in onser stede van Mechelen ... den XXIIIen dach van September int jaer ons Heeren duusent vijf hondert ende zestiene, ende van onsen Rycke d'eerste.

            Oorspr. ( Inv. no. 88.1 ). Met zegel van de Grote Raad in rode was. Met aangehechte brief d.d. 1516 Sept. 30 (zie no.126).

          • 126 1516 September 30

            Harman H armanszoon, deurwaarder van wapene bij de Grote Raad te Mechelen verklaart de leden van het Hof van Hollant, benevens Wiliem van de Cruys, deurwaarder bij den Hove voornoemd, gedagvaard te hebben om op 7 November e.k. voor de Grote Raad te compareren, en deze dag eveneens aan Jan de Joede betekend te hebben.

            Upten lesten dach van September anno Xc ende zesthiene.

            Oorspr. ( Inv. no. 88.2 ). Met opgedrukt papieren zegel van de oorkonder. Gehecht aan de brief d.d. 1516 September 23 (zie no. 125).

          • 130 1517 Augustus 17

            Schepenen van Gorinchem oorkonden, dat Peter van Hagenau en Willem van Hukenhorst, poorters van Gorinchem, onder ede verklaard hebben, hoe zij gezien hebben, dat Gielis Scelaerts, rentmeester van de graaf van Horn, met de vissers van Woerckem uit-gevaren zijnde om met de zegen te vissen in 's graven visserij op Koelvoet, midden in de Merwede op fuiken en netten gestoten is, waardoor de zegens der vissers gescheurd en gebroken zijn.

            Gegeven opten zeven thienden dach in Augusto int jaer ons Heeren XVc ende seventhien.

            Oorspr. ( Inv. no. 88.3 ). Het zegels van Folpaert Mathissen en Jan van Strijen Jansz. in groene was, geschonden.

        • (Reg.no. 152 en 156).
          Korteweg p. 445-446 nr. 384; 458-459 nr. 387

          • 152 1542 Augustus 17

            Kaerle, Rooms Keizer, etc. beveelt de eerste deurwaarder bij de Grote Raad te Mechelen om ten verzoeke van Anna van Egmondt, gravin-weduwe van Horne, mede uit naam van haar zoon jonkheer Phillippus van Montmorency, graaf van Horne, de procureur-generaal bij den Hove van Hollant te dagvaarden, hebbende laatstgenoemde krachtens een mandament-penaal van den Hove remonstrante en haar zoon willen dwingen om het gebruik der korenvelden bij Cornsersluis in den lande van Altena, welke van oudsher aan de heren van Altena hebben toebehoord, aan vreemden af te staan, hebbende zij daarenboven de aanwassen en het recht op de vogeljacht aan derden verpacht, waartegen de gravin van Horne tevergeefs bij dien Hove had geprotesteerd.

            Ghegeven in onser stede van Mechelen den XVIIe dach van Augusto int jaer ons Heeren duysent viif hondert twee ende veertich, van onsen Keyzerrijcke t XXIIe ende van onsen rijcke van Spaegnen, van de Sicilien ende anderen t XXVIe.

            Oorspr. ( Inv. no. 89.1 ). Met zegel en contrazegel van de oorkonder in rode was. Met aangehechte brief d.d. 1542 Sept. 23 (zie no. 156).

          • 156 1542 September 28

            Florijs Jacobszoon, deurwaarder, verklaart ten verzoeke van Cornelis van Haeften, procureur van Anna van Egmondt, gravin-weduwe van Horne, de procureur-generaal bij den Hove van Hollant gedagvaard te hebben om op de eerste rechtsdag na post omnium Sanctorum e.k. voor de Grote Raad te Mechelen te compareren.

            Anno XVc ende tweeënveertich ...opten XXVIIIen Septembris voorzeit.

            Oorspr. ( Inv. no. 89.2 ). Gehecht aan de brief d.d. 1542 Augustus 17 (zie no. 152).

        • 170 1561 Mei 21

          "Schepenen van Woudrichem, uitspraak doende in het proces tussen Jan de Feyter Brienenszoon als gemachtigde van het Karthuizerklooster bij Sint Geertruyden berch, eiseres, en de drossaard van den lande van Althenae namens de gravin ven Hoorn, ""conteraenvanger"" en verweerder, rakende een stuk land, gelegen buitendijks onder Emmichoven, wijzen eiseres haar eis toe."

          Gewezen den XXIen Mey anno XVc ende een ende tsestich.

          Oorspr. op papier ( Inv. no. 90 ). Met handtekening van M. Zevender.

          171 1561 October 29

          Het Hof van Hollandt beveelt de eerste gezworen deurwaarder om de vrouwe van Hoorn als vrouwe van dan lande van Althenae te sommeren haar handen af te trekken van zeker stuk land, gelegen buitendijks onder Emmichoven, dat bij vonnis van schepenen van Woudrichem aan de Karthuizers buiten Sinte Geertruyden bergh was toegewezen, doch welk vonnis het gerecht opzettelijk verzuimd had uit te voeren, en in geval van weigering de vrouwe van Hoorn voor den Hove te dagvaarden.

          Gegeven in den Haege onder tzegel van Justitie hieraengehangen den XXIXten Octobris anno XVc LXI.

          Afschrift op papier, gecollationneerd door Corn. Janszoon van Almkerck, deurwaarder ( Inv. no. 90 ).

          (Reg.no. 170 en 171).
          Korteweg p. 493-494 nr. 405; 494-496 nr. 406

        • 14 (1309 Maart 20)

          "Gherart, heer van Horne en Altena beleent Eghebrechte, heer Egghebrechtes zoon van dien Bosche, bijgestaan door zijn momber Ghisebrecht van den Bosche, met de tienden van IJselmonde, gelegen tussen Riederambacht, Catendrechterambacht, de ""ghichte"" van de kerk te IJselmonde, en het goed te Ouderschije, waar Claes van Berkelrevene op zit."

          Ghemaket int iaer ons Heren dusent driehondert ende achte, des Dondersdaghes voer Palm soendaghe.

          Gevidimeerd in de brief d.d. 1309 Juni 23 (zie regest no. 15).

          15 1309 (Juni 23)

          Jhan, abt van Sinte Pouwels te Utrecht, en Florens, deken van Sinte Johannes te Utrecht, geven vidimus van de brief d.d. 1309 Maart 20. (zie no. 14).

          Int jaer ons Heren dusent driehondert ende neghen op Sinte Jhans avont te middesomer.

          Oorspr. ( Inv. no. 91 ). Met zegels der oorkonders in bruine was.

          (Reg.no. 14 en 15).

        • 4 1233 (Augustus 8)

          Dirk, heer van Altena draagt zijn allodium te Scalcwich, gelegen tussen de gracht van Bracele, de A, de Mersade en de Dobgrave, onder voorbehoud van zekere rechten in erfelijk leen aan enige vrome mannen uit Zeeland op.

          Actum anno Domini M.CC.XXXII, sexto idus Augusti.

          Oorspr. ( Inv. no. 92 ). Met zegel van de oorkonder in groene was.

          Afgedrukt in O.B.I, no. 346.

          Zie voor de ligging van Scalcwich W. van Dam van Brakel, loc. cit., en Hardenberg, loc. cit.

          (Reg.no. 4).

        • 102 1487 December 9

          Mannen van leen van het hertogdom Gelre oorkonden, dat Jacob, graaf tot Huerne, heer tot Althenae, Cortershem, etc., de heerlijkheid Monnicklandt, gelegen tussen Maes en Wael, grenzende oostwaarts aan de heerlijkheid Poederoden en Brakell, en westwaarts aan het slot Loevesteyne, met alle daaraan verbonden rechten, zoals zijn voorzaten deze van de hertogen van Gelre ten leen plachten te houden, aan Maximiliaen en Philips van Oistrijck als hertogen van Gelre heeft opgedragen ten behoove van Lodewijc van Brugghe, heer van den Gruthuse, etc., behoudens de daarop gevestigde lijftocht zijner echtgenote Johanna van den Gruthuse, gravin tot Huerne, doende hij bij deze onherroepelijk afstand van zijn voogdij als man en kerkelijk voogd voor het geval, dat lodewijc van Brugghe de voornoemde heerlijkheid te eniger tijd aan zijn dochter Johanna mocht overdragen.

          In den jare ons Heeren duysent vierhondert zeven ende tachtentich, den neghenden dach in December.

          Gevidimeerd in de brief d.d. 1490 Sept. 1 (zie regest no. 105)

          105 1490 September 1

          Maximiliaen, Rooms Koning en Phillips, hertogen van Oistrijck, Gelre, etc., geven vidimus van de brief d.d. 1487 December 9 (zie no. 102), en bevestigen ten behoeve van Lodewijc van Brugge, heer van den Gruthuuse en vrouwe Janne van den Gruthuuse, gravin van Huerne de inhoud daarvan.

          Ghegeven in onser stad van Mechelen, den arsten dach van Septembre int jaer ons Heeren duysent vierhondert ende tnegentich, ende des strix ons Coninck tvijffte.

          Oorspr. ( Inv. no. 93 ). Met troonzegel en contrazegel van Maximilaen, Rooms Koning.

          (Reg.no. 102 en 105).

        • 111 1501 (Juni 23)

          Kaerle, hertog van Gelre, etc., bekrachtigd de verklaring door Ott Schenck van Nydeggen, ridder, heer tot walbeeck, etc., in tegenwoordigheid van 's hertogs mannen van leen afgelegd, volgens dewelke Jacob, graaf to Hoerne, heer to Altenae, Kortershem, Cranendonck, etc. ten behoeve van Ott Schenck voornoemd op het leengoed, geheten Monnickenlant, een losrente van 260 Rijnse guldens heeft gevestigd.

          Gegeven in den jair onss Heren duysent vyffhondert ind een, op sent Johans avont Baptiste to mydzomer.

          Oorspr. ( Inv. no. 94 )., Met zegels van de oorkonder in rode was en van Ott Schenck van Nydeggen in groene was.

          (Reg.no. 111).