Terug naar zoekresultaten

2.08.42 Inventaris van het archief van de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) en haar taakvoorganger / taakopvolgers, (1930) 1945-1951 (1983)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.08.42
Inventaris van het archief van de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) en haar taakvoorganger / taakopvolgers, (1930) 1945-1951 (1983)

Auteur

J. Hazemeijer

Versie

06-03-2024

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1990 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Stichting Nederlands Kunstbezit
Stichting Nederlands Kunstbezit

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1930-1983

Archiefbloknummer

F28058

Omvang

1194 inventarisnummer(s); 39,75 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Op 11 juni 1945 werd de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) opgericht. De primaire taak was het terugkrijgen van Nederlands kunstbezit dat tijdens de oorlog was ontvreemd. Er kwam een bureau in Den Haag onder leiding van J.G. van Gelder, dat zich richtte op het verzamelen van informatie over ontvreemde kunstobjecten, en een bureau in Amsterdam, onder leiding van Dr. A.B. de Vries, conservator van het Rijksmuseum in Amsterdam. Dat laatste hield zich bezig met opsporen en terughalen. Het Amsterdamse bureau was onderdeel van het Commissariaat-Generaal voor de Behartiging van de Economische Belangen in Duitsland (Sectie VI: Kunstschatten, Bibliotheken en Archieven). Vanaf november 1945 werden alle werkzaamheden in Amsterdam geconcentreerd. In Duitsland werkte men samen met de geallieerde bezettingsautoriteiten. Het werk had al snel succes. Op 26 oktober 1945 kwamen de eerste 26 schilderijen op Schiphol aan en in de volgende jaren volgden duizenden kunstobjecten. Deze kostbaarheden werden in principe teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar of de erfgenamen. Deze moesten echter wel het bewijs leveren voor hun claim. Als er geen eigenaren konden worden gevonden of als de claims niet overtuigend waren, verviel het object aan de staat en werd het veelal openbaar kunstbezit. In sommige gevallen leidde onenigheid over de claims tot langlopende procedures (erven Goudstikker). In 1948 werd bij een onderzoek vastgesteld dat administratie en beheer van de SNK niet in orde waren. De Vries legde daarop zijn functie neer. Op 1 juli 1950 werden de werkzaamheden van de SNK overgedragen aan het Bureau Herstelbetalings- en Recuperatiegoederen (Hergo) van het ministerie van Financiën. Met name met Oost-Europese landen is nog decennia onderhandeld over teruggave van kunstvoorwerpen (Collectie Koenigs).
Het archief bevat informatie over de werkwijze van de stichting en honderden dossiers op naam van claims van eigenaren en nabestaanden.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. Voorgeschiedenis
Omstreeks het einde van 1943 ontving J.G. van Gelder het verzoek de nodige voorbereidingen te treffen voor een organisatie die de restitutie van de weggevoerde kunstvoorwerpen zou kunnen bevorderen. Tegelijkertijd werd hiervoor ook een commissie gevormd waarin vertegenwoordigers van het museumwezen, de kunsthandel en enkele juristen zitting hadden. De rapporten uitgebracht door J.G. van Gelder en de commissie werden naar Londen gezonden doch hierop werd geen antwoord ontvangen.
Er zou toen op grond van artikel 24 van het Financieel Noodbesluit 1945 en de Derde Beschikking tot de uitvoering van het Financieel Noodbesluit 1945 de Stichting Nederlands Kunstbezit opgericht worden die voor de restitutie zorg zou moeten dragen. Aan deze Stichting zou worden opgedragen "het verlenen van medewerking bij alle handelingen, welke verband houden met kunstwerken, welke zich bevinden of hebben bevonden in vijandelijk bezit en eventueel met andere kunstwerken en alle in den ruimste zin daarmede verband houdende handelingen, volgens de daartoe betrekkelijke, van regeringswege te nemen maatregelen en volgens de daartoe door de bevoegde instanties te geven instructies". De Minister van Onderwijs heeft op 17 januari 1945 in Londen de Voorlopige Commissie Terugverkrijging Kunstschatten, Bibliotheek en Archiefstukken uit Nederland afkomstig ingesteld. Tot voorzitter werd benoemd Dr. A.B. de Vries, conservator van het Rijksmuseum in Amsterdam.
De taak van de Commissie die werkzaam zou zijn tot Nederland bevrijd was, was o.a.:
  1. Mee te werken aan het tot stand komen van een internationale regeling waarbij de beginselen van de terugvordering van de kunstschatten, bibliotheken en archieven zou worden vastgelegd.
  2. Het verzamelen van informatie over de in de oorlog uit Nederland verdwenen kunstvoorwerpen. Deze informatie werd dan door gegeven aan de Vaucher Commissie.
  3. Het zich belasten met de opsporing, of het doen opsporen, benevens met het voorlopige beheer van in Nederland onrechtmatig verhandelde en verworven kunstschatten, bibliotheken en archieven.
  4. Het beheren van de eventueel uit vijandelijk gebied gerestitueerde kunstvoorwerpen tot het ogenblik dat in bevrijd Nederland een permanente commissie is opgericht. ( Zie voor de Voorlopige Commissie Terugverkrijging Kunstschatten, Bibliotheek en Archiefstukken uit Nederland afkomstig inv. nr 1 )
Weldra bleek na de oorlog dat de plannen van de Voorlopige Commissie in Londen en de plannen die in Nederland waren ontstaan tijdens de bezetting goed te combineren waren.
2. Oprichting
Op 11 juni 1945 werd de Stichting Nederlands Kunstbezit opgericht in Den Haag, waarbij J.G. van Gelder in opdracht van de Ministeries van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, en van Financiën als gevolmachtigde optrad toen de akte bij de notaris werd verleden. ( Zie voor de oprichting van de Stichting Nederlands Kunstbezit inv.nr. 27, voor de liquidatie de inv.nrs. 28 en 35 ) De Minister van Financiën had J.G. van Gelder opgedragen om namens hem de stichtingsakte te ondertekenen bij zijn beschikking van 6 juni 1945. Dat de taak die de Stichting Nederlands Kunstbezit kreeg niet was gegeven aan een van de bestaande overheidsdiensten vond voornamelijk zijn reden enerzijds in de toenmalige ontwrichting en overbelasting van het nog niet gezuiverde overheidsapparaat, anderzijds in de zeer speciale deskundigheid en kennis die vereist waren voor een goede uitvoering van deze taak. Volgens artikel 1 van de statuten had de Stichting ten doel: "het verlenen van medewerking bij alle handelingen welke verband houden met kunstschatten, bibliotheken en archieven welke zich bevinden of hebben bevonden in vijandelijk bezit en het verrichten van alle in den ruimste zin daarmede verband houdende handelingen, alles volgens de daartoe betrekkelijke van regeringswege te nemen maatregelen en volgens de daartoe door de bevoegde instanties te geven instructies". Artikel 4 noemt de onderdelen waaruit de Stichting bestaat:
  1. De Commissie van Hoofden van Ministeries
  2. De Raad van Beheer
  3. De Directie
De Commissie van Hoofden van Ministeries bestaat volgens artikel 5, uit de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en de Minister van Financiën. Zij stellen de richtlijnen vast van het algemeen beleid van de Stichting. ( Zie voor de vaststelling van de richtlijnen voor het algemeen beleid van de Stichting inv.nr. 34 ) De Stichting wordt bestuurd door de Raad van Beheer die ten hoogste uit zeven leden kan bestaan. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen benoemt en ontslaat een lid, tevens de voorzitter. Een ander lid wordt benoemd en ontslagen door de Minister van Financiën. De overige leden worden door de beide ministers benoemd en ontslagen. De Raad van Beheer draagt de dagelijkse leiding van de Stichting op aan de Directie. De leden hiervan worden benoemd en ontslagen door de Raad van Beheer. ( Zie voor de Raad van Beheer de inv.nrs. 2 26 ) De Leden van de Raad van Beheer kunnen ook lid zijn van de Directie. Bij de op 18 juni 1945 te Den Haag plaats gevonden oprichtingsvergadering werden tot voorzitter, secretaris en leden van de Raad van Beheer aangewezen:
  • Jhr. D.C. Roëll
  • J.A.C. Sandberg, vertegenwoordiger van het Ministerie van Financiën
  • Dr. J.G. van Gelder
  • Dr. N.R.A. Vroom
  • E.J.M. Douwes, vertegenwoordiger van de kunsthandel
  • Dr. W. Huender, vertegenwoordiger van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
  • Kolonel W.Chr. Posthumus Meyes, Commissaris-Generaal voor de Nederlandsche Economische Belangen in Duitsland (C.G.R.)
In de herfst van 1945 werden uitgenodigd om in de Raad van Beheer zitting te nemen: Mr J.K. van der Haagen, als vertegenwoordiger van het Ministerie van O.K. en W. en Mr W. van Elden als vertegenwoordiger van het Nederlands Beheers Instituut (N.B.I.). Bij notariële akte van 18 april 1946 vond er een wijziging plaats van de Statuten van de Stichting die mogelijk was volgens artikel 14. In de nieuwe statuten werd artikel 2 vervangen door een nieuw artikel: "De Stichting heeft ten doel het verlenen van medewerking bij alle handelingen, welke verband houden met voorwerpen van culturele betekenis, welke in eigendom toebehoren of toebehoord hebben aan een vijandelijke Staat of een vijandelijke onderdaan volgens de definitie van artikel 1 en 2 van het Besluit Vijandelijk Vermogen ( Zie voor het Besluit Vijandelijk Vermogen KB E 133 ) of van een persoon bedoeld in artikel 6, lid 1 van dat Besluit, of waarvan de eigenaar onbekend is, en het verrichten van alle in den ruimste zin daarmede verband houdende handelingen, alles volgens de daartoe betrekkelijke van regeringswege te nemen maatregelen en volgens de daartoe door de bevoegde instanties te geven instructies". De onderdelen van de Stichting, aldus artikel 4, zijn de Raad van Beheer en de Directie. De Commissie van Hoofden van Ministeries is hieruit dus verdwenen. De Raad van Beheer kan nu op ten hoogste 11 leden worden gebracht volgens artikel 5. De nauwe betrekking met de Stichting bleef gehandhaafd als gevolg van de bij artikel 5 lid 1 aan de ministers toegekende bevoegdheden ten aanzien van de benoeming van de leden van de Raad van Beheer. De Stichting Nederlands Kunstbezit heeft voor de door haar uit te voeren werkzaamheden die voortvloeien uit bovengenoemd artikel 2 van de Statuten, cq gewijzigde Statuten twee Afdelingen in het leven geroepen: de Afdeling Buitenland en de Afdeling Binnenland.
3. Taak
3.1. Afdeling Buitenland
( Zie voor de Afdeling Buitenland de inv.nrs. 94-1029 )
De taak van de Afdeling Buitenland was: het terugvoeren in ruime zin uit het buitenland naar Nederland van kunstvoorwerpen alsmede het teruggeven daarvan aan de rechtmatige eigenaren of, indien onmogelijk de verkoop van deze voorwerpen.
3.1.1. Bureau Amsterdam en Bureau Den Haag
Om deze taak uit te voeren heeft de Stichting toen twee bureaus opgericht, een in Amsterdam en een in Den Haag. Het bureau te Amsterdam vormde een onderdeel van het CommissariaatGeneraal voor de behartiging van de Nederlandsche Economische Belangen in Duitsland (C.G.R.) aangeduid als sectie Kunstschatten, Bibliotheken en Archieven, als Groep VI Kunstschatten (1 oktober 1945) en als IIe Afdeling Restitutie Kunst met de sectie A: Kunstschatten en de sectie B: Bibliotheken en Archieven (29 januari 1946). Tot directeur werd benoemd Dr. A.B. de Vries. Het bureau te Amsterdam was eerst gevestigd in het huis van de vroegere Kunsthandel Goudstikker, Heerengracht 458. Het bureau verhuisde 1 juli 1946 naar de Keizersgracht 105 waar ook de C.G.R. gevestigd was.
Het bureau te Den Haag, gevestigd in het Rijksbureau voor Kunst historische Documentatie, Korte Vijverberg 7 hield zich bezig met het opzetten van een volledige documentatie van de kunstvoorwerpen die in de oorlog uit Nederland waren verdwenen, teneinde claims te kunnen indienen bij de geallieerde autoriteiten in Duitsland. De Stichting maakte hierbij gebruik van de verzamelingen van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie. Tot directeur werd benoemd Dr. J.G. van Gelder. Na enige tijd bleek dat het beter was om alle werkzaamheden van de Stichting te centraliseren in het bureau te Amsterdam. Het bureau in Den Haag werd daarom opgeheven. Dr. J.G. van Gelder nam met ingang van 1 november 1945 ontslag als directeur.
3.1.1.1. Het doen van aangifte bij de Stichting van in de oorlog uit Nederland verdwenen kunstvoorwerpen
( Zie voor de regeling inzake het doen van aangifte voor de in de oorlog verdwenen kunstvoorwerpen inv.nr. 226. Een kopie van het aangiftebiljet is opgenomen als bijlage. )
De Chef van de Staf Militair Gezag heeft op 24 juli 1945 een verordening uitgevaardigd waarin iedereen verplicht werd om bij de Stichting aangifte te doen van kunstvoorwerpen die hij/zij in de oorlog verkocht, dan wel afgestaan had aan een vijandelijke Staat een vijandelijke onderdaan, of een persoon die zich bevindt in vijandelijk of bezet gebied (artikel 1). Tot het doen van aangifte is ook een ieder verplicht die over informatie beschikt omtrent de verkoop, het vervoer en de bewaring van kunstvoorwerpen in de oorlog (artikel 2). De Stichting ontwierp voor het doen van aangifte aangifteformulieren die naar het Bureau in Amsterdam moesten worden opgestuurd. De uiterste termijn van inlevering van deze formulieren bij de Stichting was 15 oktober 1945 volgens deze verordening.
3.1.1.2. Opsporing in Duitsland
( Zie voor de opsporing van de kunstvoorwerpen in Duitsland de inv.nrs. 256-317 en verder bij de met name genoemde kunstvoorwerpen b.v. schilderijen: inv.nrs. 730-741 )
De bezettingsautoriteiten richten na de oorlog in Duitsland in diverse steden Central Collecting Points (C.C.P.) in, waar de in verschillende depots aangetroffen kunstvoorwerpen naar toe werden gebracht om daar verder te worden gesorteerd. Afgevaardigden van de verschillende landen die door de Duitsers in de oorlog bezet waren, werden uitgenodigd om de verzamelde kunstvoorwerpen te bezichtigen en als zij kunstvoorwerpen herkenden die aan hun land toebehoorden, claims hiervoor in te dienen.
Een bekend Central Collecting Point was gevestigd in München waar officieren van de Monuments, Fine Arts and Archives Branch (M.F.A. and A. Branch) die een onderdeel vormde van het Amerikaanse leger werkzaam waren. De eerste vertegenwoordiger van ons land was hier Prof. A.P.A. Vorenkamp die hiervoor zijn professoraat aan het Smith College in Northampton (U.S.A.) had neergelegd. Uit Amsterdam werd regelmatig documentatiemateriaal naar de verschillende Collecting Points in Duitsland gestuurd om de identificatie van de Nederlandse kunstvoorwerpen door de aldaar aanwezige Nederlandse opsporingsofficieren mogelijk te maken.
3.1.1.3. Terugvoering naar Nederland
De geallieerde regeringen hebben op 5 januari 1943 in Londen een gemeenschappelijke verklaring afgelegd, waarvan de officiële benaming is "InterAllied Declaration against Acts of Dispossession committed in Territories under Enemy Occupation and Control." Deze verklaring ook wel "De Declaration Solenelle" geheten, maar meestal aangehaald als de "Joint Declaration" waarin de regeringen zich het recht voorbehielden alle weggevoerde goederen terug te eisen, vormde de basis na de oorlog voor de restitutie naar Nederland van in de oorlog geroofde goederen.
Door de ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van negen geallieerde landen werd in april 1944 de "Commission for Protection and Restitution of Cultural Material" naar de voorzitter de Vaucher Commissie genoemd, opgericht met de taak om adviezen uit te brengen over de vraagstukken inzake de gestolen kunstwerken, bibliotheken en archieven. Het secretariaat werd waargenomen door de Engelsman C.P. Harvey die voorstellen uitwerkte om tot een internationale regeling te geraken. De Vaucher Commissie ( Zie voor de Vaucher Commissie inv.nr. 258 ) hield zich ook bezig met het bijeenbrengen van documentatiemateriaal dat aan de S.H.A.E.F. werd verstrekt voor het ter beschikking stellen aan de M.F.A. and A. officieren.
In juli 1944 werd te Bretton Woods de "United Nations Monetary and Financial Conference gehouden. Op deze conferentie werd een resolutie aangenomen die het doel van de "Declaration Solenelle" nog eens nadrukkelijk bevestigde. Op de "Paris Conference on Reparations" van de landen die schadevergoeding van Duitsland eisten, eind 1945, werd een resolutie aangenomen die de restitutie van de goederen beperkte tot:
  1. Alle goederen die op de datum van de bezetting bestonden, onverschillig de manier waarop deze zijn weggevoerd.
  2. De goederen die gedurende de oorlog zijn geproduceerd, voorzover deze onder dwang zijn weggevoerd.
In de geallieerde bestuursraad in Duitsland werd verschillend gedacht over de restitutie. De ene stroming wilde de restitutie beperken tot goederen waarbij in een of andere vorm dwang was toegepast (Engeland, Amerika en Rusland). De tweede stroming wilde alle naar Duitsland gevoerde goederen restitueren (Frankrijk). De beide stromingen zijn tot uiting gebracht in de "Definition of the term Restitution" die na moeizame onderhandelingen tussen de vier bezettingsmachten gepubliceerd is op 21 januari 1946. De eis van dwang is niet gesteld voor de culturele voorwerpen en de effecten. Op 23 juli 1947 is in de Engelse en Amerikaanse zones bepaald dat alle gedurende de oorlog naar Duitsland gevoerde culturele goederen restituabel zijn, onafhankelijk van de manier waarop de Duitsers deze hebben gekregen.
De volgende verklaring werd toen uitgegeven:
  1. "The following formula for restitution of objects of fine artshas now been agreed for application in the British and American zones:
    1. The Zone Commander will be the sole authority for defining objects of fine arts. This authority is delegated to RDR Division and MFA and A Branch, who will jointly agree in each individual case that the item under consideration for restitution is an object of fine art.
    2. Restitution maybe admitted whether or not the element of duress is proved.
  2. This formula will not preclude the rejection of a claim for restitution in special cases where in the opinion of the Zone Commander an object of fine arts has been legitimately aquired from an occupied country during the period of the occupation."
In de Franse zone werden de kunstvoorwerpen reeds vanaf het begin op deze wijze gerestitueerd. De claims werden ingediend bij de bezettingsautoriteiten van de betreffende zone in Duitsland. Als de kunstvoorwerpen van een ingediende claim ter plaatse werden aangetroffen, werden door de betreffende zoneautoriteiten bij toekenning van deze claim een vrijgave verstrekt, een z.g. "release." De Nederlandse vertegenwoordiger tekende hierna voor ontvangst van de kunstvoorwerpen. Dit zijn de z.g. "receipts and agreements for delivery of cultural objects". ( Zie inv.nr. 294 )
Artikel 2 van de "receipts" uit de Amerikaanse zone verklaart: "The said Government hereby agrees that the items described in Schedule "A" attached, will be held by it as custodians pending the determination of the lawful owners thereoff; that said items will be returned to their lawful owners within the territorial jurisdiction of said Government, as they may appear, except that:
  1. if it shall appear that the lawful owner of any such item is the Government, or a public or private organization of any sort, or a national of another nonenemy state, the item in question will be turned over to the Government of such state for holding on like conditions.
  2. if it shall appear that the lawful owner of any such item is the Government, or a public or private organization of any sort, or a national of Germany or her allies, the item in question will be returned to the custody of the Commanding General, United States Forces, European Theater.
Voor de uitvoer naar Nederland werden door de bezettingsautoriteiten ( Zie voor door de bezettingsautoriteiten uitgegeven uitvoervergunning inv.nr. 476 ) een uitvoervergunning afgegeven, een z.g."ExportLicence." Van de te verzenden kunstvoorwerpen werd door de betreffende opsporingsofficier een ladinglijst opgemaakt, die aangeeft: de datum waarop de kunstvoorwerpen naar Nederland werden gezonden, per welke gelegenheid, naar welke bestemming, zomede het claimnummer. De eerste restitutie van 26 belangrijke schilderijen vond in oktober 1945 plaats op kosten van de Amerikaanse regering op uitdrukkelijk bevel van generaal Eisenhower die deze kunstvoorwerpen als geste aan het Nederlandse volk teruggaf. Er is toen een tentoonstelling van deze schilderijen in het Rijksmuseum in Amsterdam geweest ( Zie voor de tentoonstelling van de 26 gerecupereerde schilderijen in het Rijksmuseum in Amsterdam inv.nr. 838. ) . Hierna hebben veel transporten uit verschillende plaatsen in Duitsland naar Nederland plaatsgevonden. ( Zie voor de transporten van kunstvoorwerpen uit verschillende plaatsen in Duitsland de inv.nrs. 432-442 en bijlage 5 ) Veel van de kunstvoorwerpen met een museale waarde zijn naar Nederland teruggekeerd. De Duitsers hadden in de oorlog aan het veiligstellen hiervan de grootste zorg besteed. Deze collecties zijn dan ook vaak voor het grootste gedeelte door de oprukkende legers aangetroffen. Als dank voor het werk dat de officieren van de M.F.A. and A. Branch in Duitsland hadden verricht ten behoeve van de terugkeer naar Nederland van de in de oorlog uit Nederland verdwenen kunstvoorwerpen heeft de Stichting in 1947 uit de teruggekeerde schilderijen voor Amerika en Canada een reizende expositie samengesteld. ( voor de reizende tentoonstelling in de Verenigde Staten en Canada de inv.nrs. 814, 1027 en 1125. ) Naast de restitutie uit vijandelijk gebied vond ook restitutie plaats uit de voormalig bezette landen, zoals België en Frankrijk. In Nederland aangetroffen kunstvoorwerpen van Belgische en Franse oorsprong werden naar deze landen teruggezonden. Dit is de z.g. "ReciproqueRestitutie". ( Zie voor reciproque restitutie b.v. inv.nrs. 318 en 852 ) De Stichting kreeg verschillende brieven van Duitsers die protesteerden tegen de recuperatie naar Nederland van de door hen in de oorlog in Nederland gekochte kunstvoorwerpen. Zij kregen altijd als antwoord dat zij zich hiervoor in verbinding moesten stellen met de bezettingsautoriteiten van de betreffende zone. ( Zie voor de afwijzing van deze vorderingen inv.nr. 13 ) De maatregelen van de bezettingsautoriteiten op het gebied van de recuperatie vinden hun bevestiging in het Überleitungsvertrag dat de Duitse Bondsrepubliek op 26 mei 1952 sloot met de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk (Hoofdstuk V, artikel 1, hoofdstuk VI, artikel 3, lid 1) Tot hoofdstuk V is Nederland als partij toegetreden op 2 september 1955 (Tractatenblad 1955, 154). Nederland heeft voor 8 mei 1956 op grond van het bovengenoemde verdrag claims kunnen indienen bij het Bundesamt für äussere Restitutionen voor nog niet gerecupereerde kunstvoorwerpen. Met betrekking tot claims voor verschillende kunstvoorwerpen heeft het Bundesamt moeten mededelen dat het onmogelijk was voor haar om enige verdere naspeuringen te verrichten aangezien de betreffende kunstvoorwerpen zich niet meer binnen het machtsbereik van de Duitse Bondsrepubliek bevonden. Het betreft hier o.a. een gedeelte van de collectie Koenigs. ( Zie voor de collectie Koenigs inv.nr. 892 )
3.1.1.4. Reparatie
Er is na de oorlog sprake geweest om bij Duitsland reparatievorderingen in te dienen hoewel in de te Potsdam door de geallieerden afgelegde verklaringen Duitse kunstvoorwerpen niet genoemd werden onder de voorwerpen die voor reparatie in aanmerking zouden kunnen komen. De door Duitsland uit zijn musea af te geven kunstvoorwerpen zouden moeten dienen als een soort herstelbetalingen voor de aan Nederland in de oorlog toegebrachte schade aan monumenten, gebouwen enz. In haar brief aan de Minister van O. K. en W. van 11 maart 1947 wijst de Raad van Beheer deze vorderingen op morele, politieke, culturele, economische en praktische gronden af. ( Zie voor de afwijzing van deze vorderingen inv.nr. 13 ) Wel vond ze dat kunstvoorwerpen die niet gerestitueerd konden worden omdat ze spoorloos dan wel in de oorlog verwoest waren, door kunstvoorwerpen van gelijke waarde uit de Duitse musea vervangen dienden te worden. De regering was echter eerder al van oordeel dat de zienswijze van de geallieerde bezettingsautoriteiten in Duitsland aanvaard moest worden die afwijzend stonden tegen de afgifte van kunstvoorwerpen uit Duitse musea als vervanging van kunstvoorwerpen die verloren zouden zijn gegaan, dan wel vanwege hun economische waarde. ( Zie voor de vervanging van kunstvoorwerpen de inv.nrs. 477-480 en verder de inv.nrs. 602 (boeken) en 649 (kerkklokken) )
3.1.1.5. Bruikleen
Door de Raad van Beheer is in 1946 een Commissie van Advies ingesteld die belast werd met de taak de Stichting van advies te dienen ten aanzien van de toewijzing in bruikleen aan de musea van de uit Duitsland teruggekeerde schilderijen. ( voor de Commissie van Advies de inv.nrs. 12, 826 en 904 ) De voorzitter van deze Commissie was Dr. E. Heldring, voorzitter van de Vereniging Rembrandt. Leden waren: D.G. van Beuningen, E.J.M. Douwes, Dr. H.E. van Gelder, Mr. J.K. van der Haagen, Prof.Dr. G. van der Leeuw en Dr. A.F. Philips.
In een van de zalen van het Rijksmuseum in Amsterdam werden de toe te wijzen schilderijen geëxposeerd voor de hiervoor uitgenodigde museumdirecteuren. De museumdirecteuren hebben toen lijsten met de door hen voor hun museum uitgekozen schilderijen ingediend bij de Commissie van Advies. Aan de hand van de door haar opgestelde richtlijnen heeft toen de Commissie een advies inzake de toewijzing van de schilderijen opgesteld voor de Raad van Beheer die dit advies aanvaard heeft in zijn vergadering van 15 oktober 1947.
3.1.1.6. Teruggave
Om de eigenaren van de naar Nederland teruggekomen kunstvoorwerpen die in de oorlog geroofd, geconfisqueerd dan wel onder dwang verkocht waren, op te sporen, werden o.a. in het Rijksmuseum in Amsterdam tentoonstellingen gehouden van deze kunstvoorwerpen. ( Zie voor de gehouden tentoonstelling van schilderijen, tekeningen en tapijten in Amsterdam de inv.nrs. 839-844 ) Een officiële publicatie van deze tentoonstellingen heeft in diverse couranten gestaan. Eigenaren die op de door hen ingevulde aangifteformulieren roof, confiscatie of verkoop onder dwang van hun kunstvoorwerpen hadden vermeld, konden zich tot de Stichting wenden om een toegangsbewijs voor deze tentoonstellingen.
Op de tentoonstelling konden ze dan d.m.v. formulieren opgeven welke kunstvoorwerpen zij als hun eigendom meenden te herkennen. De kunstvoorwerpen werden aan de oorspronkelijke eigenaren of hun rechtsopvolgers teruggegeven in die gevallen wanneer aan de volgende voorwaarden was voldaan:
  1. Het voorwerp moest het voormalig eigendom zijn van de gedesedeerde. Foto's, schriftelijke stukken waarop het nummer van het vermiste tapijt b.v. voorkomt, aankoopnota's, verzekeringspolissen konden meehelpen het bewijs te leveren. Ook kon gebruik gemaakt worden van catalogi van vroegere veilingen waarop de betreffende kunstwerken waren verhandeld. De firma Lippmann, Rosenthal en Co na de oorlog Liquidatie Verwaltung Sarphatistraat (L.V.V.S.) geheten, heeft de Stichting informatie gegeven over de schilderijen die op last van de Duitse instanties zijn verkocht en waarvan de opbrengst bij deze firma is gestort. Een moeilijkheid was dat een deel van de gedepossedeerden was overleden en de erfgenamen veelal niet meer over enig bescheiden beschikten. In de praktijk zijn een aantal richtlijnen ontstaan waarvan de volgende de belangrijkste zijn:
    • Kunstvoorwerpen van zeer geringe waarde werden aan een claimer teruggegeven wanneer de betrokken voorwerpen niet door een ander zijn geclaimd en het voormalig bezit aannemelijk wordt gemaakt. In deze gevallen was een uitsluitend juridisch bewijs veelal niet vereist.
    • Bij waardevolle kunstvoorwerpen werden getuigeverklaringen vereist. Hierbij speelde een rol dat de teruggave het karakter droeg van rechtsherstel. De bevoegde gerechtelijke instanties, in casu de Raad voor het Rechtsherstel had tot dezelfde conclusie moeten komen.
  2. Het moest vaststaan dat het voorwerp door dwang of roof uit zijn bezit was geraakt.
  3. De oorspronkelijke eigenaar moest aan de Stichting een getekende verklaring in duplo overleggen waaruit bleek dat hij terzake van het terug te ontvangen kunstvoorwerp geen tegemoetkoming van de SchadeEnquête Commissie heeft ontvangen, een eventueel ontvangen tegemoetkoming aan deze Commissie heeft terugbetaald of een eventueel terzake gedane aanmelding bij haar heeft ingetrokken.
Wanneer de oorspronkelijke eigenaar voor het verlies van een kunstvoorwerp een tegenprestatie had ontvangen, geschiedde de teruggave van dit kunstvoorwerp nadat het bedrag van deze tegenprestatie door de oorspronkelijke eigenaar aan de Stichting was afgedragen. Het kwam voor dat bij een gedwongen verkoop de koper niet geheel of op onjuiste wijze aan zijn verplichting had voldaan. Hij had b.v. slechts een gedeelte van de koopsom betaald of stortte de contraprestatie op een geblokkeerde rekening, t.w. een saldo bij Lippmann, Rosenthal en Co. In deze gevallen geschiedde de teruggave tegen cessie aan de Stichting van de vordering die de eigenaar had terzake van deze koopsom. ( voor cessies inv.nr. 530 (Afdeling Buitenland) en inv.nrs. 1146-1147 (Afdeling Binnenland) ) Bij het in ontvangst nemen van de kunstvoorwerpen moest de eigenaar een op zegel gestelde verklaring afleggen dat hij de Staat en al diens organen schadeloos zou stellen voor alle aanspraken die uit de teruggave voortvloeiden. Aldus de richtlijnen voor het algemeen beleid van de Stichting ter uitvoering van artikel 5 eerste lid der Stichtingsakte, geconcipieerd eind 1946 ( Zie voor de vaststelling van de richtlijnen voor het algemeen beleid van de Stichting inv.nr. 34 ) . Deze richtlijnen waren in juli 1948 nog niet uitdrukkelijk vastgesteld door de Ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, en van Financiën. De Stichting had echter in het begin van 1947 toestemming gekregen om in afwachting van een definitieve regeling te werk te gaan volgens de geconcipieerde richtlijnen.
3.1.1.7. Verkoop
Het Nederlands Beheers Instituut (N.B.I) is uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat de gerecupereerde kunstvoorwerpen niet als vijandelijk vermogen in de zin van het Besluit Vijandelijk Vermogen van 20 oktober 1944 ( Zie voor het Besluit Vijandelijk Vermogen KB E 133 ) kunnen worden aangemerkt doch dat de Staat krachtens regelen van het Volkenrecht als eigenaar diende te worden beschouwd van die teruggevoerde kunstvoorwerpen waarop geen voormalige eigenaren of hun rechtsopvolgers aanspraken kunnen doen gelden of waarvoor zich geen eigenaren hebben aangemeld. Een gedeelte van deze kunstvoorwerpen is in de jaren vijftig verkocht aan het Ministerie van O.K. en W. Zij werden toen in beheer gegeven aan de hiervoor bij K.B. van 26 augustus 1949 nummer 5 opgerichte onder het Ministerie van O.K. en W. ressorterende Dienst voor 's Rijks Verspreide Kunstvoorwerpen. ( K.B. van 26 augustus nummer 5, Staatscourant van 6 september 1949 nummer 173 )
De leiding van deze Dienst had de inspecteur voor Roerende Monumenten. Als zodanig trad in 1949 op D.F. Lunsingh Scheurleer die na het terugtreden van Dr. A.B. de Vries en de tijdelijke waarneming van Ir. L.F. Otto, samen met J. Jolles de directie vormde van de Stichting.
In 1975 werd de naam van de Dienst voor 's Rijks Verspreide Kunstvoorwerpen veranderd in Dienst Verspreide Rijkscollecties. Bij K.B. van 10 december 1984 ( Staatscourant van 18 februari 1985 nummer 34 ) , houdende regeling van de zorg voor objecten van culturele waarde van het Rijk werd deze Dienst die van 1965 tot 1983 een onderdeel vormde van het Ministerie van C.R.M. en sinds 1983 van het Ministerie van W.V.C., omgezet in de Rijksdienst Beeldende Kunst.
Het aantal door deze dienst beheerde kunstvoorwerpen is sinds 1949 zeer toegenomen. Het betreft nu naast de gerecupereerde kunstvoorwerpen o.a. kunstvoorwerpen afkomstig uit schenkingen en legaten en aangekocht door de Staat in het kader van de Beeldende Kunstenaarsregeling (B.K.R.) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze kunstvoorwerpen zijn (worden) in een museum ondergebracht of dienen voor aankleding van rijksgebouwen en andere gebouwen met een publieke functie zoals scholen, ziekenhuizen, of wel zijn ze in depot van waaruit "geleverd" kan worden bij tentoonstellingen enz.
Na de oorlog was al sprake van het ter beschikking stellen van gerecupereerde kunstvoorwerpen voor de aankleding van gebouwen met een publieke functie, het z.g. "Mobilier National". ( Zie voor het Mobilier National de inv.nrs. 18, 546, 837a, 1132 en 1158 ) De kunstvoorwerpen die niet aan de eigenaren of hun rechtsopvolgers zijn teruggegeven omdat ze hun rechten hierop niet konden bewijzen of omdat ze onbekend waren en niet verkocht zijn aan het Ministerie van O. K. en W., zijn verkocht op verschillende veilingen.
3.2. Afdeling Binnenland
3.2.1. De procedure van het in beheer nemen van kunstvoorwerpen in de beginperiode van het bestaan van de Afdeling Binnenland
De Afdeling Binnenland werd opgericht op 1 juli 1945 om de kunstvoorwerpen van vijanden en landverraders in Nederland op te sporen, in bewaring te nemen, te inventariseren en te beheren. ( Zie voor de oprichting van de Stichting Nederlands Kunstbezit inv.nr. 27, voor de liquidatie de inv.nrs. 28 en 35 ) Hiervoor werden toen in de provincies en in enkele afzonderlijke districten inspecteurs aangesteld. Voor archieven, bibliotheken en klokken werden aparte inspecteurs aangewezen. Tot landelijke inspecteur werd benoemd Mr. L.J.F. Wijsenbeek die de dagelijkse leiding kreeg over de Afdeling Binnenland. De Provinciale Militaire Commissarissen (P.M.C.) ontvingen van de Staf Militair Gezag opdracht de inspecteurs voor hun werkzaamheden o.a. pakhuisruimten en vervoermiddelen ter beschikking te stellen. Van de inbewaringneming waardoor de kunstvoorwerpen beveiligd werden tegen diefstal en aantasting door de weersomstandigheden werden de betreffende Provinciale Militaire Commissaris en het Bureau van de Afdeling Binnenland in Den Haag op de hoogte gesteld. De landelijke inspecteur controleerde dan de door de betreffende inspecteur genomen maatregelen waarna bij goedkeuring hiervan de Afdeling Binnenland het beheer over deze kunstvoorwerpen overnam van het Militair Gezag.
3.2.2. Samenwerking met de Sectie Oorlogsbuit van het Militair Gezag
Een instantie die zich ook bezighield met de opsporing van kunstvoorwerpen was de Sectie Oorlogsbuit van de Staf Militair Gezag. Na langdurige onderhandelingen werd met de Sectie Oorlogsbuit een vorm van samenwerking gevonden die o.a. resulteerde in het overnemen door de Afdeling Binnenland van de chef van de Afdeling Kunstzaken van de Sectie Oorlogsbuit als inspecteur in Algemene Dienst. De Stichting moest hem echter na korte tijd wegens onbekwaamheid ontslaan. ( Zie inv.nr. 89 )
3.2.3. De oprichting van het Nederlands Beheers Instituut en de door haar uitgegeven instructies voor de Afdeling Binnenland
De Raad voor het Rechtsherstel die werd ingesteld bij K.B. van 9 augustus 1945 als uitvloeisel van het Besluit van 17 september 1944, houdende vaststelling van het Besluit Herstel Rechtsverkeer, had een Afdeling Beheer waarvan het Nederlands Beheers Instituut (N.B.I.) deel uitmaakte. ( K.B. E 100 ) Vijandelijke onderdanen en N.S.B.'ers o.a. werden verplicht tot het doen van aangifte bij het Nederlands Beheers Instituut van hun vermogen dat dan door het N.B.I. in beheer werd genomen. Het N.B.I. dat ook ingesteld is bij het K.B. van 9 augustus 1945 ontleende haar bevoegdheden in deze aan het bovengenoemde Besluit en aan het Besluit van 20 oktober 1944 houdende vaststelling van het Besluit Vijandelijk Vermogen. ( Zie voor het Besluit Vijandelijk Vermogen KB E 133 ) Het N.B.I. benoemde op 20 september 1945 de Afdeling Binnenland tot beheerster van de kunstvoorwerpen die behoorden tot de door haar in beheer genomen vermogens van een vijandelijke staat, van vijandelijke onderdanen, N.S.B.'ers, afwezigen en onbekende eigenaren. Op 21 oktober 1945 benoemde het N.B.I. die in deze haar bevoegdheden ontleende aan de Besluiten Ontbinding Landverraderlijke Organisaties ( K.B. E 102, aangevuld met de K.B.'s F 73, F 176 en F 195 ) en Beperking Rechtsverkeer ( K.B. E 93 ) de Afdeling Binnenland tot beheerster van kunstvoorwerpen die behoorden tot het vermogen van de N.S.B. en de daaraan verwante en andere Nationaal Socialistische en fascistische organisaties ( K.B. E 102, K.B. F 73, K.B. F 176 en K.B. F 195 ) en van ontbonden organisaties. ( K.B. E 93 )
De vermogenswaarde van deze kunstvoorwerpen moest de Afdeling Binnenland verantwoorden aan de door het N.B.I. benoemde beheerder, of indien deze niet was benoemd aan een van de Bureaus Amsterdam, Rotterdam en Den Haag of een van de vertegenwoordigers die in dit geval belast waren met het financieel beheer over het gehele vermogen. De Afdeling Binnenland van de Stichting kreeg dus alleen over deze kunstvoorwerpen het technisch beheer waarvoor het N.B.I. aan de Afdeling Binnenland instructies heeft gegeven. Volgens artikel 2 van de op 21 september 1945 uitgegeven instructie kon de Afdeling Binnenland de kunstvoorwerpen vorderen van de vermogensbeheerders waaronder de Bureaus voor Roerende Goederen van Vijanden en Landverraders om deze voorwerpen zelf in beheer te nemen.
Volgens artikel 6 moest de Afdeling Binnenland de kunstvoorwerpen die ze in beheer nam, taxeren en inventariseren. De kosten waren voor rekening van het vermogen waarvan de betreffende kunstvoorwerpen deel uitmaakten (artikel 7). De rekeningen die ten laste kwamen van de verschillende vermogens, werden vermeerderd met een bedrag wegens omslag voor algemene onkosten van de Afdeling Binnenland in verband met dit beheer en verminderd met de bedragen die de Afdeling Binnenland ontving voor verhuur van kunstvoorwerpen die tot deze vermogens behoorden. De administratie van het beheer over de kunstvoorwerpen zou per eigenaar gevoerd worden, behalve die van onbekende eigenaren waarvan de administratie volgens artikel 8 per vindplaats plaats vond. Het saldo van de rekeningen zal zo mogelijk door de vermogensbeheerder aan de Afdeling Binnenland betaald worden, aldus artikel 9b. In artikel 12 staat dat zonder toestemming van het N.B.I. geen kunstvoorwerpen mogen worden vervreemd. De Afdeling Binnenland zal volgens artikel 13 geen beheerdersloon ontvangen.
Op 5 mei 1946 werd echter door het N.B.I. het door de Afdeling Binnenland gevoerde beheer over kunstvoorwerpen van onbekende eigenaren uitgebreid met het beheer over de vermogenswaarde van deze kunstvoorwerpen. In 1946 werd met het N.B.I. een regeling getroffen die inhield dat de kosten die niet ten laste van een bepaald vermogen konden worden gesteld, door het N.B.I. werden gedragen.
3.2.4. Verkoop en verbeurd verklaring van door de Afdeling Binnenland beheerde kunstvoorwerpen van politieke delinquenten
( Zie voor de verkoop en verbeurdverklaring van kunstvoorwerpen de inv.nrs. 1154-1168 )
Er waren verschillende mogelijkheden om kunstvoorwerpen van politieke delinquenten aan het Rijk te doen overgaan ten behoeve van de musea ter aanvulling van hun collecties, en van de openbare gebouwen voor representatief gebruik:
  1. De Tribunalen hadden het recht tot verbeurdverklaring van het geheel of een gedeelte van het vermogen van een politieke delinquent. Teneinde het belang van de verbeurd verklaring van kunstvoorwerpen onder de ogen te brengen van het Tribunaal, werd in overeenstemming met het DirectoraatGeneraal voor de Bijzondere Rechtspleging en de Procureursfiscaal een stelsel ontworpen waardoor de Stichting door het in de resp. dossiers deponeren van een notitie over dit belang steeds de aandacht vestigde op het voorkomen van kunstvoorwerpen in de betreffende boedels. De tribunalen voelden echter meer voor een verbeurdverklaring van geldswaarden.
  2. De officierfiscaal had de bevoegdheid om politieke delinquenten buiten vervolging te stellen onder de voorwaarde b.v. dat de daarvoor in aanmerking komende delinquent afstand deed van zijn kunstbezit.
  3. De Stichting heeft voorgesteld om kunstvoorwerpen krachtens artikel XIII van het K.B. F 272 met toestemming van de procureurfiscaal tegen een nominaal bedrag in het algemeen belang van het Rijk te vervreemden. Op dit verzoek is afwijzend beschikt door het Ministerie van Justitie.
  4. Kunstvoorwerpen die zich voor een bepaalde datum niet meer bevonden in het huis van een politieke delinquent konden worden gekocht ten behoeve van oorlogsslachtoffers of in het algemeen belang met dien verstande dat de prijs hiervan die niet hoger mocht zijn dan de in het Prijzenbesluit voor tweedehandsgoederen vastgestelde maxima, in het vermogen van de delinquent gestort werd.
3.2.5. Liquidatie van de Afdeling Binnenland
Tengevolge van een door de Afdeling Binnenland gedaan verzoek aan het Nederlands Beheers Instituut om inlichtingen betreffende vermogensbestanddelen die volgens door het N.B.I. gegeven aanwijzingen bij de Afdeling Binnenland in beheer zouden moeten zijn, constateerde het N.B.I. toen wanbeheer bij de Afdeling Binnenland.
De oorzaken van dit wanbeheer waren:
  1. het niet opvolgen van de gegeven instructies waardoor bij gemis aan een behoorlijke administratie elke poging tot controle bij voorbaat onmogelijk was en in het geheel niet werd ingesteld.
  2. het verzwijgen van dergelijke toestanden in rapporten aan de bevoegde instanties waardoor tijdig ingrijpen mogelijk zou zijn geweest.
  3. de onbetrouwbaarheid en zorgeloosheid van verschillende medewerkers die nog gestimuleerd werd door het ontbreken van elke mogelijkheid tot controle.
  4. het onbeperkte vertrouwen die het N.B.I. in deze afdeling had gesteld.
Bovendien bleek dat een groot aantal kunstvoorwerpen niet in de vermelde opslagplaatsen konden worden aangetroffen. Het N.B.I. vond het toen niet verantwoord het technisch beheer langer aan de Afdeling Binnenland toe te vertrouwen. De werkzaamheden van de Afdeling Binnenland zijn daarom op 18 augustus 1948 overgenomen door het Hoofdkantoor van het N.B.I. op analoge wijze als dat t.a.v. de Stichting Pleziervaartuigen was geschied. Voor het verlenen van decharge voor het door de Afdeling Binnenland gevoerde beheer is in 1948 aan het Accountantsbureau Preyer en De Haan opdracht gegeven tot het instellen van een onderzoek in de administratie van de Afdeling Binnenland. ( Zie voor het onderzoek van het accountantsbureau Preyer en De Haan van de administratie van de Stichting de inv.nrs. 36 en 46a ) Dit onderzoek gaf o.a. antwoord op de vraag welke kunstvoorwerpen volgens de administratie van de Afdeling Binnenland aanwezig zouden moeten zijn in de verschillende bewaarplaatsen. De Centrale Vermogens Opsporingsdienst heeft toen een onderzoek ingesteld naar hetgeen daar in werkelijkheid aanwezig was.
3.2.6. Einde van het Beheer
Op de volgende manieren kon het beheer worden beëindigd van vermogens van:
  1. N.S.B.'ers en andere politieke delinquenten. Na invrijheidstelling van N.S.B.'ers en andere politieke delinquenten kon het beheer over de betreffende vermogens worden opgeheven. Er was hier sprake van twee mogelijkheden. In geval van invrijheidstelling voor 29 oktober 1945, de datum van inwerkingtreding van het Besluit Politieke Delinquenten kon volgens lid 1 van artikel 12 van het Besluit Vijandelijk Vermogen, van rechtswege het beheer worden opgeheven. In geval van invrijheidstelling na 29 oktober 1945 kon het beheer worden beëindigd in de volgende gevallen:
    1. Bij uitspraak van het Tribunaal op grond van het Tribunaalbesluit van 17 september 1944
    2. Tengevolge van buitenvervolgstelling door toepassing van het Besluit Politieke Delinquenten door of vanwege de Procureurfiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof, zonder dat daarbij de bijzondere voorwaarde was gesteld van handhaving van de onderbeheerstelling. Het beheer door het N.B.I. van vermogens van personen als bedoeld in artikel 6, lid 1 van het Besluit Vijandelijk Vermogen eindigde op 14 juni 1949 volgens een door de Ministers van Justitie, van Financiën, van Economische Zaken, van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening en van Overzeese Gebiedsdelen genomen Besluit van 4 december 1948: " Uitvoering Besluit Vijandelijk Vermogen ter uitvoering van artikel 34, lid 1 van het Besluit Vijandelijk Vermogen". Uitgezonderd werden vermogens van personen die op een door het N.B.I. opgemaakte lijst voorkwamen. Op deze lijst werden o.a. geplaatst "personen ten aanzien van wier vermogen of nalatenschap op grond van het bepaalde bij het Tribunaalbesluit de bijzondere maatregel van verbeurdverklaring is opgelegd en nog niet ten uitvoer is gelegd".
  2. Vijandelijke onderdanen. Het beheer kon worden opgeheven door toepassing van artikel 12, lid 1 van het Besluit Vijandelijk Vermogen.
  3. Onbekenden. Het beheer eindigde wanneer de eigenaar of zijn rechtverkrijgende zich meldde bij het N.B.I. en het betreffende vermogen aan hem werd overgedragen. Wanneer de onbekende eigenaren niet binnen een bepaalde termijn waren teruggekeerd, kwam het vermogen in het bezit van de Staat voor een door de Kroon te bepalen doel.
  4. Afwezigen. Het beheer eindigde na terugkeer van de betreffende afwezige, of nadat inschrijving van overlijden had plaatsgevonden en de rechten waren overgegaan op diens erfgenamen.
3.2.7. Liquidatie van het Nederlands Beheers Instituut
Bij de Rijkswet van 9 maart 1967 ( Zie voor de liquidatie van de Raad voor het Rechtsherstel het K.B. van 9 maart 1967 nummer 163 ) , houdende regelen inzake de opheffing van de Raad voor het Rechtsherstel werd o.a. het N.B.I. opgeheven krachtens artikel 1. Verder werd in artikel V bepaald dat de taak en bevoegdheden van het N.B.I. voor wat Nederland betreft over zouden gaan op de Minister van Justitie.
4. Reorganisatie van de Stichting Nederlands Kunstbezit
Het door het Nederlands Beheers Instituut ingestelde onderzoek voor het verlenen van decharge voor het door de Afdeling Binnenland gevoerde beheer nadat het N.B.I. de werkzaamheden van de Afdeling Binnenland had overgenomen, was aanleiding voor een justitieel onderzoek naar het beheer van de Stichting in het algemeen en die van Dr. A.B. De Vries in het bijzonder. Tengevolge van deze justitionele onderzoeken was Dr. A.B. De Vries in mei 1948 gedwongen zijn werkzaamheden als directeur van de Stichting Nederlandsch Kunstbezit neer te leggen. Op verzoek van de Raad van Beheer is toen in juni 1948 als tijdelijk directeur opgetreden Ir. L.F. Otto, lid van de Raad van Beheer van de Stichting. De werkzaamheden van de Stichting zijn gedurende de gehele zomer van 1948 tot het uiterste beperkt geweest. Tot principiële beslissingen is Ir. L.F. Otto bij afwezigheid van Dr. A.B. De Vries niet overgegaan, slechts de hoognodige werkzaamheden werden verricht.
Met ingang van 1 oktober 1948 werden tot resp. directeur en waarnemend directeur van de Stichting Nederlands Kunstbezit benoemd J. Jolles ( Zie voor het aanstellen van J. Jolles als directeur van de Stichting de inv.nrs. 15 en 88 ) , hoofd van het Bureau Herstelbetalings en Recuperatiegoederen van het Ministerie van Financiën, en D.F. Lunsingh Scheurleer, inspecteur voor Roerende Monumenten. In naam bleef Dr. A.B. de Vries directeur tot zijn ontslag op 1 juli 1950. De nieuwe directie trof een administratie aan die niet goed functioneerde. Zo waren er veel brieven die reeds maanden op beantwoording wachtten. Daar kwam nog bij dat tengevolge van het justitioneel onderzoek de Centrale Vermogens Opsporingsdienst van het Ministerie van Financiën een belangrijk deel van de Documentatie van de Stichting had verzegeld. Een groot aantal dossiers waren in beslag genomen door deze Dienst. De verzegeling en de inbeslagname werden pas in de loop van 1949 beëindigd. Bovendien was er voor oktober 1948 niet veel verricht op het gebied van de teruggave van kunstvoorwerpen aan de oorspronkelijke rechthebbenden. De Stichting had dus een voorraad aan kunstvoorwerpen waar door de restitutie uit Duitsland steeds meer goederen bijkwamen maar waar praktisch niets vanaf ging.
Een moeilijkheid voor de nieuwe directie was dat de Raad van Beheer grote aandacht schonk aan de rehabilitatie van Dr. A.B. de Vries, hetgeen als rem beschouwd kon worden voor de zonodige voortgang der werkzaamheden en reorganisatie bij het beheer. De voor de directie remmende factor dat niet de gehele Raad van Beheer haar steun aan de directie gaf, werd opgeheven toen met uitzondering van E.A. Kuipers, hoofd van de Afdeling Oudheidkunde en Natuurbescherming van het Ministerie van O. K. en W. en Mr A. Rinnooy Kan, directeur Bewindvoering van het Ministerie van Financiën, de leden van de Raad van Beheer hun ontslag namen in september 1949 nadat was vastgesteld dat het Bureau Herstelbetalings en Recuperatiegoederen (Hergo) van het Ministerie van Financiën de werkzaamheden van de Stichting Nederlands Kunstbezit zou voortzetten.
Voordat er verbeteringen aangebracht werden in de teruggave procedure, werd eerst de administratie verbeterd op de volgende gebieden:
  1. Het terugvinden van de correspondentie was heel moeilijk. Ingekomen en uitgaande post werd bovendien nooit ingeschreven. Er werd nu begonnen met het nummeren en inschrijven van de binnengekomen post in een afzonderlijk register. Het opbergsysteem werd vernieuwd. De oude correspondentie is zoveel mogelijk chronologisch opgeborgen in de ruim 2100 dossiermappen die hiervoor toen zijn aangeschaft.
  2. De Stichting had een omvangrijke documentatie bestaande uit duizenden aangifteformulieren van kunstvoorwerpen die gedurende de bezetting uit Nederlands bezit waren verdwenen. De Stichting heeft zelf aangifteformulieren ingevuld van teruggekomen kunstvoorwerpen uit Duitsland waarvoor bij vluchtige beschouwing geen aangifteformulier was ingediend. Er konden dus voor hetzelfde kunstvoorwerp 2 aangifteformulieren met van elkaar afwijkende omschrijvingen in de documentatie aanwezig zijn. Daarnaast beschikte de Stichting over een aantal verzameldossiers die betrekking hadden op Duitse transacties of Duitse roof. Als zodanig kunnen hier worden genoemd de dossiers GoudstikkerMiedl. ( Zie voor de zaak betreffende de Kunsthandel J.Goudstikker te Amsterdam de inv.nrs. 186-225 )De veelal zeer waardevolle gegevens uit deze dossiers waren nog geen van alle verwerkt. De documentatiegegevens waren van groot belang o.a. voor het vaststellen van de voormalige eigenaar en voor het verifiëren van de al of niet door deze ontvangen tegenprestaties. Deze tegenprestaties zijn gedeeltelijk in contanten geweest, gedeeltelijk gestort bij instellingen zoals Lippmann, Rosenthal en Co en de Deutsche Revisions und Treuhand A.G. zodat bij minnelijk rechtsherstel de in natura genoten tegenprestaties rechtstreeks aan de Stichting werden overgedragen en de vorderingen aan de Stichting werden gecedeerd. ( Zie voor cessies inv.nr. 530 (Afdeling Buitenland) en inv.nrs. 1146-1147 (Afdeling Binnenland) )
  3. Aan veel musea en overheidsinstellingen waren kunstvoorwerpen in bruikleen afgestaan. Hiervan ontbraken vaak de bruikleenovereenkomsten. De nieuwe directie is nu met de musea die schilderijen in bruikleen hadden, bruikleenovereenkomsten aangegaan. ( Zie voor het in bruikleen geven van kunstvoorwerpen b.v. de inv.nrs. 813-830 (schilderijen) )
Bij het niet goed functioneren van de administratieve organisatie en het slecht gevoerde beheer had mede een rol gespeeld het feit dat de voorzitter van de Raad van Beheer en de directeur kunsthistorici zijn. De overige leden van de Raad van Beheer zijn niet benoemd op grond van hun ervaring op het gebied van vermogensbeheer maar wegens hun kunsthistorische kennis, hun kennis van door de Duitsers terzake van kunstvoorwerpen toegepaste roofmethoden en de recuperatiemogelijkheden van deze kunstvoorwerpen uit Duitsland. De Stichting had daarom praktisch al haar aandacht geconcentreerd op de terugvoering uit Duitsland, omdat ze wist dat met het verstrijken van de tijd aan de recuperatie steeds grotere moeilijkheden in de weg gelegd zouden worden. Het gevolg hiervan was dat de administratieve bewerking en de verdere behandeling van de teruggevoerde kunstvoorwerpen in het gedrang zijn gekomen.
5. Liquidatie van de Stichting Nederlands Kunstbezit en overname van haar werkzaamheden door het Bureau Herstelbetalings en Recuperatiegoederen (Hergo) van het Ministerie van Financiën
Bij gemeenschappelijke beschikking van de Minister van Financiën en de staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen d.d. 24 oktober 1951, resp. d.d. 3 januari 1952 is de Stichting Nederlands Kunstbezit met ingang van 1 november 1951 opgeheven. Een van de redenen om de Stichting te ontlasten van haar resterende taak: de afwikkeling van de uit het buitenland naar Neder land teruggevoerde kunstvoorwerpen was dat allerlei voorschriften voor overheidsorganen die een goed beheer van staatseigendommen moesten waarborgen, voor de Stichting als een privaatrechterlijke organisatie niet golden. Deze taak van de Stichting moest dus in handen van een daarvoor geschikte overheidsdienst gelegd worden. Aangezien de Minister van Financiën bij K.B. van 22 maart 1841 nr 112, als beheerder van staatsgoederen is aangewezen en daardoor tot financieel beheer is bevoegd, werd deze taak toevertrouwd aan het onder het Ministerie van Financiën ressorterende Bureau Herstelbetalings en Recuperatiegoederen (Hergo) dat reeds sinds 1946 belast was met de afwikkeling van recuperatiegoederen en op dit gebied een speciale deskundigheid had verworven.
6. Liquidatie van het Bureau Hergo en overname van haar werkzaamheden door de Directie Bewindvoering van het Ministerie van Financiën
Het Bureau Hergo is met ingang van 1 februari 1953 opgeheven. ( Zie voor de opheffing van het Bureau Hergo inv.nr. 28 ) De werkzaamheden zijn toen overgedragen aan de Directie Bewindvoering van het Ministerie van Financiën die nu Centrale Directie Wetgeving, Juridische en Bestuurlijke Zaken heet.
7. Recuperatie van kunstvoorwerpen uit de D.D.R. en Oostenrijk
De D.D.R. heeft 13 januari 1987, 33 tekeningen uit de 15e en 16e eeuw, o.a. van Albrecht Dürer, die zich bevonden in musea in Dresden en Leipzig, aan Nederland teruggegeven. Deze tekeningen behoorden oorspronkelijk tot de collectie Koenigs. ( Zie voor de collectie Koenigs inv.nr. 892 ) Frans Koenigs, een van oorsprong Duitser die in 1939 tot Nederlander is genaturaliseerd, verkocht in het begin van 1940 een groot gedeelte van zijn collectie waaronder deze tekeningen aan de Rotterdamse verzamelaar D.G. van Beuningen die o.a. de nu teruggegeven tekeningen doorverkocht aan Hans Posse, directeur van het museum in Dresden, die door Hitler belast was met de oprichting van het Führermuseum in Hitlers geboorteplaats Linz (Oostenrijk) ( Zie voor Linz de inv.nrs. 325 en 1026a ) . In 1988 is via een beslagleggingsprocedure een tekening van Holbein uit bovengenoemde collectie gerecupereerd die door iemand voor een expertise was achtergelaten in het prentenkabinet van het British Museum in Londen. De verkoop van deze tekeningen in de oorlog is nietig volgens het Besluit Rechtsverkeer in oorlogstijd van 7 juni 1940 ( Besluit Rechtsverkeer in oorlogstijd van 7 juni 1940: A6 ) . Door de algemene bekrachtiging door de toenmalige commissie A 6 De Corvo ( Nederlandse Staatscourant van 14 februari 1947 nr 32 ) werd de nietigheid opgeheven en kwam het eigendom van de tekeningen op grond van het Besluit Vijandelijk Vermogen van 20 oktober 1944 aan de Staat. De beheerder van de tekeningen is de Rijksdienst voor Beeldende Kunst die ze in bruikleen heeft gegeven aan het museum Boymans Van Beuningen in Rotterdam.
Drs. A.J. Elen, medewerker van de Rijksdienst Beeldende Kunst heeft een catalogus samengesteld van de nu nog ontbrekende tekeningen die behoren tot de Koenigs collectie: "Missing Old MasterDrawings from the Franz Koenigs Collection Claimed bij the State of the Netherlands". De eerste exemplaren van deze catalogus werden 6 december 1989 door de Minister van WVC overhandigd aan de ambassadeurs van de Verenigde Staten, de SovjetUnie, GrootBrittannië en Frankrijk. Van het merendeel van de vermiste tekeningen wordt aangenomen dat deze zich in Rusland bevinden.
In Oostenrijk bevinden zich in een klooster in Mauerbach, een plaatsje bij Wenen, nog kunstvoorwerpen die in de oorlog door de Duitsers gekocht en geroofd zijn in de door hen bezette landen in Europa. De Oostenrijkse regering doet nu een laatste poging een eerdere poging dateerde uit 1969 om op grond van een speciale wet van 1 december 1985 die in werking is getreden op 1 februari 1986, deze kunstvoorwerpen terug te geven aan de oorspronkelijke eigenaren. Bij alle Oostenrijkse ambassades in de wereld lagen in 1986 net als in 1969 lijsten ter inzage met gegevens over deze kunstvoorwerpen uit deze verzameling waarvoor tot 1 oktober 1986 door de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen claims konden worden ingediend bij het Oostenrijkse Ministerie van Financiën in Wenen. Bij deze laatste inschrijving ging het om 367 enkelvoudige aanspraken en om 803 claims van twee of meer personen op hetzelfde kunstvoorwerp.
Medewerkers van de Rijksdienst Beeldende Kunst hebben toen in Oostenrijk een nader onderzoek ingesteld om de Nederlandse aanspraken op de zich daar bevindende kunstvoorwerpen nader uit te zoeken. Voor dit onderzoek heeft het Ministerie van Financiën foto's uit het archief van de Stichting aan de Rijksdienst Beeldende Kunst uitgeleend. ( Zie voor de foto's de inv.nrs. 994-999 ) Op grond van de resultaten hiervan zijn toen door de Nederlandse Staat die volgens het Besluit van 24 mei 1940 ( Besluit van 24 mei 1940: A 1 ) als zaakwaarnemer t.b.v. de rechtmatige eigenaren of hun nabestaanden optreedt, in Oostenrijk claims ingediend die o.a. steunen op het Besluit Rechtsverkeer in oorlogstijd van 7 juni 1940 ( Besluit Rechtsverkeer in oorlogstijd van 7 juni 1940: A6 ) , waarin overeenkomsten met vijandelijke onderdanen hier bedoeld de verkoop van kunstvoorwerpen aan Duitsers en Oostenrijkers nietig zijn verklaard. Op 24 augustus 1989 heeft de Weense rechter de Nederlandse aanspraken op volkenrechtelijke grond erkend: de Staat treedt op als fiduciair eigenaar van de in de oorlog uit Nederland weggevoerde kunstvoorwerpen. Na terugkeer in Nederland zal worden uitgezocht aan wie de gerecupereerde kunstvoorwerpen rechtens toebehoren. Van sommige kunstvoorwerpen is dit nu reeds bekend. Zo zijn schilderijen die in de oorlog verkocht zijn door de Kunsthandel J. Goudstikker op grond van een schikking met de weduwe Goudstikker sinds 1952 eigendom van de Staat. ( Zie voor de zaak betreffende de Kunsthandel J.Goudstikker te Amsterdam de inv.nrs. 186-225 )
Van de door Nederland ingediende claims op 59 schilderijen die alle in de oorlog vrijwillig door particulieren aan de bezetter zijn verkocht, zijn in eerste instantie 50 afgewezen door het Oostenrijkse Ministerie van Financiën omdat op deze schilderijen ook door anderen claims zijn uitgebracht. Het wachten is nu op de afhandeling hiervoor van een civielrechtelijke beroepsprocedure bij het Landesgericht in Wenen. Kunstvoorwerpen van wie de eigenaren c.q erfgenamen niet opgespoord kunnen worden, zullen in Oostenrijk worden geveild. De opbrengst zal ten goede komen aan slachtoffers van het naziregime.
8. Overdracht van de verantwoordelijkheid inzake de recuperatie aan het Ministerie van W.V.C.
De laatste tijd is de recuperatie van de in de oorlog uit Nederland verdwenen kunstvoorwerpen weer meer in de belangstelling komen te staan gezien de recuperatie onlangs van tekeningen uit de D.D.R. en de ingediende claims op de zich in een klooster in Mauerbach (Oostenrijk) bevindende kunstvoorwerpen. In beide bovengenoemde gevallen heeft de onder het Ministerie van W.V.C. ressorterende Rijksdienst Beeldende Kunst (R.B.K.) een grote rol gespeeld. Het Ministerie van Financiën heeft tot nu toe echter de verantwoordelijkheid voor de recuperatie en de daarop volgende vaststelling van het eigendomsrecht van de betreffende kunstvoorwerpen. De taak van de voormalige Stichting, c.q. van het Bureau Hergo hoort echter niet meer thuis bij het Ministerie van Financiën gezien de taakverdeling tussen de verschillende ministeries.
Het Besluit van 20 april 1988, houdende herindeling van de ministeriële taak met betrekking tot de recuperatie van tijdens de Tweede Wereldoorlog uit Nederland weggevoerde kunstvoorwerpen belast met ingang van 1 mei 1988 de Minister van W.V.C. en wel in het bijzonder de Rijksdienst voor de Beeldende Kunst met de recuperatie voor zover deze recuperatie aan de Minister van Financiën was opgedragen. ( Besluit van 20 april 1988 nummer 233 ) Volgens artikel 2, lid 1 van het Besluit van 9 november 1988, houdende voorschriften met betrekking tot de overgang van archiefbescheiden in geval van organisatieverandering bij de rijksadministratie worden bij de overdracht van de verantwoordelijkheid inzake de recuperatie aan het Ministerie van W.V.C. de archiefbescheiden betreffende zaken die op het moment van overdracht nog niet zijn afgedaan overgedragen aan de Rijksdienst Beeldende Kunst. Hiervoor moet een verklaring van vervreemding worden opgemaakt. De archiefbescheiden van zaken die afgedaan zijn, in dit geval dus de archivalia die beschreven zijn in deze inventaris, blijven volgens artikel 2, lid 2 onder het Ministerie van Financiën berusten tot hun overbrenging naar het Algemeen Rijksarchief. De hier bedoelde bescheiden kunnen volgens artikel 3 wel tijdelijk aan de Rijksdienst Beeldende Kunst ter beschikking worden gesteld, hetgeen b.v. het geval is geweest met de foto's. ( Zie voor de foto's de inv.nrs. 994-999 )
Bronnen en literatuur
  1. Archief van de Generale Thesaurie van het Ministerie van Financiën
  2. Bericht betreffende klokken en carillons , Gemeentebelangen (1945)
  3. Bericht betreffende onderzoek ter vervanging van de door de Duitsers geroofde klokken door de SchadeEnquête Commissie , Speelwagen (1947)
  4. Boon, K.G. Herwonnen Kunstbezit en de Recuperatie. De tentoonstellingen in Den Haag en Utrecht , in Historia XI (1946) 157161
  5. Catalogus Tentoonstelling Otto Lanz, Lotgevallen van een collectie , Groningen, Instituut voor Kunstgeschiedenis, 1978
  6. Dienske, H. Restitutie in theorie en practijk , Amsterdam 1949
  7. Gelder, H.E. van. Onschendbaarheid van cultuurbezit , in De Groene Amsterdammer (24 mei 1947)
  8. Gestolen kunstschatten komen uit Duitsland terug en kwamen bij de Stichting Nederlands Kunstbezit binnen , in Katholiek Bouwblad (1947/1948) 180
  9. Graswinckel, D.P.M. Enige mededelingen over de restitutie van naar Duitsland gevoerde bibliotheken en archieven , in Bibliotheekleven (1947) 163
  10. Haga, M.D. Mannheimer, de onbekende verzamelaar , in Bulle tin van het Rijksmuseum XXII (1974) 8795
  11. Heide, G.D. van der Onder de handen der roovers vandaan. De redding van Arnhems kunstschatten uit de stervende stad , Arnhem,1946
  12. Inventaris van het Archief van het Bureau Herstelbetalings en Recuperatie­goederen (Hergo) van het Ministerie van Financiën en zijn rechtsvoorgangers (1945) 19461953 (1961), Den Haag 1990
  13. Inventaris van het CommissariaatGeneraal voor de Nederlandsche Economi­sche Belangen in Duitsland, 19451949 (1950), Centrale Archiefselectiedienst 1988
  14. Jong, L. de Nederland in de Tweede Wereldoorlog , deel IV, deel I, Den Haag, 1972
  15. Konijnenburg, E. van Roof, Restitutie, Reparatie , Arnhem, 1948
  16. Onze Kerkklokken , De vrije Pers , 19 maart 1945
  17. Os, H.W. van Otto Lanz en het verzamelen van vroege Italiaanse Kunst in Nederland , Bulletin van het Rijksmuseum XXVI (1978) nr 4, 147174
  18. Overzicht der werkzaamheden van het Militair Gezag gedurende de Bijzon­dere Staat van Beleg 14 september 1944 4 maart 1946 , samengesteld door het Afwikkelingsbureau Militair Gezag
  19. Saher, A.E.D. von, N.V. Kunsthandel J. Goudstikker. Overzicht van de gebeurtenissen in de periode 31 december 1939 tot april 1952 . Getypt manuscript bevindt zich op de Stichting Oorlogsdocumentatie, Amsterdam
  20. Vries, A.B. de (directeur van de Stichting), videointerview 8111978 , Instituut voor Kunstgeschiedenis, Groningen
  21. Wiethoff, Ch. De kunsthandelaar Jacques Goudstikker (18971940) en zijn betekenis voor het verzamelen van vroege Italiaanse kunst in Nederland
  22. Witsen Elias, J.S. Herstel van lacunes. Nederlandse kunstwerken als vergoeding van geleden schade naar ons land? , Vrij Nederland (1945/1946) num­mer 35,4.
Geschiedenis van het archiefbeheer
1. Voorlopige Commissie Terugverkrijging Kunstschatten, Bibliotheek en Archiefstukken uit Nederland afkomstig; de Raad van Beheer en de Afdeling Buitenland c.a.
Na de opheffing van de Stichting Nederlands Kunstbezit in 1951 werd het archief van Amsterdam naar het Ministerie van Financiën in Den Haag gebracht dat toen gevestigd was aan de Kneuterdijk no. 22. Daar werd het opgenomen in het archief van het Bureau Herstelbetalings en Recuperatiegoederen (Hergo), als rubriek j, waar de stukken voortvloeiende uit de bemoeienis van het Bureau met de recuperatie van kunstvoorwerpen opgeborgen werden. De berging geschiedde zodanig dat de series, dossiers en stukken van het archief van de Stichting aangevuld werden met de door het Bureau Hergo ontvangen stukken die betrekking hadden op de recuperatie van kunstvoorwerpen. Het was immers een continuering van de bestaande taken wat de kunstvoorwerpen betreft.
Na de opheffing van het Bureau Hergo in 1953 heeft een gedeelte van het archief van de Stichting, aangevuld met de stukken die na de opheffing van de Stichting in 1951 in de rubriek j zijn opgenomen, gestaan op een van de kamers van de Directie Bewindvoering in verband met de veelvuldige raadpleging van dit archief door deze rechtsopvolger van het Bureau Hergo. De Directie Bewindvoering heeft op haar beurt veel van haar archiefbescheiden die na de liquidatie van het Bureau Hergo ontstaan zijn en die betrekking hadden op de werkzaamheden van de Stichting en het Bureau Hergo wat de recuperatie betreft, toegevoegd aan het met "Hergo" stukken aangevulde archief van de Stichting Nederlands Kunstbezit".
In april 1975 vond de verhuizing plaats van de archieven van het Ministerie van Financiën naar het nieuwe gebouw aan het Lange Voorhout in Den Haag. Het archief van het Bureau Hergo inclusief de complete groep j die dus bestaat uit het archief van de Stichting aangevuld met stukken die het Bureau Hergo en de Directie Bewindvoering hieraan hadden toegevoegd, werd toen opgenomen in het semistatisch archief van het Ministerie van Financiën. In 1986 heeft het Ministerie van Financiën de dozen met de foto's uit het archief van de Stichting uitgeleend aan de Rijksdienst Beeldende Kunst in Den Haag ten behoeve van de verificatie van claims op teruggevonden geroofde kunstvoorwerpen in Oostenrijk. In 1988/1990 heeft het Ministerie ook aan dit Bureau archiefbescheiden uitgeleend om dit Bureau in staat te stellen haar gegevens betreffende teruggekomen en niet teruggekomen kunstvoorwerpen te completeren in verband met de overdracht van de verantwoording inzake de recuperatie aan het Ministerie van W.V.C. en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden voor dit Rijksbureau. ( Besluit van 20 april 1988 nummer 233 ) Met behulp o.a. van deze gegevens heeft drs A.J. Elen de al eerder genoemde catalogus: "Missing old Master Drawings from the Franz Koenigs Collection claimed bij the State of the Netherlands" kunnen samenstellen. ( Zie voor de collectie Koenigs inv.nr. 892 )
Journalisten van de Uitgeversmaatschappij Leidsch Dagblad en van Vrij Nederland hebben in 1990 het archief van de Stichting Nederlands Kunstbezit geraadpleegd voor het schrijven van artikelen: "De verzwegen" Kunstroof bij de Lakenhal"(Leidsch Dagblad) en "Strijd om een nalatenschap; Een heer in de kunsthandel; Het korte, gretige leven van Jacques Goudstikker" (Vrij Nederland).
2. Afdeling Binnenland
De Stichting Nederlands Kunstbezit heeft toen in 1948 het Nederlands Beheers Instituut de werkzaamheden van de Afdeling Binnenland overnam, het archief van de Afdeling Binnenland aan het N.B.I. overgedragen. Deze archiefbescheiden werden gevoegd bij het door het N.B.I. zelf gevormde archief inzake het beheer van kunstvoorwerpen bestaande uit de door haar gevoerde correspondentie met de Stichting enz. De vanaf die tijd bij het N.B.I. ontstane archiefbescheiden kregen toen een plaats in dit archief. Nadat het N.B.I. in 1967 was geliquideerd, werd het archief van het N.B.I. het archief van de Afdeling Binnenland is hiervan een gedeponeerd onderdeel ondergebracht in het archief van het Ministerie van Justitie. Sinds 1988 bevindt het archief zich in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag.
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Tijdens het inventariseren heeft vernietiging van archiefbescheiden plaats gevonden aan de hand van de lijst van de te vernietigen archiefbescheiden van het Ministerie van Financiën. Archiefbescheiden van de volgende op deze lijst vermelde categorieën zijn vernietigd:
  1. Stukken betreffende het verstrekken van inlichtingen van eenvoudige aard betreffende de dienst (categorie nummer 2)
  2. Berichten die na verloop van korte tijd voor de administratie geen betekenis meer hebben (categorie nummer 4)
  3. Stukken betreffende de inning en betaling van gelden, toewijzing van kredieten, kredietopening en wijziging, boekingsstukken, alsmede de gemaakte periodieke overzichten daarvan (categorie nummer 10)
  4. Stukken betreffende de af en bijschrijvingen van gelden (categorie nummer 11)
  5. Stukken betreffende het verstrekken van bijdragen voor tijdschriften, publicaties en interviews (categorie nummer 28)
  6. Sollicitatiestukken van personen die niet zijn aangesteld (categorie nummer 32)
De omvang van de archivalia gevormd door de Stichting Nederlands Kunstbezit en haar taakvoorganger/opvolgers bedraagt respectievelijk voor en na de inventarisatie 50, 40 strekkende meter.
Verantwoording van de bewerking
De bewerking van de archivalia gevormd door de Stichting Nederlands Kunstbezit en haar taakvoorganger/ opvolgers vond plaats in het kader van de opleiding aan de Rijksarchiefschool voor middelbaar archiefambtenaar. Het belangrijkste gedeelte van de geïnventariseerde archivalia bestaat uit de archieven gevormd door de Stichting Nederlands Kunstbezit:
  1. Het archief van de Raad van Beheer van de Stichting
  2. Het archief van de Stichting gevormd onder de verantwoordelijkheid van de Directie
De rest van de beschreven archivalia betreft het archief van de taakvoorganger, en de archiefbescheiden van de taakopvolgers voor zover deze betrekking hebben op de door hen overgenomen taken van de Stichting. De taakvoorganger van de Stichting was de in januari 1945 door de Minister van Onderwijs in Londen opgerichte Voorlopige Commissie Terugverkrijging Kunstschatten, Bibliotheek en Archiefstukken uit Nederland afkomstig. Dr. A.B. de Vries, voorzitter van deze Commissie heeft dit door deze Commissie gevormde archief na de oorlog gevoegd bij het archief van de toen door de Ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, en van Financiën opgerichte Stichting Nederlands Kunstbezit waarvan hij directeur was geworden.
De taakopvolgers van de afdeling Buitenland van de Stichting waren het Bureau Hergo (1951-1953) en de Directie Bewindvoering vanaf 1953. De taakopvolger van de Afdeling Binnenland was het N.B.I. in 1948. De archiefbescheiden van de taakopvolgers die niet betrekking hadden op de door deze instanties overgenomen taken van de Stichting, zijn weer gevoegd bij de archieven van deze instanties. De term archivalia in de titel is gebruikt om aan te geven dat hier sprake is van archieven en daaraan toegevoegde archiefbescheiden. De in deze inventaris beschreven archivalia beslaan de periode van 1930 tot 1983. De begindatum 1930 is bepaald door de retroacta (1930-1945), zie inv.nr. 1061. De einddatum 1983 is bepaald door de einddatum van de Beheersdossiers (1945-1970) van de Afdeling Buitenland, zie inv.nrs. 133-185.
Ordening van het archief
1. Algemeen
In verband met het doorlopende karakter van het merendeel van de dossiers en afzonderlijke stukken, aangevangen in het archief van de Stichting Nederlands Kunstbezit en voortgezet in de archieven van haar taakopvolgers is uit praktische overwegingen besloten, omdat het zwaartepunt qua massa en belangrijkheid van het archiefconglomeraat zich bevond in het archief van de Stichting, de meeste stukken, die volgens de archivistische regels en voorkeur bij de archieven van de opvolgers bewaard dienen te worden, in dit geval dus de Directie Bewindvoering en het Nederlands Beheers Instituut, in de door de administratie aangebrachte archiefvermenging te laten en te brengen tot het archief van de Stichting Nederlands Kunstbezit.
Waar het doorlopende karakter niet aanwezig was dit was bij nieuw aangelegde dossiers van de Directie Bewindvoering en bij stukken betreffende de organisatie het geval werden de stukken wel overgebracht naar de archieven van de taakopvolgers. Door middel van verwijzingen in de betrokken archieven wordt men op de hoogte gebracht van de verblijfplaats van groepen stukken uit die archieven in het aangevulde archief van de Stichting.
2. Bijzonder
2.1. Voorlopige Commissie Terugverkrijging Kunstschatten, Bibliotheek en Archiefstukken uit Nederland afkomstig, Raad van Beheer en Afdeling Buitenland c.a.
De plaatsingslijst van de op het Ministerie van Financiën aanwezige archiefbescheiden van de Stichting Nederlands Kunstbezit, haar taakvoorganger en taakopvolger vermeldt 361 dozen, waarvan 94 dozen z.g. correspondentiedossiers bevatten. Deze correspondentiedossiers bestaan uit dossiers op naam van personen en instanties waarmee gecorrespondeerd was en dossiers op onderwerp zoals de dossiers aanplakbiljetten, ziektewet en Arnhem. De stukken waarvan het onderwerp niet duidelijk was, werden verzameld in het dossier dat de titel meekreeg: "onbegrijpelijke stukken".
De alfabetisch geordende dossiers waren in 100 groepen verdeeld. Elke groep eindigde met een dossier "algemeen" dat uit stukken bestond waarvan nog geen dossier was gemaakt of die nog niet in een dossier waren gevoegd waarin ze thuis hoorden. Elk dossier droeg de naam van de betreffende persoon, onderwerp en een combinatie van 3 getallen waarvan het eerste het doosnummer was, het tweede het nummer van de groep en het derde het nummer van het dossier in die groep. Een aantal van deze dossiers was op 1 september 1961 niet meer aanwezig.
De rest van de plaatsingslijst was ingedeeld in "overdracht O.K. en W", "Niet Terug in Nederland", "Terug in Nederland" en "Administratie". De beschrijvingen zijn soms heel summier en of onduidelijk b.v. "Diverse dossiers", "Transparanten", "Diverse boeken derden", "Diverse lijsten". Van de groepen "Niet Terug in Nederland" en "Terug in Nederland" bestond een gedeelte uit "Interne Aangifteformulieren" die de Afdeling Buitenland had ingevuld aan de hand van de bij de Stichting ingeleverde aangifteformulieren.
De Interne Aangifteformulieren "Niet Terug in Nederland" waren geordend in:
  1. alfabetisch geordend op kunstvoorwerp: formulier nummer 2
  2. alfabetisch geordend op naam van de eigenaar: formulier nummer 3
  3. alfabetisch geordend op naam van de koper: formulier nummer 4
De Interne Aangifteformulieren "Terug in Nederland" waren o.a. geordend in:
  1. op volgnummer: formulier nummer 1
  2. Bruikleen aan musea:
    1. op volgnummer: formulier nummer 1
    2. schilderijen en tekeningen alfabetisch geordend op naam van de schilder, tekenaar: formulier nummer 2
    3. alfabetisch geordend op naam van de eigenaar: formulier nummer 3
    4. alfabetisch geordend op naam van de koper: formulier nummer 4
  3. Terug aan de eigenaar:
    1. op volgnummer: formulier nummer 1
    2. kunstvoorwerpen alfabetisch geordend per soort: formulier nummer 2
    3. alfabetisch geordend op naam van de eigenaar: formulier nummer 3
    4. alfabetisch geordend op naam van de koper: formulier nummer 4
  4. Verkoop aan het Ministerie van O. K. en W. ten behoeve van "Verspreid Kunstbezit": voornamelijk formulier nummer 3
  5. Per groep kunstvoorwerpen (emaille, edelsmeedkunst, glaswerk enz): formulier nummer 2. De voorwerpen van elk van deze groepen waren niet alfabetisch geordend.
  6. Alfabetisch geordend op naam van de koper: formulier nummer 4
  7. Per groep kunstvoorwerpen: formulier nummer 5. De groepen waren onderling alfabetisch geordend.
De rest van de groep "Terug in Nederland" bestaat o.a. uit foto's, ladinglijsten en catalogi. De "Administratie" bestaat o.a. uit de financiële administratie, uitgaande correspondentie, notulenboeken en inventarisboeken.
Er moest voor de op het Ministerie van Financiën aanwezige archiefbescheiden van de Stichting, haar taakvoorganger en haar taakopvolgers een archiefschema gemaakt worden, omdat er geen overzichtelijke ordening aanwezig was.
Van de archiefbescheiden die betrekking hebben op de taak die uitgevoerd werd door de Afdeling Buitenland, is de indeling als volgt:
  1. Algemene Correspondentie
  2. Periodieke Verslagen
  3. Stukken betreffende de juridische positie van de door de Stichting beheerde kunstvoorwerpen
  4. Stukken betreffende verschillende bemoeienissen gezamenlijk met verschillende soorten kunstvoorwerpen gezamenlijk
  5. Stukken betreffende een bepaald soort bemoeienis met verschillende soorten kunstvoorwerpen gezamenlijk
  6. Stukken betreffende een bepaald soort bemoeienis met een bepaald soort kunstvoorwerp
Voor de afdeling Binnenland is een zelfde soort indeling gemaakt. Alleen de rubrieken nummer 3 en 6 komen hierin niet voor. De verschillende soorten kunstvoorwerpen waarmede een bepaald soort bemoeienis heeft plaats gehad, zijn bij de Afdeling Buitenland per soort alfabetisch ingedeeld in rubriek nummer 6: Stukken betreffende een bepaald soort bemoeienis met een bepaald soort kunstvoorwerp. Zo veel mogelijk zijn de archiefbescheiden die hiervoor in aanmerking kwamen onder de betreffende soort kunstvoorwerp ondergebracht. De basis voor deze indeling werd gevormd door de "Interne Aangifteformulieren" die voor een deel al zo geordend waren. Bij elk soort kunstvoorwerp zijn de betreffende archiefbescheiden geordend in de volgorde van de bemoeienissen die met hen plaats gehad hebben, dus van opsporing tot en met teruggave en verkoop. De betreffende "Interne Aangifteformulieren" nummer 2 die net als de formulieren nummer 3 en nummer 4 onderverdeeld zijn in "Niet Terug in Nederland" en "Terug in Nederland" zijn in deze rubriek geplaatst onder de bemoeienis "Terugvoering in enge zin naar Nederland", onderverdeeld in "Niet Teruggekomen in Nederland" en "Teruggekomen in Nederland". Veel "Interne Aangifteformulieren" en andere archiefbescheiden konden niet per soort kunstvoorwerp worden geordend maar wel per soort bemoeienis. Zij werden ondergebracht in de rubriek nummer 5: Stukken betreffende een bepaald soort bemoeienis met verschillende soorten kunstvoorwerpen gezamenlijk. Ook hier weer zijn de verschillende soorten bemoeienissen geordend in volgorde van opsporing tot en met teruggave, verkoop.
Van de "Interne Aangifteformulieren" kwamen voor deze rubriek in aanmerking:
  1. formulieren nummer 1, op volgnummer
  2. formulieren nummer 3, alfabetisch geordend op naam van de eigenaar
  3. formulieren nummer 4, alfabetisch geordend op naam van de koper
Uit het staatje hierboven blijkt dat verschillende "Interne Aangifteformulieren" al geordend waren voor een van deze bemoeienissen van deze rubriek:
  1. Terugvoering in enge zin naar Nederland: formulier nummer 1,3,4 en 5
  2. Bruikleen aan musea: formulier nummer 1,3 en 4
  3. Teruggave aan de eigenaar: formulier nummer 1,3 en 4
  4. Verkoop aan het Ministerie van O. K. en W. ten behoeve van "Verspreid Kunstbezit": voornamelijk formulier nummer 3.
De archiefbescheiden die ontstaan zijn naar aanleiding van de aangifteformulieren die bij de Stichting werden ingeleverd, werden door de Stichting alfabetisch per persoon geordend en in mappen opgeborgen. Deze alfabetisch geordende mappen zijn als Beheersdossiers ondergebracht in rubriek nummer 4: Stukken betreffende verschillende bemoeienissen gezamenlijk met verschillende soorten kunstvoorwerpen gezamenlijk. De verschillende bemoeienissen noch de verschillende kunstvoorwerpen waren hier van elkaar te onderscheiden. Bovendien was het wel zo gemakkelijk voor het verstrekken van inlichtingen enz. of kunstvoorwerpen al of niet terug waren gegeven aan de voormalige eigenaren. Onder deze rubriek zijn ook de stukken betreffende de zaak Goudstikker geplaatst. ( Zie voor de zaak betreffende de Kunsthandel J.Goudstikker te Amsterdam de inv.nrs. 186-225 ) Om over deze zaak een goed overzicht te krijgen, zijn aan de dossiers die de Afdeling Buitenland hierover samengesteld had, de stukken toegevoegd die elders betreffende deze zaak in het archief van de Afdeling Buitenland en verder in het archief van de Afdeling Binnenland zijn aangetroffen. Het geheel kreeg de omschrijving: Stukken betreffende de zaak Goudstikker waarin vele aspecten van het terug verwerven van rechten en titels van kunstvoorwerpen die tijdens de oorlog in Nederland zijn gebleven en die naar Duitsland zijn verkocht, aan de orde komen, met retro-acta, 1945-1956. ( Zie voor de zaak betreffende de Kunsthandel J.Goudstikker te Amsterdam de inv.nrs. 186-225 )
Er bevinden zich onder de Afdeling Buitenland geordende archiefbescheiden verschillende stukken die van voor de oprichting van de Stichting dateren. Het is niet altijd duidelijk van welke instanties precies deze stukken afkomstig zijn en of het de bedoeling was dat deze stukken teruggegeven zouden worden of behouden mochten worden. Deze stukken werden klaarblijkelijk gebruikt als documentatiemateriaal voor de opsporing van kunstvoorwerpen. Ze zijn als retroacta toegevoegd aan de stukken waarop ze betrekking hebben.
Er zijn ook enkele stukken die na de oprichting van de Stichting zijn ontstaan, waarvan het ook niet duidelijk is hoe zij in het archief van de Stichting terecht zijn gekomen. Ze zijn geordend onder de rubriek waarop ze betrekking hebben.
Het archief van de Raad van Beheer heeft geen speciale indeling. De notulen en agenda's worden hier direct gevolgd door de overige stukken die chronologisch geordend zijn.
De stukken die behoren tot het archief van de Voorlopige Commissie Terugverkrijging Kunstschatten, Bibliotheek en Archiefstukken zijn allemaal samengevoegd en ondergebracht in inv. nr. 1.
2.2. Afdeling Binnenland
De Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief in Den Haag heeft in augustus 1985 het archief van de Afdeling Binnenland c.a. met de daarbij behorende plaatsingslijst ten behoeve van de inventarisatie naar het Ministerie van Financiën gestuurd. Het was niet goed mogelijk om alle archiefbescheiden die in de periode 1945-1948 bij het N.B.I. zijn ontstaan van het archief van de Afdeling Binnenland waar ze aan toe waren gevoegd, af te zonderen om ze volgens het bestemmingsbeginsel weer toe te voegen aan het archief van het N.B.I. Daarom is besloten om al deze stukken in het archief van de Afdeling Binnenland c.a. te laten berusten ook in die gevallen waar afzondering van archiefbescheiden wel mogelijk zou zijn geweest.
Op de plaatsingslijst waarop 45 dozen zijn vermeld zonder nadere indeling, komen o.a. voor:
  1. Dossiers op naam van de eigenaar, alfabetisch geordend
  2. Algemene Correspondentiedossiers, alfabetisch geordend
  3. Algemene Uitgaande Correspondentie, chronologisch geordend
  4. Dossier Goudstikker
  5. Inventarisatie
  6. Taxatie
  7. Financiële administratie
  8. Correspondentie met de districtsinspecteurs
Er was van het archief van de Afdeling Binnenland c.a. geen overzichtelijke ordening aanwezig. Net als voor de Afdeling Buitenland moest er daarom voor de Afdeling Binnenland een archiefschema gemaakt worden dat er als volgt uitziet:
  1. Algemene Correspondentie
  2. Periodieke Verslagen
  3. Stukken betreffende verschillende bemoeienissen gezamenlijk met verschillende soorten kunstvoorwerpen gezamenlijk
  4. Stukken betreffende een bepaald soort bemoeienis met verschillende soorten kunstvoorwerpen gezamenlijk
De tot de Afdeling Buitenland behorende rubrieken: Stukken betreffende de juridische positie van de door de Stichting beheerde kunstvoorwerpen en Stukken betreffende een bepaald soort bemoeienis met een bepaald soort kunstvoorwerp ontbreken hier.
Bij de alfabetisch geordende Algemene Correspondentiedossiers waren een aantal dossiers waarvan de correspondentie geen algemeen karakter had. Zij werden elders bij het betreffende onderwerp ondergebracht. Dossiers van personen uit de Algemene Correspondentiedossiers waarvan al een dossier was gevormd in de serie: Dossiers op naam van de eigenaar, werden met deze dossiers sameng evoegd. De rest van de Algemene Correspondentiedossiers en de Algemene Uitgaande Correspondentie kregen een plaats in de Algemene Correspondentie.
In de dossiers op naam van de eigenaar bevonden zich ook dossiers met een bepaald onderwerp b.v. Binnenland (voorgeschiedenis) of correspondentie met een bepaalde instantie. Zij werden bij het betreffende onderwerp, respectievelijk bij de Algemene Correspondentie ondergebracht. De dossiers geordend op naam van de eigenaar bevatten allerlei stukken die betrekking hebben op het beheer van kunstvoorwerpen van de betreffende eigenaar, van het in beheer nemen tot aan de teruggave of verkoop van de betreffende kunstvoorwerpen. Deze dossiers zijn als Beheersdossiers net als in de Afdeling Buitenland ondergebracht in de rubriek: Stukken betreffende verschillende bemoeienissen gezamenlijk met verschillende soorten kunstvoorwerpen gezamenlijk. ( Zie voor de protesten van Duitse kopers de inv.nrs. 459, 541, 855 en 889 )
De rubriek: Stukken betreffende een bepaald soort bemoeienis met verschillende soorten kunstvoorwerpen gezamenlijk werd ingedeeld in de volgorde van de bemoeienissen die met de verschillende soorten kunstvoorwerpen plaats hadden gevonden. De stukken betreffende inventarisatie, taxatie enz. werden hier ondergebracht.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Stichting Nederlands Kunstbezit, nummer toegang 2.08.42, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Stichting Nederlands Kunstbezit, 2.08.42, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Archiefbestanddelen