Terug naar zoekresultaten

1.10.106 Inventaris van het archief van L.J. baron van Eck [levensjaren 1719-1765], 1735-1765 (1777)

L.J. baron van Eck (1719-1765) was een hoge bestuursambtenaar in dienst van de VOC.Het archief bevat enige losse stukken, meest van financiële aard, over zijn persoon en familie. Tevens is er in- en uitgaande correspondentie uit hoofde van zijn diverse functies te Porto Novo,Paliacatta, Coromandel en Ceylon.
Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

1.10.106
Inventaris van het archief van L.J. baron van Eck [levensjaren 1719-1765], 1735-1765 (1777)

Auteur

A. Vrugt

Versie

08-05-2021

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1990 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie Lubbert Jan Baron van Eck
Eck, van

Periodisering

archiefvorming: 1735-1765
oudste stuk - jongste stuk: 1735-1777

Archiefbloknummer

1250

Omvang

48 inventarisnummer(s); 0,40 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten. De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ceylon, Gouverneur Coromandel en Madura, Gouverneur Coromandel en Madura, Secunde
Eck, Lubbert Jan baron van (1719-1765)

Samenvatting van de inhoud van het archief

L.J. baron van Eck (1719-1765) was een hoge bestuursambtenaar in dienst van de VOC.
Het archief bevat enige losse stukken, meest van financiële aard, over zijn persoon en familie. Tevens is er in- en uitgaande correspondentie uit hoofde van zijn diverse functies te Porto Novo,
Paliacatta, Coromandel en Ceylon.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Biografische gegevens over Lubbert Jan, baron van Eck
Lubbert Jan, baron van Eck, werd geboren in Velp op 26 maart 1719. Hij erfde van zijn vader de titels "baron" en "heer van Overbeek".
Op 31 maart 1732 kwam hij in dienst van de VOC-kamer Amsterdam als cadet, welke functie hij bleef vervullen tot en met 30 april 1735; hierna werd hij op 5 mei 1735 benoemd tot vaandrig.
Toen hij op 29 juni 1740 met het schip " 't Huis te Foreest" vanaf Texel naar Batavia vertrok, had hij de titel "onderkoopman" ; op 25 april 1741 kwam hij in Batavia aan, ( Deze data van vertrek en aankomst staan in "Dutch-Asiatic Shipping in the 17th and 18th Centuries", blz. 474. ) waar hij, blijkens het scheepssoldijboek, ( VOC inv.nr. 6108, folio 2. ) op 28 april aan land ging. In de generale landmonsterrollen van de VOC van 1741 t/m 1746 wordt hij vermeld als "pennist buijten emploij" (schrijver zonder werk) in Batavia, ( VOC inv.nrs. 5189, folio 25; 5190, folio 19; 5191, folio 20; 5192, folio 20; 5193, folio 17 en 5194 I, folio 17. ) waar hij op 30 april 1747 voor het laatst werd betaald , zoals blijkt uit het scheepssoldijboek. ( VOC inv.nr. 6108, folio 8. ) Hierna is hij naar Negapatnam vertrokken, waar hij op 30 juni 1747 al was, blijkens de generale restantlandmonsterrol van die datum. ( VOC inv.nr. 5195, folio 71. ) Uit de generale restantlandmonsterrol van 30 juni 1748 ( VOC inv.nr. 5196, folio 29. ) valt op te maken dat hij toen inmiddels opperhoofd van Porto Novo was. In 1754 werd hij benoemd tot opperhoofd van Paliacatta; in deze laatste functie werd hij in 1754 bevorderd tot "koopman" en op 3 juni 1755 tot "opperkoopman". Op 31 mei 1757 werd hij vervolgens benoemd tot secunde van Coromandel, maar bleef daarnaast opperhoofd van Paliacatta, waarna op 26 september 1758 zijn benoeming tot gouverneur van Coromandel volgde. Maar uit de geheime notulen van de Politieke Raad van Coromandel van 10 april 1759 blijkt dat hij pas op die dag het bestuur van zijn voorganger Steven Vermont heeft overgenomen. ( VOC inv.nr. 2952, folio's 156-163. ) Tenslotte werd hij op 29 mei 1761 benoemd tot gouverneur van Ceylon. Uit het scheepssoldijboek ( VOC inv.nr. 6108, folio 8. ) blijkt dat hij op 30 september 1761 voor het laatst werd betaald in Negapatnam, maar uit zijn kopieboek van uitgaande brieven ( Inv.nr. 20. ) valt op te maken dat 20 oktober 1761 waarcshijnlijk de laatste dag was dat hij in Negapatnam was, omdat dat de datum is van zijn laatste uitgaande brief van daaruit. Uit de geheime notulen van de Politieke Raad van Ceylon van 7 december 1761 blijkt dat hij toen inmiddels in Colombo was, omdat hij als aanwezige wordt genoemd, ( VOC inv.nr. 3012, folio 1016. ) terwijl uit de geheime notulen van de Politieke Raad van 18 februari 1762 blijkt dat hij pas op die dag het bestuur over Ceylon van zijn voorganger Jan Schreuder heeft overgenomen. ( VOC inv.nr. 3048, folio's 376-380. ) Als gouverneur van Ceylon werd hij op 17 november 1762 tevens extraordinaris lid van de Raad van Indië. Hij overleed, ongehuwd, op 1 april 1765 in Colombo, waar hij op 5 april werd begraven. ( Een uitgebreide beschrijving van de begrafenis is te vinden in "Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken Eerste Deel" (1766); van dat jaar het eerste deel. Amsterdam, Leiden, 1767. Blz. 488-494. )
Historische inleiding
De VOC in de Republiek
In het octrooi van 1602 voor de Verenigde Oostindische Compagnie werden aktiviteiten als bouw en uitrusting van schepen en verkoop van goederen als volgt verdeeld: de kamer Amsterdam nam de helft voor haar rekening, Zeeland een kwart en de kamers Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen ieder een zestiende.
Er waren in totaal 60 bewindhebbers, van wie uit iedere kamer afgevaardigden zaten in de Vergadering der Heren XVII, die het centrale beleid bepaalde. In deze Vergadering had Amsterdam 8 afgevaardigden, Zeeland 4, Rotterdam 1, Delft 1, Hoorn 1 en Enkhuizen 1. De 17e afgevaardigde kwam bij toerbeurt uit Zeeland, Rotterdam, Delft, Hoorn of Enkhuizen, zodat de kamer Amsterdam in theorie kon worden overstemd. In de praktijk had deze kamer echter een zodanig overwicht dat zij haar zin meestal kon doorzetten.
Een kenmerk van de VOC was de overdracht van soevereine rechten: de Staten-Generaal stond de VOC toe uit haar naam forten te bouwen, gouverneurs aan te stellen, soldaten te legeren en verdragen te sluiten. Volgens de regels moest de Staten-Generaal de VOC controleren, maar in de praktijk gebeurde dit nauwelijks.
De VOC in Azië en Afrika
Het hoogste gezag was voor de gouverneur-generaal en de Raad van Indië, die samen de Hoge Indiase Regering vormden. Deze was in Batavia gevestigd. De gouverneur-generaal was de eerste persoon in de Raad, maar mocht buiten de Raad om geen beslissingen nemen. De directeur-generaal was de tweede persoon en had het oppertoezicht over alle handel van de VOC in Azië. Het streven was om naast de gouverneur-generaal 6 ordinaris leden in de Raad te hebben, tussen wie de correspondentie met de verschillende vestigingen in Azië en Afrika was verdeeld, en 9 extraordinaris leden. Wanneer voor het nemen van beslissingen onvoldoende stemgerechtigde leden in Batavia waren, ging het stemrecht naar de aanwezige extraordinaris leden.
De Hoge Regering was in theorie ondergeschikt aan de Heren XVII, maar in de praktijk in de interne Aziatische en Afrikaanse zaken een oppermachtig en eigenmachtig bestuurscollege.
De VOC op Ceylon
Na eerdere kontakten van de Nederlanders met het Ceylonese koninkrijk Kandi in 1602 en 1612, verdreven ze tussen 1638 en 1658, als bondgenoten van dit koninkrijk, de Portugezen van het eiland, waarna ze in 1658 de Portugese haven Tuticorin aan de kust van Madura veroverden. De positie van de Nederlanders op Ceylon was geregeld door middel van een vedrag met Kandi. Door de beheersing van de zee tussen Ceylon en de kust, werd het bezit van Ceylon veilig gesteld en waren de Nederlanders in staat de handelsstroom van de oostkust van India naar de westkust en naar Ceylon onder hun toezicht te houden en deze in overeenstemming met hun belangen te regelen. Het strategische belang van Ceylon kwam voort uit het feit dat het met betrekking tot het vasteland een grote maritieme voorsprong had.
Bestuursstruktuur
Het bestuur op Ceylon strekte zich tot ver in de 18e eeuw uit over het grootste gebied buiten Java en ging steeds meer op een koloniale regering lijken. Het Nederlandse centrale gouvernement bestond uit de gouverneur en de Raad van Ceylon, die vanaf 1727 Politieke Raad werd genoemd. Gouverneur en Raad waren in het begin in Galle gevestigd, maar na de inname van Colombo in 1656 werd dit de hoofdstad.
De gouverneur was de belangrijkste uitvoerende ambtenaar en had toezicht op zowel de politieke als de economische bestuurszaken en op de godsdienstige instellingen. Zijn rechtsgebied strekte zich over het hele eiland en de nederzettingen aan de kust van Madura uit. Hij was bijna altijd een ordinaris of extraordinaris lid van de Raad van Indië en mocht direct corresponderen met de Heren XVII, wat andere gouverneurs niet mochten. Ceylon werd namelijk als een belangrijk gouvernement beschouwd.
De Raad, die de gouverneur moest adviseren, bestond in het algemeen, naast de gouverneur zelf, die voorzitter was, uit 8 leden; soms waren het er minder. De volgende functionarissen waren lid van de Raad: de secunde of hoofdadministrateur, de dessave van Colombo, de hoofdpakhuismeester, de fiscaal, de boekhouder, de secretaris, het hoofd van het "soldij-comptoir"en de legercommandant. De commandeurs van Jaffna en Galle, waar de districtbesturen waren gevestigd, waren eveneens lid van de Raad en woonden de vergaderingen bij, wanneer ze in Colombo waren. Voor vervanging van het voorzitterschap kwamen respectievelijk de commandeur van Jaffna, de commandeur van Galle en de secunde in aanmerking. De Raad kwam zowel in gewone, als in geheime zitting bijeen. Alle besluiten werden bij meerderheid van stemmen genomen en waren bindend voor de gouverneur. Alle gewone missiven van de autoriteiten in Nederland, Batavia en andere VOC-kantoren moesten in de Raad worden voorgelezen en alle antwoorden moesten gezamenlijk worden opgesteld en ondertekend. De "secrete" stukken werden niet voorgelezen in de Raad, maar wél bij het archief van de Raad gevoegd, al werden ze apart bewaard, zolang de gouverneur dit nodig achtte. De gouverneur hield er nauwelijks een eigen archief op na. Hoewel de macht van de gouverneur enigzins was beperkt, doordat hij met de Raad moest overleggen, kon hij door zijn gezaghebbende positie gewoonlijk de koers van het beleid bepalen en zijn wil aan zijn ondergeschikten opleggen.
Tijdens de oorlog met Kandi (1761-1766) werd op 5 oktober 1762, op bevel van de Hoge Regering, de Secrete Raad ingesteld, die door gouverneur Van Eck werd samengesteld uit leden van de Politieke Raad, volgens de wens van de Hoge Regering aangevuld met admiraal N. Houting. De Secrete Raad moest zich bezighouden met alle beleids- en oorlogszaken en was alleen ondergeschikt aan de gouverneur. Na de vredessluiting met Kandi, bleef de Secrete Raad nog bestaan tot 2 juli 1766.
De secunde of hoofdadministrateur was na de gouverneur de belangrijkste functionaris en daarom alleen aan hem verantwoording schuldig. Tijdens afwezigheid van gouverneur, verving hij deze. Hij was verantwoordelijk voor het bestuur van het district Colombo en voorzitter van de Raad van Justitie, het hoogste gerechtshof van Ceylon. Als hoofd van het "negotie-comptoir", hield hij toezicht op de export- en importhandel, de voorraden en alle financiële zaken. De boekhouder en het "soldij-comptoir" waren aan hem ondergeschikt. Het "soldij-comptoir" betaalde lonen en toelagen uit, verstrekte rantsoenen en waakte over de bezittingen, spaargelden en overgemaakte gelden van de VOC-dienaren.
Het kantoor van de fiscaal, dat onafhankelijk was van het bestuur, stelde klachten op schrift en bracht rechtszaken aan bij gerechtshoven.
De secretaris had een grote staf van schrijvers, die in een duidelijk handschrift afschriften maakte van de minuut-notulen van de raadsvergaderingen en alle brieven. De secretaris was verantwoordelijk voor het dagboek van Colombo en de opstelling ervan en voor het archief, waarvan hij bij het overdragen van zijn kantoor een inventaris maakte. Een assistent en twee leerlingen waren belast met het archief en werden toen al archivarissen genoemd. degene die secretaris was, was óók publiek notraris.
De Nederlanders hielden, net als de Portugezen vóór hen, zoveel mogelijk de traditionele bestuursstruktuur in stand, waarboven zij de Nederlandse hiërarchie plaatsten. Zij benoemden bijvoorbeeld drie hoge VOC-dienaren tot dessaves van Colombo, Jaffna en Matara ( deze laatste zetelde in Galle); een dessave was traditioneel een gouverneur van een dessavany (provincie), met grote burgerlijke, militaire en juridische macht. De dessave van Colombo zetelde in Hulftsdorp, net buiten Colombo. Hij escorteerde jaarlijks de afgezanten van Kandi bij hun aankomst en vertrek en was zelf vaak de afgezant van de gouverneur Kandi. Eén of twee keer per week bracht hij persoonlijk rapport uit aan de gouverneur in het fort van Colombo.
Handel
Het voornaamste produkt van Ceylon was kaneel, waarvan de beste en meest gewilde soorten alleen daar voorkwamen. De Nederlanders hadden het handelsmonopolie in kaneel overgenomen van de Singalese koningen en hadden zo het kaneelmonolpolie voor de Europese en Aziatische markten. Door de steeds toenemende vraag in Europa, werd de kaneelhandel in de 17e en 18e eeuw steeds winstgevender. De Nederlanders hadden ook het exportmonopolie in olifanten in handen gekregen. Deze werden, nadat ze waren gevangen en getemd, tegen hoge prijzen verkocht aan Indiase kooplieden uit Bengalen en Coromandel. Naast de kaneel waren de olifanten het meest winstgevende handelsobject. In het midden van de 18e eeuw ging de handel in olifanten echter achteruit.
Ondanks het feit dat de VOC de hele kust van Ceylon bezat, was het onmogelijk de zeehandel volledig te monopoliseren. De VOC oefende controle uit op het parelduiken, maar bij de export van betelnoten, palmnoten, houtwerk en tabak naar India en de import van textiel, rijst, zout en gedroogde vis uit India moest de VOC concurreren met Aziaten. Exportprodukten van Ceylon waren verder kardamon, sappanhout, mirre en caatchou. ( Een bruine verfstof, die ook werd gebruikt voor het tanen van zeildoek, leer en visnetten. ( Deze definitie is overgenomen uit het artikel "Ceylon als "handelscomptoir"van de VOC" van F.S. Gaastra (zie literatuurlijst). )
In de 18e eeuw werden nieuwe handelsgewassen, zoals koffie en peper, ingevoerd, maar bewindhebbers en dienaren ter plaatse werkten elkaar tegen. Het resultaat hiervan was een stroom van besluiten, die afwisselend de koffieaanplant moesten uitbreiden en beperken, waardoor de boeren nauwelijks meer bereid waren koffie te gaan verbouwen.
De Nederlanders waren na de verovering in 1658 van Tuticorin, in staat om als enigen de textiel te kopen die in de dorpen van Madura werd geproduceerd; hier lagen de prijzen lager dan in Coromandel. Omdat ze de baai van Madura beheersten, hadden ze bovendien nog rechten op de parel- en schelpenvisserij. Dit vormde een belangrijke bron van inkomsten. Schelpen vonden in Bengalen aftrek. De Nederlandse nederzettingen aan de kust van Madura konden altijd winst maken en de vestigingskosten waren nooit hoog.
De oorlog met Kandi ( 1761-1766)
In de 18e eeuwse waren de betrekkingen met Kandi goed, maar niet hartelijk, en de Kandiërs erkenden de Nederlandse aanspraken op de kust nooit. De Nederlanders vermeden conflicten door de koning en zijn hof diensten te bewijzen en door jaarlijks geschenken naar de koning te sturen.
Toch braken er in de eerste helft van de 18e eeuw vaak conflicten uit tussen de Nederlanders en de Kandiërs, vooral vanwege het door de Nederlanders opgelegde handelsmonopolie.
In het midden van de 18e eeuw waren er onderhandelingen met Kandi over de handel in olifanten en het uitleveren van vluchtelingen van beide kanten. Terwijl deze onderhandelingen nog aan de gang waren, kwamen in 1760 de boeren, die misnoegd waren over het Nederlandse belastingbeleid, in opstand en vluchtten naar Kandi, na veel schade te hebben aangericht. Inheemse soldaten sloten zich bij hen aan.
In 1761 begon de koning openlijk de kant van de opstandelingen te kiezen en viel zijn leger Nederlandse garnizoenen in geïsoleerde buitenposten aan. Nadat de Kandiërs enkele buitenposten in handen hadden gekregen, trokken de Nederlanders zich in paniek terug naar de vestigingen aan de kust. Toen Galle en Matara door de Kandiërs werden aangevallen, besloten de Nederlanders in maart 1761 Matara te verlaten. Ook Colombo werd belegerd. De Nederlandse strijdkrachten waren volledig overrompeld en nauwelijks tot vechten in staat. Al snel liet men versterkingen uit Malabar en Coromandel komen. Nadat deze waren aangekomen, besloot gouverneur Schreuder tot een tegenaanval in de vorm van een strafexpeditie naar Kandi, maar de helft van de Nederlandse soldaten werd al snel door de Kandiërs uitgeschakeld, terwijl de overlevenden zich haastig terugtrokken.
Op 18 februari 1762 ( Zie VOC inv. nr. 3048, folio's 376-380. ) nam Van Eck het bestuur van Schreuder over. Van Eck was krachtiger dan Schreuder, zodat de VOC Matara kon heroveren en enkele nieuwe gebieden kon veroveren. Op 21 juni 1762 stelde Van Eck aan de gouverneur-generaal voor om gezanten naar een Siamese prins te sturen die eerder dat jaar op Ceylon was geweest, omdat een aantal machtige Singalezen hem op de troon hadden willen zetten in plaats van de regerende koning, was echter mislukt. De Hoge Regering stuurde inderdaad gezanten naar Siam, om de prins uit te nodigen naar Ceylon te komen, maar zonder succes.
In 1763 werden er vredesonderhandelingen gevoerd tussen de Nederlanders en Kandi, waarbij onder andere werd gesproken over de uitlevering van deserteurs. De Nederlanders wilden graag een nieuw verdrag sluiten met Kandi, om erkenning van de souvereiniteit in hun gebied en een handelsmonopolie te krijgen. Kandi wilde dit echter niet en was alleen bereid de vijandelijkheden te staken. Daarom besloten de Nederlanders op 14 oktober 1763 om voorbereidingen te treffen voor een nieuwe invasie in Kandi. Omdat er op Ceylon niet genoeg troepen waren, werden ze overal uit de archipel ( het huidige Indonesië) vandaan gehaald waar men kon missen. Hiernaast werden er Fransen en Duitsers in dienst genomen en kwamen er troepen uit Nederland. Veel van de soldaten die uit Nederland naar Ceylon werden gestuurd, overleden echter onderweg, terwijl anderen ziek werden. Bovendien waren velen die gezond in Ceylon aankwamen, ongeschikt of ongeoefend en waren de wapens en uniformen slecht.
In 1764 was de opstand in het Nederlands gebied beëindigd en werd de invasie in Kandi uitgevoerd, met toestemming van de Heren XVII en de Hoge Regering, omdat die geen andere mogelijkheid zagen om de Nederlandse positie op Ceylon naar wens te regelen. Op 4 februari vertrok Van Eck uit Colombo om zich bij het hoofdleger te voegen, dat op 7 februari vanuit Negombo richting Kandi ging. Van dit hoofdleger hing het succes van de strijd af. De andere legers vielen van andere kanten aan. Het hoofdleger bereikte op 22 februari Wisenawe, maar op 26 februari begon het hevig te regenen, waardoor het aantal zieken snel toenam en het onmogelijk wed verder op te rukken. Daarom besloten Van Eck en de kapiteins op 1 maart tot de terugtocht. Toen Van Eck op 3 maart uit Gonawile naar Negombo vertrok, liet hij in Gonawile voldoende militairen achter om het bezet te houden, omdat hij het veroverde vruchtbare kaneelgebied tussen Negombo en Gonawile wilde behouden. Op 7 maart kwam Van Eck weer in Colombo aan. De voornaamste oorzaak van het mislukken van de invasie, was de Nederlanders weinig kennis en onnauwkeurige kaarten hadden van het moeilijk begaanbare en bergachtige binnenland, terwijl de Kandiërs dit terrein, waar ze makkelijk verdekt konden opstellen, goed kenden en bovendien betere wapens hadden dan de Nederlanders. Het feit dat de kaarten onnauwkeurig waren, was voor Van Eck tijdens de opmars reden geweest om het gebied opnieuw in kaart te laten brengen.
Omdat Kandi nog steeds niet bereid was tot het sluiten van een nieuw verdrag en het gevaar bestond dat de Engelsen een verdrag zouden sluiten met de Kandiërs, werd op 5 april 1764 besloten om na 1765 een nieuwe invasie in Kandi te beginnen. Hierbij zou men niet van verschillende kanten aanvallen, maar van één kant.
In mei 1764 kreeg Van Eck informatie over de verblijfplaats van de genoemde Siamese prins en besloot de prins te laten halen, omdat hij wilde proberen de prins op de troon te krijgen. Hij verwachtte dat de benodigde steun van Singalezen er wel zou komen, als de prins eenmaal op het eiland was. Doordat er in juli of augustus nieuwe vredesonderhandelingen met Kandi begonnen, kon Van Eck zijn plan echter voorlopig niet uitvoeren. Omdat hij er bovendien nog niet zeker van was of de prins zou komen, moest hij voorlopig doorgaan met onderhandelen
Nadat Bauert, de dessave van Colombo, op 20 september 1764 naar Kandi had geschreven dat er opnieuw oorlog zou komen, als Kandi niet bereid was een nieuw verdrag te sluiten, berichtte de koning dat hij gezanten zou sturen om in onderling overleg een nieuw vedrag voor te bereiden. De vredesonderhandelingen waren noch door de Kandiërs, noch door de Nederlanders serieus bedoeld, want men bereidde zich aan beide zijden voor op een nieuwe strijd.
Een bericht van 21 november 1764 maakte duidelijk dat de zaak van de Siamese prins niet naar wens verliep, want het lukte niet om toegang te krijgen tot de streng bewaakte prins. Begin januari 1765 begonnen de Nederlandse troepen, die onder persoonlijk bevel stonden van Van Eck, vanuit Gonawile met een veldtocht die beter was voorbereid dan de veldtocht van 1764. Op 15 februari vielen de Nederlanders ten zuiden van Giriagamme het eigenlijke rijk van Kandi binnen. De Kandiërs probeerden vrede te sluiten, maar Van Eck stelde zulke vernederende voorwaarden dat ze deze niet konden aanvaarden. De koning vluchtte op 16 februari uit de stad Kandi naar een veilige schuiplaats. Toen de Nederlanders op 19 februari de stad binnenvielen, bleek die verlaten te zijn. Hoewel Van Eck de troepen.had verboden de stad te plunderen, gebeurde dit wèl, terwijl ook het omliggende land werd verwoest. Op 4 maart ( Pieris, P.E. Ceylon and the Hollanders 1658 - 1796. Colombo, 1955. Blz. 76. ) vertrok Van Eck uit Kandi naar Colombo, waar hij op 10 maart aankwam. De stad Kandi werd bezet gehouden. Toen op 13 maart in Colombo de stand van zaken werd besproken, had Van Ecks inmiddels malaria ( Molsbergen, E.C. Godée. Tijdens de Oost-Indische Compagnie. Deel 1. Amsterdam, 1932. Blz. 167. ) gekregen en kon hij de vergaderingen niet meer bijwonen, maar op 26 maart zette hij zijn mening op papier, die op 27 maart in de Secrete Raad werd besproken. Volgens Van Eck had het geen zin om vrede te sluiten met de regerende koning, omdat deze niet genoeg zelfstandig kon optreden en zich volledig liet beïnvloeden door zijn omgeving. Daarom moesten de Nederlanders òf Kandi volledig veranderen veroveren en de koning verjagen, òf iemand op de troon zetten die zelfstandiger kon optreden. Volgens Van Eck was het volledig veroveren van Kandi, waarbij men de geschiksten van degenen die nu machtig waren aan het hof, vorsten kon maken over de binnenlanden en ervoor kon zorgen dat dezen onderling verdeeld waren, de beste oplossing. Wilde men dit echter niet, dan was het misschien aanbevelenswaardig een Siamese prins op de troon te zetten.
Op 1 april overleed Van Eck. De troepen in Kandi werden bedreigd door een gebrek aan levensmiddelen en waren op 31 augustus, na de stad in brand te hebben gestoken, door honger gedwongen zich terug te trekken, omdat er nog geen hulptroepen waren aangekomen. Iman Willem Falck was op 6 juni tot gouverneur benoemd en kwam op 9 augustus in Colombo aan. Hij bracht het koninkrijk in zeer grote moeilijkheden door middel van korte, felle aanvallen op voorraden van de Kandiërs, zodat de koning tot elke prijs vrede wilde. Na veel onderhandelen werd op 14 februari 1766 een vredesverdrag ondertekend.
In 1796 moesten de Nederlanders Ceylon overdragen aan de Engelsen.
Embedded Image
Uit: W. Zwier, Het verdrag van 1766 tusschen de Oostindische Compagnie en den vorst van Kandi , Amsterdam, 1927
De VOC in Coromandel
Het bestuurscentrum van Coromandel, de oostkust van India, was aanvankelijk in Paliacatta gevestigd, maar werd in 1690 verplaatst naar Negapatnam.
De VOC had in de 18e eeuw (onder andere) de volgende factorijen in Coromandel: Negapatnam, Paliacatta, Masulipatnam, Petapuli of Nizapatnam, Tegenapatnam, Porto Novo, Karikal, Thirumulaivasal en Sadraspatnam.
Tegen het midden van de 18e eeuw waren de aktiviteiten van de Nederlanders in Coromandel aanzienlijk verminderd. Toch werden factorijen die niet meer winstgevend waren, niet gesloten, omdat de directeuren een conservatief beleid voerden, en omdat ze vreesden dat ze door de sluiting van factorijen de plaatselijke autoriteiten voor het hoofd zouden stoten. De Engelsen en Fransen breidden hun aktiviteiten en macht in Zuid-Coromandel steeds verder uit en stelden de macht van de Nederlanders in deze streek geleidelijk aan in de schaduw. Tijdens de Engels-Franse strijd om de heerschappij in Zuid-Coromandel (1740-1763), leed de Nederlandse handel zware verliezen. Nadat de Engelsen in 1763 deze strijd in hun voordeel hadden beslist, leidde de Nederlandse handel een kwijnend bestaan.
Tijdens de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog (1776-1783) veroverden de Engelsen in 1781 Negapatnam. Bij de vrede moesten de Nederlanders deze haven aan de Engelsen afstaan. Nu werd Paliacatta weer het bestuurscentrum van Coromandel. Door het verlies van Negapatnam werd de Nederlandse handel in Coromandel verlamd. Tijdens de Napoleontische oorlogen werden alle sporen van de Nederlandse aanwezigheid in Coromandel uitgewist
In Coromandel bestond de Politieke Raad uit de gouverneur, de secunde of hoofdadministrateur, de fiscaal, de tweede administrateur, de legercommandant, de tweede pakhuismeester, de cassier, de factuurhouder, de adigaar, de provisioneel onderkoopman, de ingenieur en de secretaris. De secunde hield de boeken van het centrale goouvernement bij en de tweede administrateur de boeken van Negapatnam. De ingenieur was verantwoordelijk voor het fort in Negapatnam.
In Paliacatta waren de volgende dienaren aanwezig: een opperhoofd, een tweede man, een muntcommissaris, een fiscaal en tolboekhouder, een pakhuismeester, een factuuurhouder, twee assistenten, waarvan één cassier, drie "soldaten of matrozen aan de pen" en een geweldige ( Een politiebeambte, belast met het handhaven van de tucht en met de arrestaties en het toezicht op de gevangenen. ) bij de fiscaal.
Handel en investeringen
De factorijen in Coromandel waren allemaal uitsluitend voor de handel bestemd en de Nederlanders hoefden zich er niet in binnenlandse en plaatselijke bestuursvraagstukken te mengen. Deze factorijen konden tevens dienen als bevoorradingscentra voor schepen.
Het stapelprodukt van de handel in Coromandel was textiel, het voornaamste handelsprodukt van de Nederlanders in Azië. De textielexport van de Nederlanders naar hun handelscentra in Zuidoost-Azië, het Verre Oosten en West-Azië, waar de textiel diende als ruilmiddel voor de goederen die ter plaatste werden aangekocht, was veel groter dan hun textielexport naar Europa.
Voor het op een georganiseerde manier ophalen van stoffen, ontstond er een doeltreffende samenwerking tussen de Nederlanders en een aantal Indiase tussenhandelaren.
Andere exportgoederen in Coromandel waren rijst en andere graangewassen, katoen en indigo.
In Coromandel was de export belangrijker dan de import. Ingevoerd werden metalen, zoals ijzer, lood, koper, zink en peauter, ( Een legering van lood en tin, waarvan vaatwerk wordt gemaakt. ) en specerijen, zoals peper, kruidnagelen, noten, foelie en kaneel. De verkoop van deze goederen leverde maar ongeveer de helft op van de kosten van de textiel. De overige betalingen voor de textiel moesten worden gedaan door de import van edelmetaal en contanten.
Vanaf de tweede helft van de 17e eeuw stegen de aankoopprijzen van textiel scherp, waardoor de textielhandel uiteindelijk, in de tweede helft van de 18e eeuw, niet langer winstgevend was. De prijsstijgingen werden veroorzaakt door: de heftige concurrentie onder de Europese kooplieden, het feit dat er zoveel goud in de economie werd gebracht, omdat alle Europese compagnieën goud en zilver invoerden voor het financieren van hun aankopen, en de vermindering van de produktie, als gevolg van oorlogen. De grote vraag naar exportgoederen uit Coromandel deed de prijzen van deze goederen op de binnenlandse markt stijgen, waardoor de kosten van het levensonderhoud stegen, wat in het arbeidsloon tot uitdrukking kwam.
In de loop van de 18e eeuw verschoof het zwaartepunt van de Nderlandse handel zich in haar geheel van de gebieden rond Paliacatta en Masulipatnam naar Negapatnam, Sadraspatnam en Porto Nova, die in de eerste helft van de 18e eeuw een bloeiende centra waren.
In de tijd dat de politieke en militaire macht van de Nederlanders aan de kust van Coromandel aan het vervallen was, stierf hun handel óók een langzame dood.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Gegevens over het archief
De stukken die bij het archief van Van Eck horen , zijn in de loop van de tijd verspreid geraakt over drie archieven: het persoonsarchief Van Eck, het familiearchief van Panthaleon van Eck, die beide bij de Eerste Afdeling van het Nationaal Archief zijn te vinden, en het archief van de familie Van Voërst van Lynden, dat zich in het Rijksarchief in Gelderland bevindt.
In India bevinden zich de memories van overgave van Steven Vermont, Van Ecks voorganger als gouverneur van Coromandel, en Jan Schreuder, Van Ecks voorganger als gouverneur van Ceylon, aan van Eck, zoals blijkt uit de "Lijst der oude boeken van de voormalige Nederlandsche Oost-Indische Compagnie ter kuste Coromandel 1702 - 1795" van J. van Kan, blz. 17 en 52. Deze lijst is verschenen in "Verhandelingen van het Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen", deel 71 (Bandoeng, 1932). De memorie van overgave van Vermont is van 1758 en die van Schreuder van 17 maart 1762. Een duplikaat van de memorie van overgave van Schreuder is te vinden in VOC inv. nr. 3029, op folio's 130-423, terwijl een Engelse vertaling ervan van E. Reimers, met de Nederlandse tekst eraan toegevoegd, is verschenen in Colombo in 1946. Een samenvatting van deze memorie van overgave staat in "History of Ceylon" (Colombo, 1847) van George Lee, op blz. 184-199.
In Sri Lanka bevinden zich zowel bij Van Eck ingekomen, als van hem uitgegane stukken. Deze zijn beschreven in de inventaris van M.W. Juriaanse ( zie literatuurlijst), inv. nrs. 2901, 4881, 4894, 4930, 4931, 4938, 4941 en 4942. Verder zijn er twee stukken met betrekking tot de nalatenschap van van Eck ( inv. nr. 3194).
Het persoonsarchief loopt over de periode 1749-1769; er zitten namelijk óók stukken bij betreffende zijn nalatenschap. Het is niet compleet, want er zijn bijvoorbeeld geen stukken uit het jaar 1750.
Dit persoonsarchief heeft vóór overbrenging berust in de collectie L.J. de Petit (1790-1853), die is aangekocht door het (Algemeen) Rijksarchief op 7 november 1853 op de veiling Nijhoff. Deze datum en plaats van aankoop staan vermeld in de inventaris van de collectie L.J. de Petit, in "Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven" (VROA) van 1923, eerste deel, en in de aanwinstenlijst van het (Algemeen) Rijksarchief van 1853. Uit de bovengenoemde inventaris en VROA valt op te maken dat het archief is overgebracht naar een andere collectie. Deze andere collectie is de aanwinstencollectie van de Eerste Afdeling van het Nationaal Archief.
Dit archief is eerder gedeeltelijk geïnventariseerd: het is beschreven als aanwinst 1853 B II 2 t/m 6. Deze beschrijving staat in de inventaris van de aanwinstencollectie van de Eerste Afdeling van het Nationaal Archief.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
Omdat de eventuele oude orde niet herkenbaar was, heb ik het archief zelf moeten ordenen. Hiervoor is geen standaard ordeningsschema beschikbaar, maar er zijn archieven van andere VOC-dienaren geïnventariseerd die als voorbeeld konden dienen. Dit zijn de volgende particuliere archieven: Becker, Cnoll, Van Kal, Van Polanen en Valckenier.
Omdat er óók stukken van persoonlijke aard in het archief zitten, heb ik gekozen voor een indeling in stukken van persoonlijke aard en stukken van ambtelijke aard. De stukken van ambtelijk aard zijn ingedeeld per functie. De ingekomen stukken zijn chronologisch geordend.
Er is, waarschijnlijk door een negentiende-eeuwse archivaris, een toegang gemaakt op een deel van het archief, door middel van een index op afzenders, die uitsluitend van toepassing is op de bij Van Eck ingekomen brieven die door de maker van de index zijn genummerd ( dus niet op de overige ingekomen brieven). De nummering is willekeurig, want er zitten geen opvallende verschillen tussen brieven mét een nummer en brieven zónder een nummer. De index is helaas niet compleet en dus niet bruikbaar. Deze index is waarschijnlijk niet van De Petit, want er staan géén nummers op de stukken in de collectie De Petit zijn blijven berusten.
Tussen de ingekomen brieven zitten verschillende duplikaten. De verklaring hiervoor is dat men in de 18e eeuw het origineel van een brief naar Azië met het ene schip verzond en duplikaten met andere schepen, omdat er altijd een kans was dat een schip verging.
De stukken in het Perzisch en het Pehlewi kunnen bij dit archief blijven, omdat er op grond van een Nederlandse vertaling van één van de stukken en het feit dat op een ander van deze stukken de naam van Van Eck staat, enig verband met dit archief kan worden vermoed. De stukken in het Pehlewi kunnen niet worden ontsloten, omdat het Pehlewi een oude, dode Perzische taal is, die bovendien al lang niet meer wordt onderwezen, terwijl het voor het ene stuk in het Perzisch niet de moeite waard is om het te ontsluiten.
Van een aantal in de rubriek "Stukken waarvan het verband met het archief niet duidelijk is" is het zeker dat ze niet bij dit archief horen.
In deze inventaris zijn de stukken die in de beide familiearchieven zijn te vinden (zie bij "Gegevens over het archief"), beschreven onder blanco nummers. Enkele kleine rubrieken bestaan zelfs alleen uit een beschrijving met een blanco nummer.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie Lubbert Jan Baron van Eck, nummer toegang 1.10.106, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Eck, van, 1.10.106, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Publicaties Arasaratnam, S., "De VOC in Ceylon en Coromandel in de 17de en 18e eeuw", in: M.A.P. Meilink-Roelofsz. De VOC in Azië.
Haarlem
1976
Dam, Pieter van, Beschryvinge van de Oostindische Compagnie. F.W. Stapel en C.W.Th., baron van Boetzelaer van Asperen en Dubbeldam, Boek 2, deel 2, blz.100 en 138-140.
s'- Gravenhage
1927-1954
Gaastra, F.S., De Geschiedenis van de VOC Blz.18-20, 61-63 en 71
Haarlem
1982
Gaastra, F.S., "Ceylon als "handelscomptoir"vande VOC", in: Het Machtige Eyland. Ceylon en de V.O.C. Blz. 32 en 35
's-Gravenhage
1988
Jurriaanse, M.W., Catalogue of the Archives of the Dutch Central Government of Coastal Ceylon 1640-1796 Blz.10-20 en 314-315
Colombo
1943
Wijnaendts van Resandt, W., De Gezaghebbers der Oost-Indische Compagnie op hare Buiten-Comptoiren in Azië Blz.81-82
Amsterdam
1944
Zwier, W., Het verdrag van 1766 tusschen de O.I. Compagnie en den vorst van Kandi Blz.22-77
Amsterdam
1927
Alle boeken die in deze literatuurlijst en elders in de inleiding worden genoemd, kunnen worden geraadpleegd in de bibliotheek van het Nationaal Archief.

Bijlagen

Concordantie van aanwinst- en inventarisnummer
Aanwinst 1991
1853 B II 2 1
1853 B II 2 6-7
1853 B II 2 10-11
1853 B II 2 22
1853 B II 2 24
1853 B II 2 30-32
1853 B II 2 40-41
1853 B II 2 43-45
1853 B II 2 47
1853 B II 3 2-5
1853 B II 3 8-10
1853 B II 3 12-19
1853 B II 3 21
1853 B II 3 23
1853 B II 3 25-29
1853 B II 3 32-37
1853 B II 3 39-40
1853 B II 3 42
1853 B II 3 46
1853 B II 4 10
1853 B II 5 9
1853 B II 6 9
1853 B II 6 20
1853 B II 6 34-35
1853 B II 6 38
Aanwinst1991