Terug naar zoekresultaten

2.16.06 Inventaris van het archief van de Inspecteurs en Commissies van de Waterstaat in Nederland, (1551) 1798-1849 (1870)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.16.06
Inventaris van het archief van de Inspecteurs en Commissies van de Waterstaat in Nederland, (1551) 1798-1849 (1870)

Auteur

H. Bonder

Versie

14-12-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1952 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Inspecteurs Waterstaat vóór 1850
Inspecteurs Waterstaat vóór 1850

Periodisering

archiefvorming: 1798-1849
oudste stuk - jongste stuk: 1551-1870

Archiefbloknummer

W26572

Omvang

1118 inventarisnummer(s); 66,80 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het, één artikel is in het, een klein aantal stukken in het.
Nederlands
Duits
Frans

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften. Het archief bevat ook kaarten en tekeningen.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

(1551-1849 (1870))(1825) Inspecteurs en Commissies van de Waterstaat in Nederland Behering der Zeeweringen, Zeedijken en de Waterstaat van de Bataafse Republiek Commissie inzake de Phisique en Maritieme Staat van het Koninkrijk Commissie tot Onderzoek der Beste Rivierafleidingen Commissie voor de Sluis- en Dokwerken te Hellevoetsluis Eerste Commissaris-Inspecteur van de Waterstaat Generale Directie over 's Lands Rivieren en Zeewerken Hoofdcommissie voor de Onderstand der Noodlijdenden door de Watervloed van Februari Inspectie van de Waterstaat Inspectie van de Waterstaat, tevens Inspectie van de 1e Afdeling of Divisie Inspectie van de Waterstaat, tevens Inspectie van de 2e Afdeling of Divisie Inspectie van de 1e divisie van Bruggen en Wegen Inspectie van de 2e divisie van Bruggen en Wegen Inspectie van de 3e Afdeling of Divisie van de Waterstaat Inspectie van de 4e Afdeling of Divisie van de Waterstaat Inspectie van het 1e District van de Waterstaat Inspectie van het 1e-7e District van de Waterstaat Inspectie van het 2e District van de Waterstaat Inspectie van het 3e District van de Waterstaat Inspectie van het 4e District van de Waterstaat Inspectie van het 8e-12e District van de Waterstaat Nederlandse Delegatie van de Belgisch-Nederlandse Commissie (inzake) een Kanaal van Luik naar Maastricht Hoofdingenieur in Algemene Dienst, belast met de Spoorwegen en de Rivierkaart Inspecteur-Generaal over 's Lands Rivieren Opzichter der fortificatien te Hinderdam, Muiden, Weesp, Uitermeer en andere posten daaromtrent.
Blanken Jzn, J.,
Brunings, Christiaan (1736-1805)
Brunings, C.L.,
Brunings, Christiaan (1756-1826)
Conrad, F.W.,
Conrad, J.W.,
Goekoop, A.,
Goudriaan, Adrianus François (1768-1829)
Goudriaan, B.H.,
Krayenhoff, Cornelius Rudolphus Theodorus baron (1758-1840)
Kun, L.J.A. van der,
Lorentz, P.,
Ommeren, W. van,
Schovel, D.J.S.,
Steenstra, P.,

Samenvatting van de inhoud van het archief

Betreft de archieven van de eerste nationale waterstaatsorganisatie die door de centralisatie van het rivier-en waterstaatsbeheer na 1798 werd opgericht. Met de uitvoering van de nationale waterstaatwerken werd een landelijke organisatie belast, de rechtsvoorganger en voorloper van de huidige Rijkswaterstaat. Is samengesteld uit de verschillende persoonsarchieven die door de waterstaatsambtenaren zijn gevormd bij de taakuitoefing: ingekomen en uitgaande brieven, rapporten, memories, verslagen, bestekken, circulaires en instructies, journalen, kaarten en tekeningen.
De belangrijkste onderwerpen zijn: zeeweringen, rivieren, dijken, wegen, tollen, kanalen, polders, droogmakerijen, veenderijen, molens en spoorwegen.
Bevat tevens retroacta uit de periode van het rivierbeheer door de Inspecteur van 's landsrivieren J. Lulofs van de Staten van Holland van voor 1798.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Namens de prinses van Oranje, stelde de raadpensionaris in 1754 aan de Staten van Holland en West-Friesland voor om professor Joh. Lulofs te benoemen tot inspecteur-generaal over 's lands rivieren in die provincies, die daartoe op 8 mei van dat jaar besloten, waardoor dus een meer algemeen beheer over de Waterstaat ontstond dan tot dusverre had bestaan.
Wegens zijn zwakke gezondheid trad Lulofs in 1769 af en hij adviseerde de Staten om de algemene rivierbelangen toe te vertrouwen aan Christiaan Brunings, opziener van Rijnland, die 14 september 1769 tot die werkzaamheden gemachtigd en tot inspecteur-generaal over 's lands rivieren aangesteld werd.
Brunings heeft met het Provinciaal Bestuur het beheer over dijken, wegen en waterwerken gevoerd totdat, ingevolge de Staatsregeling van 1798, het Uitvoerend Bewind op 27 maart 1798 (nr. 39) besloot dit beheer voortaan 'geattacheerd' te doen zijn aan het Agentschap van Politie en Binnenlandse Correspondentie, welk agentschap aan A.J. la Pierre werd opgedragen ( Instructie vastgesteld 26 december 1799, nr. 57. ) .
Reeds 11 april 1798 (nr. 25) benoemde deze Chr. Brunings als president ter behering der zeeweringen, zeedijken en de waterstaat der Bataafse republiek, C.R.Th. Krayenhoff als chef de bureau en P. Lorentz als commies bij dat bureau, terwijl bij besluit van 7 april 1798 (nr. 14) de benoeming van C. Apostool tot commies-tekenaar bij het bureau van de Waterstaat volgde.
Verder diende de agent een plan in ter behering van de Waterstaat, dat door het Uitvoerend Bewind werd goedgekeurd bij besluit van 24 mei 1798 (nr. 38). Daarbij werd vastgesteld dat er zouden zijn:
1e. Een Departement der Rivieren in de voormalige gewesten Gelderland, Overijssel, Utrecht, Holland en Brabant, onder beheer van drie daarvoor te benoemen leden, ervaren in de waterbouwkunde etc.
2e. Een Departement der Zeedijken en Zeeweringen, waarvoor benoemd zouden worden uit Groningen en Friesland vier leden, uit Zeeland vier leden, en uit Holland twee leden voor het Noorden en twee voor de eilanden benevens de kust van Overijssel en de Veluwe. Ook deze leden zouden ervaren in zee- en dijkwerken moeten zijn.
Aan de veertien leden van dit departement werd tevens de superintendentie over de Heemraadschappen en Dijkcolleges opgedragen.
Tot leden van de Binnenlandse Waterstaat werden benoemd F.J. Leemans en J. Sabrier, terwijl F.W. Conrad werd benoemd tot commies bij en ter assistentie van de president Chr. Brunings.
Deze regeling hield stand totdat op voordracht van de agent van politie en Binnenlandse Zaken, d.d. 26 juli 1800 (nr. 48a) een reorganisatie plaats had.
De republiek werd in acht departementen verdeeld onder bestuur van vijf commissies van commissarissen-inspecteurs, te weten:
  • I en II: Eems en Oude IJssel,
  • III: Rijn,
  • IV en V: Amstel en Texel,
  • VI en VII: Delf en Dommel,
  • VIII: Schelde en Maas.
Chr. Brunings werd benoemd tot eerste commissaris-inspecteur van de gehele Waterstaat en tot commissarissen-inspecteur werden aangesteld:
  • In de departementen van de Eems en Oude IJssel: J. Sabrier en J. Stapert;
  • In het departement van de Rijn: W. Beyerinck en W. van Ommeren;
  • In de departementen van de Amstel en Texel: G.C. van Vladeracken, A.F. Goudriaan, F.W. Conrad en C.L. Brunings (deze tevens voor Rijn en Dommel);
  • In het departement van de Delf, de Dommel en een deel van Schelde en Maas: J.D. Huichelbos van Liender, J. Blanken Jzn. en Chr. Brunings (tevens voor de Amstel en Texel).
  • In het departement van de Schelde en Maas, voor zover zich het voormalig gewest Zeeland uitstrekt: A. Dingmans, J. Bosdijk en A. Schraver.
Bij besluit van 25 augustus 1800 nr. 63 werd daaraan voor het departement van de Delf nog als vierde commissaris-inspecteur toegevoegd: M. Monsier, die tevens in de departementen Amstel en Texel zou fungeren.
Het algemeen beheer van het Departement van de Waterstaat, dat van de agent van Inwendige Politie enz. op 1 september daaraanvolgend was overgegaan op de Raad van Binnenlandse Zaken, ging in oktober 1803 over op twee Commissies van Superintendentie.
Op 14 maart 1803 (nr. 58) zijn de departementale besturen van Holland, Utrecht, Gelderland en Overijssel aangeschreven uit hun midden of anderszins leden te benoemen tot het vormen van een Commissie van Superintendentie over het werk der rivieren, en de departementale besturen van Holland, Zeeland, Friesland en Groningen voor het vormen van een Commissie van Superintendentie over het werk der zeehavens en zeegaten.
Bij besluit van 2 september 1803 (nr. 31) werd een reglement voor deze beide commissies vastgesteld. Bij Staatsbesluit van 3 oktober 1803 (nr. 42) werden de commissarissen-inspecteurs met ingang van 1 november daaraanvolgend ontslagen, met opdracht om alle 'archieven, charters, kaarten en verdere stukken tot hun gewezen qualiteit betrekking hebbende en bij hen voorhanden zijnde aan de daarbij geconcerneerde Commissies van Superintendentie in te zenden'.
Bij besluit van 10 oktober 1803 (nr. 19) werd Chr. Brunings benoemd tot directeur-generaal van de Nationale Rivier- en Zeewerken en 14 oktober daaraanvolgend (nr. 9) volgde daarop de aanstelling van inspecteurs.
Als inspecteurs werden op 14 oktober 1803 (nr. 9) benoemd:
Voor de rivieren:
  • in het 1e district: W. van Ommeren en W. Beyerinck.
  • in het 2e district:C.R.Th. Krayenhoff en C.L. Brunings,
Voor de zeehavens en zeegaten:
  • in het 1e district Zuid-Holland: J. Blanken Jzn;
  • in het 2e district Noord-Holland: F.W. Conrad;
  • in het 3e district Domeinen van Nassau, Brabant en Zeeland: A. Dingmans;
  • in het 4e district Stad en Lande, Schokland, Friesland en Overijssel: K.J. Koers.
Na het overlijden van de directeur-generaal Chr. Brunings werd bij besluit van de raadpensionaris, d.d. 10 juni 1805 (nr. 17) vastgesteld, dat voor hem in de plaats twee inspecteurs zouden worden benoemd, één uit de districten der rivieren en één uit die der zeehavens en zeegaten. Bij dit besluit werd eveneens bepaald om de Commissie van Superintendentie over de Waterstaat (die inmiddels uit de combinatie der beide bovengenoemde commissies ontstaan was) aan te schrijven het archief van de overleden directeur-generaal bij voortduring te doen completeren.
Op 21 juni daaraanvolgend (nr. 38) werd een reglement vastgesteld voor de Commissie van Superintendentie. Art. 20 van dit reglement luidde: 'De directie en executie van alle waterwerken aan de behering of superintendentie der Commissie gesubjecteerd zal geschieden en verzekerd worden door een Directeur-generaal, wanneer de Commissie bij ondervinding mocht blijken de vervulling van dien post volstrekt noodzakelijk te zijn; wijders door inspecteurs, landmeters en opzienders'.
Dientengevolge werd F.W. Conrad tot opvolger van Chr. Brunings benoemd. Artikel 22 bepaalde, dat de commissie zo spoedig mogelijk een voordracht zou inzenden nopens het getal en de jaarwedden der inspecteurs, landmeters en vaste opzichters. Ter voldoening aan dit artikel benoemde de commissie bij besluit van 8 juli 1805 (nr. 26) drie leden uit haar midden om een voordracht aan de raadpensionaris te doen omtrent het aantal inspecteurs etc. en hun traktementen. Van de indiening ener voordracht blijkt echter niets, en nog op 20 november 1806 wordt door de Commissie van Superintendentie een staat van traktementen over het 4e kwartaal ingediend, waarop dezelfde indeling der functionarissen, als in 1803 vastgesteld, voorkomt.
Koning Lodewijk Napoleon nam op 20 november 1806 (inv.nr. 13) een besluit omtrent het beheer luidende: 'Il y aura un Directeur-général des digues, ponts et chaussées, assisté par un conseil permanent et un ou plusieurs Inspecteurs-généraux' en benoemde tegelijkertijd een commissie om een ontwerp organisatie in te dienen, bestaande uit de heren: Twent, van Stralen, Krayenhoff en Abbema, auditeur-secretaris.
Bij Koninklijk Decreet d.d. 20 januari 1807 (nrs. 10 en 11) werd de Commissie van Superintendentie opgeheven en werd vastgesteld dat het algemeen bestuur van de Waterstaat zou worden opgedragen aan een directeur-generaal, bijgestaan door vijf administrateurs, een secretaris-generaal, een inspecteur-generaal en verschillende inspecteurs en geëmployeerden.
Tot leden van de algemene administratie werden met ingang van 1 februari 1807 benoemd:
  • Mr. A.P. Twent van Raaphorst, directeur-generaal,
  • D.C. Gevers van Endegeest, J. van den Houte, F.W.E.J. van Pallandt van Barlhem, O. Repelaer en M. IJpey, administrateurs,
  • E. van Vredenburgh, secretaris-generaal.
  • F.W. Conrad, inspecteur-generaal en tot diens plaatsvervanger de generaal-majoor Van der Plaat.
Verder is aan het decreet van 20 januari 1807 geen uitvoering gegeven, doch de nieuwe organisatie had plaats bij decreet van 30 maart 1808 (nr. 47). Hierbij werd bepaald, dat de administratie van de Waterstaat verdeeld zou worden in twaalf districten en dat in elk district een inspecteur zou zijn bijgestaan door opzichters enz.; alleen het zevende district zou twee inspecteurs krijgen.
Aan het hoofd van de districten 1-7 en 8-12 zouden inspecteurs-generaal benoemd worden. De organisatie luidde als volgt:
  • A.F. Goudriaan, inspecteur-generaal 1-7 district;
  • A.H.J. van der Plaat, 1e district, Noord-Holland tot Naarden;
  • J. Peereboom, 2e district, Den Helder, Texel, Vlieland, Terschelling en de eilanden;
  • A.H.J. van der Plaat, 3e district, Naarden langs Harderwijk tot Deventer;
  • J.W. Karsten, 4e district, Friesland;
  • J. Bosdijk, 5e district, Groningen, Noordelijk Drenthe
    ;
  • J.E. Wildeman, 6e district, Zuid-Drenthe en Overijssel langs de kust van de Zuiderzee.
  • W. van Ommeren, 7e district, de IJssel, de Rijn, de Waal enz. tot de Grebbe.
  • J. Blanken Jzn., inspecteur-generaal 8e-12e district;
  • C.L. Brunings, 8e district, van de Grebbe over Utrecht naar Gorinchem tot Dordrecht enz. en geheel Brabant tot Grave enz.
  • A. Blanken Jzn., 9e district, Naarden langs Muiden en Amsterdam, Rijnland, Delfland en Schieland, de Alblasserwaard langs de Merwede enz. tot achter Utrecht.
  • A. Blanken Jzn., 10e district, van Scheveningen tot achter Breda en Bergen op Zoom en Goeree en Overflakkee.
  • A. Schaver, 11e district, noordelijk deel van Zeeland enz. tot Bergen op Zoom.
  • A. Dingmans, 12e district, zuidelijk deel van Zeeland.
  • C. van Delen, algemene dienst.
Bij Koninklijk Besluit van 28 december 1808 (nr. 2) werd het ambt van directeur-generaal van de Waterstaat opgeheven en de administratie verenigd met het Ministerie van Binnenlandse Zaken, ingaande 1 januari 1809, terwijl bij besluit van 22 mei 1809 nr. 6 een Ministerie van Waterstaat werd opgericht, ingaande 1 juni 1809. Tijdens de vereniging der Administratie van de Waterstaat met het Departement van Binnenlandse Zaken was aan de minister toegevoegd een Comité Centraal van de Waterstaat bestaande uit de leden: A. Blanken Jzn., C.L. Brunings, C. van Delen, A.F. Goudriaan, C.R.Th. Krayenhoff, J.W. Raven, J.H. van Swinden en P. Lorentz, benoemd bij Koninklijk Decreet van 22 januari 1809, waaraan bij besluit van 2 februari nr. 5 en van 6 februari nr. 1 J.F. van Beeck Calkoen werd toegevoegd. Na de inlijving werd het beheer van de Waterstaat opgedragen aan een rekwestmeester belast met de Dienst van Bruggen en Wegen (later directeur van Bruggen en Wegen genoemd).
Bij Keizerlijk Decreet van 14 november 1810 nr. 33, werd een nieuwe organisatie vastgesteld. Dit decreet bepaalde onder andere dat de zeven Hollandse Departementen de 16e inspectie van de Franse Dienst van Bruggen en Wegen zouden uitmaken. Deze inspectie werd verdeeld in twee divisies: 1e Zuiderzee, Monden van de Maas en Bovenijssel; 2e Monden van de IJssel, Friesland, Wester-Eems en Ooster-Eems. De beide in functie zijnde inspecteurs bleven daarbij gehandhaafd en elk werd aan het hoofd van een divisie gesteld. In ieder departement zou een inspecteur of ingenieur gesteld worden en in ieder arrondissement een gewoon ingenieur. Met ingang van 1 april kwam deze organisatie tot stand. De plaatsing was als volgt:
  • In de 1e divisie: J. Blanken Jzn., inspecteur-generaal;
  • In de 2e divisie: A.F. Goudriaan, inspecteur-generaal.
De eerste resideerde te Amsterdam en de tweede te Kampen.
Verder waren geplaatst
In het Departement van de Zuiderzee::
  • A.H.J. van der Plaat, ingenieur en chef te Amsterdam;
  • D. Mentz, ingenieur-ordinair te Hoorn;
  • P. Wellenbergh, ingenieur-ordinair te Amsterdam;
  • C. de Beer, ingenieur-ordinair te Utrecht;
  • A. Latensteyn, conducteur aan de Zaan;
  • allen voor de gewone dienst, terwijl voor de droogmakerijen fungeerden:
  • C. Brunings Jr. en J.H. Ferrand te Leiden.
In het Departement van de Monden van de Maas:
  • A. Blanken Jzn, ingenieur en chef te 's-Gravenhage;
  • A. Goekoop, ingenieur-ordinair te Gorinchem;
  • E. Stoelendrayer, ingenieur-ordinair te Rotterdam;
  • A.C. Kros, ingenieur-ordinair te 's-Gravenhage;
  • P.A. Overduin, ingenieur-ordinair te Brielle.
In het Departement van de Boven IJssel:
  • W. van Ommeren, ingenieur en chef te Arnhem;
  • F. Beyerinck, ingenieur-ordinair te Arnhem;
  • D.J. Thomkins, ingenieur-ordinair te Zutphen;
  • J. Ferrand, conducteur te Zutphen.
In het Departement van de Monden van de IJssel:
  • J.E. Wildeman, ingenieur en chef te Zwolle;
  • C. van der Meer, ingenieur-ordinair te Almelo;
  • J.W. Thomeze, ingenieur-ordinair te Zwolle.
  • In het Departement Friesland:
  • J. Peereboom Bzn. ingenieur en chef te Leeuwarden;
  • S. Tierens, ingenieur-ordinair te Workum.
In het Departement van de Wester-Eems:
  • J.W. Karsten, ingenieur en chef te Groningen;
  • W. Nielsen, ingenieur-ordinair te Assen;
  • P.Th. Grinwis, ingenieur-ordinair te Winschoten;
  • A.N.H. de Man, ingenieur-ordinair te Groningen.
In het Departement van de Ooster-Eems:
  • P. van Diggelen, ingenieur en chef te Aurich;
  • M.G. Beyerinck, ingenieur-ordinair te Emden.
Deze organisatie bleef gedurende de Franse heerschappij voortbestaan.
Na het herstel van Nederlands onafhankelijkheid kwam het beheer van de Waterstaat onder de directeur-generaal van Bruggen en Wegen. Bij het besluit van 6 mei 1814 nr. 2804A werd vastgesteld, dat het in functie zijnde personeel voorlopig ongewijzigd gehandhaafd zou blijven tot een definitieve reorganisatie zou hebben plaats gehad. Wel werd ten gevolge van het vervallen der verdeling van het land in departementen de indeling in districten weer aangenomen. Het Departement van de Zuiderzee werd 1e provisioneel district van de Waterstaat; de Monden van de Maas 2e; de Bovenijssel 3e; de Monden van de Rijn 4e; de Monden van de Schelde 5e; de Monden van de IJssel 6e; Friesland 7e; Wester Eems het 8e provisioneel district.
De definitieve organisatie werd vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 25 juli 1816 (nr. 36), terwijl de benoemingen plaats hadden bij Koninklijk Besluit van 25 december 1816 (La X, nr. 26) als volgt:
  • 1e district, Noord-Holland en Utrecht: D. Mentz, hoofdingenieur te Amsterdam;
    J. Ant. Blanken, ingenieur;
  • 2e district, Zuid-Holland: A. Blanken Jzn., hoofdingenieur 's-Gravenhage;
  • 4e district, Noord-Brabant: A. Goekoop, hoofdingenieur te 's-Hertogenbosch.
  • 3e district, Gelderland: F. Beyerinck, hoofdingenieur, Arnhem.
  • 6e district, Overijssel;
  • 7e district, Friesland;
  • 8e district, Groningen en Drenthe: J.W. Karsten, hoofdingenieur te Groningen.
  • 16e district, Luik en Limburg;
  • 5e district, Zeeland en het voormalige Staats-Vlaanderen: A. Schraver, hoofdingenieur te Middelburg.
  • 9e district, Antwerpen;
  • 10e district, Oost-Vlaanderen;
  • 11e district, West-Vlaanderen J. de Brock, hoofdingenieur te Brugge.
  • 12e district, Zuid-Brabant: T. Teichman, hoofdingenieur te Brussel.
  • 13e district, Henegouwen: P.J.L. Urban, hoofdingenieur te Bergen.
  • 14e district, Namen: P. M. Bouesnel, hoofdingenieur te Namen.
  • 15e district, Luxemburg: A de Behr, hoofdingenieur.
De Koninklijke Besluiten van 17 december 1819 (nrs. 1 en 2) brachten wederom een reorganisatie, waarbij het beheer en bestuur over sommige waterstaats- en publieke werken aan de staten der respectievelijke provincies werd overgedragen. Verder werd daarbij bepaald, dat de indeling en het Corps Ingenieurs van de Waterstaat en de Publieke Werken geheel dezelfde zou blijven als in 1816 was vastgesteld, behalve dat met één der inspecteurs-generaal zou moeten worden volstaan. Hieraan werd echter geen gevolg gegeven, want de beide inspecteurs-generaal bleven gehandhaafd, tot bij Koninklijk Besluit van 28 september 1823 (nr. 102) Goudriaan werd aangesteld tot administrateur en Blanken dus alleen inspecteur-generaal bleef.
Het Koninklijk Besluit van 17 december 1819 (nr. 2) kwam eigenlijk pas tot uitvoering door de Koninklijke Besluiten van 11 april 1822 (nrs. 22 en 23). Dientengevolge werd bij Ministeriële Beschikking van 18 mei 1822 (nr. 45) met ingang van 1 juli daaraanvolgend het Corps Ingenieurs als volgt ingedeeld:
Hoofdingenieurs in algemene dienst:
  • J.W. Karsten te 's-Gravenhage; J.B. Vifquain te Brussel.
  • In Friesland: P. Wellenbergh, ingenieur 1e klas.
  • In Groningen: D.J. Thomkins, ingenieur 1e klas.
  • In Drenthe: J.W. de Thomeze, ingenieur 1e klas.
  • In Overijssel: C. van der Meer, ingenieur 1e klas.
  • In Gelderland: E. Beyerinck, hoofdingenieur.
  • In Utrecht: J.A. Blanken, ingenieur 1e klas.
  • In Noord-Holland: D. Mentz, hoofdingenieur.
  • In Zuid-Holland: A. Blanken Jzn., inspecteur, fungerend hoofdingenieur 1e klas.
  • In Zeeland: A. Schraver, hoofdingenieur tevens belast met de Dienst der Calamiteuze Polders.
  • P. van Diggelen, hoofdingenieur belast met de dienst in Staats Vlaanderen.
  • In Noord-Brabant: A. Goekoop, hoofdingenieur 2e klas.
  • In Limburg: E. de Kruyf, hoofdingenieur 2e klas.
  • In Zuid-Brabant: T. Teichman, hoofdingenieur 2e klas.
  • In Antwerpen: J. de Bobbeler, ingenieur 1e klas.
  • In Oost Vlaanderen: J.E. Noël, ingenieur 1e klas.
  • In West Vlaanderen: J. de Bock, hoofdingenieur 2e klas.
  • In Henegouwen: J.J.A. de Behr, hoofdingenieur 1e klas.
  • In Luik: E. de Ketelbuter, hoofdingenieur 2e klas.
  • In Namen: P.J.L. Urban, hoofdingenieur 2e klas.
  • In Luxemburg: F.J. de Moor, ingenieur 1e klas.
Bovendien werden daarbij de gewone ingenieurs aangewezen, die met de provinciale dienst belast werden.
Na het overlijden van de inspecteur-generaal A.F. Goudriaan werd geen opvolger benoemd, doch de volgende indeling ingevoerd bij Koninklijk Besluit van 26 juni 1829 (nr. 34) met ingang van 1 juli daaraanvolgend:
1e district
  • Gelderland, Overijssel: W. van Ommeren, inspecteur;
  • Drenthe, Friesland en Groningen:
  • D.J. Thomkins, hoofdingenieur in Overijssel;
  • C. de Beer, hoofdingenieur in Drenthe.
2e district
  • Holland, Utrecht en Zeeland:
  • D. Mentz, inspecteur.
  • P.Th. Grinwis, hoofdingenieur in Noord-Holland.
  • M.G. Beyerinck, hoofdingenieur in Zuid-Holland.
3e district
  • Noord-Brabant, Limburg, Antwerpen, Oost- en West Vlaanderen:
  • A. Goekoop, inspecteur,
  • E. de Kruyf, hoofdingenieur.
  • J. Sermois, hoofdingenieur.
4e district
  • Zuid-Brabant, Henegouwen, Namen, Luxemburg:
  • J.B. Vifquain, inspecteur.
Na de afscheiding van België in 1830 bleef een eigenlijke reorganisatie achterwege; als provisionele maatregel werd aanvankelijk aangenomen, dat het Corps Ingenieurs zou bestaan uit:
  • B.H. Goudriaan, hoofdingenieur te 's-Gravenhage;
  • J.Ant. Blanken, hoofdingenieur te Utrecht;
  • P.Th. Grinwis, hoofdingenieur te Haarlem;
  • E. de Kruyf, hoofdingenieur te 's-Hertogenbosch;
  • S. Tierens, hoofdingenieur te Middelburg;
  • A. Goekoop, inspecteur te Arnhem;
  • J.H. Ferrand, hoofdingenieur te Arnhem;
  • J.W. Thomeze, hoofdingenieur te Zwolle;
  • P. Wellenbergh, hoofdingenieur te Leeuwarden;
  • A.C. Kros, hoofdingenieur te Groningen;
  • A. Kommers, hoofdingenieur te Assen.
Een reorganisatie van de Waterstaat en het Corps Ingenieurs werd ingevoerd bij Koninklijk Besluit van 8 februari 1849 (Stb. nr. 6). Deze had ten doel in de samenstelling vereenvoudiging aan te brengen, welke tot bezuiniging zou leiden, maar tevens werd daarbij overwogen, dat de bepalingen van het Koninklijk Besluit van 17 december 1819 hier niet meer in toepassing gebracht konden worden.
Bij besluit van 8 februari 1849 werd alzo het Rijk verdeeld in elf districten en twee inspecties.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Omtrent de inspecteurs-archieven lezen we in 'de Gestie' van dr. Bakhuizen van den Brink ( R. Fruin, De gestie van dr. R.C. Bakhuizen van den Brink enz., 's-Gravenhage, 1926, blz. 107 vlg. ) :
In 1858 vond de rijksarchivaris aanleiding om de minister van Binnenlandse Zaken te schrijven: 'dat het zorgvuldig ook de generale Directiën van den Waterstaat zoo bij het Agentschap van Politie, als bij de latere Departementen van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat hare archieven hebben bijeengehouden en bewaard, deze echter incompleet blijven, zoolang wij niet in het bezit zijn van de archieven der Inspecteurs-generaal. Dit is in den loop van één jaar de derde maal, dat ik buiten staat ben om een voldoend antwoord te geven, juist omdat de archieven der Inspecteurs buiten mijn bereik zijn...'
'Ik wensch daarom Uwe Excellentie in overweging te geven of het niet mogelijk zou zijn van Harentwege omtrent die archieven eenige nasporingen te bevelen of inlichtingen in te winnen, die archieven althans tot den jare 1814, voor zooverre zij nog voorhanden zijn, op eene plaats onder behoorlijk toezigt, b.v. op het Rijksarchief te vereenigen en vooral tegen verdere verstrooiing er van te waken. Immers het blijft mijne overtuiging, dat de Staat een onbetwistbaar regt heeft op de minuten, ambtshalve gesteld door de officieren van den Waterstaat en voorzeker op de stukken aan hen in hun betrekking ingezonden en nimmer afgedaan'.
De minister zegde daarop een onderzoek toe, waaraan in de loop van 1860 gevolg werd gegeven door overlegging van de inventarissen van de bescheiden, die nog onder de hoofdinspecteur, de inspecteurs en de hoofdingenieurs berustten. Naar aanleiding van deze lijsten deed Bakhuizen van den Brink het voorstel om alle stukken van de Waterstaat van vóór 1814 van inspecteurs enz. naar het (Algemeen) Rijksarchief over te brengen en de stukken welke uit hun aard tot de archieven van bijzondere provincies behoren in de provincies te deponeren.
Verder zegt Bakhuizen van den Brink ( T.a.p. blz. 152 vlg. ) : 'De archieven van de Waterstaat hebben de verschillende lotswisselingen gedeeld, waaraan sedert 1798 het Departement zelf heeft bloot gestaan. Toen de reactionaire staatsregeling van 1801 veel aan de administratie der Departementen teruggaf, wat vroeger onder nationaal beheer had gestaan, zijn ook ingevolge besluit van 9 augustus 1802 no. 68 vele archieven daartoe betrekkelijk aan de Departementen uitgeleverd geworden; dat dit echter niet algemeen is opgevolgd, bewijst hetgeen uit de thans overgelegde inventarissen blijkt bij de archieven van J. Blanken Jzn. en van de inspecteurs Karsten en Schraver in Friesland en Zeeland, waarin zoveel gevonden wordt, dat niet de algemene waterstaat maar die der bijzondere Departementen betreft. Er kwam bij, dat bij de instructie van de in 1803 aangestelde Inspecteurs van de rivieren en van de zeehavens en zeegaten nauwkeurig geregeld was, hoe zij de archieven, welke zich onder hen bevonden, aan hunne opvolgers hadden te extraderen, een artikel dat vernieuwd werd bij de instructie voor de in 1808 aangestelde Inspecteurs - art. 3 van het Koninklijk Besluit van 30 Maart 1808 no. 47. Het kan dus geacht worden, dat van staatswege over de archieven der Inspecteurs vrijelijk is beschikt geworden, en zulks temeer, sedert door de constitutie van 1806 en de opgevolgde besluiten van Koning Lodewijk meer en meer in de handen van het Algemeen bestuur een beheer werd gecentraliseerd, waaraan vroeger de Departementen een aanzienlijk deel hadden.'
'Zo dus het regt van de Staat op de archieven van de bijzondere Inspecteurs ontegenzeggelijk is, nog meer geldt dit van de archieven van de Inspecteurs-generaal Conrad, Goudriaan en Blanken, die bepaaldelijk als ambtenaren van het Algemeen bestuur kunnen worden beschouwd. Het was mij vooral om die archieven te doen, toen ik mijn aanzoek bij Uwer Excellenties ambtsvoorganger deed, en ik verheug mij, dat dientengevolge althans het meest officieele gedeelte van dat van Goudriaan, zijne correspondentie met het Algemeen bestuur in zijn geheel teruggevonden is en opgegeven in het vierde gedeelte van den inventaris van den heer Inspecteur van de 1e inspectie. Ook dat van den Inspecteur-generaal J. Blanken kan voor een goed gedeelte zaamgesteld worden uit de stukken, opgegeven in het 1e gedeelte van dezelfden inventaris en in dien van den Hoofdinspecteur. Eindelijk de in het tweede gedeelte van den inventaris van den heer Inspecteur van de 1e inspectie overgebleven overblijfsels van het archief van Krayenhoff behooren bepaaldelijk tot het archief van Uwer Excellentie departement. Immers zij werden bij dispositie van Uwe Excellentie's toenmaligen ambtsvoorganger van 25 Juni 1840 no. 133 aan den Inspecteur Goekoop tegen reçu ten gebruike afgeleverd om daarna successievelijk te worden teruggezonden. Wat in 20 jaren geen plaats gehad heeft, kan thans met alle regt geschieden, en die stukken tegen afgifte van het reçu door gemelden heer Inspecteur bij missive van 7 Juli 1840 no. 1443 ingezonden, uit hunne tegenwoordige bewaarplaats teruggevorderd.'
'Tengevolge niet alleen van de verplaatsingen of veranderde betrekkingen der inspecteurs en ingenieurs, maar vooral ook tengevolge van de groote veranderlijkheid in de bepaling van de districten hunner werkzaamheden hebben zich in enkele archieven, thans onder hoofdambtenaren van den waterstaat berustende, stukken opeengehoopt, welke tot geheel andere streken dan die, waar zich hun archief bevindt, betrekking hebben. Bepaaldelijk is zulks het geval met het archief van den Inspecteur van de 1e inspectie, waarin zich de overblijfsels der archieven van de Inspecteurs-generaal Blanken en Goudriaan, wier werkzaamheden het geheele koninkrijk Holland omvat hebben, hebben opeengehoopt. Vandaar dat de rapporten over de fortificatiën van Brielle en Amsterdam, over de werken van Mark en Dintel, over de Drentsche en Friesche vaarten, stukken over de sluizen in Overijssel, over de zeedijken in Groningen te Arnhem te vinden zijn enz.'
Het doel van het voorstel van Bakhuizen van den Brink was 'dien toestand te doen ophouden, door alle die stukken herwaarts over te brengen, waar de zetel van de hoofddirectie van den Waterstaat is en tevens de verzamelplaats van alle oorkonden, welke niet van actueel maar van historisch belang zijn, in het Rijksarchief gevonden wordt. Herwaarts als naar een bepaald middelpunt kunnen dan alle navragen worden gerigt en zelfs wanneer de stukken hetzij tijdelijk aan ambtenaren van den Waterstaat, hetzij onbepaald aan provinciale archieven zijn afgegeven, zal van hier uit de plaats kunnen aangewezen worden, waar de verlangde inlichtingen kunnen en moeten gegeven worden'.
Tenslotte stelde de rijksarchivaris voor 'behoudens later te bepalen bestemming voor het Rijksarchief op te vragen, met uitzondering der stukken van latere dagtekening dan December 1813: 1e de stukken vermeld in de inventaris van den heer Hoofdinspecteur; 2e die vermeld in de inventarissen van den heer Inspecteur in de 1e inspectie; 3e die, vermeld in de respectieve inventarissen van de hoofdingenieurs in Noord-Holland, Friesland, Overijssel, Groningen en Drenthe en in die van de ingenieur de Bruyn Kops; 4e uit het archief van den Hoofdingenieur in Noord-Brabant een aantal bepaaldelijk genoemde stukken'.
'De Minister vereenigde zich met die plannen en gelastte den Hoofdinspecteur, de Hoofdingenieurs en den Inspecteur in de eerste inspectie de onder hen berustende stukken en kaarten tot December 1813 aan het Departement in te zenden, waar de Rijksarchivaris ze dan zou kunnen onderzoeken en nader bepalen, waarheen ze definitief behoorden te worden gezonden. Inderdaad zijn in den loop van het jaar die stukken naar het Departement overgebracht en van daar zijn de archieven van de Inspecteurs-generaal Blanken en Goudriaan op het Rijksarchief gekomen. Merkwaardigerwijze vindt men noch nu, noch later eenig gegeven omtrent deze aangelegenheid in de correspondentie van Bakhuizen van den Brink, noch omtrent de definitieve bestemming der stukken'.
Tot zover de Gestie, waaruit vrij uitvoerig de geschiedenis der archieven van de waterstaatsambtenaren blijkt.
De archieven zijn tussen 1860 en 1931 door de Ministeries van Binnenlandse Zaken en van Waterstaat aan het Algemeen Rijksarchief overgedragen en deels verworven door aankopen.
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.
De verwerving van het archief
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Na overbrenging naar het Rijksarchief zijn er geen bestanddelen vernietigd.
Verantwoording van de bewerking
Aan de volontair mr. H. Aa was opgedragen van deze stukken een beschrijving te vervaardigen, welke hij niet heeft kunnen voltooien. Daarna is deze arbeid aan schrijver dezes, H. Bonder, opgedragen.
In 2009 is een aanvulling aan het archief toegevoegd. Het betreft 6 delen inzake de peilhoogten en merkwaardigste gebeurtenissen op de rivieren Maas, Rijn, Waal, Nederrijn, IJssel, Lek en Merwede, gemeten over de periode 1770-1853.
Ordening van het archief
De verzamelingen zijn nu zoveel mogelijk weder geordend naar de ambtenaren of commissies, waarvan zij afkomstig zijn; de verdere indeling behoeft geen nadere toelichting

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Inspecteurs Waterstaat vóór 1850, nummer toegang 2.16.06, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Inspecteurs Waterstaat vóór 1850, 2.16.06, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Bij de Stanford University (USA) berust de kaarten- en tekeningencollectie van F.W. Conrad (1769-1808)
Verwante archieven
De archiefbescheiden van A. Blanken Jzn. gevormd als inspecteur van Waterstaat in Zuid-Holland zijn overgebracht naar het archief van de hoofdingenieur Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 1808-1849, (toegang 3.07.01) Kaarten- en tekeningen van groter formaat dan A3 zijn grotendeels opgenomen in afzonderlijke kaartenarchieven (toegangen: 4.BLF, 4.KIVI, 4.KRF, 4.VTH, 4.VTHR en 4.WCA).
Zie ook de archieven van het Ministerie van waterstaat 1798-1813 (toegang 2.01.13) en van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Afdeling Waterstaat 1814-1877 (toegang 2.04.07).

Archiefbestanddelen