Terug naar zoekresultaten

3.20.23 Inventaris van het archief van de familie Heereman van Zuydtwijck, 1360-1880

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.20.23
Inventaris van het archief van de familie Heereman van Zuydtwijck, 1360-1880

Auteur

J.A.M.Y. Bos-Rops

Versie

15-12-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1987 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Familie Heereman van Zuydtwijck
Heereman van Zuydtwijck

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1360-1880

Archiefbloknummer

35022

Omvang

; 2889 inventarisnummer(s) 11,60 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Een klein gedeelte is gesteld in het,en.
Nederlands
Frans
Duits
Latijn

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten. De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief. De Duitse stukken zijn grotendeels in het Kurrentenschrift geschreven. Er zitten ook kaarten in het archief.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Heereman van Zuydtwijck

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het familiearchief Heereman van Zuydtwijck (1360-1880) bevat de zeer uitgebreide schriftelijke nalatenschap van een schatrijk geslacht en de verwante families. Daarmee bevat het informatie van en over een groot aantal katholieke personen uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Rijkdom en religie brengen met zich mee dat er in het archief bijvoorbeeld stukken worden aangetroffen over geestelijke fundaties, maar ook dat informatie over openbare ambten en bestuursfuncties vrijwel geheel ontbreekt - het bekleden daarvan was voor katholieken immers bijna onmogelijk. De rijkdom van de familie heeft zijn sporen nagelaten in de vorm van honderden aankomsttitels en documenten over de verwerving van onroerend goed (onder meer beleningen door de Nassaus) en het beheer van een uitgebreid goederenbezit in Holland, West- en Zuid-Utrecht en de Tielerwaard. Een indicatie van de rijkdom geven ook de stukken van persoonlijke aard, waaronder de huwelijkse voorwaarden, testamenten en boedelinventarissen de meerderheid vormen.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Geschiedenis
'Roomsgezind en schatrijk'. Zo omschreef de zeventiende eeuwse Amsterdamse geschiedschrijver T. van Domselaer het geslacht Heereman van Zuydtwijck ( T. van Domselaer, Beschrijvinge van Amsterdam, boek VI, p. 211; zie ook: De Bont, 'Cornelis Jacobsz. Brouwer', p. 443. ) . Deze woorden zijn ook later op de familie van toepassing gebleven.
a. Het geslacht Heereman van Zuydtwijck
De oudste gegevens over het geslacht Heereman van Zuydtwijck zijn te vinden in het testament van de Amsterdamse priester Pieter Heereman uit 1549 ( Inv.nr. 1. ) . Daarin vermaakt hij een deel van zijn bezittingen aan zijn broers oude en jonge Jacob Heereman en zijn zusters Agnees en Maritgen (Marij) Heeremansdochter. Van Marij Heeremansdr. stammen de verdere leden van het geslacht af. Zij had vier kinderen: twee zoons, Heereman en Yem, bij een echtgenoot die Ghijsbert heette en een zoon Jan en een dochter Anna bij Pieter Jansz. Corver. Beide echtgenoten heeft zij overleefd: in 1557 wordt zij vermeld als weduwe woonachtig 'opt water' (het Damrak) in het huis 'de roo wagen' ( Elias, Vroedschap, p. 84, noot c. ) . Marij overleed op 31 januari 1588 en werd begraven in de Nieuwe Kerk; haar nalatenschap bestond, naast geld en renten, uit huizen in Amsterdam en hofsteden te Sloten en Woerden en vertegenwoordigde een waarde van in totaal 26.000 gulden ( GA Amsterdam, begraafboeken 105, f. 24v; inv.nr. 2: de huizen stonden aan het Damrak, in de Kalverstraat en aan het Spui. ) . Over de twee zoons uit haar eerste huwelijk is evenmin veel bekend. Van Yem is slechts de akte van huwelijkse voorwaarden m het archief bewaard gebleven ( Inv.nr. 5. ) . Stamhouder Heereman trouwde in 1552 met Jacoba Jacobsdr. Bam. Zij was degene die er later, ten onrechte, van werd beschuldigd de aanstichster te zijn geweest van een geheimzinnige ziekte die in het jaar 1566 uitbrak onder de weeskinderen van Amsterdam ( Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, IV, p. 78-79. ) . Door dit huwelijk raakte Heereman verwant aan een aantal aanzienlijke geslachten - Occo, Buyck, de 'Heynen-clan' , Boelens - die tot aan de alteratie van Amsterdam (1578) een zeer grote rol speelden in het stadsbestuur. Zelf heeft hij echter nooit enige activiteit in die richting ontplooid. Bij zijn zoon Claes (1562-1650) valt voor het eerst een duidelijke toename van de rijkdom te constateren. Hij woonde in het 'groote huys ' in de Kalverstraat (tegenover het 'leelijck hooft') en bezat daarnaast nog zes andere huizen in de stad en een groot aantal landerijen in de omgeving ( Ten tijde van zijn overlijden bezat hij.vier huizen in de Kalverstraat, twee huizen aan het Rokin, een huis in het 'Gebbefatsoensteegje' en een derde deel van een huis op de Wortelmarkt; de landerijen waren gelegen te Amstelveen, Buitenveldert, Sloten, Ouderkerk, Nigtevecht, Weesp, Spaarnwoude en Koedijk; inv.nrs. 12 en 1231. ) . Welke precies de bron van deze rijkdom is geweest valt jammer genoeg niet uit het archief op te maken - er zijn geen gegevens over het eventuele beroep van Claes. Het is waarschijnlijk dat hij, en later zijn zoon en kleinzoon, zich met de geldhandel heeft bezig gehouden ( Vgl. bijvoorbeeld inv.nrs. 21-26 en 47-75. ) . Ook Claes trouwde met een Amsterdamse, namelijk Volkgen Vastertsdr., een kleindochter van de rijke apotheker Jan Claesz. Cat. Van hun vele kinderen (ten tijde van het overlijden van Claes waren er nog zeven in leven) kreeg er slechts een, Silvester, nageslacht. Silvester Heereman (1600-1673) was jurist en is na zijn studie enige tijd 'in dienst van den keijser' geweest ( Inv.nr. 108; nadere gegevens ontbreken. ) . Waar hij gestudeerd heeft is niet bekend. Hij trouwde met Anna van Swieten, een dochter uit een aanzienlijk geslacht dat van oorsprong uit Leiden afkomstig was. Zij was weduwe van Joost Boelens, de schoonvader van Silvester 's zuster Maria. Silvester en Anna woonden in het huis 'het meer-blad' aan het Singel in Amsterdam. Zoals zoveel rijken in die tijd heeft Silvester getracht zijn sociale stijging zichtbaar te maken door de aankoop van een heerlijkheid ( Dat Silvester rijk was blijkt onder ander uit het feit dat hij in 1673 in de 200e penning - een extra belasting die werd geheven vanwege de zware lasten van de staat - werd aangeslagen voor ruim 1866 gulden, hetgeen duidt op een vermogen van minstens 373.300 gulden. Zie inv.nr. 27 ) . In zijn geval was dat de hoge heerlijkheid Zuydtwijck bij Boskoop, die hij in 1656 kocht van Gualterus van Halewijn. Het is duidelijk dat hij dit meer vanwege de titel dan vanwege de inkomsten gedaan zal hebben, immers de totale oppervlakte van de heerlijkheid bedroeg in 1540-1544 zo'n negen en zeventig morgen en dichtbevolkt zal deze niet geweest zijn ( Van der Linden, De Cope, p. 242, noot 6; Van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek, vermeld geen dorp of gehucht in de heerlijkheid die in zijn tijd (1851) twintig inwoners telde ) . Zijn kinderen voegden de naam van de heerlijkheid toe aan de geslachtsnaam en noemden zich voortaan Heereman van Zuydtwijck. Silvesters zoon Diderik (ca. 1637-1678) - wederom de enige die het geslacht voortzette - studeerde rechten in Utrecht ( Inv.nr. 44; Album studiosorum, kol. 47-februari 1655. ) . In 1658 had hij, in de woorden van zijn zoon Frederik Jacob, 'de eere en het geluck' in Frankfurt aanwezig te zijn bij de kroning van keizer Leopold I. Bij die gelegenheid werd hij tot ridder van het Heilige Roomse Rijk geslagen ( Inv.nr. 108 en Genealogisches Handbuch, p. 266. ) . Diderik trouwde kort na zijn adelsverheffing met Anna Ramp, een dochter uit een Haarlems katholiek geslacht, dat in 1630 eveneens door toedoen van de Duitse keizer in de adelstand was verheven ( Bijlsma, 'Roomschgezinde Hollandsche geslachten',kol.330;inv.nr.313. ) . Het paar vestigde zich eerst te Haarlem en later te Utrecht, maar werd nog wel in Amsterdam begraven. Hun kinderen verbraken definitief de band met Amsterdam - de meesten van hen vestigden zich in Utrecht. De enige zoon met nageslacht, Frederik Jacob, trok van daar uit later zelfs naar Roermond, de hoofdstad van Oostenrijks Opper-Gelre (1725) ( De reden voor deze verhuizing is niet bekend. Verondersteld wordt dat religieuze motieven hierbij een rol hebben gespeeld. De ligging van het goederenbezit van de familie gaf geen aanleiding tot vestiging in die omgeving. ) .
Frederik Jacob Heereman van Zuidtwijcyk (1663-1745) kan beschouwd worden als een sleutelfiguur, zowel binnen de familie, als in het archief. Tijdens zijn leven voltrok zich de transformatie van de familie Heereman van Zuydtwijck tot een geslacht van rentenierende (groot-) grondbezitters. Door hem raakte de familie Heereman van Zuidtwijck ook verwant aan oude adellijke geslachten en nam het goederenbezit aanzienlijk toe.
Frederik Jacob studeerde, evenals zijn vader, rechten in Utrecht ( Inv.nr. 98. ) . Daarna hield hij zich, voor zover uit het archief op te maken valt, intensief bezig met het omvangrijke familiefortuin, waarvan de waarde van alleen al de onroerende goederen minus de heerlijkheid Zuydtwijck in 1688 werd getaxeerd op 282.905 gulden ( Inv.nr. 79; de precieze waarde van de tienden, erfpachten en 211 rentebrieven is niet bekend. De opmerking in het NNBW, dl. 3, kol. 560, dat Frederik Jacob de auteur is van Guldene Annotatien is onjuist; dit werk werd in 1634 geschreven door Franciscus Heereman, een uit Friesland afkomstige Amsterdamse advocaat († vóór 1685). Zie: J.A. Bruins, 'Guldene Annotatien'. ) . Hij trouwde in 1697 met Agatha Maria van der Goes. Zij overleed echter reeds in 1700, kort na de geboorte van hun zoon Silvester Andries. Twee jaar later trad Frederik Jacob opnieuw in het huwelijk, ditmaal met Elisabeth Catharina van Scherpenzeel, die van katholieke Gelderse adel was. Door dit huwelijk steeg het geslacht Heereman van Zuydtwijck opnieuw een trede op de sociale ladder. Vanaf 1702 heeft Frederik Jacob intensief bemoeienis gehad met de zaken van het geslacht Van Scherpenzeel en daardoor met die van het geslacht De Wael van Vronesteyn. Als vertegenwoordiger van zijn vrouw raakte hij betrokken bij de gecompliceerde en lange tijd durende afwikkeling van de nalatenschap van haar oom Willem de Wael van Vronesteyn. Hij voerde daarvan enige jaren de administratie, zoals hij dat ook deed van de nalatenschappen van Adriaan de Wael van Vronesteyn († 1710) en diens erfgenamen Erasmus Bernard († 1716) en Mechteld Jacoba van Scherpenzeel († 1725). Tevens was hij (mede-)voogd over de 'innocente' Johan IV van Scherpenzeel. Al deze personen stonden bovendien nog bij hem in het krijt ( Inv.nrs. 141-162, 593-599, 607-610, 840-882, 893. ) . Het gevolg van dit alles was dat vrijwel de hele De Wael van Vronesteyn/Van Scherpenzeel nalatenschap - met de huizen/heerlijkheden Dever, Lisse, Vronesteyn en Rumpt - uiteindelijk in handen kwam van zijn zoon Diderik Johan (zie tabel I) ( Lisse en Dever werden eerst geërfd door Diderik Johan's moeder, Elisabeth Catharina van Scherpenzeel. Ha haar overlijden in 1720 trad Frederik Jacob op als voogd over zijn zoon. Als gevolg daarvan werd hij in de praktijk vaak beschouwd als heer van Lisse. Diderik Johan werd pas in 1738 officieel met de heerlijkheid beleend. De feodale goederen van Johan IV van Scherpenzeel, waartoe ook de heerlijkheden Vronesteyn en Rumpt behoorden, werden nagelaten aan Diderik Johan; de allodiale goederen kwamen toe aan de zes kinderen uit het huwelijk van Frederik Jacob en Elisabeth Catharina van Scherpenzeel tezamen. Diderik Johan heeft echter in 1746 zijn broers en zusters uit het resterende deel van de nalatenschap uitgekocht. Zie inv.nr. 603. ) .
Niet alleen door vererving nam het aantal heerlijkheden dat in het bezit kwam van het geslacht Heereman van Zuydtwijck toe, dat geschiedde ook door koop en wel van de hoge heerlijkheid Hagestein door Frederik Jacob's broer Diderik Frans (1682), de heerlijkheid Cortenhoef door zijn broer Silvester (1701) en de hoge heerlijkheid het Gein en Oudegein door Frederik Jacob zelf (1702) (zie tabel I). Deze heerlijkheden werden in de loop van de achttiende eeuw echter weer van de hand gedaan.
Toen de 81-jarige Frederik Jacob in 1745 in Roermond overleed waren er nog zeven kinderen in leven, vier zoons en drie dochters. Het erfdeel van de dochters - allen ongehuwd - bestond naast enkele landerijen voornamelijk uit obligaties en renten. De heerlijkheden werden onder de vier zoons verdeeld: de oudste, Silvester Andries kreeg Hagestein, Frans Ernst Zuydtwijck en Frederik Willem 't Gein en Oudegein; Diderik Johan was al in het bezit van Dever en Lisse ( Inv.nrs. 179 en 183. ) . In de volgende generatie was Diderik Johan (1709-1780), vanwege het feit dat zijn oudere halfbroer Silvester Andries priester was, degene die een centrale positie innam. Hij beheerde de onverdeelde goederen uit de nalatenschap van zijn vader en speelde een rol in het beheer van de vermogens van zijn zusters en zijn broer Frederik Willem ( Inv.nrs. 298-299. ) . Ook was bepaald dat de familiepapieren in zijn bezit zouden blijven ( Inv.nr. 183. ) . Diderik Johan is nooit getrouwd. Zijn twee jongere broers en erfgenamen, Frederik Willem en Frans Ernst, zetten het geslacht verder voort. Deze vestigden zich respectievelijk in Munster, op het slot Surenburg, en in Keulen. Zij trouwden daar met leden van de Duitse adel en hun nakomelingen zijn in 1845 door Pruissen erkend als lid van de 'Freiherrnstand' ( Genealogisches Handbuch, p. 266. ) . Van deze twee takken van de familie zijn nog afstammelingen in leven. Het grootste deel van de goederen uit de nalatenschap van Frederik Jacob kwam, voor zover deze niet werden verkocht, na verloop van tijd in handen van deze beide takken van de familie. In 1818 werd een deel daarvan, namelijk het totale bezit in het noorden van Holland, diverse goederen in de omgeving van Amsterdam en het bezit in Monster, verkocht. De opbrengst ging in twee gelijke delen naar elk van de beide takken van de familie ( Inv.nrs. 1363-1364. ) . Twee jaar later hebben de erfgenamen van Frans Ernst - de Keulse tak - zich uit een gedeelte van de onverdeelde renten laten uitkopen ( Inv.nr. 2593; GA Den Haag, Collectie Van Brienen, inleiding op de inventaris. ) . De leden van de Munsterse tak hebben in het midden van de negentiende eeuw opnieuw een deel van het bezit van de hand gedaan. Ditmaal betrof het Rumpt (1847), bezit in de omgeving van Amsterdam (1849) en Vronesteyn (l850) ( Materiaal over de negentiende eeuwse goederenverkopingen bevindt zich in het slot Surenburg. Zie inv.nr. 2593, p. 3. ) . Bezittingen te Blokland, Woerden, Bodegraven en Lisse zijn tot aan het eind van de Tweede Wereldoorlog in het bezit van de familie Heereman van Zuydtwijck gebleven.
b. De aanverwante families
In het familiearchief Heereman van Zuydtwijck zijn stukken van 51 aanverwante families bewaard gebleven. Het is ondoenlijk op elk daarvan in te gaan. In plaats daarvan zal getracht worden iedere groep families, die door een huwelijk van een stamhoudende Heereman tot de aanverwanten ging behoren, met enkele opmerkingen te karakteriseren en te plaatsen in hun omgeving. De onderlinge relaties tussen de diverse families zijn aangegeven in tabel II. Meer gedetailleerde informatie wordt geboden in de genealogische tabellen, die hierna zijn opgenomen (p. LVIII-LXXXVIII).
Zoals hiervoor al is vermeld, raakte het geslacht Heereman door het huwelijk van Heerman Ghijsberts met Jacoba Jacobsdr. Bam verwant aan een groep Amsterdamse katholieke families die tot aan de alteratie van 1578 zeer aktief zijn geweest in het stadsbestuur. Zo werd Heerman door het huwelijk een zwager van Sijbrant Occo (een zoon van de bekende bankier Popius Occo), die op zijn beurt weer Joost Buyck als zwager had. Deze beide heren behoorden tot het selecte vijfmanschap uit de 'sincere en catholijke partij' dat vooral na 1564 vrijwel alleen aan de touwtjes trok ( Elias, Patriciaat, p. 6-12. ) . Ze werden dan ook, evenals bijvoorbeeld een andere zwager van Heerman, Cornelis Jacobsz. Brouwer, in 1578 de stad uitgezet ( Dudok van Heel, 'Amsterdamse katholieken', p. 14-16. ) .
Claes Heeremans raakte door zijn huwelijk met Volkgen Vastertsdr. verwant aan de tegenstanders van bovengenoemde partij. De grootvader van zijn vrouw, Jan Claesz. Cat, behoorde tot de zogenaamde 'doleanten' die in 1564 verzet waren gekomen tegen het nepotisme van het vijfmanschap.
Na de alteratie werd Cat burgemeester van Amsterdam (1579) evenals zijn schoonzoon Dirck Jansz. Graeff ( Herder, 'Cat', p. 18; het burgemeesterschap van Jan Claesz. Cat was wellicht niet van harte - hij werd in 1580 poorter van Alkmaar, waar hij zich overigens niet vestigde, om aan herbenoeming te ontkomen. Dudok van Heel, 'Amsterdamse katholieken', p. 33. ) . Kort na de alteratie was het echter voor Amsterdamse katholieken niet meer mogelijk functies in het stadsbestuur te vervullen. Aan de politieke betrokkenheid van naaste verwanten van de familie Heereman kwam dan ook een einde. De voorouders van Anna van Swieten, de bruid van Silvester Heereman, waren afkomstig uit Leiden, waar zij onder andere lid van de 'veertigraad' waren geweest. Anna's grootvader, Hendrick Jacobsz., verliet Leiden en vestigde zich te Amsterdam ( Van Maanen, 'Leidse Van Swietens',p. 101. De tak waaruit Anna stamt kan aan de daar vermelde generatie IIIa worden toegevoegd. ) . Anna's grootvader van moederszijde, Jan Michiel Louffs , was een zeer felle katholiek, die tijdens de alteratie van Amsterdam buiten de stad vertoefde en daar pas veel later terugkeerde. Hij was de eerste regent van het rooms-katholieke maagdenhuis ( Dudok van Heel, 'Amsterdamse katholieken', p. 30. ) . Ook het geslacht Ramp, van oorsprong Haarlemse patriciërs, verloor, omdat de leden daarvan katholiek bleven, na de overgang van Haarlem naar Staatse zijde de kans om voortaan nog deel te nemen aan de stadsregering. Zowel de grootvader als de overgrootvader van Anna Ramp, de echtgenote van Diderik Heereman, waren daar in de zestiende eeuw burgemeester geweest. Hun nakomelingen leefden van hun bezittingen, die na de dood van Gijsbert Ramp, de laatste uit zijn geslacht, onder beneficie van inventaris werden aanvaard door Frans Ernst Heereman van Zuydtwijck, de zoon van Gijsberts achterneef Frederik Jacob Heereman van Zuydtwijck ( Belonje, 'Rampenbosch', p. 206-209, 246-247. ) . De geslachten Van der Goes en Graswinckel, waaraan Frederik Jacob Heereman van Zuydtwijck door zijn eerste huwelijk verwant raakte, behoorden van oorsprong tot het Delftse patriciaat. Ook hier geldt weer dat de katholieke takken hun functies in het openbaar leven na de reformatie konden vergeten. Cornelis van der Goes, heer van Grijsoort, Klinkeland, Ooltgensplaat en Kromstrijen, de schoonvader van Frederik Jacob, woonde aanvankelijk in Delft en later in Lisse (vanaf 1703 als rentenier in het huis Dever, dat toen in het bezit was van Adriaan de Wael van Vronesteyn). Een groot deel van zijn goederen en van die van zijn echtgenote werden onder fideï-commis nagelaten aan Silvester Andries Heereman van Zuydtwijck, de enige zoon uit het huwelijk van Frederik Jacob en Agatha Maria van der Goes ( Graswinckel, Graswinckel, p. 163-174; inv.nrs. 1236-1277. ) . Het huwelijk van Frederik Jacob met Agatha Maria van der Goes was het laatste dat een Heereman van Zuydtwijck sloot met iemand uit Holland. Zijn tweede bruid kwam uit Gelderland, de bruiden van zijn zoons waren afkomstig uit Duitsland. Elisabeth Catharina van Scherpenzeel, de tweede echtgenote van Frederik Jacob, kwam uit een oud Gelders geslacht (een jongere tak van het geslacht van de heren van Scherpenzeel). Voorouders van haar traden in de vijftiende en zestiende eeuw onder andere op als raadsheer van de hertogen van Gelre en als richter van Arnhem. Ot van Scherpenzeel, de oudste van wie stukken in het archief bewaard zijn gebleven, sneuvelde in 1527 bij de aanval van de troepen van de bisschop van Utrecht op het slot Gellicum ( NNBW, dl. IV, kol. 1212-1214, 1219-1221. ) . Diens zoon Thomas kwam via de familie van zijn vrouw in het bezit van de heerlijkheid Rumpt, die tot aan 1741 in het bezit van zijn afstammelingen is gebleven. Aanvankelijk waren de heren van Rumpt actief in de ridderschap van Gelre (kwartier van Nijmegen), maar ook hier werd de participatie voor katholieken na de reformatie onmogelijk. Katholieke edelen konden nog wel lid zijn van de schepenbanken in hun gebied; zowel Johan II als Johan III van Scherpenzeel zijn schepen van Deil geweest ( P.J.de Meij e.a., Geschiedenis van Gelderland 1492-1795, boek II (Zutphen 1975) p. 456. ) .
Belangrijk voor de materiële positie van de familie is het huwelijk geweest dat Johan III van Scherpenzeel sloot met Wilhelmina de Wael van Vronesteyn. Johan van Scherpenzeel was, zoals de meeste edelen in de Tielerwaard, niet rijk, zijn schoonfamilie (waarvan de bezittingen in 1710 overgingen op de kinderen van Johan van Scherpenzeel) in vergelijking met hem wel.
Het geslacht De Wael van Vronesteyn maakte deel uit van de oude Utrechtse adel. In 1412 werd het door de bisschop van Utrecht beleend met de ridderhofstad Vronesteyn, dat ook tot aan het overlijden van de laatste De Wael van Vronesteyn (1710) in de familie is gebleven. Het bezit van de ridderhofstad gaf hen ook het recht beschreven te worden in de Utrechtse ridderschap, zij het dat ook hier het katholicisme na de reformatie een belemmering ging vormen voor deelname aan de vergaderingen ( Bardet, Kastelenboek, p. XVIII-XX. ) . Een van de meer opvallende leden uit het geslacht is Adriaen de Wael van Vronesteyn, die, vanwege het feit dat hij behoorde tot de ondertekenaars van het smeekschrift der edelen (1566) en vanwege zijn rol tijdens de beeldenstorm, in 1568 op het Vredenburg in Utrecht werd onthoofd. Zijn kinderen hebben enkele jaren moeten strijden om de geconfisceerde bezittingen terug te krijgen ( Zie inv.nrs. 655-657. ) .
De verwanten van het geslacht De Wael van Vronesteyn zijn voornamelijk te vinden onder de leden van de Utrechtse adel en het patriciaat van de stad Utrecht. Van de huwelijken die de zoons De Wael van Vronesteyn sloten, is in het kader van dit archief vooral dat van de Joost de Wael van Vronesteyn met Isabella Catharina van Camons van belang. Zij had, als erfgename van Johan van Schagen († 1624), een claim op de heerlijkheid Lisse, die, na een langdurig proces, in 1699 in het bezit van haar zoon Willem kwam en door vererving uiteindelijk in dat van de familie Heereman van Zuydtwijck.
Lijst van de heren van Dever en van Lisse
In de eerste kolom is het jaar van de belening vermeld.
De gegevens zijn ontleend aan inv.nrs. 1377-1400, Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse , p. 285, en RA Zuid-Holland, archief van de graven van Holland , inv.nr. 739, archief Leen- en registerkamer van Holland , inv.nrs. 136, 144, 145, 229.
Dever tot 1699
Datum Gebeurtenis
1370 Reinier die Ever († 1417)
1418 Ghijsbrecht van Haeften († 1445)
1448 Clara van Haeften († 1507)
1507 Johan van Matenesse († 1522)
1523 Claes van Matenesse († 1564)
1565 Johan van Matenesse († 1624)
1624 Maria van Matenesse
1628 Johan van Schagen († 1639)
1640 Isabella Catharina van Camons († 1673)
1674 Willem de Wael van Vronesteyn († 1699)
Lisse tot 1699Over het bezit van de ambachtsheerlijkheid van Lisse bestond tussen 1624 en 1699 een geschil tussen Maria van Matenesse en haar afstammelingen enerzijds en de afstammelingen van het geslacht Pieck anderzijds. Binnen het geslacht Pieck bestond hierover tussen 1624 en 1635 een conflict tussen Hendrick Pieck en Johanna Pieck en haar erfgenamen. Zie ook inv .nrs. 1220- 1229 en RA Zuid-Holland , archief van de heerlijkheid Lisse.
Datum Gebeurtenis
1581 François de Virij
1592 Johan van Matenesse († 1624)
1624 Henrick Pieck (doet in 1635 afstand van zijn rechten t.g.v. Hendrick Valckenaer)
1624 Johanna Pieck
1628 Amelis van Matenesse
1633 Florentina van Matenesse
1659 Willem van Matenesse
1668 Hendrick Valckenaer
1670 Carel Valckenaer
1686 Florentina Valckenaer
1624 Maria van Matenesse
1638 Johan van Schagen († 1639)
1640 Isabella Catharina van Camons († 1673) Gerard de Wael van Vronesteyn († vóór 1688)
1687 Willem de Wael van Vronesteyn († 1699)
Dever en Lisse vanaf 1699
Datum Gebeurtenis
1710/1701 Adriaan de Wael van Vronesteyn († 1710)
1710 Erasmus Bernard van Scherpenzeel († 1716)
1714 Elisabeth Catharina van Scherpenzeel († 1720)
1738 Diderik Johan Heereman van Zuydtwijck († 1780)
1781 Frederik Willem Heereman van Zuydtwijck († 1782)
1782 Karl Heinrich Heereman van Zuydtwijck († 1808)
Lijst van de heren van Rumpt
In de eerste kolom is het jaar vermeld van de belening met het huis Rumpt c.a.; in de tweede kolom het jaar van de belening met de dagelijkse heerlijkheid Rumpt.
De gegevens zijn ontleend aan RA Gelderland, huisarchief Rumpt, RA Zuid-Holland, heerlijkheidsarchief Heukelum, inv.nrs. 1a-1g ,
Sloet, Register ...Gelre, Kwartier Nijmegen , p. 597-599, Wittert van Hoogland , 'Scherpenseel ' en inv.nrs. 276, 2328-2329.
1371 Otto van Asperen Herbertsz.
1403 Herbert van Vueren
1425 Otto van Vueren
1468 Otto van Asperen van Vueren
1475 Aleijt van Heukelom
1481 Dirck van Weerdenburch
1495 Catrin van Vueren
1495 Johan van Weerdenburch
1538 Derica van Weerdenburch
1550 Thomas van Scherpenzeel
1601 1602 Eustaes van Scherpenzeel
1613 Johan I van Scherpenzeel
1618 1632 Johan II van Scherpenzeel
1655 1655 Johan III van Scherpenzeel
1693 de kinderen van Johan III vanScherpenzeel
1741 1694 Johan IV van Scherpenzeel
1741 1743 Diderik Johan Heereman van Zuydtwijck
1781 1781 Karl Heinrich Heereman van Zuydtwijck
Lijst van de heren van Vronesteyn
In de eerste kolom is het jaar van de belening vermeld. De gegevens zijn ontleend aan inv.nrs. 1995-2008 en Wittert van Hoogland, Ridderhofsteden I , p. 292 en volgende.
1329 Willem Johansz. van Jutphaes
1394 Willem Bartholomeusz . van Jutphaes
1403 Gerrit van Vronestein (van Jutphaes)
1405 Hillebrant van Jutphaes
1410 Lodewijk de Wael († 1451 )
1451 Lubbert de Wael van Vronesteyn († 1489)
1489 Willem de Wael van Vronesteyn († 1521 )
1523 Lubbert de Wael van Vronesteyn († 1546)
1547 Adriaen de Wael van Vronesteyn († 1568)
1579 Frederik de Wael van Vronesteyn († 1617)
1618 Gerard de Wael van Vronesteyn († 1647)
1648 Joost de Wael van Vronesteyn († 1670)
1671 Gerard de Wael van Vronesteyn († vóór 1688)
1691 Frederik de Wael van Vronesteyn († 1691 )
1692 Willem de Wael van Vronesteyn († 1699)
1692 Erasmus Bernard van Scherpenzeel († 1716)
1717 Mechteld Jacoba van Scherpenzeel († 1725)
1726 Johan IV van Scherpenzeel († 1741 )
1742 Diderik Johan Heereman van Zuydtwijck († 1780)
1781 Frederik Willem Heereman van Zuydtwijck († 1782)
1782 Karl Heinrich Heereman van Zuydtwijck († 1808)
Tabellen
Tabel I: Heerlijkheden in het bezit van leden van het geslacht Heereman van Zuydtwijck:
Embedded Image
Tabel II: Schema van de verwantschap tussen de geslachten waarvan stukken van persoonlijke aard in het archief aanwezig zijn:
Embedded Image Embedded Image
Genealogie
Heereman van Zuydtwijck
Embedded Image Embedded Image
Aanverwante geslachten
  1. Bam - Jan Podden en nageslacht
  2. Occo
  3. Buyck
  4. Benningh - Frans Claes Heynenz. en nageslacht
  5. Boelens
  6. Vastert - Cat - Bicker/Boelens
  7. Van Swieten - Loen
  8. Louffs - Schouten - Stickel - Teng
  9. Ramp
  10. Van der Goes I en II
  11. Van Scherpenzeel - Canter
  12. Van Weerdenburch - Van Drongelen - Van Hemert
  13. De Roever - Vaeck - Van Heese
  14. De Wael van Vronesteyn
  15. Van der Borch - Van Steenre
  16. Van Raephorst - Van Weess - Van Vueren
  17. De Voocht van Rijnevelt
  18. Van Winssen I - Van Renesse van Cuylenborch
  19. Van Woerden van Vliet
  20. Van Amstel van Mijnden - Van Voorst
  21. Van Schroeyensteyn
  22. Van Winssen II - Van der Haer
  23. Van Spaarnwoude - Van Voordt
  24. Uten Engh
  25. Van Camons - Van Ittersum
  26. Van Schagen
  27. Van Matenesse
Genealogie I: Bam Jan Podden en nageslacht:
Embedded Image
Genealogie II: Occo:
Embedded Image
Genealogie III: Buyck:
Embedded Image
Genealogie IV: Benningh Frans Claes Heynenz en nageslacht:
Embedded Image
Genealogie V: Boelens:
Embedded Image
Genealogie VI: Vastert Cat Bicker Boelens:
Embedded Image
Genealogie VII: Van Swieten Loen
Embedded Image
Genealogie VIII: Louffs Schouten Stickel Teng:
Embedded Image
Genealogie IX: Ramp:
Embedded Image
Genealogie X: Van der GoesIen II:
Embedded Image
Genealogie XI: Van Scherpenzeel Canter:
Embedded Image
GenealogieXII: Van Weerdenburch Van Drongelen Van Hemert:
Embedded Image
Genealogie XIII: De Roever Vaeck Van Heese:
Embedded Image
Genealogie XIV: De Wael van Vronesteyn:
Embedded Image
GenealogieXV: Van der Borch Van Steenre:
Embedded Image
GenealogieXVI: Van Raephorst Van Weess Van Vueren:
Embedded Image
Genealogie XVII: De Voocht van Rijnevelt:
Embedded Image
Genealogie XVIII: Van Winssen I Van Renesse van Cuylenborch:
Embedded Image
Genealogie XIX: Van Woerden van Vliet:
Embedded Image
GenealogieXX: Van Amstel van Mijnden Van Voorst:
Embedded Image
GenealogieXXI: Van Schroeyensteyn:
Embedded Image
Genealogie XXII: Van Winssen II Van der Haer:
Embedded Image
Genealogie XXIII: Van Spaarnwoude Van Voordt:
Embedded Image
Genealogie XXIV: Uten Engh:
Embedded Image
GenealogieXXV: Van Camons Van Ittersum:
Embedded Image
Genealogie XXVI: Van Schagen:
Embedded Image
Genealogie XXVII: Van Matenesse:
Embedded Image
Geschiedenis van het archiefbeheer
Voor het familiearchief Heereman van Zuydtwijck - dat op de gebruikelijke wijze gevormd is doordat men de eigen zakelijke en familiepapieren bleef bewaren evenals de documenten die bij de aankoop van bezittingen of na het overlijden van verwanten werden overgedragen - is het een gelukkige omstandigheid geweest dat er enkele malen slechts één zoon overbleef die het geslacht voortzette ( Zie blz. XXVII-XXVIII. ) . Als gevolg daarvan zijn noch het bezit noch de daarbij behorende archivalia erg verspreid geraakt. Daarbij is ook het besluit van Diderik Johan Heereman van Zuydtwijck om zijn broers en zusters uit te kopen uit dat deel van de nalatenschap van zijn vader dat afkomstig was van Johan IV van Scherpenzeel, van belang geweest ( Zie blz. XXIX- XXXI. ) . De bezittingen van de ongehuwde Diderik Johan, met het bijbehorende archief, gingen na diens overlijden over op zijn broer Frederik Willem, stamvader van de Munsterse tak van de familie. Deze woonde op het slot Surenburg in Westfalen ( Zie o.a. inv.nr. 2593, p. 16. ) . Daar vond in 1789 de eerste inventarisatie van het archief plaats door Nikolaus Kindlinger, een franciscaner monnik die, uit historische belangstelling, voor vele adellijke families en geestelijke instellingen in Westfalen in het archief heeft geïnventariseerd ( Pfeiffer, Nikolaus Kindlinger, p. 66-81 ; de inventaris van Kindlinger bevindt zich in het archief onder inv.nr. 2589. ) . Bij de inventarisatie bracht hij een scheiding aan tussen de Nederlandse papieren en de stukken die betrekkingen hebben op respectievelijk Surenburg en Nevinghof (een in 1781 verworven goed). Van het Nederlandse materiaal beschreef hij slechts een gedeelte, namelijk het merendeel van de akten van huwelijkse voorwaarden, testamenten en boedelinventarissen en de akten van belening. De rest van het archief, waaronder de vele transportakten, processtukken en rekeningen, liet hij buiten beschouwing. Bij de onderverdeling rangschikte hij de stukken naar onderwerp. Hij onderscheidde daarbij negen kategorieën: zes kategorieën voor de diverse familiepapieren en drie voor de akten van belening met respectievelijk de heerlijkheden Lisse, Vronesteyn en Rumpt ( De indeling van Kindlinger, die zijn rubrieken aanduidde met het woord 'Fach', is als volgt: Fach I, Heereman van Zuydtwijck/II Van Swieten, Montfoort, Louffs, Stickel en Boelens/III Van Scherpenzeel, Van Weerdenburch en Van Hemert/IV De Wael van Vronesteyn/V Van Camons, Van Matenesse, Van Schagen/VI Van Amstel van Mijnden/VII Lisse/VIII Vronesteyn/IX Rumpt. ) . De door Kindlinger beschreven stukken zijn, met uitzondering van de leenakten van Rumpt, nu nog in het archief aanwezig ( De leenakten van Rumpt zijn in de inventaris van Kindlinger beschreven in Fach IX, nr. 1-29; vgl. concordantie II. ) . De leenakten van Rumpt werden bij de verkoop van de heerlijkheid in 1847 meegegeven aan de nieuwe eigenaar, de heer Van Boeckel. Diens erfgenamen hebben de oorkonden in 1969 in bewaring gegeven aan het Rijksarchief in Gelderland. De collectie staat daar nu bekend onder de naam 'huisarchief Rumpt 1371-1782'. Omstreeks 1890 werd het gehele archief, met inbegrip van het gedeelte dat Kindlinger niet had bewerkt, opnieuw geïnventariseerd ( De inventaris is in het archief aanwezig onder inv.nr. 2592. ) . De hoofdrubrieken Surenburg, Nevinghof en omgeving en Nederland werden gehandhaafd, maar daarbinnen veranderde de onderverdeling ingrijpend. Het Nederlandse gedeelte kreeg een onoverzichtelijke structuur: onderscheiden werd een niet nader omschreven kategorie waarin de stukken van vorige eigenaars van de onroerende goederen terecht kwamen, een kategorie 'neuere Akten' en een kategorie 'reponierte Akten'. Daarbinnen bleef een indeling naar families bestaan, die echter afwijkend was van Kindlingers indeling. De stukken betreffende zakelijke rechten en onroerende goederen werden deels naar redactionele vorm (correspondentie, rekeningen, akten van belening en dergelijke), deels naar onderwerp (grafsteden, houtverkoop, dorpssluis te Rumpt, proces Lisse etc.) bijeengebracht. In 1928 werd het archief aangevuld met archivalia afkomstig van de Keulse tak van de familie. Naast stukken betreffende bezittingen in Duitsland kwam daarmee ook nog materiaal uit de Nederlandse periode van de familie naar Surenburg. Het Duitse deel van het archief is in de jaren 1948-1949 door W. Leesch opnieuw geïnventariseerd ( De inleiding op de inventaris van Leesch is in het archief aanwezig onder inv.nr. 2593; vgl. Minerva Handbücher Archive, Archive im Deutschsprachigen Raum (Berlijn 1974 p. 973-974. ) . Voor een betere inventarisatie van het Nederlandse deel van het archief, dat vanaf het eind van de negentiende eeuw door katholieke onderzoekers als B.J.M. de Bont en J. Kleijntjens al uitvoerig werd geraadpleegd, werd kennelijk in 1926 door Max Freiherr Heereman van Zuydtwijck een overeenkomst gesloten met het Genealogisch-heraldisch Genootschap 'De Nederlandsche Leeuw', tegenwoordig het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde. Zijn familiearchief - althans de Nederlandse stukken daaruit - werd (in gedeelten) naar Den Haag overgebracht om door medewerkers van het Genootschap te worden geïnventariseerd. Reeds datzelfde jaar werd een aanvang genomen met de bewerking ( 'Jaarverslag 192b', in: De Nederlandsche Leeuw (NL) 45 (1927) kol. 168. In de notulen van de bestuursvergaderingen van het Genootschap is niets over de afspraak te vinden. De correspondentie en de contracten zijn over deze jaren niet in het archief aanwezig. (Den Haag, Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde, archief). De opmerking dat het archief in gedeelten werd overgebracht berust op mondelinge mededelingen van E.C.M. Leemans-Prins en A.M. Hulkenberg. ) . De verslaglegging over de inventarisatie van het archief in het Algemeen Rijksarchief werd van het begin af aan gekenmerkt door optimisme. In 1929 zou de inventaris, die in 1928 'ongeveer voor de helft gereed' heette te zijn, 'zijne voltooiing' naderen; in 1944 was zij 'grootendeels voltooid' ( 'Jaarverslag 1927', in: NL 46 (1928) kol. 166; 'Jaarverslag 1928', in: NL 47 (1929) kol, 173; Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven (VROA) 2e serie 17 (l944) p. 23. ) . De realiteit was echter minder rooskleurig. In 1963 was nog sprake van de 'voorlopige en helaas nog onvoldoende staat van ordening' waarin het archief zich bevond ( VROA 2e serie 36 (1963) p. 23; Vergelijk ook Jacobs/Thierry de Bye Dolleman, 'Familiekroniekje', p. 2: 'In de huidige [1964] ordening doorkruisen tal van werkschema's elkaar en zijn de stukken volgens uiteenlopende gezichtspunten in verschillende types omslagen en een chartercollectie opgeborgen. ) . Een feit is wel dat er veel werk aan het archief werd verricht. Nadat mw. E.M. van Gelder, assistente van de afdeling familiearchieven van het Genootschap, de inventarisatie had overgedragen aan mw. Prins zijn in de tijd dat deze het archief onder haar hoede had (1929-1963) elf personen, waarvan de meesten als volontair (e)s werkzaam waren bij het Algemeen Rijksarchief, met werkzaamheden belast geweest. In chronologische volgorde waren dat: mw. A. Wittenaar (1929-1930), mr. J.W.C. van Campen (1929-1932), mw. A.E. Oosting (1930), mr. J.A.G. Verspijck Mijnssen (1931), G. Staderman (1932), mw. J.C.A. Thomassen à, Tuessink van der Hoop (1933), mw. C.G.E. Beverwijk (1933), jvr. M. Schorer (1937-1938), jvr. H.M.R. Schorer (1939-1940), mw. E.A.E. Labouchere (1941-1942) en mw. W.J. van der Pol (1943) ( 'Jaarverslag 1930', in: NL 49 (1931 ) kol. 197; VROA 2e serie 2 (1929) p. 35; 3 (1930) p. 23; 4 (1931) p. 35; 5 (1932) p. 15; 6 (1933) p. 11; 10 (1937) p. 11; 11 (1938) P. 11; 12 (1939) p. 14; 13 (1940) p. 16; 14 (1941) p. 13; 15(1942) p. 14; 16 (1943) p. 13. ) . Na het vertrek van mw. Prins werd het archief 'toevertrouwd' aan de zorg van drs. J. Fox, die zich overigens niet met de inventarisatie daarvan heeft bezig gehouden ( VROA 2e serie 36 (1963) p. 23. ) . Daarvan is weer sprake in 1965, toen opnieuw een volontaire, mw. drs. C. Stouthamer, aan het archief werd gezet ( VROA 2e serie 38 (1965) p. 25. ) . Zij werd begeleid door drs. G.J.W. de Jongh, die na haar vertrek, in 1967, zelf de bewerking ter hand nam. In 1976 eindigde zijn dienstverband bij het Algemeen Rijksarchief, waarna in 1977 de inventarisatie van het archief, als stage-werkstuk, aan de huidige inventarisator werd opgedragen. De lezer van bovenstaand overzicht van de inventarisatiearbeid aan het archief zal zich wellicht afvragen waarom de definitieve inventaris zo lang op zich heeft laten wachten. De belangrijkste verklaring daarvoor ligt in de aard van de werkzaamheden die vóór de jaren zeventig zijn verricht. Het accent heeft al die jaren namelijk vrijwel uitsluitend gelegen op het maken van regesten van de afzonderlijke archiefstukken; aan ordenen is men niet of nauwelijks toegekomen ( In 1974 werd door G.J.W. de Jongh gerapporteerd dat het archief op 5813 fiches beschreven was en dat de indeling daarvan in hoofdtrekken vaststond. Een deel van het materiaal uit de 18e eeuw echter was enkele jaren later nog niet of wel erg voorlopig beschreven. ) . Wel werd in 1929 gewag gemaakt van herstel van de 'teruggevonden oude ordening', waarmee vermoedelijk werd gedoeld op de indeling van N. Kindlinger, maar tot een concrete invulling van die oude orde is het echter nooit gekomen ( VROA 2e serie 2 (1929) p. 35. ) . Pas ten tijde van mw. Stouthamer en G.J.W. de Jongh werd een nieuw indelingsschema gemaakt, waarvan de hoofdindeling deels in de huidige inventaris gehandhaafd is. Het bestaan van een indelingsschema impliceerde echter geen verdergaande ordening van de stukken ( Een deel van de fiches (met daarop de oude nummers uit concordantie III) was al in min of meer systematische volgorde geplaatst, maar de stukken zelf stonden in volkomen willekeurige volgorde in het depot (voor deze volgorde zie concordantie IV). Een extra complicatie werd gevormd door de vele verschillende nummers die op omslagen, stroken en stukken waren aangebracht (per stuk minimaal drie, soms zes). ) . Het gevolg van de eenzijdige aandacht voor het losse stuk is geweest dat men weinig oog had voor de samenhang van de bescheiden (voor zover dat met de veelheid van inventarisatoren überhaupt nog mogelijk was). Daarbij kwam nog dat in de loop van de tijd het onderling verband tussen de stukken volledig verbroken was geraakt ( Het is dan ook niet verwonderlijk dat er na verloop van tijd elf charters uit het archief zijn afgedwaald. Deze werden in het begin van de jaren tachtig aangetroffen in het huisarchief Almelo (RA Overijssel) en naar het oorspronkelijke archief teruggebracht (het betreft de huidige inv.nrs. 1151, 1156, 1157, 1162, 1187, 1188, 1189, 1191, 1203, 1204, 1782). ) . Afzonderlijk beschreven kwitanties bijvoorbeeld, die als bijlagen bij de rekeningen horen, werden los verspreid door het hele archief aangetroffen en hetzelfde gold voor afschriften van allerlei stukken, die in proces- en andere dossiers thuishoren ( Vergelijk de nummers uit de kolom 'De Jongh' in concordantie I met die uit de eerste kolom. Het behandelen van afschriften als een origineel is al bij Kindlinger waar te nemen (bijvoorbeeld bij het testament van Marije Heeremansdr. - 'Fach I, nr. 2' - uit 1568, dat archivistisch gezien thuishoort in een zeventiende eeuws procesdossier (inv.nr. 23). ) . Het belangrijkste werk dat, na het aanvullen, controleren en uniformeren van de beschrijvingen, nog aan het archief verricht moest worden bestond derhalve uit (tijdrovend) reconstructie-werk.
Toelichting op de concordanties
In de loop van de tijd hebben de stukken in het familiearchief Heereman van Zuydtwijck verschillende nummers gehad. Drie van deze nummeringen zijn op dit moment nog van belang, hetzij omdat ze op de stukken zelf zijn aangebracht, hetzij omdat er meerdere malen in de literatuur naar is verwezen.
Door de achttiende eeuwse inventarisator Nikolaus Kindlinger werd, met bruine inkt, een nummering achterop een groot deel van de charters geschreven. De nummers van Kindlinger bestaan uit een rubrieksaanduiding (het woord 'Fach' gevolgd door een Romeins cijfer) en een volgnummer in Arabische cijfers en (soms) letters.
De potloodnummers op de stukken verwijzen naar de voorlopige nummering die ten tijde van de inventarisatieactiviteiten onder leiding van mw. Leemans-Prins is gehanteerd. Zij zijn tot in de jaren zestig van deze eeuw gebruikt, onder andere door Hulkenberg in zijn boek Het huis Devev te Lisse. De stukken die door mw. Leemans-Prins niet werden genummerd, zijn door G.J.W. de Jongh van een supplementnummer voorzien, dat op stroken, niet op het stuk zelf, werd aangebracht. De nummering 'Leemans-Prins ' was geen doorlopende: de eerste aaneensluitende reeks eindigt bij inv.nr. 2374, de tweede loopt van inv.nr. 2500 t/m inv.nr. 2884, de volgenden van inv.nr. 3000 t/m 3547, van inv.nr. 4000 t/m 4077 en van inv.nr. 5000 t/m inv.nr. 5091.
G.J.W. de Jongh heeft alle stukken doorlopend genummerd en deze nummering is tot aan de huidige inventaris in zwang gebleven. De nummers van De Jongh zijn nooit op de stukken zelf aangebracht, maar alleen op de omslagen van de stukken.
Het nummeren en omnummeren van de stukken is niet altijd foutloos gegaan. In enkele gevallen kregen stukken tweemaal een nummer (bijvoorbeeld het huidige inventarisnummer 680, dat eerst het 'Leemans-Prinsnummer ' 3187 t/m 3193 kreeg, vervolgens het 'Leemans-Prinsnummer' 1979 en daarna het De Jonghnummer 2736). Ook is het voorgekomen dat bij het nummeren van de stukken per omslag meer nummers werden toegekend dan er stukken waren; in de map met de 'De Jongh-nummers' 1504 t/m 1508 bleken bijvoorbeeld geen vijf, maar slechts vier stukken te zitten. Gevallen als boven beschreven verklaren het ontbreken van nummers in de verschillende concordanties.
In de loop van de jaren dertig werd het archief in verband met de inventarisatie 'tijdelijk' overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief ( 'Jaarverslag 1937', in: NL 56 (1938) kol. 154. ) . De reden hiervoor was dat mw. mr. E.C.M. Prins, die sedert 1929 de functie van archivaris en conservator van de handschriften bij het Genootschap bekleedde, tevens werkzaam was als commies - chartermeester bij het Algemeen Rijksarchief ( NL 47 (1929) kol. 105; 'Jaarverslag 1929', in: NL 48 (1930) kol. 133. Fox, 'In memoriam...Prins ', p. 400-401. ) . Sindsdien is het archief in het bezit van het Algemeen Rijksarchief gebleven ( In 1959 werd tussen de voorzitter van het Genootschap, D.P.M. Graswinckel, en de Algemeen Rijksarchivaris, H. Hardenberg, de afspraak gemaakt dat het archief 'voortaan onder het Alg. Rijksarchief' zou vallen en dat de 'band met het Kon. Genootschap wordt geacht niet te bestaan'. Zie het register van familiearchieven, aanwezig bij het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde en een nota van G.J. de Jongh voor J.L. van der Gouw, d.d. 25-10-1966, met de reactie hierop van J.L. van der Gouw d.d. 25-10-1966. ) .
Het archief is voor langere tijd in beheer, niet in eigendom verkregen.
De verwerving van het archief
Het archief is voor langere tijd in beheer, niet in eigendom verkregen.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking Een archiefinventaris is wel vergeleken met een op maat gemaakt pak; de inventarisator hoort rekening te houden met de eigenaardigheden van elk archief ( Fox, 'Fouten bij het inventariseren van archieven', p. 328. ) . Het familiearchief Heereman van Zuydtwijck heeft, qua inhoud en geschiedenis, een aantal van die eigenaardigheden. Daarom is bij deze inventaris op enkele punten afgeweken van de gangbare praktijk en de theorie ( Zie hiervoor onder andere Bervoets, e.a., 'Het conglomeraat ontward', p. 193-233 en de daar vermelde literatuur. ) . Het uitgangspunt bij de inventarisatie is, zoals gebruikelijk bij een familiearchief, het bestemmingsbeginsel geweest ( Lexicon van Nederlandse archieftermen, nr. 10: 'Het bestemmings-beginsel is het beginsel, dat ieder archiefstuk onderdeel behoort te worden en te blijven van het archief, waarvoor het naar zijn aard is bestemd en waarheen het in een voorkomend geval moet worden teruggebracht'. ) . In de praktijk betekent dat, dat bijvoorbeeld een afschrift van een testament dat gemaakt is voor een proces over een erfeniskwestie bij de andere stukken over dat proces te vinden is en niet, zoals in het geval van originele testamenten, bij de erflater ( Zie noot 59. ) . Dergelijke op het eerste gezicht 'vreemd' geplaatste stukken zijn met behulp van verwijzingen in de inventaris en de index gemakkelijk te achterhalen. Verder is, eveneens zoals gebruikelijk, van tijd tot tijd van het bestemmings-beginsel afgeweken ( Bervoets e.a., 'Het conglomeraat ontward', p. 187. ) . Zo zijn alle stukken die betrekking hebben op de afwikkeling van een nalatenschap geplaatst bij de erflater, niet bij de executeur(s)-testamentair, en zijn in een aantal gevallen afschriften en dubbelen, waarvan niet was uit te maken voor wie of wat ze zijn opgemaakt , als een origineel behandeld of bij het origineel van het betreffende stuk geplaatst ( Zie bijvoorbeeld inv.nrs. 860-882 of 175-179; Formsma, 'Het inventariseren van archieven', p. 44; Van Eeghen, 'Amsterdamse familiearchieven', p. 166. ) . In deze inventaris is de voor familiearchieven gebruikelijke scheiding aangebracht tussen stukken van persoonlijke aard en stukken betreffende onroerende goederen en (zakelijke) rechten. Een alternatief, waarbij de hoofdindeling bepaald wordt door de verschillende families en de scheiding persoonlijk - zakelijk daaraan ondergeschikt is, is voor dit archief niet bruikbaar, omdat door vererving vele goederen en rechten van de ene familie op de andere zijn overgegaan ( Zie De Booy, 'Enige opmerkingen over de indeling van een familiearchief...', p. 394. ) .
Ordening van het archief
Toelichting voor de gebruiker
In de eerste hoofdrubriek treft men stukken aan die min of meer persoonsgebonden zijn. In dit archief hebben deze vaak een 'zakelijk' karakter: het overgrote deel van de stukken in deze rubriek bestaat uit akten van huwelijkse voorwaarden en stukken die te maken hebben met particuliere financiële zaken en nalatenschappen. Tot deze particuliere financiële zaken worden ook gerekend de stukken betreffende leningen en hypotheken die aan derden werden verstrekt.
Zoals gezegd zijn alle stukken betreffende afwikkeling van een nalatenschap bij elkaar gehouden. Een andere mogelijkheid, namelijk het plaatsen van stukken over het beheer van een nalatenschap in een rubriek 'beheer van vreemd vermogen' bij de executeur-testamentair, is voor dit archief niet geschikt. Vaak bleef een nalatenschap namelijk lange tijd onverdeeld - vooral als er over werd geprocedeerd, wat nog al eens voorkwam - en werd het beheer door een aantal elkaar opvolgende familieleden gevoerd ( Zie Jongbloed, Inventaris van het familiearchief De Milly van Heiden Reinestein, p. 49. ) . Stukken over zuivere familieaangelegenheden zijn in het archief vrij schaars; particuliere brieven (meest kennisgevingen van sterfgevallen) zijn bewaard door enkele leden van de familie De Wael van Vronesteyn, familieaantekeningen van enige omvang zijn er van Gerard de Wael van Vronesteyn en IJsbrant van Spaarnwoude ( Zie inv.nrs. 680, 681-729, 1099. ) .
De stukken in de eerste hoofdrubriek zijn per echtpaar bij elkaar gezet; de echtparen zijn gerangschikt per geslacht en binnen een geslacht per generatie. Waar nodig is bij de stukken van een echtpaar een verdere onderverdeling aangebracht.
De volgorde van de aanverwante geslachten wordt bepaald door het moment waarop de relatie met het geslacht Heereman van Zuydtwijck tot stand is gekomen. Datzelfde geldt mutatis mutandis voor de aanverwante geslachten. Een overzicht van de onderlinge relaties tussen de verschillende geslachten die in dit archief voorkomen, wordt gegeven in tabel II. In de inventaris is bovendien in de kopnoten een asterisk (*) geplaatst bij de achternaam vaneen echtgeno (o)t(e) van wiens of wier familie nog meer stukken in het archief aanwezig zijn.
Gehuwde vrouwen zijn in principe geplaatst bij het geslacht van hun echtgenoot. Van deze regel is echter afgeweken als er geen stukken van andere familieleden van de man aanwezig zijn; in die gevallen is het echtpaar geplaatst bij de familie van de vrouw. Het consequent rubriceren van alle gehuwde vrouwen onder de geslachtsnaam van de echtgenoot zou namelijk een grote toename van het aantal aanverwante geslachten tot gevolg hebben, iets waarmee de overzichtelijkheid van deze inventaris niet gediend is. In de genealogische tabellen (blz. LVIII-LXXXVIII) zijn voor zover mogelijk, alle personen opgenomen van wie stukken aanwezig zijn in de eerste hoofdrubriek van de inventaris ( Wegens gebrek aan gegevens was het niet in alle gevallen mogelijk een volledige genealogische tabel te maken. Dit deed zich onder andere voor bij het geslacht Van Erp. ) . De spelling van de eigennamen in deze inventaris is zoveel mogelijk per persoon gelijkgetrokken; over het algemeen is daarbij gekozen voor de manier waarop iemand zichzelf bij voorkeur noemde. Niet altijd hebben de verschillende leden uit een geslacht dezelfde achternaam. Niet alleen omdat het gebruik van patroniemen dit vaak onmogelijk maakt (Heerman Ghijsbertsz. Heereman van Zuydtwijck zou een anachronisme zijn) maar ook omdat niet altijd alle kinderen van een ouderpaar dezelfde achternaam blijken te gebruiken ( Zie bijvoorbeeld de kinderen van Jan Michiel Louffs en Mary Willemsdr. Stickel. ) . In de tweede hoofdrubriek zijn stukken te vinden over verwerving, beheer en verlies van de onroerende goederen en zakelijke rechten van personen uit de eerste hoofdafdeling en hun verwanten. De onderverdeling is een geografische: de stukken zijn, zo mogelijk, per plaats bij elkaar gezet en de plaatsen zijn per gewest alfabetisch geordend, met dien verstande dat de heerlijkheden vooraf gaan aan overige plaatsen waar men bezittingen had. Stukken die betrekking hebben op het beheer van een combinatie van goederen zijn helemaal vooraan in de rubriek geplaatst. Van alle kaarten die in deze hoofdrubriek voorkomen zijn afzonderlijke kaartbeschrijvingen gemaakt (blz. 445-449) ( Als basis voor een deel van deze beschrijvingen zijn de kaartbeschrijvingen gebruikt, die in het verleden zijn gemaakt van de apart geborgen groot formaat kaarten. Deze zijn te herkennen aan de HZF nummers in concordantie V. Het was niet meer na te gaan wie deze beschrijvingen heeft gemaakt. ) . In hoofdrubriek III zijn te vinden de genealogische aantekeningen en wapentekeningen, alfabetisch op geslachtsnaam geordend. De meeste stukken van genealogische aard zijn opgemaakt voor een duidelijk doel: bijvoorbeeld ten behoeve van een proces , in verband met een procedure om toelating te verkrijgen tot de Duitse Orde, voor het verkrijgen van adeldom ( Zie bijvoorbeeld inv.nrs. 272-286, 313-314, 322-325, 768-778, 2118-2119. ) . In de inventaris zijn dergelijke stukken te vinden bij de betreffende persoon of bij de overige stukken van het betreffende proces. In rubriek III zijn alleen die aantekeningen opgenomen waarvan niet was uit te maken ten behoeve van welke persoon of om welke reden zij zijn vervaardigd ( Vergelijk: De Booy, 'Briefwisseling over familiearchieven', p. 284-287. ) . In de vierde hoofdrubriek zijn de oudere archiefinventarissen ondergebracht; in hoofdrubriek V bevinden zich de stukken die niet of niet exact met de in het archief voorkomende personen of goederen in verband te brengen waren. Grotendeels betreft het niet overgedragen retroacta van verkochte bezittingen, niet herkenbare retroacta van bezittingen waarvan de stukken nog wel in het archief aanwezig zijn en onherstelbaar uit hun oorspronkelijk verband losgeraakte stukken ( Een voorbeeld van stukken die niet exact met de in het archief voorkomende personen of goederen in verband te brengen is, wordt gevormd door inv.nr. 2672. Deze rekesten hebben, op een uitzondering na, niets te maken met personen of zaken in het archief. Onderzoek in de rol van het gerecht van Vianen (RA Zuid-Holland, oud-rechterlijk archief Vianen, inv.nr. 59-60) leerde dat het handschrift van de aantekeningen op de stukken over grosseren en overgegeven daarvan identiek was aan dat van Theodorus van Aken, die op 17 april 1720 als notaris in Vianen werd geadmitteerd. In het notarieel archief Vianen zijn van hem stukken uit de periode februari-december 1722 bewaard gebleven (inv.nr. 7849). Hoe de rekesten in het familiearchief Heereman van Zuydtwijck terecht zijn gekomen is niet te verklaren. Mogelijk is er een relatie geweest via Frederik Jacob Heereman van Zuydtwijck. ) . De beschrijvingen van de stukken zijn over het algemeen wat uitvoeriger dan gebruikelijk. Dat komt natuurlijk allereerst door het feit dat al van heel veel van de losse velletjes papier in het archief regesten en/of beschrijvingen waren gemaakt, die met relatief weinig extra werk nuttig gemaakt konden worden. Bovendien vormen de uitgebreide beschrijvingen een substituut voor een regestenlijst. Van het maken van een afzonderlijke regestenlijst is afgezien, omdat de meerwaarde daarvan, boven wat uitgebreidere beschrijvingen met aandacht voor de retroacta en bijlagen, gezien de aard van de stukken (grotendeels transportakten), twijfelachtig lijkt ( C. Dekker, 'Het regest', in: NAB 77 (1973) p. 360-373. ) . Ten gerieven van 'chronologische zoekers' zijn in tabel III verwijzingen opgenomen naar stukken daterend van vóór 1500.
Bij de beschrijvingen is zoveel mogelijk getracht de materiële eenheden herkenbaar te maken door een ; te plaatsen tussen beschrijvingen van twee afzonderlijke stukken en een komma tussen twee akten die op een stuk zijn geplaatst. Zo duidt 'akte...; met kwitantie...' er op dat het ene stuk een akte is en het andere een kwitantie en 'akte..., met kwitantie' dat beide op één stuk papier zijn geschreven. Gezien het grote aantal minder gemakkelijk leesbare stukken leek dit van nut voor de moderne gebruiker. Woorden die in de beschrijvingen tussen vierkante haken [ ] zijn geplaatst duiden op een interpolatie van de inventarisator; het gegeven dat daartussen staat is dan niet het stuk zelf te vinden.
Tabel III: Verwijzingen naar stukken daterend van voor 1500
In de eerste kolom is het jaartal vermeld, in de tweede het inventarisnummer. De betekenis van de letters achter het jaartal is als volgt:
  • b = akte van belening
  • bs = boedelscheiding
  • hv = akte van huwelijkse voorwaarden
  • t = testament
  • tr = akte van transport
  • o = overige soorten stukken
De stukken waarachter een * is geplaatst zijn in afschrift overgebleven, in alle andere gevallen gaat het om originele stukken.
Jaartal Inv.nr.
1360, o 2594
1370, b 1377
1374, tr 2595
1376, o 2606
1376, hv 620
1377, o 1619
1387, o 2611
1388, o 2620*
1391, o 1378
1392, tr 1620
1398, o 1776
1398, b 1487
1398, b 1379
1398, b 1756
1399, tr 2225
1400, tr 2210
1403, o 2181
1403, b 2180
1407, tr 2272
1407, o 2096*
1410, b 1995
1411, hv 983*
1412, b 1996
1413, tr 2596
1413, tr 2223
1414, hv 905*
1418, t 896
1418, b 1380
1423, o 2610*
1424, o 2226
1424, b 1753
1424, b 2405*
1428, tr 1621
1429, tr 2223
1429, tr 2597
1430, tr 2224
1430, tr 2223
1431, tr 2235
1434, b 2216
1435, b 2072
1435, bs 2236
1436, t 897
1436, b 1432
1436, o 2227
1436, b 1381
1436, t 897
1437, o 2629*
1437, b 2228
1439, o 1638
1439, bs 2630
1441, t 896*
1442, o 2229+*
1445, o 1639 (3 ex.)
1445, tr 2598
1447, tr 2124
1447, b 1488
1447, tr 2031
1448, b 1382
1449, b 1754
1449, tr 2599
1451, tr 1622
1451, b 1755
1451, tr 1627
1451, b 1997
1452, b 2182
1452, tr 2209*
1454, o 2643
1456, o 2613
1457, o 2202
1458, o 2029
1458, o 1644*
1460, tr 2491
1461, o 2236
1462, tr 2478
1462, o 2626
1462, b 2073
1462, o 283*
1463, o 1078
1463, o 2191
1464, o 2451*
1464, hv 894
1465, tr 1623
1465, o 2451*
1465, o 2237
1466, o 1901
1466, tr 1902
1466, o 1099
1467, bs 283*
1467, o 1903
1467, b 1756
1467, tr 2124
1468, tr 2125
1468, o 2484
1468, b 1757
1469, tr 2397
1470, o 2237
1471, o 895
1472, tr 612
1472, o 612
1473, b 1758
1473, b 2140
1474, o 2171
1474, hv 1079
1475, hv 614
1475 , tr 2397
1475, o 2192
1476, bs 2631
1477, o 2612
1478, hv 441
1479, o 2615
1480, o 2477
1480, o 615
1481, hv 898
1482, o 2485
1482, b 2278
1482, tr 1866
1484, o 2195
1484, o 1088
1485, b 1563
1485, o 2126
1486, o 1640
1487, tr 2030
1488, bs 613
1488, t 2632
1488, bs 635
1488, b 2141
1489, tr 2185
1489, o 2043
1489, b 1076
1490, o 1782
1490, tr 2406
1490, o 2406
1490, tr 2209*
1491, o 2407
1492, hv 984*
1492, o 2044
1492, o 903
1493, o 2273
1493, b 2220
1493, tr 2196
1495, b 1759
1495, o 1321
1495, b 2492
1495, o 617
1496, tr 2197
1497, tr 1866
1499, o 2616
1499, o 1107+*
1499, o 1107+*
Zie ook inv.nrs. 1013, 1099, 1422, 2171, 2371 t/m 2373.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Familie Heereman van Zuydtwijck, nummer toegang 3.20.23, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Heereman van Zuydtwijck, 3.20.23, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Afgescheiden archiefmateriaal Tot slot nog een opmerking over andere vindplaatsen van archiefmateriaal over de familie Heereman van Zuydtwijck. Er zijn nog heel wat stukken aanwezig in het slot Surenburg. Daartoe behoren natuurlijk de stukken betreffende de Duitse bezittingen, maar daarnaast wordt er in Surenburg ook nog Nederlands materiaal bewaard. Een voorbeeld daarvan is een goederenregister van Claes Heerenmans uit 1612 ( Inv.nr. 2593, p. 16. ) . Ook in het gemeentearchief van Den Haag wordt archief over de familie Heereman van Zuydtwijck bewaard, namelijk in de collectie Van Brienen.
De afgedwaalde charters Rumpt zijn reeds vermeld.
4.HZF Heereman van Zuydtwijck, kaarten.
Publicaties
Literatuur
Inventarisnummers achter de titelbeschrijving verwijzen naar archiefstukken uit dit archief die in het genoemde werk zijn uitgegeven. Aa, A.J. van der, Aardrijkskundig woordenboek , 14 dln. (Gorinchem 1839-1851). Ablaing van Giessenburg, W.J. d', De ridderschap van het kwartier van Nijmegen ('s-Gravenhage 1899). Album studiosorum academiae Rheno-Traiectinae (Ultraiecti 1886) Bardet, J.D.M., Kastelenboek provincie Utrecht (Bussum 1975) Beelaerts van Blokland, F., 'Het geslacht Sandelijn', in: De Nederlandsche Leeuw 22 (1904) kol. 51. Beelaerts van Blokland, W.A., 'Het in 1553 gebouwde huis te Rumpt', in: Bijdragen en mededeelingen der vereeniging Gelre , 35 (1932) p. 106-115. (inv.nr. 2422). Belonje, J., Ter Coulster (Wormerveer 1946). Belonje, J., 'De ridderhofstad Steenhuizen in Vlaardingerambacht', in: Zuid-Hollandse Studien 4 (1954) p. 143-164. Belonje, J., 'Rampenbosch te Bergen', in: De Speelwagen 9 (1954) p. 202-249. Belonje, J., 'Van Schueren Van Haegoort; Van Groesbeeck', in: De Navorscher 79 (1930) p. 90-91. Bervoets, J.A.A.,J.A.M.Y. Bos-Rops, Th.J.N.M. Marcelis, H.Th.M. Roosenboom, G.M.W. Ruitenberg, 'Het conglomeraat ontward. Aanwijzingen voor het inventariseren van familiearchieven', in: Nederlands Archievenblad (NAB) 88 (1984) p. 193-233. Bont, B.J.M. de, 'Cornelis Jacobsz. Brouwer gend. Bam', in: De Navorscher 41 (1891) p. 439-446; aanvulling in: De Navorscher 43 (1893), p.94-95. Bont, B.J.M. de, Het geslacht Occo en het Gebouw van Barmhartigheid te Amsterdam (Amsterdam 1893). Bont, B.J.M. de, 'De voormalige Amsterdamse vrouwenkloosters. 7 S. Maria Magdalena in Betanien' , in: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem 22 (1897) p. 369-387. (inv.nr. 380). Bont, B.J.M. de, 'De voormalige Amsterdamse vrouwenkloosters. 8. Het klooster van St. Lucia', in: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem 23 (1898) p. 18-36. (inv.nrs. 376-377). Bont, B.J.M. de, 'Het katholieke Amsterdamsche patriciaat der XVIIe en XVIIIe eeuw. II. De familie Heereman van Zuydtwijck', in: De Katholiek 116 (1899) p. 43-60. Bont, B.J.M. de, Genealogische en biografische mededeelingen over de voorouders en afstammelingen van Joost Buyck Sijbrantsz. (Amsterdam 1902). Bont, B.J.M. de, 'De O.L.Vrouwe - of Nieuwe Kerk te Amsterdam', in: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem 31 (1908) p. 223-225. (inv.nr. 1644). Booy, E.P. de, 'Briefwisseling over familiearchieven' [tussen E.P. de Booy en J. Fox], in: NAB 76 (1972) p. 284-287. Booy, E.P. de, 'Enige opmerkingen over de indeling van een familiearchief...', in: NAB 79 (1975), p. 393-395. Bruins, J.A., 'De Guldene Annotatien door Franciscus Heerman', in: De Navorscher 68 (1919.) p. 129-151. Bijlsma, R., 'Roomschgezinde Hollandsche geslachten in betrekking met den keizer', in: De Nederlandsche Leeuw 48 (1930) kol. 330-334. Bijlsma, R., 'Bescheiden betreffende het geslacht Van Outshoorn van Sonnevelt in de zeventiende eeuw', in: De Nederlandsche Leeuw 49 (1931) kol. 56 en 89. Bijlsma, R., 'De geslachten Schouten-van der Gaffel-van Flory en van Mierop-de Montmorency-le Vasseur-d'Aumale als bezitters van de hofsteden in de baronie van Wassenaar', in: De Nederlandsche Leeuw 53 (1953) kol. 357-365. Cappon, CM. , 'De zaak Marie Andriesdr. Boelens. De rechtsgang van een gevluchte religieuze (1523-1532)', in: Miscellanea consilii magni. Bijdragen over de rechtspraak van de Grote Raad van Mechelen (Amsterdam 1984) p. 71-134. Dekker, C., 'Het regest', in: NAB 77 (1973) p. 360-373. Dekker, C., Inventaris van het archief van het huis Oudegein en de heerlijkheid 't Gein (Utrecht 1976) Domselaer, T. van, Historische beschrijvinge van Amsterdam... (Amsterdam 1665). Doorninck, P.N. van, Inventaris van een verzameling charters betrekking hebbende op de geslachten Van der Does, Duvenvoorde, Mathenesse enz. (Haarlem 1895). Drakenborch, A., Aanhangsel op de kerkelijke oudheden van Nederland (Utrecht 1744). Dudok van Heel, S.A.C., 'Oligarchieën in Amsterdam voor de alteratie van 1578', in: M. Jonker e.a. ed., Van Stadskern tot stadsgewest. Stedebouwkundige geschiedenis van Amsterdam (Amsterdam 1984) p. 35-61. Dudok van Heel, S.A.C.,'Werd...Hendrick Dircksz. in Amsterdam begraven?', in: Maandblad Amstelodamum 69 (1982) p. 98-99. Dudok van Heel, S.A.C., 'Waar waren de Amsterdamse katholieken in de zomer van 1585?', in: Jaarboek Amstelodamum 77 (1985) p. 13-53. Eeghen, I.H. van, 'Amsterdamse familiearchieven', in: NAB 64 (1960) p. 160-164. Egdom, J. van/J. Schut, 'Genealogisch overzicht van het geslacht De Wael van Vronesteyn en zijn verwantschap aan het geslacht Van Zuylen van Abcoude', in: Cronijck De Geyn 6 (1984) p. 2-20. Elias, J.E., De Vroedschap van Amsterdam 1598-1795 ('s-Gravenhage 1903) Elias, J.E., Geschiedenis van het Amsterdamsche regentenpatriciaat ('s-Gravenhage 1923). Formsma, W.J., 'Het inventariseren van archieven', in: NAB 77 (1973) p. 1-80. Fox, J., 'Fouten bij het inventariseren van archieven, bittere ervaringen door een examinator opgedaan', in: NAB 77 (1973) p. 327-337. Fox, J., 'In memoriam mevrouw mr. E.C.M. Leemans-Prins', in: NAB 88 (1984) p. 399-403. Genealogisches Handbuch des. Adels, Freiherrliche Häuser, B , Band IV (Limburg a.d. Lahn 1967), p. 266-275. Gonnet, C.J. ed., Briefwisseling tussen de gebroeders Van der Goes I (Amsterdam 1899). Gouw, J. ter, Geschiedenis van Amsterdam , 8 dln. (Amsterdam 1879-1893). Graadt van Roggen, W., Een Stichtse sleutelroman uit de zeventiende eeuw (Utrecht 1943). Graswinckel, D.P.M., Graswinckel. Geschiedenis van een Delfts brouwersen regentengeslacht ('s-Gravenhage 1956). Heniger, J., 'Lijst van regerende heren en vrouwen van Hagestein', in: In het land van Brederode 7 (1982) p. 59. Herder, T. den, 'Ian Claesz. Cat, apotheker en burgemeester van Amsterdam', in: Gens Nostra 6 (1951) p. 2-5 en 18-21. Hoek, C., 'Repertorium op de lenen van de hofstad te Lisse, later genaamd Dever 1375-1580 (1759)', in: Ons Voorgeslacht 29 (1974) p. 133-144. Hoek, C., 'De leenkamer van de hofstad te Liesveld te Groot-Ammers (ca. 1341-1650)', in: Ons Voorgeslacht 33 (1978) p. 301-342. Hulkenberg, A.M., Het huis Dever te Lisse (Zaltbommel 1966). Hulkenberg, A.M., 'Het 'onse vrouwe ghilde' te Lisse', in: Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken 55 (1963) p. 141-152. (inv.nr. 1422). Hulkenberg, A.M., 'De glazen op 't Huys Dever te Lisse', in: De Nederlandsche Leeuw 101 (1984) kol. 171-172. Jaarverslagen De Nederlandsche Leeuw in: De Nederlandsche Leeuw 45 (1927); 46 (1928); 47 (1929); 48 (1930); 49 (1931); 56 (1938). Jacobs, J.F., 'Het voorgeslacht van Clara van Sparwoude', in: De Nederlandsche Leeuw 78 (1961) p. 1-37. Jacobs, J.F./M. Thierry de Bye Dolleman, 'Het familiekroniekje van IJsbrant van Spaernwoude Gerijtsz. (1432-1509)' in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 18 (1964) p. 81-116. (inv.nr. 1099). Jongbloed, H.H., Inventaris van het familiearchief De Milly van Beiden Reinestein (1641) 1741-1949, waarin opgenomen het familiearchief Van Heiden Reinestein (1552) 1589-1886 (Assen 1982). Kam, J.G., Waar was dat huis in de Warmoesstraat (Amsterdam 1968). Kleijntjens, J., 'Brieven betreffende den molen op den Vliet te Leiden', in: Leidsch Jaarboekje 18 (1921-1922) p. 1-3. (inv.nr. 1756). Kleijntjens, J., 'Het huis Dever en de heerlijkheid Lisse', in: Leidsch Jaarboekje 18 (1921-1922) p. 55-60. Kleijntjens, J., 'Uittreksels uit oude documenten', in: De Navorscher 69 (1920) p. 107-108. Kleijntjens, J., 'Uittreksel uit huwelijkscontracten, testamenten en andere documenten, die op verschillende adellijke families betrekking hebben', in: De Navorscher 70 (1921) p. 49-56. Kleijntjens, J., 'Het huis Vronestein en de familie De Wael', in: De Navorscher 71 (1922) p. 56-62 en 170-192. Kleijntjens, J., 'Aantekeningen over het geslacht De Wael van Vronesteyn', in: De Navorscher 71 (1922) p. 193-208 en 265-285. Kleijntjens, J., 'Uitspraak in den twist tusschen J. van Rossum, de ingezetenen van Soelen en de ingezetenen van Drempt, 13 juni 1558', in: De Navorscher 71 (1922) p. 237-239 (inv.nr. 2500). Kleijntjens, J., 'Adelsbewijs der familie Scherpenzeel', in: De Navorscher 70 (1921) p. 278-284 en 71 (1922) p. 129-136 (inv.nr. 283). Kleijntjens, J., 'Huercedul van land, behoorende aan de vicarie van de Buurkerk te Utrecht', in: De Navorscher 72 (1932) p. 129-131. (inv.nr. 2248). Kleijntjens, J., 'Documenten, betrekking hebbend op de familie Vastert e.a.,' in: De Navorscher 72 (1923) p. 140-143. Kleijntjens, J., 'Janna van Zwieten verleent Rembrandt Claesz. land in Leiden, 1529', in: De Navorscher 72 (1923) p. 144 (inv.nr.1760). Kleijntjens, J., 'Grafkelder der familie Van Amstel van Mijnden in de St. Geertruidenkerk te Utrecht. Anno 1558 den vijfden Octobris' , in: De Navorscher 72 (1923) p. 143. (inv.nr. 2257). Kleijntjens, J., 'Over pachten in het graafschap Buren', in: De Navorscher 72 (1923) p. 184-186. (inv.nr. 1146). Kleijntjens., J., 'Grafstede in de St. Jacobskerk te Utrecht', in: De Navorscher 72 (1923) p. 186-187. (inv.nr. 2261). Kleijntjens, J., 'Documenten betreffende de families Scherpenzeel, Waardenburg, Hemert en de heerlijkheid Rumpt', in: De Navorscher 72 (1923) p. 189-191. Kleijntjens, J., 'De heerlijkheid Rumpt', in: De Navovscher 72 (1923) p. 192-197. Kleijntjens, J., 'Fundaties in de kerk van Kockengen, ± 1500', in: De Navorscher 72 (1923) p. 198-205. (inv.nr. 2618). Kleijntjens, J., 'Overgiftbrief van Jan van Weerdenborch aan zijn zuster Bely van Weerdenborch', in: De Navorscher 72 (1923) p. 205-206. (inv.nr. 617). Kleijntjens, J.,'Overeenkomst tussen Jan van Weerdenburch en Jan van Vuren, 1488', in: De Navorscher 72 (1923) p. 206-210. (inv.nr. 613). Kleijntjens, J., 'Lubbert de Wael van Vronesteyn in de Ridderschap van Utrecht beschreven', in: De Navorscher 72 (1923) p. 210-211. (inv.nr. 314). Kleijntjens, J., 'Leenbrief van het huis te Lisse voor Nicolaas van Matenesse, 1522', in: De Navorscher 72 (1923) p, 212-213 (inv.nr.1384). Kleijntjens, J., 'Schuldbekentenis van Martin Ysbrantsz. aan Jan van Goene, 1422', in: De Navorscher 72 (1923) p. 213-214. (inv.nr. 2610). Kleijntjens, J., 'Verkoopbrief van eenig land te Bodegraven van Jacop Warnesz., 1544', in: De Navorscher 72 (1923) p. 214-215. (inv.nr. 1678). Kleijntjens, J., 'Adriaen de Wael van Vronesteyn', in: De Navorscher 72 (1923) p. 215-223. Kleijntjens, J., 'Hekeldicht op de Renesse's,in: De Navorscher 72 (1923) p. 231-232. (inv.nr. 2670). Kleijntjens, J., 'Copye uut eene inventaris van seeckere brieven den convente van Vrouclooster in Utrecht toekommende, ghemaeckt omtrent Paeschen anno XVcLXXXVII', in: De Navorscher 72 (1923) p. 256-258. (inv.nr. 2209). Kleijntjens, J., 'Leenbrief voor Belie van Bueren', 1574', in: De Navorscher 72 (1923) p. 279-280. (inv.nr. 1142). Kleijntjens, J., 'Verklaring dat Lubbert de Wael van Vronesteyn in de ridderschap van Utrecht was ingeschreven', in: De Navorscher 72 (1923) p. 280-281. (inv.nr. 314). Kleijntjens, J.,'Verklaring door N. van Bruhezen, dat het geslacht Heermans afkomstig is uit Holland van een goed geslacht en van goede oude ridderschap', in: De Navorscher 72 (1923) p. 281. Kleijntjens, J., 'Gedenkschrift van jhr. Herbaren, van Aemstel van Mijnden ende van Ruwiel', in: Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap 44 (1923) p. 231-235 (inv.nr. 1013). Kleijntjens, J., 'Correspondentie van Willem van Oranje, Reinout van Brederode e.a. met Adriaan van Camons, drost van Jaarsveld, heer van Nijestein', in: Historisch Tijdschrift 2 (1923) p. 1-8. (inv.nrs. 1119, 1122). Kleijntjens, J. , 'Leenbrief van den abt van Eghmont aan Clara van Haeften', in: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem 40 (1921) p. 117. (inv.nr. 1901). Kleijntjens, J., 'Stukken betreffende een vicarie te Sassenheim', in: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem 40 (1921) p. 118-122. (inv.nr. 1905). Kleijntjens, J., 'Stichting eener vicarie in de kerk van Sassenheim door Dirk baron van Heereman van Zuydtwijck', in: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem 40 (1921) p. 438-440 (inv.nr. 1915). Kleijntjens, J., 'Schenking aan de Jesuitenstatie in de Catharijnesteeg te Utrecht', in: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 49 (1925) p. 50. (inv.nr. 207). Kleijntjens, J.C.J./J.W.C. van Campen, 'Bescheiden betreffende den beeldenstorm van 1566 in de stad Utrecht', in: Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap 53 (1932) p. 63-245. Laan, P.H.J. van der, Oorkondenboek van Amsterdam tot 1400 (Amsterdam 1975). (inv.nrs. 1619-1620). Leeuwen, S. van, Batavia Illustrata ('s-Gravenhage 1685). Lexicon van Nederlandse archieftermen ('s-Gravenhage 1983). Linden, H. van der, De cope (Assen 1955). Maanen, R.C.J. van, 'Leidse Van Swietens', in: Gens Nostra 32 (1977) p. 98-112. Man, J.P. de, 'Regeringslijsten der stad Tiel' , in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 3 (1949) p. 73-92. Man, J.P. de, 'Speijart van Woerden', in: De Nederlandsche Leeuw (1950) kol. 374-387. Man, J.P. de, 'Boedelinventaris van Michiel Piggen, raadsheer van de Prins van Oranje', in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 7 (1953) p. 139-146. Maris, A.J., Repertorium op de Stichtse leenprotocollen uit het landsheerlijke tijdvak. I. De Nederstichtse leenacten (1394-1581) ('s-Gravenhage 1956). Martens van Sevenhoven, A.H., 'Een adellijk gezelschap te Beesd in 1640', in: Bijdragen en mededeelingen der vereeniging Gelre 40 (1937) p. 93-110. Mensema, A.J., Inventaris van het archief van het huis Oldhagensdorp te Vollenhove (Zwolle 1977). Mensonides, H.M. 'Johan de Bruijn van Buijtenwech en het hofje van Nieuwkoop', in: Jaarboek van de vereniging Die Haghe 1963 p. 42-57. (inv.nr. 23). Mey, P.J. de, e.a., Geschiedenis van Gelderland 1492-1795 boek II (Zutphen 1975). Minerva Handbücher, Archive, Archive im Deutschsprachigen Raum (Berlijn 1974). Molhuysen, P.C., P.J. Blok, F.K.H. Kossmann ed., Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW) 10 dln. (Leiden 1911-1937). Muller Fz., S. ed., 'Herbaren van Aemstel van Mijnden. Fragment eener kroniek van het voorgevallene te Utrecht in 1524-1548', in: Bijdragen en mededeelingen van het historisch genootschap 5 (1882) p. 328-352. Muller Fz. S. 'Gedenkschriften van jhr. Herberen van Mijnden', in: Bijdragen en mededeelingen van het historisch genootschap 11 (1888) p. 1-69. Obreen, H.G.A., Geschiedenis van het geslacht Van Wassenaer (Leiden 1903). Pfeiffer, G., 'Nikolaus Kindlinger', in: Westfälische Lebensbilder , Bd. 5, Heft 1, (Münster in Westfalen 1935) p. 66-81. Rengers Hora Siccama, D.G. , De samenhang in het recht bij den strijd over de Utrechtsche kapittelen (Utrecht 1906). Schilfgaarde, A.P. van, Het archief van de Doornenburg (Arnhem 1966). Schut, J., Kastelen van Jutphaas. Vroonesteyn (Nieuwegein-Jutphaas 1979). Schut, J., 'Het kasteel Vronesteyn en haar bewoners rond het jaar 1726', in: Cronijck De Geyn 6 (1984) p. 2-20. Sloet, J.J.S./J.S. van Veen/A.H. Martens van Sevenhoven, Register op de leenaktenboeken van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen , 5 dln. (Arnhem 1904-1924). Sterck, J.F.M., 'Aantekeningen over 16e eeuwsche Amsterdamsche portretten', in: Oud-Holland 43 (1926) p. 263-265. Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven (VROA) , 2e serie, 2 (1929); 3 (1930); 4 (1931); 5 (1932); 6 (1933); 10 (1937); 11 (1938); 12 (1939); 13 (1940); 14 (1941); 15 (1942); 16 (1943); 17 (1944); 36 (1963); 38 (1965). Wittenaar, J.A.C.M. , 'Beschrijving eener verzameling stukken, afkomstig van eenige Heeren van Lisse en hunne rentmeesters', in: Inventarissen van rijks- en andere archieven... 3 (1930) p. 341-344. Wittert van Hoogland, E.B.F.F., 'Het geslacht Van Scherpenseel', in: Genealogische en heraldische bladen 1 (1906) p. 243-269. Wittert van Hoogland, E.B.F.F., Bijdrage tot de geschiedenis der Utrechtse ridderhofsteden en heerlijkheden 2 dln. ('s-Gravenhage 1909-1912); ook verschenen en aangevuld in: Genealogisch en heraldische bladen 1907-1914.

Bijlagen

JaartalInv.nr.

Archiefbestanddelen