Terug naar zoekresultaten

3.19.09 Inventaris van het archief van de heerlijkheid Bleiswijk, 1558-1970

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.19.09
Inventaris van het archief van de heerlijkheid Bleiswijk, 1558-1970

Auteur

F.W.J. Scholten

Versie

08-12-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1976 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Heerlijkheid Bleiswijk
Heerlijkheid Bleiswijk

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1558-1970

Archiefbloknummer

35270

Omvang

; 167 inventarisnummer(s) 0,50 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten. De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Heerlijkheid Bleiswijk

Samenvatting van de inhoud van het archief

De Heerlijkheid Bleiswijk in Zuid- Holland dateert al uit 1242. De oudste stukken in het archief zijn uit de zestiende eeuw: akten van verkoop van land en belening door Filips II, Willem van Oranje en de Staten van Holland en West-Friesland. Het archief bevat verder onder meer lijsten van bestuurders en predikanten van Bleiswijk en stukken betreffende heerlijke rechten.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Geschiedenis
Bleiswijk ligt in het voormalige Zuidhollandse veengebied, dat zich uitstrekte tussen Oude Rijn en Hollandse IJssel. Zeer waarschijnlijk is het territorium van de latere heerlijkheid in 1242, of kort daarvoor, ter ontginning uitgegeven. Nadat Gijsbrecht Bokel door graaf Willem II beleend was met het ambacht en de tiend, hebben zij samen de grond uitgegeven aan Willem Stop. Voor hem is ook de oorkonde uit 1242 bestemd, waarbij de graaf aangeeft aan welke bepalingen Stop zich bij de ontginning zal moeten houden. ( H. van der Linden, "De Cope", 1955, blz. 114 en C. Hoek, "De woning van heer Hodenpijl te Overschie, en de geslachten Van Rodenrijs, Van Matenesse, Uternesse, Van (der) Spangen, Van den Vene en Van (den) Dorp(e), in "De Nederlandsche Leeuw", LXXXII, 1965, kol. 44-45. ) . Als basis voor de ontginning diende de Rotte: vanaf haar oever breidde men de cultuurgronden uit ten koste van het veen, totdat de grens met Berkel en Zegwaard bereikt was. Dat er zich binnen korte tijd een behoorlijk aantal bewoners in het nieuwe ontginningsgebied vestigde, blijkt wel uit het feit, dat Bleiswijk al in 1276 een kerk had. ( J.H. Gosses, "De vorming van het graafschap Holland", 1915, herdrukt in J.H. Gosses, "Verspreide geschriften", Groningen 1946, blz. 314. ) . Vrij spoedig, nadat het land in cultuur was gebracht, moet men zijn begonnen met het afgraven van turf. Reeds in 1386 is er sprake van de uitgifte van een veen onder Bleiswijk door hertog Albrecht aan Floris Gijsbrechtszoon, tollenaar te Geervliet. Laatstgenoemde zou "dezen voirgen. veen....delven ende den turf bruken tot sinen wille". ( A.R.A., Leenkamer Holland 50, fol. 240. ) In 1476 blijkt de latere polder Honderdveertig Morgen al "uitgedolven veenland" te zijn. ( Inventarisnummer 80. ) Nadat de turf aanvankelijk "droog" was afgegraven, moest men in de loop van de zestiende eeuw overgaan op slagturven. De gemakkelijk af te graven bovenste veenlaag was verdwenen en het grondwaterpeil gestegen. Om toch aan de vraag van bevolking en nijverheid te blijven voldoen, ging men er toe over om het veen onder de waterspiegel weg te baggeren (i.e. slagturven). ( W.J. Diepenveen, "De vervening in Delfland en Schieland tot het einde der zestiende eeuw", Leiden 1950, blz. 22-37. ) Resultaat van dit alles was, dat van de 2310 morgen, die de heerlijkheid besloeg, er tegen het midden van de achttiende eeuw 1920 morgen bestonden uit water. ( "Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden", deel 7, Amsterdam 1749, blz. 38. ) Het is duidelijk, dat een dergelijke toestand grote moeilijkheden met zich meebracht voor het leven in Bleiswijk. Talrijk zijn de gegevens over grote armoede onder de bewoners en financiële problemen voor het bestuur. ( Inventarisnummers 58, 62, 127, 128. ) De belastinggelden werden door de overheid opgelegd in evenredigheid met de oppervlakte van het ambacht, ongeacht het percentage grond, dat in de loop van de tijd in water was omgezet. Daardoor ontstond de situatie, dat er op de overgebleven cultuurgronden een steeds zwaardere financiële druk kwam te liggen.
Om de toestand niet nog verder te laten verslechteren, stelde de overheid sinds de zestiende eeuw pogingen in het werk om de vervening te beperken door allerhande maatregelen. Een daarvan was, dat slechts vergunning voor vervening zou worden verleend, nadat de vervener een afkoop- of waarborgsom had betaald.
Men hoopte, dat de plaatselijke besturen uit de rentes van deze gelden de belastingen konden blijven betalen, terwijl het kapitaal zelf te zijner tijd zou kunnen worden aangewend voor droogmaking van de ontstane plassen. De gronden, die geheel uitgeveend waren en waarvoor door de voormalige eigenaars geen belasting meer werd betaald, werden geacht te zijn vervallen aan de overheid. ( A.S. de Blécourt, "Ambacht en gemeente", Zutphen 1912, blz. 59 e.v. ) Ondanks deze regeling bleven de financiële problemen van het Bleiswijkse bestuur zeer talrijk. In de praktijk bleek het namelijk toch onmogelijk om de belastingen op te brengen. Bovendien begonnen de steeds groter wordende wateroppervlakten in het Zuidhollandse veengebied een bedreiging te vormen voor de omliggende steden en de overgebleven cultuurgrond. Om aan deze toestand een einde te maken, vatten de besturen van Bleiswijk en Hillegersberg het plan op om de plassen in hun ambachten droog te leggen. Daartoe vroegen ze in 1769 toestemming voor de verkoop van obligaties, die waren gekocht met de afkoopen waarborggelden. Tevens verzochten ze om gunstige regelingen ten aanzien van de belastingen. De Staten van Holland en Westfriesland stemden met de verzoeken in, maar voor de droog te maken gronden bleek te weinig interesse te bestaan. Daarom was in 1772 het hoogheemraadschap Schieland genoodzaakt om samen met een commissie uit de Gecommitteerde Raden van Holland en Westfriesland de droogmaking van de plassen aan te vatten voor rekening van de Staten. In 1779 was men hiermee klaar. ( M.S. van Oosten,"De organisatie der hooge heerlijkheid Bleiswijk tijdens de republiek" in "Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis" XIV, 1936, blz. 197. ) Omdat twee pogingen, om tot verkoop van de grond te komen, goeddeels mislukten, werd er in 1782 een negotiatie opgericht genaamd "Land is zeker bezit", die zorgde voor verkoop en verpachting van de gronden. ( J.M.G. van der Poel, "Enige mededelingen over de negotiatie Land is zeker bezit", in "Landbouwkundig Tijdschrift" 62, 1950 (overdruk). ) Nadat Gijsbrecht Bokel in 1242 al vermeld wordt als waarschijnlijk eerste heer van Bleiswijk, komt zijn naam ca. 1280 nogmaals als zodanig voor. ( A.R.A., Leenkamer Holland 5, fol. 50. ) In 1366 wordt Gerrit van Heemstede beleend met het ambacht Bleiswijk. ( A.R.A., Leenkamer Holland 50, fol. 88 en 89. ) De heerlijkheid moet daarna zijn teruggekeerd in 's graven boezem, want op 19 mei 1411 benoemt hertog Willem zelf Kerstant van den Berge tot baljuw; ( A.R.A., Leenkamer Holland 324 B, fol. 23. ) op 29 mei van dat jaar vindt de benoeming plaats van Hendrik van Lunen tot schout, ( A.R.A., Leenkamer Holland 24 B, fol. 24. ) terwijl op 23 juni Gielis van Kralingen benoemd wordt tot baljuw en rentmeester. ( A.R.A., Leenkamer Holland 324 B, fol. 26. ) Vervolgens wordt in 1412 de benoeming door Willem VI van zijn bottelier Hantel tot schout vermeld ( A.R.A., Leenkamer Holland 55, fol. 108. ) en in 1442 wordt IJsbrand Dirkszoon door Filips de Goede tot schout benoemd. ( A.R.A., Leenkamer Holland 326, fol. 126. ) Laatstgenoemde vorst beleent in 1447 Jan van Matenesse en echtgenote met de heerlijkheid. ( A.R.A., Leenkamer Holland 116, fol. 5. ) Tenslotte wordt de heerlijkheid op 28 februari 1558 voor een bedrag van 5530 pond door Filips II verkocht aan ridder Joost van Bronkhorst. De koper ontving als erfleen de "hooge, middelen ende lage heerlijkheijt ..... mitten innekommen, appendentien ende dependentien". Behalve de bestuursmacht, c.q. het recht om bestuurders te benoemen, hoorden hierbij de overige heerlijke rechten, zoals dat van de inkomsten uit tienden en belastingen (het zogenaamde Mei- en herfstschot), de visrechten, e.d. ( Inventarisnummer 1. ) Daarnaast bezat de heer van de heerlijkheid Bleiswijk het collatierecht: hij deed de voordracht voor de aanstelling van locale geestelijken. ( A.S. de Blécourt, "Heerlijkheden en heerlijke rechten", in "Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis", I, 1918-1919, blz. 104. ) Later is dit recht verworden tot het geven van goedkeuring aan de benoeming van predikanten. In 1582 komt Bleiswijk door koop in het bezit van de stad Rotterdam, die er een bedrag van 5900 Carolus guldens voor betaalde. ( Inventarisnummer 14. ) De stad moest telkens een "hulder" aanstellen, op wiens naam zij dan met de heerlijkheid werd beleend. Meestal koos men daarvoor een oud-burgemeester. Bij de dood van de hulder moesten de voor overgang van het leen verschuldigde hofrechten en heergewaden betaald worden, vandaar dat hij ook wel "sterfman" werd genoemd. Overigens had de hulder nauwelijks enige bemoeienis met de heerlijkheid. ( A.S. de Blécourt 1912, o.c. biz. 12 en 13. ) De afschaffing van de heerlijke rechten in 1798 hield voor Bleiswijk onder meer in, dat het stadsbestuur geen invloed meer had op de benoeming van de plaatselijke regenten. In 1816 werd deze situatie in zoverre gewijzigd, dat de desbetreffende functionarissen zouden worden benoemd door de koning of de Provinciale Staten, na voordracht van de heer, i.c. Rotterdam. Pas in 1848 kwam het definitieve einde van de heerlijke rechten. ( A.S. de Blécourt 1918-1919 o.c. blz. 127. ) Wat nog overbleef waren de visrechten, het recht op de inkomsten uit het "Mei- en Herfstschot" en de kerkelijke rechten. Van een heerlijkheid in de oorspronkelijke betekenis was dus geen sprake meer. ( J. Fox, "Bestaan er nog heerlijkheden" in "De Nederlandsche Leeuw", 1962. ) Rotterdam verkocht de haar resterende rechten dan ook in 1853 aan een particulier, C. Schiffer te Wassenaar, die zich voortaan ambachtsheer van Bleiswijk mocht noemen. ( Inventarisnummer 140. )
Bestuur
Het plaatselijk bestuur van Bleiswijk stond onder leiding van de schout, die in regel tevens baljuw was. Samen met de zeven schepenen c.q. welgeboren mannen oefende hij de rechtspraak uit. Het dagelijks bestuur berustte bij twee ambachtsbewaarders; zij hadden met name het beheer over de financiën en de publieke eigendommen. Wanneer er zeer belangrijke zaken aan de orde kwamen of het algemeen bestuursbeleid moest worden bepaald, werden de drie achtemannen ingeschakeld. Dit waren functionarissen, die al praktische ervaring met het bestuur hadden opgedaan (bijvoorbeeld doordat ze vroeger ambachtsbewaarder waren geweest) en daardoor de overige bestuurders behulpzaam konden zijn.
Onder de ambachtsbewaarders ressorteerden twee burgemeesters of schotgaarders en vier schotkervers. Deze functies zijn in later tijd overgenomen door respectievelijk de gaarder of collecteur en de secretaris. Op waterstaatsgebied zijn er de volgende functionarissen: kroosheemraden voor het algemene toezicht en de schouw, twee molenmeesters voor elk van de vier polders en vier turfmeters. Voor kerkelijke zaken zijn er dan nog de kerkmeesters en heiligegeest- of huisarmmeesters en voor het voorkomen en bestrijden van branden de brandheemraden en klapwakers.
Soms komt het "volle college" van de regenten van Bleiswijk bijeen. Dit bestaat uit schout, ambachtsbewaarders, achtemannen en kroosheemraden en het treedt in werking bij zaken, die wetgeving en bestuur betreffen en die dusdanig van aard zijn, dat ze niet onder de competentie van de ambachtsbewaarders vallen. ( M.C. van Oosten o.c. blz. 193-194. ) Kenmerkend voor het bestuur van Bleiswijk, zoals dat hierboven is uiteengezet, is de scherpe scheiding tussen rechtspraak enerzijds en het eigenlijke bestuur van de heerlijkheid anderzijds, dit in tegenstelling tot andere heerlijkheden, zoals bijvoorbeeld Kralingen. ( A.S. de Blécourt 1912 o.c. )
Het door het bestuur gevoerde beleid moest jaarlijks worden verantwoord tegenover de heer en het hoogheemraadschap Schieland. Wat betreft de algemene werkzaamheden, die de dorpshuishouding met zich mee bracht, gebeurde dit in de rekening van de z.g. binnenlandse kosten. Deze moest worden verantwoord ten overstaan van de heer door alle bestuurders van de heerlijkheid. Tegenover de bestuurskosten stonden op deze rekening inkomsten uit het "Mei- en Herfstschot" (een vast bedrag van ƒ 40,-) en het z.g. karngeld, dat afkomstig was van een omslag over landerijen en huizen en diende om de rekening sluitend te maken.
Naast de rekening van de binnenlandse kosten of het karngeld, was er de "ambachtsrekening", die door de ambachtsbewaarders moest worden afgelegd ten overstaan van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland, nadat eerst de heer deze had goedgekeurd. Hierin werd het beleid ten aanzien van de waterhuishouding verantwoord. De kosten werden gedekt door een omslag over het grondbezit, m.a.w. over de ingelanden. ( M.C. van Oosten o.c. blz. 193-194. ) Een derde rekening was die van het lastgeld op de turf, af te leggen door de turfmeesters. ( A.S. de Blécourt 1912 o.c. blz. 76 ) De inkomsten kwamen hierbij uit het lastgeld, dat geheven werd op de gewonnen turf, uit de afkoop- en waarborgsommen voor de verveende gronden en de rentes van deze gelden, voor zover ze belegd waren in obligaties en rentebrieven. Aan uitgaven stonden daar tegenover de normale kosten zoals lonen en de belastingen over de al verveende en verlaten gronden. De rekeningen van de binnenlandse kosten en van het lastgeld op de turf werden in 1772, toen met de droogmaking werd begonnen, opgenomen in de ambachtsrekening. ( Inventarisnummers 112-124. ) Tijdens de periode, dat Rotterdam de heerlijkheid Bleiswijk in bezit had, was de relatie van de heer tot het plaatselijk bestuur anders dan in de voorafgaande tijd. Op de eerste plaats omdat er niet één heer was, maar het college van burgemeesters als zodanig optrad. Bovendien was Bleiswijk één van de vele heerlijkheden, die Rotterdam in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw in Schieland bezat. ( J. Verheul Dzn., "De Rotte met de Bleiswijkschemeren", Rotterdam 1936, blz. 35, en H. ten Boom, "Inventaries van de oude stadsarchieven van Rotterdam", 1976. ) De administratie vond plaats op de stadssecretarie, voor het hele complex heerlijke goederen en rechten van de stad. Als instantie tussen de burgemeesters en de plaatselijke besturen waren er gecommiteerden voor aangelegenheden in de heerlijkheden. Hun taak bestond uit inspecteren en informaties inwinnen in de heerlijkheden, rekeningen in ontvangst te nemen en voordrachten voor benoemingen doorgeven aan de burgemeesters. ( "Oude stadsarchieven van Rotterdam", inventarisnummer 1612. ) Uiteraard had het bestuur van de "heerlijkheid" van na 1853 een geheel andere inhoud dan voordien. Het complex heerlijke rechten was toen dusdanig gekrompen, dat van bestuur eigenlijk nauwelijks nog sprake kan zijn. Het betreft voornamelijk bemoeienissen met het benoemen van predikanten, daarnaast met beheer van de visrechten. ( Inventarisnummers 146-152. )
Leenmannen
  • (1242) Gijsbrecht Bokel
  • 1366, april 2 Gerrit van Heemstede
  • 1447, december 23 Jan van Matenesse
  • 1559, maart 4 Joost van Bronkborst
  • 1564, april 25 Gijsbrecht van Bronkhorst
  • 1566, maart 8 Nicolaas van Bronkhorst
  • 1567, november 19 Laurens van Bronkhorst
  • 1572, april 18 Hendrik Simonszoon van den Strijp
Bezit van de stad Rotterdam, oud-burgemeesters als leenmannen
  • 1582, maart 28 Cornelis Pieterszoon Vroesen
  • 1625, september 12 Cornelis Jongeneel
  • 1633, februari 3 Cornelis Klaaszoon van Driel
  • 1638, juli 29 Hendrik Nobel
  • 1649, juli 15 Christoffel van Schie
  • 1653, maart 19 Adriaan Besemer
  • 1658, juli 20 Pieter Coumans
  • 1660, december 3 Hugo du Bois
  • 1667, juni 27 Daniel Hoogendorp
  • 1674, februari 20 Johan van Berkel
  • 1679, september 22 Johan de Reus
  • 1686, mei 28 Samuel Beijer
  • 1729, november 24 Mr. Witte Gevers
  • 1745, maart 12 Mr. Herman Vingerhoed
  • 1762, november 5 Isaac van Alphen
  • 1773, december 8 Mr. Paul us Gevers
  • 1777, februari 3 Pieter Cornel is de Groot
  • 1789, augustus 21 Mr. Dirk Lodewijk van Cattenburch
Particuliere eigenaren
  • 1853 C. Schiffer
  • 1890 C.G. de Kat
  • 1906 O.B. de Kat
  • ? Mr. J. Salomonson
  • 1909 Dr. G.L.C.M. van Rossen Hoogendijk

    Leenmannen

  • (1242) Gijsbrecht Bokel
  • 1366, april 2 Gerrit van Heemstede
  • 1447, december 23 Jan van Matenesse
  • 1559, maart 4 Joost van Bronkborst
  • 1564, april 25 Gijsbrecht van Bronkhorst
  • 1566, maart 8 Nicolaas van Bronkhorst
  • 1567, november 19 Laurens van Bronkhorst
  • 1572, april 18 Hendrik Simonszoon van den Strijp
Bezit van de stad Rotterdam, oud-burgemeesters als leenmannen
  • 1582, maart 28 Cornelis Pieterszoon Vroesen
  • 1625, september 12 Cornelis Jongeneel
  • 1633, februari 3 Cornelis Klaaszoon van Driel
  • 1638, juli 29 Hendrik Nobel
  • 1649, juli 15 Christoffel van Schie
  • 1653, maart 19 Adriaan Besemer
  • 1658, juli 20 Pieter Coumans
  • 1660, december 3 Hugo du Bois
  • 1667, juni 27 Daniel Hoogendorp
  • 1674, februari 20 Johan van Berkel
  • 1679, september 22 Johan de Reus
  • 1686, mei 28 Samuel Beijer
  • 1729, november 24 Mr. Witte Gevers
  • 1745, maart 12 Mr. Herman Vingerhoed
  • 1762, november 5 Isaac van Alphen
  • 1773, december 8 Mr. Paul us Gevers
  • 1777, februari 3 Pieter Cornel is de Groot
  • 1789, augustus 21 Mr. Dirk Lodewijk van Cattenburch
Particuliere eigenaren
  • 1853 C. Schiffer
  • 1890 C.G. de Kat
  • 1906 O.B. de Kat
  • ? Mr. J. Salomonson
  • 1909 Dr. G.L.C.M. van Rossen Hoogendijk
Geschiedenis van het archiefbeheer
De archiefstukken bleken in drie categorieën uiteen te vallen. De eerste omvat stukken uit de periode 1558-1853, dus vanaf de koop door Joost van Bronkhorst tot aan de verkoop van de heerlijkheid door Rotterdam. Deze stukken zijn in zekere mate geordend geweest. Waarschijnlijk heeft deze ordening plaats gevonden ter gelegenheid van de overdracht van de archiefbescheiden door Rotterdam aan C. Schiffer, tegelijk met de verkoop van de heerlijkheid in 1853. Uit dat jaar dateren waarschijnlijk ook de inventarissen, waarvan er een is getekend voor ontvangst van de beschreven stukken. ( Correspondentie A.R.A., Derde Afdeling. )
Deze laatstgenoemde inventaris bevat een onderverdeling in zeven hoofdstukken, corresponderend met zeven samengebonden pakketten van archiefstukken. De indeling in hoofdstukken is niet gemaakt op grond van de bestuurlijke organisatie, maar veeleer uit praktische overwegingen; een verdere ordening en nummering ontbreekt. Het is dan ook een zeer grove vorm van "oude orde" en het is beter te spreken van een lijst van archiefstukken, dan van een oude inventaris. Een verder gebrek van deze lijst is, dat zij niet alle archivalia betreffende de heerlijkheid Bleiswijk bevat, die indertijd op het stadsarchief aanwezig waren. Bij de overdracht van het merendeel der stukken in 1853 bleef namelijk een gedeelte van het archief achter in Rotterdam.
Een tweede categorie archiefbescheiden in de kist van wijlen Dr.Van Rossen Hoogendijk zijn de stukken uit de periode na 1853. Blijkbaar is telkens, als de "heerlijkheid." van eigenaar verwisselde, het archief meegegaan en hebben de nieuwe eigenaars telkens een aantal stukken aan het archief toegevoegd. Binnen deze categorie was geen ordening aanwezig, noch bestond er een inventaris van.
De derde categorie, die in de archiefkist werd aangetroffen, bestond uit bescheiden betreffende de familie Van Iterson. Uit de inhoud van de stukken bleek niets van een relatie van deze familie met de heerlijkheid Bleiswijk; ook een nader onderzoek dienaangaande had een negatief resultaat.
Op 25 februari 1970 werd, dankzij de bemiddeling van notaris W.C. van Ketel te Scheveningen, een kist met als inhoud het archief van de heerlijkheid Bleiswijk overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief. Het archief was afkomstig uit de nalatenschap van Dr. G.L.C.M. van Rossen Hoogendijk, woonachtig te New York en "heer" van Bleiswijk. ( A.S. de Blécourt, "Heerlijkheden en heerlijke rechten", in "Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis" II, 19201-21, blz. 83 e.v. )
De rechtstitel is (nog) onbekend

Inhoud en structuur van het archief

Ordening van het archief
In het archief van de heerlijkheid Bleiswijk bestond niet een zodanige oude orde, dat deze gehandhaafd moest worden. Daarom is een nieuwe indeling gemaakt, waarbij ook de stukken zijn betrokken, die in het gemeentearchief van Rotterdam zijn blijven berusten. Deze zijn in de inventaris met een asterix aangegeven. Zoals is uiteengezet, vertoonde de administratie van de verschillende Rotterdamse heerlijkheden een vergaande verstrengeling. Dit vond onder meer zijn neerslag in gecombineerde registers, die betrekking hebben op het bestuur van alle stadsheerlijkheden tegelijk. Het was niet mogelijk Bleiswijk daaruit uit te splitsen. Het archief van de familie Van Iterson is buiten beschouwing gelaten.
Op grond van de uiteengezette verschillen in de organisatie van het bestuur van de heerlijkheid, moest allereerst een scheiding in drie afdelingen worden aangebracht, samenvallend met de periode van particulier bezit tussen 1558 en 1582, de periode dat de heerlijkheid in bezit van de stad Rotterdam was (1583-1853) en de laatste periode van particulier eigendom. Deze splitsing is gemaakt, om de indeling van het archief in hoofdzaken te laten overeenstemmen met de inrichting van het bestuur. De indeling binnen deze drie afdelingen hangt samen met de relatie van de bezitter van de heerlijkheid tot het plaatselijk bestuur. ( Naar analogie van B. Woelderink, "Inventaris van het archief van het huis Ten Donck", Rotterdam 1968. ) Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen de eigenlijke bestuurlijke activiteiten van de plaatselijke functionarissen en de beherende taak die zij eveneens hadden. Inventarisnummer 152 behoort tot het persoonlijk archief van C. Schiffer. Van drie stukken was het verband met de overige bescheiden niet duidelijk ( Inventarisnummers 154-156. ) Hiervan behoren de nummers 174 en 175 waarschijnlijk in het archief van de heerlijkheid Benthuizen, dat evenals Bleiswijk lange tijd bezit van Rotterdam was. ( J. Verheul Dzn. o.c. blz. 35. )

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Heerlijkheid Bleiswijk, nummer toegang 3.19.09, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Heerlijkheid Bleiswijk, 3.19.09, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Gemeentearchief Rotterdam, Ambacht Bleiswijk, toegangsnr. 1290
Concordans van inventarisnummers, die berusten in het Gemeente-archief van Rotterdam.
Nationaal Archief inv. nr. Gemeente-archief Rotterdam inv. nr.
9 1669
10 1668
32 1670
49 1675
50 1678
53 963a *
109 1672
112-116 1680-1684
117-120 1685-1688
121-124 1689-1692
128 1674
* voorlopig nummer, Archief Financiën
Nationaal Archief inv. nr.Gemeente-archief Rotterdam inv. nr.

Archiefbestanddelen